|
Hoofdstuk III:
Het dagelijkse leven
tijdens de bezetting
3.1. Nieuwe regelgeving: burgemeester, schepenen en gemeentebestuur
De Duitse overheid wilde het bestuur van het
bezette België met een minimum aan eigen personeel uitbouwen. Ze besloot om de
administratie van het land zo veel mogelijk aan de Belgen te laten. Op deze
manier waren beide partijen tevreden: de Duitsers omdat ze niet teveel
manschappen moest opofferen voor de administratie van het bezette België en aan
de andere kant waren de Belgen tevreden omdat men het bestuur in eigen handen
wilde houden. De bezetter wilde dat de gouverneurs,
arrondissementscommissarissen en burgemeesters zo snel mogelijk hun normale
werkzaamheden zouden hervatten. Op die wijze zouden de Duitsers over
gesprekspartners beschikken op het regionale en lokale vlak. De verschillende
bestuursentiteiten zouden bij voorkeur wel geleid moeten worden door personen
die bereid waren met de bezetter mee te werken[1].
Eén van de eerste maatregelen die de
Militärverwaltung en de secretarissen-generaal troffen, was het oprichten van
een commissie om te onderzoeken welke burgemeesters en schepenen tijdens de
meidagen hun post verlaten hadden en waarom. Dat deze comissie zijn taak ernsig
nam, bleek uit het feit dat in september 1940 reeds een aantal burgemeesters
vervangen werden door personen die het nieuwe regime gunstig gezind waren[2].
In Turnhout kwam deze commissie echter niet tussenbeide. Burgemeester Alfons Van
Hoeck was dan ook gedurende heel de Achttiendaagse Veldtocht in de gemeente
gebleven. Dat was ook het geval voor de schepenen Buyckx, Van den Kerkhof en Van
de Gender. Schepen Crols was echter wel gevluchten in de gemeenteraad van 5
augustus 1940 werd hierover hevig gediscussieerd[3].
Achteraf werd er niemand aangeklaagd, ook schepen Crols niet, omwille van zijn
of haar vlucht uit de stad tijdens de Achttiendaagse Veldtocht. Op 8 maart 1941
maakte gouverneur a.i. J. Grauls melding van het feit dat men geen bestuurlijke
maatregel had getroffen ten aanzien van schepen Crols[4].
Maar van de commissie die door de Miltärverwaltung werd opgericht om dergelijke
zaken te onderzoeken, was in Turnhout geen sprake. Ook raadslid Versteyelen was
lange tijd afwezig gebleven. Reeds in maart 1940 was hij samen met raadslid
Roelants gemobiliseerd. Roelants keerde echter al in april 1940 terug naar
Turnhout. Versteylen streed tijdens de Achttiendaagse Veldtocht aan het front en
werd aldaar krijgsgevangen genomen en weggevoerd naar Duitsland tot eind
augustus. Tijdens de gemeenteraad van 9 september maakte hij terug zijn
opwachting in het Turnhoutse politieke leven[5].
De regionale politiek van de Nieuwe Orde hechtte
veel belang aan het gezag van de burgemeester. Een besluit van 31 december 1940
bepaalde dat de burgemeesters voortaan buiten de gemeenteraad mochten verkozen
worden. Een ander besluit, uitgevaardigd in februari 1941, impliceerde een
aanzienlijke versterking van het gezag van de burgemeester. Het bepaalde dat de
burgemeester tijdens de oorlogsperiode in speciale gevallen beslissingen mocht
treffen zonder de toestemming van de gemeenteraad. Ook diende hij zich hiervoor
naderhand niet te verantwoorden ten opzichte van de gemeenteraad. Enkele maanden
na deze maatregel werden de gemeenteraden helemaal buiten spel gezet. In april
1941 legde "Militärverwaltungschef" Reeder de gemeenteraden verbod op nog te
vergaderen. Voor de Duitse overheid waren de gemeenteraden, met het parlement en
de provincieraden, immers de uitwassen van het decadente Belgische parlementair
systeem[6].
Door het besluit van 28 mei 1941 werden de bevoegdheden van de gemeenteraad
overgedragen naar het college van burgemeester en schepenen[7].
Op deze manier was er in feite geen democratische controle meer op hun beleid.
De uitschakeling van de gemeenteraad betekende overigens ook dat de schepenen
niet meer verkozen werden maar door Binnenlandse Zaken werden aangeduid. De
bevoegdheid over de benoemingen van de gemeentesecretaris en -ontvanger,
adjunct-politiecommissaris en gemeenteonderwijzer ging eveneens naar de
secretaris-generaal[8].
Enkele maanden later schreef secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken en
Volksgezondheid, Gerard Romsée, weer een brief aan de provinciegouverneurs,
waarin hij onder meer op de toename van de bevoegdheden van de burgemeesters
wees: "In den loop van een jaar heeft de taak der Provinciegouverneurs, der
arrondissementscommissarissen en der burgemeesters groote uitbreiding genomen.
Naast hun gewone administratieve werkzaamheden, welke zij soms in moeilijke
omstandigheden volbrachten, werd hun o.m. de uitvoering opgedragen der
belangrijke besluiten in zake rantsoenering en bevoorrading, nl. de
landbouwtelling en de schatting van den oogst, de levering van vee, melk, granen
en andere landbouwproducten, de regeling der markten enz. [...] Dit alles bracht
de oprichting mee van verschillende nieuwe diensten, wier werking zeer dikwijls
op onbegrip en tegenkanting van het publiek stuitte. Het was dan ook niet te
verwonderen dat deze nieuwe diensten niet van den eersten dag af met de nodige
degelijkheid konden ingericht worden en hun opdrachten niet van meetaf aan op
onberispelijke manier vervulden. Na verloop van maanden moet men echter kunnen
zeggen dat zij de vuurproef doorstaan hebben en zouden zij op alle gebied
voldoening moeten schenken. Waar dit niet het geval is, kan men a priori
verklaren dat de verantwoordelijke overheden in gebreke zijn gebleven. Daarom
zal van nu af aan noch tekortkoming, noch zorgeloosheid geduld worden. De
ondervinding van meer dan een jaar heeft inderdaad geleerd dat een gemeente
waard is wat haar burgemeester waard is. [...] Wanneer een maatregel getroffen
is, moet de burgemeester hem doen uitvoeren. Hij beveelt. Stuit hij op verzet,
dan moet hij dadelijk ingrijpen. Doet hij zulks niet dan verwaarloost hij zijn
taak en moet hij vervangen worden. Hij liet immers blijken dat hij niet de
vereiste hoedanigheden bezit om zijn ambt nog verder uit te voeren.”[9]
De burgemeester stond dus in voor een ander
takenpakket dat een hele reeks nieuwe bevoegdheden bevatte. Hij diende zich
voortaan bezig te houden met de bevoorrading, de prijzencontrole, en met taken
die voor 28 mei 1941 aan de gemeenteraad toebehoorden. In sommige gevallen kreeg
de burgemeester ook rechterlijke bevoegdheden. De taken van de schepenen sloten
bij die van de burgemeester aan, behalve waar het om specifieke bevoegdheden
voor de burgemeester ging. Bovendien werd het streven van de bezetter om in de
gemeenten burgemeesters-ambtenaren aan te stellen, scherp veroordeeld door de
publieke opinie, die het beschouwde als een nieuwe ingreep van de Duitsers om de
traditionele instellingen van het land te destabiliseren. Het werd daarentegen
wel toegejuicht door de Nieuwe-Ordebewegingen omdat in hun ogen aldus de weg zou
geëffend worden om definitief af te rekenen met het electoralisme en de
partijpolitiek[10].
Door de uitbreiding van de opdrachten van de burgemeester, was het haast
onmogelijk geworden nog een ander beroep uit te oefenen naast deze functie. De
meeste burgemeesters vervulden hun ambt dan ook voltijds en droegen een grotere
verantwoordelijkheid dan voor de oorlog. Daar zouden ze volgens een besluit van
de secretaris-generaal van 27 augustus 1941 dan ook beter voor vergoed worden[11].
In april 1941 nam schepen F. Van de Gender ontslag
uit zijn ambt, daar hij de door de bezetter ingestelde ouderdomsgrens had
bereikt[12].
Op 7 maart 1941 had de Militärverwaltung immers een Verordening uitgevaardigd in
verband met de veroudering van de kaders van het openbaar beheer: "dragers van
openbare funkties in België moeten definitief hun ambt neerleggen op het einde
van de maand tijdens dewelke zij het zestigste levensjaar voleindigen"[13].
Achtergrond van deze maatregel was de groeiende weerspannigheid die de
Militärverwaltung in het comité van de secretarissen-generaal ondervond. Drie
invloedrijke en eigenzinnige secretarissen-generaal waren Delmer, Castiau en De
Jonghe. Alledrie waren ze de zestig voorbij en konden dus gaan[14].
Op 1 augustus 1941 duidde de Kreiskommandantur VNV'er Florent Devolder aan als
opvolger van Van de Gender. Devolder werd op deze manier schepen van Openbaar
Onderwijs en Schone Kunsten[15].
Schepen van Openbare Werken en Landbouw, Alfons Van den Kerkhof, werd door de
Duitse overheid uit zijn ambt verwijderd op 24 september 1942, hoewel hij nog
geen zestig jaar was. Pas in februari 1944 zou er officieel een vervanger worden
aangeduid in de persoon van Theo Op de beeck. Op de Beeck was lid van de Unie
van Hand en Geestesarbeiders, de DeVlag en sinds juni 1941 van het
anti-nationale VNV[16].
De burgemeester zat tijdens de Duitse bezetting
vaak in een lastige positie. Vanwege zijn functie was hij immers de eerste
gesprekspartner van de bezetter. In Turnhout werd de burgemeester geconfronteerd
met de aanwezigheid van een Ortskommandantur, met aan het hoofd Ortskommandant
Dr. Oppermann. Het was dus met deze persoon dat burgemeester A.Van Hoeck over
problemen die stad en bezetter betroffen diende contact te nemen. Het gebeurde
dan ook dikwijls dat zij persoonlijk en schriftelijk contact hadden. In de loop
van hun besprekingen ontwikkelde zich een vriendschappelijke, zelfs
vertrouwelijke verstandhouding tussen beiden. Toen op 7 januari 1942 bekend werd
dat de Ortskommandantur te Turnhout werd opgeheven, richtte de burgemeester een
dankbetuiging tot de Ortskommandant en zijn staf voor de goede samenwerking[17].
Van Hoeck maakte ook nog persoonlijk de groetjes over aan Dr. Oppermann en zijn
familie[18].
Op woensdag 15 januari 1942 verliet Ortskommandant Oppermann Turnhout voor
Maubeuge. Bij zijn vertrek werd hij op het stadhuis ontvangen en aldaar geprezen
als een rechtvaardig man. Het stadsbestuur overhandigde hem enkele Kempische
etsen van D.Baksteen als afscheidscadeau[19].
Deze vriendschappelijke houding van de burgemeester zou hem na de oorlog zeer
kwalijk worden genomen.
Naast de gewone bestuursdaden die normaal door de
gemeenteraad of het schepencollege werden
gesteld,
lieten
de burgemeester en de schepenen zich tijdens
de Duitse bezetting noodgedwongen in met de specifieke problemen van een
oorlogs- en bezettingsperiode. Dit betekende onder meer het verzekeren van
veiligheid, orde en rust, de bevoorrading en de omgang met de bezettende
overheid. De burgemeester bevond zich in een middenpositie tussen enerzijds het
Turnhoutse volk en anderzijds de Duitse Overheid. Hij was het die de grieven van
de bevolking aanhoorde en tegelijkertijd de bevelen van de Ortskommandantur
moest laten uitvoeren. Verder moesten ook de gewone problemen zoals het
onderhoud van de stad, onderwijs en financiën worden behandeld.
3.2.
Rantsoenering en ravitaillering: Vier magere jaren
De Duitse inval van 10 mei 1940 confronteerde het land met een gigantisch
voedingsprobleem, omdat het aangewezen was op de invoer van voedingsmiddelen,
hoofdzakelijk afkomstig uit overzeese gebieden, die het tekort aanvulden van de
inlandse lanbouwproductie. De Duitse invasie was voor de Engelsen de reden om
België door middel van een Atlantische blokkade van zijn overzeese
handelspartners af te sluiten. Dit betekende bijna de doodsteek voor de
Belgische levensmiddeleninvoer. Daarbij kwam nog dat de Duitse bezetter op de
Belgische voedselvoorraden teerde door levensmiddelen op te eisen voor de
bezettingstroepen en voor export naar het moederland. De Belgische overheid
diende bijgevolg een methode te ontwikkelen om zijn inwoners zoveel mogelijk met
de inlandse voedselproductie te voeden en om de beschikbare voedselvoorraden zo
eerlijk mogelijk te verdelen. De voedselrantsoenering, die al in de jaren dertig
was voorbereid, bleek daartoe de meest geschikte formule te zijn. Door de
rantsoenering had elkeen slechts recht op een beperkte hoeveelheid per dag. De
hele bezetting door bleven de rantsoenen echter laag. Ze situeerden zich ver
onder de vooroorlogse consumptie en onder het oorlogsdieet van sommige ons
omringende landen. Alle essentiële voedingswaren, waaronder brood, aardappelen,
vet en vlees waren schaars. De rantsoeneringspolitiek stond voor de meeste
landgenoten gelijk met een streng dieet. De Tweede Wereldoorlog zou door velen
dan ook herinnerd worden als de tijd van de rantsoenering, de zwarte markt en de
eeuwige honger. Want niets beïnvloedde het dagelijks leven sterker dan de
rantsoenering en het oorlogsdieet, alsook alle formaliteiten die ze met zich
meebrachten. Doorgaans moest de gewone verbruiker het met 1.300 à 1.450
kalorieën per dag rooien, wat bijna een halvering van het vooroorlogse
voedingsregime betekende. Gelukkig bleven de gevolgen van het oorlogsdieet voor
de volksgezondheid beperkt[20].
Reeds in de mobilisatieperiode had de regering een aantal maatregelen getroffen
om in geval van oorlog de bevoorrading van de bevolking zo vlot mogelijk te
laten verlopen. Daarom richtte de toenmalige regering een departement van
ravitaillering op, dat vanaf 5 januari 1940 zelfstandig optrad. Molenaars en
importeurs werden aangespoord om graanreserves aan te leggen. De voorraden
margarine, bevroren vlees, benzine en geneesmiddelen werden zoveel mogelijk
uitgebreid en aan de burgers werd gevraagd zoveel mogelijk te hamsteren. Maar
tijdens de eerste dagen van de oorlog liep het al fout. Het
bevoorradingsmechanisme geraakte totaal ontredderd door de vlucht van talrijke
verantwoordelijken en door het gebrek aan transportmiddelen. Verwoesting door
militaire acties, plundering en vernieling van voorraden door geallieerde
troepen bij hun aftocht, opeisingen door de bezetter die tijdens de eeste
maanden voornamelijk belangstelling schenen te hebben voor boter, chocolade,
bier, wijn en conserven, hadden sommige voorraden al flink doen slinken. In
enkele weken tijd stegen de prijzen onheilspellend snel en op sommige plaatsen
werd de toestand zo kritiek dat hulpcomités noodzakelijk bleken voor de leniging
van de ergste nood[21].
Meteen na de Duitse bezetting, verschenen de eerste verordeningen in verband met
de voedselvoorraad. Zonder uitdrukkelijke toestemming van hogerhand mochten de
soldaten geen levensmiddelen in beslag nemen en de handelaars werden verwittigd
dat ze zonder expliciete toelating aan niets of niemand grote hoeveelheden
levensmiddelen mochten leveren. Bovendien moesten de prijzen onveranderd
blijven. Volgens de procureur moest elke prijsverhoging streng beteugeld worden[22].
Vanaf 25 mei 1940 werd op bevel van het Provinciaal Bestuur het brood
gerantsoeneerd. De broodhoeveelheid werd beperkt tot dagelijks 300 gram per
persoon[23].
Kort daarna werden ook de vleeswaren op hun beurt gerantsoeneerd. Margarine,
suiker en chocolade konden alleen worden gelocht bij de winkelier waar men was
ingeschreven[24]. Vanaf eind augustus 1940 waren in Turnhout de boter
en de aardappelen zeer moeilijk te verkrijgen. In december dat jaar werd de
aardappelvoorraad echt problematisch in de stad[25]. Bovendien was Turnhout aangeduid als een
voortbrengend centrum van aardappelen ten behoeve van de stad Luik en bepaalde
regio's van Brabant. Op de gemeenteraad van 7 december 1940 vroegen de
raadsleden zich af hoe het mogelijk was dat Turnhout andere gebieden zou moeten
bevoorraden, terwijl het niet eens in zijn eigen behoeften kon voorzien. Het
antwoord luidde dat de statistieken op valse gegevens berustten. Men vergat
namelijk rekening te houden met de aardappelziekte en met de specifieke
eigenschappen van de grond. Voor de Kempen kon men slechts een opbrengst bekomen
van 12.000 kilo per hectare, terwijl men in Brussel 22.000 kilo per hectare
taxeerde[26].
Men eistte dus veel meer op van Turnhout dan men kon leveren. De aardappelziekte
en de coloradokever waren gedurende heel de oorlog een probleem voor de
Turnhoutse landbouwer. Vele gevallen van zowel de aardappelwratziekte als van de
coloradokeverplaag waren bekend in Turnhout[27].
De Stedelijke Landbouwdienst, de politie en de Boerenwachters waren uiterst
waakzaam om deze problemen op te sporen. Politiecommissaris Van Calster was van
mening dat meerdere personen verzuimden aangifte te doen en de nodige
maatregelen te treffen tot verdelging van de coloradokever. De Boerenwachters
werden door de commissaris dan ook verzocht hieraan extra aandacht te besteden
en bij eventuele vaststellingen dit onmiddellijk te melden aan de
politiediensten[28]. Met de grootst mogelijke publiciteit werd dit
probleem aan de bevolking kenbaar gemaakt. Er werden zelfs coloradokevers
tentoongesteld in het "kastje der publiciteiten" aan het stadhuis[29].
Ook de onderwijzers moesten de leerlingen wijzen op het gevaar en op de
kenmerken van de kever[30].
Op 1 juni 1940 werd te Turnhout de bevoorradingsdienst opgericht. Het was de
burgemeester zelf, samen met zijn schepenen, die de ravitailleringtouwtjes in
handen nam. De rantsoenering tijdens de eerste maanden van de Duitse bezetting
betrof enkel de eetbare produkten zoals brood, boter, confituur, suiker,
chocolade, margarine en peulvruchten. De aardappelen daarentegen werden pas in
juni 1941 gerantsoeneerd, terwijl de bevolking van januari tot en met juni 1941
zonder aardappelen had moeten leven[31].
Reeds tijdens de laatste maanden van 1940 had men te maken met een
voedselschaarste in de stad. Er was vooral een aardappeltekort. Daarom werden
vierendertig landbouwers van Turnhout verzocht aardappelen te leveren aan de
stad. De opgeëiste hoeveelheid verschilde van boer tot boer en varieerde tussen
50 en 200 kilo[32]. Toch werd later aan de landbouwers nogmaals een
dringende oproep gedaan om hun overschotten te herzien en om ze eventueel ter
beschikking te stellen, "ten einde te voorkomen dat de bevolking, door het
uiterste gedreven, zich naar en misschien tegen de lanbouwbevolking zou keren".
De overschotten konden gedeponeerd worden bij de door de gemeente aangestelde
grossiers Bax (Statiestraat) en Van Laerhoven (Zandstraat). De oproep van de
burgemeester aan de lanbouwers eindigde met de woorden: "Zo kunnen we de rust in
onze stad behouden, en Uw daad van naastenliefde, zal door elkeen geprezen
worden"[33].
Ook niet-landbouwers die toch een stukje grond wilden bewerken, groepeerden zich
in de organisatie "het Werk van den Akker". Deze organisatie was gehuisvest aan
de Gierledreef nr. 41 en werd voorgezeten door schepen A.Van den Kerkhof.
"Het Werk van den Akker" trachtte mensen aan een klein lapje grond te
helpen, vaak gemeentegrond, dat ze dan konden bewerken[34]. Eind oktober 1940 telde deze organisatie maar liefst
600 leden. "Het Werk van den Akker" hielp ook mee het aardappelprobleem op te
lossen door inspanningen te leveren om achttien hectare gemeentegronden te
beplanten met aardappelen. Om deze nodige grond in gereedheid te brengen moest
men wel ettelijke hectaren heide ontginnen[35].
Op 11 juni 1940 verscheen de eerste rantsoeneringstabel in het Belgisch
Staatsblad[36].
Zegelnummer
|
Produkt |
per persoon en
per dag
in gram |
|
|
|
1 |
Brood |
225 |
1 |
Meel |
170 |
2 |
Groene koffie |
12,5 |
2 |
Gebrande koffie |
10 |
3 |
Voedingsvetten, margarine, boter, reuzel en ossenvet |
50 |
4 |
Zetmeelhoudende produkten
(crème en griesmeel van graangewassen, gort van haver, peulvruchten,
rijst, vermicelli en macaroni) |
20 |
5 |
Zout |
20 |
6 |
Geraffineerde suiker, kristalsuiker, korrelsuiker, kandijsuiker, vergeoise
en bruine suiker |
30 |
7 |
Aardappelen |
500 |
8 |
Zachte of harde zeep
(toiletzeep inbegrepen |
20 |
9 |
Tafelolie |
5 |
Deze levensnoodzakelijke produkten konden zolang de voorraad strekte, verkregen
worden in ruil voor zegels en geld. De rantsoenkaarten en -zegels werden
uitgereikt op het gemeentehuis, op vertoon van de identiteitskaart van alle
gezinsleden boven de vijftien jaar en het trouwboekje. De gemeentelijke diensten
voor voedselbevoorrading en rantsoenering vervulden een zeer belangrijke rol in
de bevoorrading van de bevolking. Het aanmaken van de rantsoeneringskaarten met
de nodige nummers, codes en controles zorgde telkens weer voor heel wat werk
voor de gemeentelijke administratie[37].
Eind december 1940 werden ook de niet-eetbare produkten op de
rantsoeneringstabellen gezet, zoals zeep-, textiel- en schoenproducten[38].
Volgens een Duitse verordening van 27 december 1940 moesten alle textielwinkels
gesloten blijven tot 1 januari 1941 om een inventaris op te maken[39].
Een ander probleem dat reeds in september 1940 aan de orde was, betrof de
vermindering in bevoorrading van mazout en benzine. In augustus had men nog een
voorrad van 23.000 liter benzine en 15.000 liter mazout. In september werd dit
herleid tot respectievelijk 15.000 en 7.000 liter. Volgens de burgemeester was
deze evolutie onrustwekkend daar het nu moeilijk werd om de vervoersmiddelen
voor de bevoorrading te verzekeren[40].
Dit probleem kwam begin oktober 1940 duidelijk aan de oppervlakte bij de
bedeling van Turnhout van duizenden kilo's mosslen, verse vis en garnalen.
Wegens "moeilijke verkeersmiddelen" waren deze nog niet vanuit Antwerpen in
Turnhout aangekomen. Omwille van het benzinetekort en de opeising van de
vrachtwagens was men uitsluitend aangewezen "op den buurtspoorweg". Het
stadsbestuur drong er bij de Buurtspoorwegen op aan om de goederen onmiddellijk
te verzenden[41].
Op 27 oktober 1940 kreeg de stad Turnhout een bevel van het Ministerie van
Landbouw en Voedselvoorziening om broodgranen te leveren. Tot 31 december 1940
had men de tijd om 1.057 kilo tarwe en 291.463 kilo rogge te leveren. In het
jaar 1941 zou deze levering vermeerderen tot respectievelijk 1.586 en 437.195
kilo. Dit zou overeen komen met een noodzakelijk beschikbare landbouwgrond van
440 hectare[42].
De burgemeester deed hierover zijn beklag bij de Secretaris-Generaal van het
Ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening: "Omwille van verschillende
omstandigheden, zoals mobilisatie en opgraving der gronden met loopgrachten,
werd de uitbreiding der teelt fel vermoeilijkt en moeten wij ons vergenoegen met
de oppervlakte van ongeveer 360 hectare". De burgemeester vreesde dus dat de
stad niet tegemoet zou kunnen komen aan de eisen van het Ministerie[43].
Maar in een omzendbrief van de Provinciale Directie voor Voedselvoorziening en
Rantsoenering werd de aandacht gevestigd op het Besluit van 12 december 1940,
welk voorzag dat voortaan de burgemeesters, veldwachters, politiecommissarissen,
enz., "peroonlijk en boetestraffelijk" verantwoordelijk werden gesteld voor de
bevoorrading van de bevolking[44].
De bevoorrading bleef de eerste en de belangrijkste bekommernis van elke dag. In
het voorjaar van 1941 werd de toestand kritiek. Reeds in
januari werd het in Turnhout moeilijk om nog melk te verkrijgen. Ook het
vlees werd zeldzaam en de mensen moesten voortaan lang aanschuiven bij de
beenhouwer[45]. Toevallige omstandigheden konden echter voor wat
geluk zorgen: op 15 februari 1941 werden een groep Duitse soldaten door Engelsen
onder vuur genomen op de weg van Oosthoven naar Ravels. Hierbij kwamen
verschillende paarden om het leven. Het paardenvlees werd verkocht in het
Kursaal, waar een lange rij mensen stond aan te schuiven[46].
Ook voor de rokers was er slecht nieuws, want ook de tabak en de sigaretten
werden gerantsoeneerd tot 120 gram of 120 sigaretten per maand. Hetgeen buiten
het rantsoen gerookt werd, had in feite nog weinig met tabak te maken. Het was
een mengsel van alle denkbare soorten bladeren, van rabarber- tot gedroogde
klaverbladeren. Sommigen probeerden het met tabak van eigen kweek, maar gaven
het op als zij na enkele trekken misselijk werden. In het begin keek iedereen
verbaasd wanneer iemand een weggegooid sigarettenpeukje opraapte. Maar spoedig
werd het verzamelen van peukjes de normaalste zaak van de wereld en schaamde men
er zich niet meer over[47].
Gelukkig waren er soms nog wel eens buitenkansjes die het voedseltekort
enigszins verzachtten. Een uitgesproken voorbeeld hiervan was zeker de
"wonderbaarlijke" haringvangst in de winter van 1942. "De opbrengst ervan komt
aan de volksvoeding in deze koude wintermaanden ten zeerste ten goede", noteerde
de Boerenalmanak voor 1944[48].
De Belgische vissers haalden een vangst binnen van ongeveer 40.000 ton haring.
Weldra werd het land overspoeld met haringen. De huizen, de treinen, de trams,
de vrachtwagens en de mensen roken in de winter van 1942 naar 1943 allemaal naar
haring. De kranten gaven recepten om haring te bereiden of om afwisseling te
brengen in het haringmenu[49].
Het succes van de verkoop wees erop dat het om een welkome aanvulling van het
beperkte dieet ging.
Verder willen we de aandacht vestigen op het gegeven dat de meeste
voedingsmiddelen niet enkel gerantsoeneerd werden, maar bovendien vaak
onvindbaar waren. Ze werden in vele gevallen vervangen door minderwaardige
produkten of ersatzprodukten. Zo was het brood bijvoorbeeld van een zeer
bedenkelijke kwaliteit omdat de beschikbare meelvoorraden ontoereikend waren[50].
Daarom lengde men het aan met allerlei lapmiddelen, zoals aardappelmeel, droge
groenten en fijngemalen stro. Door het vochtigheidsgehalte op te drijven werd
het gewicht van het brood vermeerderd. Uiteindelijk zag het brood eruit als een
kleverige, papperige massa, omgeven door een korst die bij het snijden steeds
loskwam. Slechts met een dikke laag broodsmeersel erop was het enigszins te eten[51].
In de loop van de oorlog grepen de rantsoeneringsmaatregelen steeds sterker in
op het dagelijkse leven. Het gewone rantsoen zorgde maar voor de helft van de
calorieën waaraan de mensen voor de oorlog aan gewoon waren. Vooral in de
zomermaanden van 1942 en 1944 waren er problemen om genoeg voedsel bij de
consument te krijgen. Sommige categorieën van de bevolking kregen echter
bijkomende porties. Dit was onder meer het geval voor mensen die zwaar werk
leverden, maar ook voor arbeiders die ver van huis werkten, politieagenten,
brandweerlieden, binnenschippers, ... Ook zwangere vrouwen verkregen vanaf hun
vierde maand zwangerschap een bijrantsoen. Deze extra rantsoenzegels bleven
behouden tot twee maanden na de geboorte van het kind. Maar ook babies, kinderen
en sommige zieken genoten officiële aanvullingen op het basisrantsoen. Zo kregen
na vertoon van een geneeskundig getuigschrift tuberculoselijders een dubbel
rantsoen en zieken bijkomende melkzegels. Ook gewezen krijgsgevangenen kregen
gedurende drie maanden, op vertoon van een geneeskundig getuigschrift waaruit
bleek dat men verzwakt was teruggekeerd, bijkomende rantsoenzegels. Hetzelfde
gold voor de jongemannen van 16 tot 35 jaar en de vluchtelingen die weergekeerd
waren uit het buitenland[52].
Niet alleen voedsel stond op de bon. Ook kleding, textiel en schoeisel vielen
onder de rantsoeneringsbesluiten. In januari 1941 werd de eerste kledingskaart
ingevoerd die tot 31 augustus 1941 geldig was. Het aantal zegels waarop men in
die tijd recht had, werd bepaald volgens de leeftijd en het geslacht. Zes
soorten kaarten werden uitgereikt. Kaart A werd toegekend aan alle mannen boven
de vijftien jaar en bevatte 80 zegels. Kaart B was bestemd voor alle vrouwen
boven de vijftien jaar en bevatte eveneens 80 zegels. Kaart C en kaart D met 100
zegels waren voor respectievelijk jongens en meisjes van drie tot vijftien jaar.
Kaart E met 100 zegels was voor kinderen van één tot drie jaar en Kaart F,
tenslotte, met 150 zegels was bestemd voor zuigelingen[53].
Ook brandstof stond op de bon. De gebrekkige kolenbevoorrading zorgde voor heel
wat problemen. Vooral in het zeer strenge voorjaar van 1942 was er te Turnhout
een beduidend tekort aan steenkolen. Daarom vroeg de burgemeester aan de
gouverneur, J. Grauls, om er bij de
Duitse overheid op aan te dringen enkele tonnen steenkool ter beschikking te
stellen van Turnhout. De nood van de bevolking was immers zeer groot. De
situatie werd door honderden gezinnen aangeklaagd op het stadhuis, aldus de
burgemeester. De mensen waren erg verbitterd en geraakten in opstand. De
burgemeester vond de situatie van de gezinnen "erg zorgwekkend" en dat
"onmiddelijke hulp zich opdringt"[54]. Ingevolge de schaarste aan steenkolen was de
burgemeester op 24 januari 1942 verplicht de gemeentelijke lagere scholen en de
bewaarscholen te sluiten. Aanvankelijk gold deze maatregel tot 2 februari 1942,
maar hij moest later verlengd worden tot 9 februari[55].
De bevrijding bracht overigens geen verbetering in de kolenbevoorrading. Op 3
januari 1945 manifesteerden een hondertal vrouwen in Turnhout voor een betere
bevoorrading van kolen en boter voor de bevolking. Ze stapten op van de
Merodelei naar het stadhuis, waar een delegatie van een zestal vrouwen werd
ontvangen door de burgemeester en waar onderhandeld werd voor een betere
bedeling. De vrouwen vreesden echter voor een nieuwe, strenge winter en wilden
garanties van het stadsbestuur. Na de onderhandeling werd de Markt spontaan
ontruimd en deden er zich geen incidenten voor[56].
3.3.
Sluikhandel, smokkel, woeker, diefstal en zwarte markt
De penibele
voedselsituatie bracht vele mensen tot wanhoop. Sommigen trachtten voordeel te
halen uit de situatie door waren te smokkelen en ze eventueel door te verkopen
aan een hogere prijs. Anderen roofden veldvruchten of andere schaarse producten
waren voor eigen
gebruik. Ravitaillering en zwarte markt waren de spillen waaromheen het
dagelijks leven tijdens de bezetting draaide. Er was tijdens de oorlog niemand
die niet met de zwarte markt geconfronteerd werd, geen man, geen vrouw of kind
die er aan kon ontsnappen. Het normale rantsoen was ontoereikend om in de meest
vitale behoeften te voorzien. Het moest aangevuld worden met levensmiddelen die
maar op één plaats verkrijgbaar waren: op de zwarte markt.
Op alle mogelijke manieren
werd getracht wat extra voedsel te bemachtigen. Zo kon men bij de boeren na de
oogst de overschotten gaan oprapen van de velden. Het bijeengesprokkelde graan
kon gebruikt worden om brood te bakken, dat in ieder geval van betere kwaliteit
was dan het rantsoenbrood. Van rogge werd onder meer roggemeelpap gekookt. Na de
aardappeloogst werden de velden systematisch onderzocht om achtergebleven
aardappelen te kunnen recupereren. Dit was een werk dat uitermate geschikt
bevonden werd voor kinderen[57].
De eerste misbruiken in
Turnhout werden reeds vastgesteld in het eerste oorlogsjaar. Op 12 december 1940
berichtte de Ortskommandant dat de toestellen die boter vervaardigden niet op
een degelijke manier waren verzegeld. Het was volgens hem nog steeds mogelijk
om, ondanks de verzegeling, boter te vervaardigen. Verder had hij een klacht
ontvangen van de melkerijen die er zich over beklaagden dat niet al de melk en
soms melk met te weinig vetgehalte werd afgeleverd[58].
Melkboeren stonden er voor bekend hun melk royaal met water te besproeien om op
deze manier meer melk in het zwart aan de man te brengen[59].
Ook later tijdens de oorlog werd de bevolking in Turnhout erop gewezen dat er
niet aan het vetgehalte van de melk mocht geknoeid worden. Bovendien moesten de
kruiken en kitten alle dagen zorgvuldig gezuiverd worden. Nalatigheid op dit
vlak zou de oorsprong zijn van het snel zuur worden van de melk[60].
Tijdens de week van 16 tot 22 december 1940 stelden de controledienst van het
arrondissement Turnhout 24 processen-verbaal op. De volgende producten werden
gedurende die week in beslag genomen: 1200 kilogram aardappelen, 1876,5 kilogram
roggegraan, 49 kilogram roggemeel, 5,6 kilogram boter, 100 kilogram rijst, 150
kilogram aardappelbloem, 119,1 kilogram kaas, zes wollen pull-overs, één
kinderkleedje, één pakje stopnaalden, één kinderbroekje, één flanellen hemd, één
paar dameshandschoenen en één doosje zwarte nestels. Het waren allemaal goederen
die aan het normale verbruik onttrokken waren en die verkocht werden op de
zwarte markt tegen woekerprijzen. De prijzen waren echter niet mals op de almaar
meer florerende zwarte markt: 9 fr. voor een ei, 300 fr. voor boter, 40 fr. voor
een kilogram koren en 300 fr. voor een kilogram tabak[61].
Boeren die te weinig
aangifte deden bij de controlediensten, vormden in Turnhout een veel voorkomend
gegeven. Landbouwer Jan Bosch te Schorvoort werd betrapt door de contolediensten
van het district Turnhout. Hij gaf bij de telling van 20 april 41 meer dan twee
hectare te weinig landbouwgrond op. Bij de telling van 15 mei 41 had hij
geprobeerd 24 are rogge achter te houden[62].
Emmanuel Schmidts had te Retie zeven roeden aardappelen gekocht maar niet
aangegeven aan de rantsoeneringsdienst aldaar[63].
Omwille van de voedselschaarste waren er ook inwoners die in nabij gelegen
gemeenten, zoals Retie en Kasterlee, grond huurden en daarop een aantal aren
aardappelen teelden. Men was verplicht dit te melden aan de
rantsoeneringsdienst, doch dit werd vaak nagelaten[64].
Mevrouw Govaerts werd betrapt op het gebruik van de rantsoenkaart van haar man,
terwijl deze reeds vijf maanden in Duitsland was tewerkgesteld[65].
In maart 1943 deed de
burgemeester zijn beklag bij de politiecommissaris, J. Van Calster, in verband
met het grote aantal werklozen dat zich bezighield met smokkel- en
woekerpraktijken en bovendien nog wekelijks werkloosheidssteun trok. Hij vroeg
de commissaris waakzaam te zijn voor dergelijke praktijken[66].
Later dat jaar in augustus twijfelde de burgemeester openlijk of de politie wel
voldoende handelde, vooral wat betrof de smokkel- en woekerhandel. “Of kan zij
niet handelen?”, vroeg de burgemeester aan de politiecommissaris. Hij was niet
tevreden over de veelvuldige straffen die zijn inwoners kregen in verband met
smokkel en sluikhandel en vreesde als stad een slechte naam te krijgen. De
burgervader vroeg zich openlijk af
“van waar het ontzaglijk verteer anders is kunnen komen –ook door de
mindere klassen van de bevolking- van de Groote Kermis”[67].
Personen die door de Feldkommandantur waren opgepakt omwille van onwettige
overschrijding van de grensstrook met Nederland, waren bijna allemaal mensen die
gekwalificeerd stonden als echte smokkelaars. Het waren dan ook vooral deze
mensen die rijkelijk de Grote Kermis van augustus rijkelijk gevierd hadden. De
politiecommissaris ging dan ook nagaan of de personen die in het bezit waren van
grenskaarten, wel degelijk in Nederland waren tewerkgesteld[68].
Vanaf midden augustus 1942
werden de controles op sluikhandel en smokkel in het Turnhoutse opgevoerd. De
burgemeester had hier persoonlijk en herhaaldelijk bij de commissaris op
aangedrongen. In september en oktober van 1942 leidde dit tot een vijftal
processen-verbaal in verband met sluikhandel, waarvan twee personen bleven
aangehouden. In november en december kon men enkel één proces-verbaal optekenen.
In de zomermaanden van 1943 werden ongeveer vijftien overtredingen aangaande
sluikhandel en smokkel genoteerd[69].
Op 16 april 1943 werd een zwaar vonnis uitgesproken over veehandelaar Claes, die
aangehouden werd wegens sluikhandel en prijzenwoeker. De beschuldigde had in de
loop van een jaar meer dan 200 stuks vee “gesluikslacht” of op de zwarte markt
verkocht. Het vonnis luidde maar liefst drie jaar gevangenisstraf in Duitsland
en een boete van 10.000 RM[70].
Daar waar de Turnhoutse politie hier en daar wat door de vingers zag, trad de
Duitse bezetter strenger op. Een voorbeeld hiervan was het neerschieten van een
botersmokkelaar in de Zandstraat. De man was gevangen genomen door een
Feldgendarm, maar kon aan de hoek van de Zandstraat ontsnappen. Daarop opende de
Duitser het vuur op de man, die ter plekke stierf aan zijn verwondingen[71].
Dat het uiteindelijk bleef bij aanhoudingen van enkele individuen die
smokkelden, had volgens commissaris Van Calster te maken met het feit dat de
bevolking de smokkelaars beschermde, nog liever dan aan te geven aan de politie.
Hij vond het dan ook jammer dat de bevolking de politie niet hielp bij het
verschaffen van inlichtingen in verband met smokkel, sluikhandel en zwarte markt[72].
Later maakte van Calster aan de burgemeester bekend dat “tot op heden, mij nog
geen enkele inlichting is toegekomen aangaande den sluikhandel op groote schaal
van graangewassen en eetwaren. De grootste zorg wordt besteed aan het innen van
dergelijke inlichtingen,[…]. Wij hebben ook geen kennis voor wat ons grondgebied
betreft, van vernietiging van den koolzaadoogst”[73].
Men vreesde immers voor de vernietiging ervan omdat via “Radio Londen” de
bevolking meerdere malen werd opgeroepen om onder meer het koolzaad in brand te
steken. In Turnhout was tot dan toe geen enkel geval van koolzaadvernietiging
bekend
[74].
Dit was natuurlijk ook niet vanzelfsprekend daar dit zou betekenen dat men zijn
eigen brandstoffen zou weggooien.
Er werd niet alleen
gesmokkeld, maar ook heel wat gestolen. In de zomer van 1941 werden bij boer
Vogels in de Veldstraat 150 struiken aardappelen ontvreemd. In februari 1942
werd melding gemaakt van een veertigtal houtdieven die op heterdaad betrapt
werden[75].
Tijdens de maanden augustus en september van dat jaar, waren in Turnhout vele
gevallen van velddiefstal bekend. Het ging voornamelijk om aardappelen die
werden gestolen. Verder was er één geval van tarwediefstal gekend. Op 7 december
1942 werd er 101 kilogram rundvet gestolen van het stedelijk slachthuis[76].
Maar niet alleen voedingswaren werden gestolen. Ook steenkolen waren een
geliefkoosd product voor dieven. Begin april 1943 kon maar net een diefstal van
kolen in de kazerne voorkomen worden. De indringers hadden zich van buitenaf een
toegang tot de kazerne verschaft. Dit werd vergemakkelijkt daar er veel vuilnis
was gestort vlak naast de kazerne. De indringers konden op het laatste ogenblik
echter verdreven worden[77].
Een interessant moment om in te breken was gedurende een luchtalarm. Op deze
manier werd op 7 juni 1943 ingebroken in de Etabl. Van Genechten[78].
Het stelen en vervalsen
van zegels was een andere courante praktijk. Zo waren er begin januari 1942
valse zegels gevonden bij de heer Jacobs in de O.L.Vrouwestraat en bij de heer
Raemakers in de Kasteelplaats. Onderzoek had echter niet kunnen uitwijzen wie de
zegels zou vervalst hebben[79].
Tijdens de zomer van 1942 werd beslist strengere controles te houden omtrent de
diefstallen van rantsoeneringszegels. Nachtwachters die zegels moesten bewaren,
werden voortaan elk uur gecontroleerd[80].
Ook in maart 1943 werden extra maatregelen genomen ter beveiliging van de
rantsoeneringszegels. Zo werd er onder meer een “extra moderne” brandkast
gekocht om de zegels veilig in te deponeren[81].
Toch bleken de maatregelen niet streng genoeg. In augustus 1943 besloot men de
zegels niet meer per spoor naar Turnhout te brengen, maar wel door de “gewapende
macht” dewelke ze zou overhandigen aan de plaatselijke politie. Ook bij de
uitdeling van de zegels hield men voortaan strenger toezicht. Dat men voorlopig
niet veel kon inbrengen tegen de vervalsing van zegels, bleek een jaar later
wanneer er weer sprake was van valse zegels die in omloop waren[82].
Het probleem van
sluikhandel en zwarte markt bleef ook na de bevrijding bestaan. Op 4 januari
1945 klaagde de burgemeester over het feit dat er nog steeds steenkolen op de
zwarte markt te verkrijgen waren en waar bovendien de prijzen uitermate hoog
waren[83].
In februari van 1945 werd melding gemaakt van personen die op de markt en
aanpalende straten soldaten lastig vielen en deze aanzetten allerlei waren en
vreemd geld te verkopen. Dit werd vervolgens verder verkocht tegen
woekerprijzen. Voortaan zou men strenger optreden tegen dergelijke zwendel in
deviezen[84].
Ook in april werden nog acties op het getouw gezet om de zwarte markt, de woeker
en de vervalsing van de eetwaren te bestrijden[85].
3.4. “De
Boerenwacht waakt”[86]
Het platteland werd
tijdens het eerste jaar van de bezetting tamelijk fel geteisterd. Politie en
rijkswacht konden geen verweer vormen. Om de veestapel, de oogst en de
landeigendommen te bewaken werd in juni 1941 de Boerenwacht opgericht. De
organisatie en de leiding van de Boerenwacht berustten bij de Nationale
Landbouw- en Voedinscorporatie, die ontstond op 27 augustus 1940 als uitvoerend
orgaan van het Ministerie van Landbouw. De NLVC hield zich bezig met alle
bedrijven die voedingswaren, landbouwproducten en grondstoffen voor de landbouw
voortbrachten, bewerkten of verhandelden. De plaatselijke, kantonnale,
gewestelijke en provinciale ambtenaren van de NLVC organiseerden de schatting
van oppervlakte en oogst, stelden de te leveren opbrengst vast en waakten over
het naleven van de richtlijnen die door het ministerie werden uitgevaardigd. Zij
werkten ook nauw samen met de plaatselijke overheid en administratie[87].
Reeds enige tijd voordien
werden door het stadsbestuur maatregelen getroffen om, na instructies van de
hogere overheden, de bewaking van de velden en akkers te organiseren. In
Turnhout werd de Boerenwacht opgericht in de maand mei, dus vóór de officiële,
nationale oprichting. Aanvankelijk waren de wachters allemaal vrijwilligers,
afkomstig uit de Turnhoutse boerenfamilies. Einde mei had men bij de Boerenwacht
al 200 jongeren in dienst[88].
In augustus telde de Turnhoutse Boerenwacht maar liefst 1.009 wachters, wat
bijzonder veel is. Bovendien waren het allemaal vrijwilligers en was het
stadsbestuur niet genoodzaakt om over te gaan tot opeisingen van Boerenwachters.
Op vele plaatsen in de Kempen was dit immers wel het geval[89].
De leden van de
Boerenwacht behoorden niet tot de politiediensten, legden geen eed van trouw af
en het dragen van een uniform of wapens was streng verboden. De organisatie had
voornamelijk een preventieve taak en stelde de overtredingen enkel vast. De
Boerenwachters waren dus niet bevoegd een proces-verbaal op te stellen en konden
enkel als getuigen optreden. De overtreders die zij op heterdaad betrapten,
moesten zij bij de politiedienst brengen. Wel hadden zij het recht wagens en
personen ter identificatie
staande te houden. De controle over de Boerenwachters berustte bij de
burgemeester en de politiecommissaris. Gewapend met een controleboekje en een
zaklamp, en ingedeeld in groepjes van drie tot vijf personen, volgde de
patrouille een door de gemeenteoverste uitgestippelde route. Het tijdstip en het
traject van de rondes veranderden voortdurend. Omdat er een uitgaansverbod was
van 22 tot 5 uur moesten de leden van de Boerenwacht een
armband
met
een gemeentestempel
dragen.
Zo konden ze zich verantwoorden als ze
’s nachts op een Duitse
patrouille botsten[90].
In Turnhout was het
politiecommissaris J.Van Calster die de taken en de organisatie van de
Boerenwacht in goede banen leidde. Hij deelde Turnhout in verschillende
afdelingen in. Elke afdeling bestond uit een aantal sectoren of wijken.
Aanvankelijk werd Turnhout opgesplitst in twee afdelingen: Sevendock en
Turnhout. De afdeling Sevendonck bestond uit een zestal kleine sectoren, onder
meer Winkel, Veedijck en Leiseinde. De afdeling Turnhout bestond weliswaar uit
minder afdelingen, maar ze omvatten wel een grotere oppervlakte. Er waren een
vijftal sectoren, geconcentreerd rond de vaart, Koningin Astridlaan, Kastelein,
Schorvoort en Heizeide. Later kwamen er enkele afdelingen bij te Turnhout,
waaronder wijken geconcentreerd rond de Diksmuidestraat, de Guldensporenlei en
de Harmoniestraat.
De
Boerenwacht had
dienst
van
22
tot
5 uur.
Politieagenten die
’s nachts dienst hadden,
moesten de Boerenwachters controleren en bijstaan indien nodig. Reeds vanaf het
begin van de organisatie werden de wachters eveneens ingeschakeld in het
opsporen van de coloradokever[91].
Ook tijdens de zomer van 1942, toen er een werkelijke coloradokeverplaag bestond
te Turnhout, werden de wachters verzocht hieraan extra aandacht te schenken en
bij eventuele vaststellingen, meteen de politiediensten te verwittigen[92].
We kunnen stellen dat de
Boerenwacht in Turnhout op een goede manier georganiseerd was en, zeker bij de
aanvang van de organisatie, geen leden tekort had of diende op te eisen. Er
bestond voor de leden van de Boerenwacht ook een tijdschrift met de naam
“Boerenwacht”. Het verscheen ongeveer maandelijks op onregelmatige basis, soms
zelfs tweewekelijks. Vooral eind 1941 en tijdens de eerste helft van 1942 was
het een graag en veel gelezen tijdschrift onder de Boerenwachters[93].
De Boerenwacht bewees zijn
nut in Turnhout, want tijdens de zomermaanden vond ter velde geen enkele
diefstal plaats. De politiecommissaris was dan ook uitermate tevreden over de
werking ervan en hij was voorstander om ook tijdens de wintermaanden het
platteland te
beveiligen.
Want
het
was
immers
bewezen
dat
waar
de
wacht
werd
stilgelegd, “ ’s anderendaags het stelen en inbreken van kleinvee
herbegon. Ook schuren en hoeven werden de prooi der vlammen”[94].
Daarom lanceerde commissaris Van Calster in december 1941 een oproep aan
iedereen tussen 18 en 50 jaar om zich vrijwillig aan te bieden voor de
Boerenwacht. Tijdens de winter werden de wachten verdeeld in drie ploegen: een
eerste van 17 tot 21 uur, een tweede van 21 tot 4 uur en een derde van 4 tot 8
uur[95].
In de zomer van 1943
begonnen ook in Turnhout, weliswaar veel later dan in de omliggende gemeenten,
opeisingen van jonge mannen om deel uit te maken van de Boerenwacht. Dit verliep
echter niet zonder problemen. In juli werden verschillende landbouwers voor de
rechtbank gedaagd omdat ze “verwaarloosd hadden de wacht op te trekken als
Boerenwachter”[96].
Op 28 juli 1943 stonden maar liefst zestien inwoners van Turnhout terecht als
“regelmatig opgevorderde de voorschreven bewakingsdienst der Boerenwacht NIET te
hebben vervuld”. Zeven leden werden veroordeeld tot een boete van 182 BEF of
acht dagen cel[97].
Het was duidelijk dat de situatie toen heel verschillend was dan bij aanvang van
de Boerenwacht. Van een groot aantal vrijwilligers was nu geen sprake meer. Meer
en meer moest de organisatie een beroep doen op opgeëiste wachters. Van enige
motivatie was dan ook vaak geen sprake meer en de nalatigheid nam sterk toe, met
de nodige veroordelingen als “nalatige opgeëiste Boerenwachter” als gevolg.
Omwille van deze
nalatigheid en de grote angst bij velen om gedurende de wintermaanden hun hoeven
te verlaten, was men van plan een definitieve aanstelling te doen van enkele
Boerenwachters. Dit initiatief van de politiecommissaris vond plaats in november
1943. Ongeveer 300 Turnhoutse boeren waren bereid 150 BEF te storten om
gedurende de vijf wintermaanden een bestendige Boerenwacht aan te stellen. Van
Calster stelde voor om acht mannen definitief te benoemen in twee ploegen van
twee en verdeeld over twee sectoren. Bovendien zouden deze wachters ter
verdediging de beschikking krijgen over vuurwapens. Zij zouden in dienst kunnen
treden vanaf 1 december 1943. Na vele discussies binnen het Schepencollege werd
het plan van de commissaris goedgekeurd. Vanaf 1 januari 1944 tot en met 31 mei
1944 traden er in Turnhout acht Boerenwachters definitief in dienst[98].
3.5. Hulpverlening en liefdadigheid
Vele inwoners van Turnhout waren tijdens de oorlog
noodgedwongen afhankelijk van materiële en financiële steun van allerhande
liefdadige instellingen. Het was duidelijk dat een aanzienlijk deel van de
bevolking, omwille van de oorlog en de daarbij horende maatregelen, niet meer
kon voorzien in eigen behoeften. Gelukkig voor deze mensen bestonden er ook in
Turnhout talrijke liefdadige organisaties, onder meer het Rode en Vlaamse Kruis,
het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, Winterhulp en de gemeentelijke
steunverlening.
De bekendste organisatie inzake hulpverlening en
liefdadigheid tijdens de oorlog was zonder twijfel Winterhulp. Met als doel de
ergste noden van behoeftigen en zwakken te ledigen werd op 29 oktober 1940 de
organisatie opgericht. De nodige fondsen en goederen werden verkregen door
giften van privé-personen, opbrengsten van tombola’s en liefdadigheidsfeesten en
levensmiddelen die op de zwarte markt waren aangeslagen. De organisatie ging
echter met een psychologische handicap van start, want de naam “Winterhulp” was
ontstaan naar analogie met zijn Duitse tegenhanger “Winterhilfe”. Dit wekte bij
de Belgische bevolking wantrouwen en achterdocht[99].
Blijkbaar was men er ook in Turnhout niet al te gerust in. Een bericht van het
Gemeentelijk Comité voor Winterhulp liet aan de inwoners van de stad weten dat
“alle misplaatste en kwaadaardige geruchten die rondloopen over Winterhulp
valsch zijn. Waar de nood van een groot deel der bevolking, onze broeders, zoo
groot is, is het verspreiden van zulke geruchten een echte misdaad. Winterhulp
is eene zuivere Belgische instelling, door Belgen opgericht, gesteund en
gecontroleerd. Al de gelden en giften aan Winterhulp gegeven komen alleen aan de
Belgische behoeftigen ten goede. Daar staan wij borg voor. Alle leden die in de
Comités van Winterhulp zetelen zijn onbezoldigde personen. Moeten wij nog
herhalen dat onze geliefde Koning, de Koningin-Moeder, en de Hoogwaardige
Kardinaal van Mechelen Winterhulp mild hebben gesteund. Dat alles zegt genoeg,
meenen wij, om allen twijfel weg te nemen en valsche geruchten te niet te doen.”[100]
Winterhulp was in Turnhout reeds voor 1938
ontstaan en ingericht door het schepencollege. De juiste datum is ons echter
niet bekend. Het initiatief ervan werd in feite genomen door de burgemeester.
Ook in die periode stond de organisatie al ter discussie: er was namelijk een
klacht in verband met de geheimhouding van de bedeling van de opbrengst van
Winterhulp. Dit wekte wantrouwen en argwaan bij de bevolking en de plaatselijke
pers. In de weekbladen verscheen een klacht van een afgevaardigde van een
weldadigheidskring. Deze beweerde dat zijn organisatie tot dan nog niet bedeeld
was geworden. Zonder echter te twijfelen aan de eerlijkheid van Winterhulp,
bekritiseerde hij de huidige manier van werken, waarvan buiten de burgemeester
en zijn onmiddellijke omgeving niemand op de hoogte zou zijn van de feitelijke
bedeling van de inkomsten. Op deze manier, zo eindigde hij, leek de organisatie
meer op een politieke inrichting[101].
In Turnhout was Dr. Laurent Spaenenborgh
voorzitter van het Gemeentelijk Comité voor Winterhulp. Ondervoorzitter was Dr.
Louis Daeleman. Burgemeester Alfons Van Hoeck was naast afgevaardigde namens het
stadsbestuur ook hoofd van het propaganda-comité van Winterhulp. Het
secretariaat was gevestigd in de lokalen van de voormalige Van Mierlo-fabriek
aan de Oude Vaartstraat nr.34. In totaal bestond het Comité uit zeventien leden[102].
Reeds voor de oorlog organiseerde “Winterhulp Turnhout” activiteiten. Zo werd op
19 januari 1940 door ijsclub “Olympia” een schaatsdemonstratie georganiseerd ten
bate van Winterhulp. De leden van Winterhulp hielpen met de verkoop van de
kaarten, die aan 150 fr. per stuk
verkocht
werden[103].
Toch vroeg provinciegouverneur J.Grauls op te letten bij onder meer
liefdadigheidsfeesten, liefdadigheidsvoorstellingen en geldinzamelingen en pas
de vereiste toelating te verlenen wanneer men er zeker van was dat de gelden
integraal aan liefdadigheid werden besteed. Bovendien riep hij op om de
vereniging “Bijstand aan zwakke kinderen of aan teringlijders”, ook genaamd
“Behoeftige kinderen van soldaten”, geen toelating te verlenen daar de
organisatie niet erkend werd door de overheid en dat hun werking reeds meermaals
aanleiding had gegeven tot kritiek[104].
Het Comité voor Winterhulp was vooreerst op zoek
naar de nodige gelden om zijn werking te financieren. De inwoners van Turnhout
werden gevraagd de organisatie te steunen zodat men naast een soepbedeling voor
schoolkinderen, ook met een soepbedeling voor de behoeftigen van de stad kon
starten. Toch duurde het tot februari 1941 vooraleer men ook met een
soepbedeling voor de bevolking kon starten. Door een gebrek aan materiaal kon
men voordien enkel in de scholen een soepbedeling organiseren. Men was van plan
dagelijks ongeveer 5.000 liter “deugdelijk-voedende” soep te bereiden waardoor
aan duizenden behoeftigen een voedzame, aanvullende maaltijd zou kunnen bezorgd
worden. Verder zou er een kolenbedeling voorzien worden. Maandelijks zou aan
behoeftige gezinnen 160 kilogram kolen kunnen bezorgd worden. Reeds in de zomer
van 1940 kwamen 3.000 gezinnen in aanmerking voor een dergelijke steun.
Tenslotte zou er ook melk en kledij verdeeld worden[105].
De burgemeester spande zich persoonlijk in door mee te helpen bij de
soepbedeling. Hij stelde daarvoor zijn timmeratelier ter beschikking. Op een
groot bord op de Markt werd het initiatiefaan de bevolking kenbaar gemaakt[106].
De soepbedeling was duidelijk het stokpaardje van Winterhulp: op 3 maart 1941
telde men gemiddeld 7.500 deelnemers voor de volkssoepen en 4.500 gegadigden
voor de schoolsoepen. Dit cijfer bleef gedurende heel de oorlog stijgen.
Ook na de oorlog bleef de soepbedeling in eerste instantie bestaan. Het
aantal kinderen dat op 29 mei 1945 nog deelnam aan de schoolsoep bedroeg
8.500[107].
Niet iedereen kon echter van de gratis schoolsoep gebruik maken. Enkel kinderen
van gezinnen waarvan de inkomsten de 530 BEF per week niet overschreden, konden
kosteloos van de schoolsoep genieten[108].
In de beginperiode van Winterhulp waren de “Groote
Tombola” met Turnhout Kermis in augustus en de tombola met Vasten-avond de
bijzonderste bronnen van inkomen voor de organisatie[109].
Vanaf eind 1940, wanneer meer steun en hulp nodig was, organiseerden ook
Turnhoutse verenigingen allerhande activiteiten ten voordele van Winterhulp.
Sportclub Olympia organiseerde een kerstboomfeest en schonk hiervan 1.294,75 BEF
aan Winterhulp. Begin januari 1941 richtten de leraren Dockx en Swolfs van de
Rijksmiddelbare school ten bate van Winterhulp een loopwedstrijd in achter het
kasteel[110].
Ook andere organisaties waren in Turnhout in de
weer voor het welzijn van de bevolking. Het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn
had noodgedwongen de 25ste verjaardag van de stichting moeten
uitstellen. Deze viering zou plaats hebben gehad op 25 mei 1940 en kon omwille
van de oorlogsomstandigheden niet doorgaan. Het feest vond uiteindelijk plaats
op 31 juli 1940 in zaal Amicitia op de Groote Markt[111].
Een andere organisatie die reeds bij aanvang van de oorlog actief was, was
“Boerenhulp aan Stadskinderen”. Deze organisatie drong er bij landbouwfamilies
op aan om lichamelijk bedreigde kinderen uit de steden voor een korte periode in
huis te nemen. In Turnhout was een stedelijk comité actief om geld in te
zamelen. Ook voor ondermijnde kinderen uit Turnhout bestond de mogelijkheid om
door “Boerenhulp” geholpen te worden[112].
We vermeldden reeds dat de fondsen en goederen van
Winterhulp niet alleen verkregen werden door giften en opbrengsten van tombola’s
en liefdadigheidsfeesten, maar soms ook door levensmiddelen die op de zwarte
markt werden aangeslagen. Zo schreef een Turnhouts weekblad van 19 januari 1941
dat er een goede partij vee was aangeslagen te Turnhout. Het ging meer bepaald
om zes paarden, zes varkens, drie koeien en een kalf dat men in eerste instantie
naar Antwerpen en Brussel wou voeren om er meer geld voor te krijgen. Gelukkig
kon in akkoord met Winterhulp dit vermeden worden en werden de dieren naar het
Turnhoutse slachthuis en daarna naar diverse beenhouwers gevoerd, om op deze
manier de behoeftigen te kunnen bevoorraden[113].
Winterhulp voorzag niet alleen in levensmiddelen, maar trachtte ook hulp te
bieden aan behoeftigen inzake kledij. In april 1941 richtte men een actie op met
als doel klederbedeling aan de “behoeftige kinderen - plechtige communicanten –
onzer stad”[114].
Veel gezinnen konden na enige tijd de eindjes niet
meer aan elkaar knopen. In een aantal gevallen was de kostwinner, meestal de
man, werkloos geworden. Sommigen waren geteisterd door het oorlogsgeweld en
hadden geen middelen om de geleden schade te herstellen. Het verzekeringswezen
en het sociale zekerheidsstelsel waren veel beperkter dan het na de oorlog zou
worden. Vele steunmaatregelen kwamen ten laste van de stad. Het ging dan zowel
over steun aan behoeftigen als over werklozensteun. Gelukkig stond de
gemeentelijke steunverlening er niet alleen voor, maar werd ze geholpen door tal
van Turnhoutse liefdadigheidsinstellingen. Turnhout telde maar liefst 28
organisaties op dat vlak[115].
De belangrijkste sociale en openbare organisaties waren naast Winterhulp de
Comissie voor Openbare Onderstand met onder meer het St.-Elisabethziekenhuis en
het wezenhuis van St.-Petrus. Er
waren in Turnhout vier locaties van Kinderwelzijn die in totaal 2.333
kinderen onderbrachten: in de Deken Adamstraat, in de Korte Begijnenstraat, de
Statiestraat en de Tramstraat. Verder waren er nog de kliniek St.-Jozef, het
moederhuis Maria-Gabriël, het jongenstehuis Weelde-Statie en het Preventorium
voor Zwakke kinderen te Ravels[116].
Vooral vanaf 1941 werden regelmatig activiteiten
door verschillende Turnhoutse verenigingen georganiseerd, waarvan dan een deel
werd afgestaan aan Winterhulp of aan een andere liefdadige organisatie.
Vooreerst bleek het in Turnhout moeilijk te zijn om nog activiteiten zoals bals
en dansavonden te organiseren. Meestal werd dit door het stadsbestuur negatief
onthaald. Bovendien moest een dergelijke aanvraag ook nog door de bevoegde
Feldkommandantur te Antwerpen worden goedgekeurd. Het valt op dat na verloop van
tijd meer en meer verenigingen bij hun aanvraag vermeldden dat zij een deel van
hun opbrengst willen storten aan Winterhulp of aan een gelijkaardige
organisatie. Op deze manier kon men blijkbaar gemakkelijker een vergunning
verkrijgen. Zo meldde de Turnhoutse Atletiek Klub (T.A.K.) bij het organiseren
op 14 april 1941 van een veldloop voor nieuwelingen dat “de helft der
netto-ontvangst aan het liefdadig werk Winterhulp afdeling Turnhout zal worden
uitgekeerd”[117].
Op 29 juni 1941 kreeg de toneelgroep het Antwerpsch Cultuurverbond toestemming
om de voorstelling “Gedrun” op te voeren, daar het hele gebeuren ten voordele
van Winterhulp was[118].
Op 7 augustus 1941 vroeg de vereniging de Xaverianen aan de stad aan om een
“cabaret-bonte avond” te organiseren ten voordele van de verschillende
afdelingen van hun instelling. Bovendien zouden ze “in verhouding der opbrengst
van dien feestavond een gift doen geworden aan de liefdadigheidsinstelling
Winterhulp”[119].
In augustus dat jaar werd er geen toestemming verleend voor een processie en de
grote kermis van augustus. Ter vervanging was er enkel de grote
Winterhulptombola en stond er een tent met voorwerpen voor Winterhulp[120].
In september 1941 plande de Turnhoutse Foto- en Kinokring
en fotosalon waarvan een deel van de opbrengst aan Winterhulp zou worden
gegeven. De Racing-Xaverianen wilden feestavonden organiseren op 9 en 26 oktober
en op 7 december 1941. Hun aanvraag werd goedgekeurd mits ze een deel van de
opbrengst gaven aan Winterhulp[121].
Deze methode paste het stadsbestuur vanaf 1942 meer en meer toe. Aan de ene kant
stond men meer open voor allerlei activiteiten, en aan de andere kant kon men de
kas van Winterhulp spijzen. Zo brachten verschillende private dansavonden
gehouden op onder meer 8 februari en 12 april respectievelijk 1.475 BEF en 1.616
BEF in het laatje voor Winterhulp[122].
Dit was ook het geval voor het Mechels Stadstoneel dat in Turnhout
voorstellingen wilde geven. Eerst werd hun aanvraag afgewezen daar Turnhout zelf
beschikte over twee gevestigde toneelgroepen die wekelijks optraden. Maar omdat
het gezelschap bleef aandringen, verleende het stadsbestuur toch de toelating op
één voorwaarde, namelijk wanneer de volledige organisatie geschiedde langs
Winterhulp[123].
Zelfs de bezetter droeg zijn steentje bij. De Duitsers gaven op 11 oktober 1942
een concert op de Grote Markt ten voordele van Winterhulp[124].
Het is duidelijk dat de meeste Turnhoutse
verenigingen de inkomsten van hun activiteiten deelden met Winterhulp. Sinds 29
april 1942 kwam hierin enige verandering. Die dag vond een zware ontploffing
plaats in de fabriek “Produits chimiques de Tessenderlo”, die tot in Turnhout
voelbaar was. De balans was zeer zwaar: 189 doden, 900 gewonden en 100
verminkten[125].
Hulp was nodig uit gans de Kempen en ook in Turnhout steunden verschillende
organisaties de geteisterden van de ramp. De Kempische Boksklub Turnhout gaf
hiervoor een groot boksfeest op zondag 7 juni 1942. De burgemeester steunde dit
initiatief en riep verschillende verenigingen op om zich ten dienste te stellen
voor dit boksfeest. Gekoppeld aan dit feest organiseerde men op zondag 24 mei
1942, met Pinksteren, een omhaling ten voordele van Tessenderlo. Dit gebeurde
door een 35-tal leden van onder meer de Passieve Luchtbescherming, het Rode
Kruis en het Vlaamse Kruis, het Heilig Grafinstituut en de Padvindsters[126].
Ook de vereniging Waak- en Verdedigingshonden schonk een deel van het inkomgeld
van hun politiehondenwedstrijd aan de slachtoffers van Tessenderlo. Het
stadsbestuur moest hier echter wel op aandringen daar de vereniging de winst
wilde gebruiken om een gedenksteen te plaatsen op het graf van een
verdienstelijk lid[127].
In april 1943 was Turnhout opnieuw sterk
aangeslagen na een verschrikkelijke bombardement in Mortsel, waar honderden
gewonden en doden vielen. Er werden opnieuw vele geldomhalingen georganiseerd en
bij elk privaat of publiek feest werd om de nodige steun gevraagd. In de
cinema’s werd telkens van het publiek een penning gevraagd en particulieren
werden aangespoord hun gift te storten. Ook de scholen gedenkten de
noodlijdenden van Antwerpen en richtten eveneens geldinzamelingen in[128].
Op het einde van de oorlog bleef men in Turnhout
actief op het vlak van steunverlening. In 1944 kon de grote kermis van augustus
gezien de oorlogsomstandigheden niet plaatsvinden. De kermisdagen werden dan
benut voor de inrichting van een “Groote Liefdadigheidstombola” op de Groote
Markt ten voordele van de geteisterden van het land en voor de Turnhoutse
afdeling van Winterhulp. In een dankwoord tot de bevolking deelde de
burgemeester mee dat deze liefdadigheidstombola maar liefst 105.000 BEF had
opgebracht[129].
Ook na de oorlog bleef Winterhulp bestaan. Het
werd wel verder gezet onder een andere naam: “Nationaal Werk voor
Hulpverlening”. Deze organisatie bleef actief tot in oktober 1945. De
werkzaamheden werden uiteindelijk overgedragen aan de Comissie voor Openbare
Onderstand van Turnhout[130].
3.6. Luchtbescherming (PLB), neergestorte vliegtuigen en bombardementen
Samen met de stijgende dreiging vanuit de lucht
werden in bezet België vanaf 1941 allerlei maatregelen afgekondigd. Een eerste
was dat de Passieve Luchtverdediging verder uitgebouwd werd. Deze dienst was
opgericht in 1934 en ressorteerde onder het ministerie van Binnenlandse Zaken.
Zij was zowel op nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau georganiseerd.
Deze dienst moest de bevolking beschermen tegen luchtaanvallen en in geval van
een luchtaanval hulp bieden[131].
De Passieve Luchtbescherming of PLB bestond in
Turnhout al in mei 1940 en had haar commandopost op de Grote Markt[132].
De officiële oprichting ervan kwam in feite op bevel van de Duitse overheid die
besliste op 11 juni 1940 tot de herinrichting van de bond voor luchtbescherming.
Daarvoor moesten meteen 250 vrijwilligers worden opgeroepen. Op 12 juni 1940
werd dit door het Schepencollege bekrachtigd. Nog geen jaar later beslisten de
Duitsers echter dat de PLB maar 95 in plaats van 250 medewerkers mocht tellen[133].
De eerste taak van de PLB te Turnhout was het inrichten van een bestendige wacht
van dokter en personeel en het indienen bij de gemeentelijke en Duitse overheid
van de ligging van de hoofdpost en hulpposten. Er moest eveneens melding worden
gemaakt van het voorhanden zijnde materiaal[134].
De hoofdpost of kazerne van de PLB was gelegen in de Wouwerstraat. De twee
hulpposten bevonden zich in de “Villa Ernesta” in de Merodelei en in de
Guldensporenlei[135].
Na de publicatie van de verordening op de Passieve
Luchtverdediging in het Belgisch Staatsblad in april 1941 werd politieofficier L.Van Even
benoemd tot bevelhebber van de PLB. De diensten van de Turnhoutse PLB bestonden
uit een directie, waaronder een bevelhebber, een adjunct-chef en een
sectie-chef, opruimings- en gezondheidsdiensten, de hulpbrandweer, de gasploeg
en tenslotte een ploeg van gespecialiseerde vakmannen. Deze laatste hielden zich
bezig met de vervaardiging van gereedschap en het onderhoud van het materiaal
van de verschillende onderdelen van de PLB. Bij een mogelijke ramp konden meteen
500 mensen ter beschikking staan en de gezondheidsdiensten waren in staat om
ongeveer 1.500 slachtoffers te verzorgen[136].
Bij aanvang van de Duitse bezetting waren maar liefst 336 personen in dienst van
de stad in verband met hulp en veiligheid. Het ging om 48 brandweerlieden en 31
hulpbrandweerlieden; 21 personen van de
stedelijke ruimingsdienst; 30 burgerwachters; 113 mensen van de
gezondheidsdienst; 32 personen van de ontsmettingsdienst en 61 politiemannen,
waarvan 27 effectieven[137].
Alle leden van de Turnhoutse PLB werden bovendien goed onderhouden wat betreft
hun parate conditie: op 11 februari 1941 werd melding gemaakt dat vanaf die week
een gediplomeerde turnmeester oefeningen zou geven. Deze zouden elke
donderdag van 15 tot 16.30 uur plaatsvinden in de gemeentelijke lagere
jongensschool van de Begijnendreef. De bedoeling was dit verplicht te maken voor
alle leden van de PLB[138].
Problemen in verband met een tekort aan personeel
dienden zich pas op het einde van de oorlog aan. Zo liet G. Romsee,
secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Volksgezondheid, op 24 mei 1944 weten dat naar aanleiding van de recentste
bombardementen op verscheidene plaatsen in het land was gebleken dat het
PLB-personeel vaak onvoldoende was om alleen, met eigen krachten, de bevrijding
van de slachtoffers te verzekeren. Vanaf dan dienden dan ook bepaalde
categorieën van vakarbeiders bevolen te worden om, ten eerste, zich bij voorbaat
als opgeëist te beschouwen om in geval van bombardement in hun gemeente hulp te
bieden en, ten tweede, zich klaar te houden om zonder verdere waarschuwing of
oproep zich naar de plaats van de ramp te begeven[139].
In Turnhout vreesde men op het einde van de oorlog vooral een tekort aan
verplegend en verzorgend personeel te hebben. Daarom werd in juli 1944 al het
sanitair personeel, onder meer geneesheren, apothekers en verpleegsters, van de
stad Turnhout opgeëist om zich paraat te houden bij eventuele rampen[140].
In de stad bevonden zich twee elektrische
alarmsirenes van elk 5 PK, namelijk aan het politiebureau en aan de
gemeentelijke lagere jongensschool van de Prinsenstraat. Aan de kazerne van de
PLB in de Wouwerstraat was nog een extra derde sirene aangebracht van 3 PK. Na
verloop van tijd echter werd het door de Duitsers verboden de sirenes nog te
laten afgaan en gold voortaan het afweergeschut of andere bedrijvigheid in de
lucht als alarmsein voor de bevolking[141].
Bovendien werd de bevolking attent gemaakt op een speciale manier van
bombarderen, zoals in de luchtoorlog boven Barcelona in 1938 toen vijandelijke
vliegtuigen in glijvlucht, met de motoren uit, de doelwitten naderden[142].
De hele stad werd onderverdeeld in negen secties
of wijken onder leiding van een wijkleider. Deze controleerde verschillende
blokleiders, die op hun beurt aan het hoofd stonden van een veertigtal woningen.
Door dit systeem had elk huis in Turnhout zijn eigen luchtbeschermingsleider[143].
Het waren ook deze blokleiders die strenge controles uitvoerden van de zolders
en kelders van alle woningen in hun blok, teneinde uit te zoeken of ze in orde
waren met de voorschriften van de PLB. Wanneer dat niet het geval was, kregen de
bewoners een aanmaning en het vooruitzicht op verdere controles[144].
Men liet immers niets aan het toeval over. De kelders werden gecontroleerd op
hun mogelijkheid tot schuilen en op de aanwezigheid en degelijkheid van bepaalde
zaken: emmers met water, hamer, bijl, zaklamp, verbandmiddelen, een uitgang en
een mogelijke toevoer van verse lucht die verzekerd moest zijn. Verder was het
vereist in de schuilkelder een stevige houten tafel te plaatsen, waaronder men
bij een bombardement kon schuilen. Er moest eveneens een fluitje voorzien zijn,
om de aanwezigheid aan hulpploegen kenbaar te kunnen maken, en een natte doek.
Bij bombardementen in Antwerpen en Kortrijk waren er namelijk gevallen bekend
van mensen die omkwamen door verstikking. Een natte doek voor mond en neus zou
dit moeten voorkomen[145].
Daarnaast gingen de blokleiders ook op huisbezoek bij in totaal 7.000 woningen
voor de telling van het aantal waterputten en waterpompen. Elke bezitter ontving
dan een affiche met de vermelding “DRINKBAAR WATER”, die hij aan het raam moest
uitgehangen. Bij breuken van de waterleiding door bombardementen kon elke
inwoner dan zien waar er drinkbaar water te verkrijgen was[146].
Iedereen was dus persoonlijk verantwoordelijk voor
het in orde brengen van zijn veiligheid, maar kon hierbij wel geholpen worden
door de PLB. De burgemeester liet in dit verband aan de bevolking weten dat “er
beroep mag worden gedaan op de diensten van Veiligheid en Hulp (Groote Markt
40), voor alle technische moeilijkheden inzake Passieve Luchtverdediging. Verder
staan deze diensten kosteloos ter beschikking voor wat betreft het ruimen van
zolders en het versterken van kelders, in dien verstande, dat men persoonlijk
instaat voor de nodige materialen”[147].
De passieve luchtbescherming vervulde ook nog andere taken, onder meer het
opzoeken van brandplaatjes[148];
het opruimen van brandbommen; het ontzetten van plaatsen waar blindgangers
neerkwamen; het witverven van borduurstenen; het nazicht en reinigen van
publieke schuilkelders; het organiseren van wekelijkse veiligheidsoefeningen; de
controle van fabrieksbeschermingen; lichtcontroles; het nazicht van de
watermonden en het dagelijks vervoer van zieken. Bovendien zorgde de PLB ervoor
dat er aandacht werd gegeven aan veiligheidspreventie in de Turnhoutse scholen[149].
In een nota van 11 september 1940 wees de
burgemeester de PLB op het feit dat een groot aantal burgers gekwetst waren
geworden doordat de invalplaats van niet ontplofte vijandelijke vliegtuigbommen
niet versperd was. Er bevonden zich bovendien veel nieuwsgierigen toen hun bom
ongeveer anderhalf uur na het neerkomen ontplofte. Van Hoeck vroeg uitdrukkelijk
aan de PLB om voortaan de invalplaatsen van niet ontplofte bommen onmiddellijk
over een grote oppervlakte te versperren en ervoor te zorgen dat de getroffen
huizen en de omgeving snel zouden ontruimd worden[150].
Deze maatregelen moesten voorkomen dat nieuwsgierige inwoners gevaar liepen. In
september van 1942 werden de inwoners van Turnhout nogmaals op gelijkaardige
situaties gewezen. Men werd verplicht de politie of Feldgendarmerie in te
lichten bij het vinden van munitie. In die periode waren namelijk vele en zware
ongevallen gebeurd, zoals in de naburige gemeente Beerse waar enkele doden waren
gevallen. Dergelijke ongevallen wilde men te Turnhout ten alle prijzen vermijden[151].
Zoals hierboven reeds vermeld, had de Turnhoutse
PLB zijn eigen bovengrondse lokalen. Zowel op de hoofdpost als in de hulpposten
waren brancards, bedden en allerhande materiaal ter beschikking. Verder had de
PLB een permanente uitkijkpost in de toren van de St.-Pieterskerk. De toren werd
begin juli 1941 als wachttoren in gebruik genomen. In die periode waren er
meerdere gevallen van bosbranden bekend in de provincie. Daarom raadde
provinciegouverneur J. Grauls aan om de kerktoren van St.-Pieter, 65 meter hoog,
als een bestendige wachtpost in te richten[152].
De maatregel bleek een succes te zijn, want in de nacht van 11 op 12 juni 1943
signaleerde de torenwacht brand ter hoogte van het gehucht Weelde-Statie. Na het
alarmsignaal rukten onmiddellijk de “motor-estafette” uit om de nodige
verkenningen te doen. Via de telefoon berichtten ze dat een groot aantal
brandbommen was uitgeworpen op Weelde-Statie. De Turnhoutse PLB trok er met een
vrachtwagen naartoe om de brandbommen te blussen. Gelukkig waren er geen
slachtoffers gevallen en bleef de schade beperkt. In totaal konden maar liefst
261 brandhaarden worden geïdentificeerd. Er konden negen ontplofte en 77
gedeeltelijk ontplofte Engelse brandbommen verzameld worden[153].
De PLB van Turnhout kreeg ook advies van de leider van de PLB van Antwerpen
in verband met brandbestrijding. Hij gaf middelen en tips om tijdens het
warme weer rekening te houden met de bedreiging van bossen en graanvelden door
vijandelijke brandstichtingen, onder meer door het uitwerpen van brandplaatjes
uit vliegtuigen[154].
In geval van nood konden de noodacties
gecoördineerd worden vanuit de commandopost op de Grote Markt. Dit was een
grote, ondergrondse, gasvrije en gebetonneerde kelder die voorzien was van
ontkleedkamers, stortbaden, verpleegkamers, commandobureel, wachtpost,
verlichtings- en verluchtingskamers, sanitair en bergplaatsen en een
telefooncentrale. De PLB werkte nauw samen met de brandweer en het Rode Kruis om
bluswerken uit te voeren en gewonden te vervoeren. De brandweer bezat hiervoor
drie motorpompen, slangen, brandweerwagens en had de beschikking over 226
brandweermonden in de stad. Om een vlotte coördinatie te verzekeren, stonden
zowel de brandweerkazerne als de hoofdpost van het Rode Kruis in de
Herentalsstraat in rechtstreeks telefonisch contact met de hoofdpost van de PLB.
Ook de andere posten van de PLB beschikten over telefoon. Verder zouden ook de
ziekenhuizen, politie, rijkswacht, priesters en jeugdgroepen samenwerken bij een
ramp. Hierdoor stonden circa 500 mensen ter beschikking in geval van nood[155].
Met al dit materiaal moest
de PLB drie belangrijke taken uitvoeren. Allereerst moest de dienst zorgen voor
de bouw en het onderhoud van voldoende schuilkelders voor de meer dan 30.000
inwoners van de stad en in geval van bombardementen hulp bieden. Ten tweede
moest men de naleving van de verduistering controleren en ten derde had men als
taak neergestorte vliegtuigen te lokaliseren en op te sporen.
Een eerste onderzoek
aangaande de beschikbare schuilkelders in de stad vond plaats in februari 1941.
In het verslag maakte men een lijst op van de openbare schuilkelders. Het ging
om een vijftiental schuilkelders waar ongeveer 4.440 mensen konden schuilen. De
meeste inwoners maakten echter gebruik van hun eigen schuilkelder (12.718) of
gingen schuilen bij buren (2.671). Bovendien mochten in de openbare
schuilkelders slechts 2.280 inwoners schuilen. De andere plaatsen waren voorzien
voor de Duitsers. We stellen dus vast dat voor de bevolking van
Turnhout-centrum, ongeveer 25.462 personen, er 7.793 inwoners niet over een
veilige schuilplaats konden beschikken bij luchtalarm[157].
Volgens een verslag van adjunct-chef Nuyens van de PLB was de schuilkelder van
fabriek N.V. Leonard Biermans in de IJzerenwegstraat de best ingerichte
schuilkelder van heel de stad. Hij bezat zitbanken voor de bevolking, had een
zeer goede ondersteuning, er was elektrisch licht, petroleumlampen, een
verbandkast en bestond uit verschillende kamers. Tenslotte werd de kelder ook
geloofd voor de reinheid en het goede onderhoud[158].
Pas in de loop van 1943
begon men zich echt zorgen te maken over het feit dat er slechts vijftien
openbare schuilkelders bestonden in Turnhout[159].
De enige verandering die de schuilkelders sinds de aanvang van de oorlog
ondergaan hadden, was het vergroten van de beschikbare ruimte om toch wat meer
inwoners te kunnen onderbrengen. We vinden op de lijst van “Openbare
Schuilplaatsen” van 20 april 1943 zestien schuilkelders terug, verspreid over de
hele stad, die in totaal 6.455 plaatsen ter beschikking hadden: 1. Politiegebouw
(Markt): 160 plaatsen; 2. Jezuïtenklooster (Herentalsstraat): 135 plaatsen; 3.
Provinciegebouw (Markt): 75 plaatsen; 4. fabriek Brepols B (Papenstraat): 580
plaatsen; 5. fabriek Brepols C
(Lindekensstraat): 1.000 plaatsen; 6. fabriek Biermans (Ijzerenweg-straat): 485
plaatsen; 7. fabriek Van Genechten (Merodelei): 900 plaatsen; 8. Fabriek La
Turnhoutoise (Korte Vianenstraat): 400 plaatsen; 9. Fabriek Mesmaeckers
(Druivenstraat): 460 plaatsen; 10. Fabriek Van Deun-Poppeliers (Molenstraat):
300 plaatsen; 11. Statiegebouw A (Statiestraat): 150 plaatsen; 12. Statiegebouw
B (Statiestraat): 50 plaatsen; Apostoliekenschool (Apostoliekenstraat): 775
plaatsen; 14. Kerk Onze-Lieve-Vrouw-Middelares: 85 plaatsen; 15. Kerk Goddelijk
Kind Jezus (Steenweg op Oosthoven): 100 plaatsen; 16. Rijksmiddelbare school:
800 plaatsen. Bij elke schuilkelder werd toezicht gehouden door één politieagent[160].
Omdat deze schuilkelders
veel te weinig plaats boden, ging de stad reeds vanaf 1941 over tot de bouw van
38 over de hele stad verspreide gebetonneerde schuilloopgrachten. Deze boden
plaats aan circa 7.713 personen. Er werd in dat jaar voor 1.450.000 BEF gebouwd
aan gebetonneerde schuilloopgrachten. Bovendien werden de kelders van ruim 7.000
woningen onderzocht of ze geschikt waren als schuilplaats. Aan de bevolking
overhandigde men later druksels met de melding naar welke publieke schuilplaats,
schuilloopgracht of privé-schuilkelder men zich bij luchtgevaar moest begeven.
In april 1944 werden plannen voorgelegd tot het bouwen van 45 nieuwe
schuilplaatsen, met een prijskaartje van 1.800.000 BEF. Men zou overigens
opteren voor een ander type van schuilkelder, namelijk een ovaalronde
constructie waarbij de weerstand veel groter zou zijn dan bij de tot dan
gebruikte schuilkelders[161].
Verder beschikten alle
scholen, ziekenhuizen, kloosters, bedrijven en cinema’s over hun eigen
schuilkelder, die geregeld werd geïnspecteerd door de PLB[162].
Uiteindelijk had elke inwoner een plaats om te schuilen. Wanneer er toch geen
kelder beschikbaar was, mocht op minstens vijftien meter afstand van de woning
of boerderij een schuilgracht worden gegraven. Los hiervan moest in elke woning
een plakkaat zijn opgehangen met de naam van de luchtbeschermingsleider, de naam
van de bewoners die eerste hulp konden bieden en de dichtstbijzijnde telefoon.
Bovendien moesten in de hele stad alle zolders leeg gemaakt zijn. Voor elk van
de zestien openbare schuilkelders stonden drie ambulanciers ter beschikking,
voorzien van het nodige verpleegmateriaal. De manschappen van de PLB waren
hierbij dus niet betrokken. Zij zochten bij luchtalarm zelf dekking in de
commandopost in de Wouwerstraat[163].
De tweede taak van de PLB
betrof de lichtverduistering. Om het de Britse bommenwerpers onmogelijk te maken
om bij hun vluchten naar Duitsland hun weg te vinden door zich te oriënteren op
verlichte objecten op de grond, legden de Duitsers in november 1941 een
verplichte totale verduistering op. Veel effect had dit niet, want de Britse
bommenwerpers zochten hun doelen immers door middel van een radar, en waren niet
afhankelijk van verlichte objecten op het land, zoals de Duitsers dachten. Het
was dus eerder een achterhaalde maatregel, die zijn doel niet bereikte.
Bovendien werd de radar eveneens gebruikt bij het bombarderen. De totale
verduistering betekende ten eerste dat alle gebouwen helemaal verduisterd
moesten zijn en dat de straatverlichting gedoofd moest blijven. Ook auto’s,
treinen en fietsen moesten in de mate van het mogelijke verduisterd zijn. Dit
gebeurde door het blauw verven en dempen van lichten. Bovendien mocht het licht
nooit naar boven schijnen. Ook bij verlichte uithangborden mocht alleen van
blauw licht worden gebruik gemaakt en lichtreclame was verboden. Alle licht
moest meteen worden gedoofd bij luchtalarm. Op overtredingen stonden
verschillende straffen, gaande van berispingen, tot intrekking van het rijbewijs
of inbeslagname van fiets of auto. Zelfs gevangenisstraffen waren voorzien. Als
de hele stad in gebreke bleef, kon als straf de stroom tijdelijk worden
afgesloten[164].
De voorschriften voor de
luchtafscherming waren streng. Reeds bij aanvang van de bezetting controleerden
de Duitsers regelmatig de voorgeschreven richtlijnen. Overtredingen werden ook
toen al bestraft met het afsnijden van de elektriciteit[165]. Na verloop van tijd waren het vooral de Turnhoutse
politie en de PLB die door middel van nachtelijke patrouilles de naleving van de
verduisteringsmaatregelen controleerden. Meerdere processen-verbaal werden
opgetekend, vooral omdat de Duitse overheid erop bleef hameren bij de
burgemeester om strenge controles uit te voeren. In 1941 werden tussen augustus
en december 30 processen-verbaal opgesteld. In september 1942 werden de
Turnhoutse controlediensten gevraagd nog meer controles uit te oefenen. Tot dan
had men in totaal 101 processen-verbaal opgesteld ingevolge slechte
lichtafschermingen[166].
Tijdens de zomermaanden stelde men 26 processen-verbaal op, maar in september
alleen al werden maar liefst 131 mensen bekeurd in verband met slechte
lichtafscherming. Vanaf die periode ging men ook daadwerkelijk over tot zeer
strenge maatregelen voor overtreders die maar bleven zondigen met betrekking tot
de verplichte verduistering. Op deze manier werd op 5 september 1942 bij 35
personen het licht in hun woning afgesneden[167].
In opdracht van Hauptmann Lichtscheindl moesten deze strenge controles op
personen die niet in orde waren met de voorschriften op de lichtafscherming
strikt verdergaan. Dit resulteerde in nog meer gekende overtredingen: in oktober
1942 werden bij 178 woningen aangebeld om de inwoners te wijzen op de
overtredingen. De meeste kwamen ervan af met een berisping. In november 1943
kreeg de politiecommissaris van de Feldgendarmerie weerom de opdracht
verscherpte controles uit te voeren, nadat de bezetter vastgesteld had dat de
provincie Antwerpen niet voldoende was verduisterd. Burgemeester Van Hoeck zag
zich zelfs verplicht de Turnhoutse bevolking te bedreigen met zware straffen als
de hele stad niet beter verduisterd zou worden. Ook drongen de Duitsers geregeld
aan op een snelle en volledige ontruiming van straten en pleinen bij luchtalarm[168].
De verscherpte maatregelen
in verband met de lichtafscherming had alles te maken met de vermeerdering van
het aantal geallieerde luchtbombardementen. Reeds op 23 augustus 1941 rond
middernacht werd melding gemaakt van het afwerpen van elf springbommen te
“Hofeinde”, op de grens met de buurgemeente Vosselaar. De PLB van Turnhout kwam
hierbij ter hulp[169].
Op vrijdag 21 september 1941 vielen een tiental bommen op “Klein-Engeland”, aan
de Napoleonsdijk. De plaats werd hermetisch afgespannen door de PLB en er werd
een bordje met “doodsgevaar” aangebracht[170].
In mei van dat jaar gebeurde er iets vreemd. In een verslag van de PLB lezen we
dat op 10 mei rond negen uur ‘s morgens de PLB werd verwittigd dat er een
onbekend voorwerp lag in de weide langs de baan Turnhout-Diest, achter de rivier
de Aa, ongeveer ter hoogte van café “Sabéna”. De Feldgendarmerie werd er bij
gehaald en die verklaarde dat het om een lichtparachute ging van groot formaat,
welke niet ontploft was[171].
Vanaf 1942 voerden de
Britten geleidelijk aan hun bombardementsvluchten op. Hierbij waren ook doelen
in Turnhout een mikpunt. Zo beschoot een Brits vliegtuig op 4 mei 1942 de
brandkastenfabriek Robberechts aan de Gierlesteenweg. Mogelijk was de kazerne
het echte doelwit. Voorlopig hoogtepunt van de Britse raids op Duitsland waren
de maanden mei en juni 1942, toen drie keer na elkaar meer dan 1.000
bommenwerpers Duitse steden bestookten. Deze bombardementen werden ook de
“Thousand Bomber Raids” genoemd. Ook nu werd Turnhout overvlogen. De eerste
vliegtuigen bereikten Turnhout op 31 mei 1942 om elf uur ’s avonds en er zouden
vliegtuigen blijven overkomen tot 1 juni om vier uur ’s middags. Om onduidelijke
redenen vielen er hierbij bommen op de Meirgorenstraat, met slechts gebroken
ruiten tot gevolg. In de nacht van 2 op 3 juni 1942 rond 2.15 uur greep boven de
stad een luchtgevecht plaats tussen Britse bommenwerpers en Duitse nachtjagers.
Nu vielen er bommen op het einde van de Otterstraat, evenwel zonder slachtoffers
te maken. L.Van Even, de bevelhebber van de PLB, maakte melding van veel
beschadigde ruiten. Turnhout werd voorlopig een laatste keer overvlogen op 9
juni 1942[172].
Een nieuwe omvangrijke
bombardementsvlucht vond plaats in de nacht van 31 juli op 1 augustus 1942. Het
doelwit was de Duitse stad Düsseldorf, die zou worden bestookt door 630
toestellen. In totaal zouden daarbij 279 burgers en militairen sterven. Ook de
Britten leden zware verliezen: 29 toestellen zouden nooit naar hun basis
terugkeren. De Duitse nachtjagers van de basis van St.-Truiden waren die nacht
present boven Noord-België. Tussen 2 en 4 uur ’s nachts overvlogen de Britten de
stad. Rond 3.15 uur brak een luchtgevecht uit en om 3.35 uur haalde piloot Fritz
Schellwat samen met zijn bemanningslid Unteroffizier Willmann boven het
Turnhoutse de Hampden-bommenwerper EQ-P van het 408ste RAF-eskadron
neer. Het toestel stortte neer twee kilometer ten zuiden van de dorpskern van
Zevendonk, in de buurt van het Groot-Rees. Drie bemanningsleden overleefden de
crash niet: de Australische sergeant Herbert Warr en de twee radiotelegrafisten
sergeant Clarence Lloyd (22 jaar) en sergeant Harold Price (29 jaar). De drie
rusten nog steeds in een graf in Zevendonk. Alleen piloot sergeant Orval Milford
Nelson overleefde het gebeuren en werd krijgsgevangen genomen. De wrakstukken
van het vliegtuigen werden door leden van het PLB naar Turnhout gebracht[173].
Tijdens een bomaanval op
Turnhout op 6 december 1942 om 12.30 uur, waar een vijftigtal Engelse toestellen
aan deelnamen, vielen verschillende bommen op en rond de Gierlesteenweg. Het
beoogde doel was wellicht opnieuw de kazerne Majoor Blairon. Bij de aanval
kwamen 36 brandbommen, waarvan er 13 ontploften, en twee blindgangers terecht op
Turnhoutse bodem. Er was deze keer geen sprake van brisantbommen. Twee uur na de
aanval ontplofte nog één van de neergekomen blindgangers, maar gelukkig was
iedereen in de buurt intussen geëvacueerd en maakte deze late ontploffing geen
slachtoffers. Toch telden we die dag negen gekwetsten, waarvan zes personen ten
gevolge van een bom die neerkwam op het eigendom van August Dierckx aan de
Gierlesteenweg nr.109. De meeste slachtoffers waren gewond geraakt door
rondspringende glasscherven en vallende dakpannen. De slachtoffers hadden
voornamelijk last van hoofdpijn en van inwendige pijnen in de rug en in de
lenden. Uiteindelijk viel de schade goed mee: enkel van één woning was het dak
zwaar beschadigd. De meeste woningen in de buurt hadden te maken met gebroken
ruiten. De kazerne liep overigens geen noemenswaardige schade op[174].
Vanaf 1943 steeg het
aantal overvluchten boven de Kempen gevoelig en de PLB had de handen vol met de
opsporing van luchtgevechten en neergestorte vliegtuigen in Turnhout en
omliggende gemeenten. In dit verband vroeg in mei 1943 de burgemeester zich af
hoe het kwam dat de PLB zoveel benzine verbruikte. De PLB gaf als reden hiervoor
de drukke activiteiten van het korps die maand: op 2 mei werden de leden
opgeroepen bij een bos- en heidebrand nabij “De klottelaar”; op 13 mei werd hulp
gegeven te Weelde bij een bombardement; op 14 mei moesten ze een gevallen
vliegtuig opzoeken in de “Vorselse Heide” en op 18 mei waren er bosbranden te
Merksplas, Meir en Postel waar hulp moest worden geboden[175].
In de nacht van 25 op 26 mei 1943 moest de PLB andermaal uitrukken omwille van
de schade die door het vallen van enkele brisant- en brandbommen verricht was in
het gehucht Leiseinde, ten zuiden van Zevendonk. Hierdoor sneuvelden een houten
veestal, alsmede vele ruiten en dakpannen in de omgeving. Daarnaast ging een
hectare rogge in de vlammen op[176].
Gemiddeld loeiden de sirenes in Turnhout gedurende die twee jaren zo’n 10 tot
zelfs 30 keer per maand[177].
De Turnhoutse PLB rukte
eveneens enkele keren uit om te helpen in zwaargetroffen steden in de rest van
het land. Dit was onder meer het geval in Mortsel en Mechelen. Bij de ramp in
Mortsel op 5 april 1943 kwamen vele honderden burgers om het leven tijdens een
bombardement op de Erla-fabrieken. De toenmalige bombardementstechnieken waren
immers nog vrij rudimentair, zodat de hele omgeving rond een doelwit gevaar
liep, in dit geval een hele woonwijk in Mortsel. Commandant L.Van Even en zijn
manschappen van de PLB kwamen Mortsel ter hulp, wellicht door de impact van de
ramp en ook omdat er enkele Turnhoutse slachtoffers bij betrokken waren. Het
ging om zeven inwoners van Turnhout, waarbij één dodelijk slachtoffer en één
zwaar gewonde[178].
Aan de andere kant bestond er ook Turnhoutse interesse in de “behendige leiding
die de politie heeft waargenomen bij het luchtbombardement in Mortsel”. De
Turnhoutse politiecommissaris, J.Van Calster, vroeg dan ook aan zijn Mortselse
collega om zijn persoonlijke documentatie betreffende de ramp op te sturen ter
inzage. Op deze manier hoopte Van Calster “ideeën op te doen en goede raad op te
volgen”[179]. Na het dramitische bombardement in Mortsel besloot
de stad Turnhout meerdere maatregelen voor een eventuele gelijkaardige ramp:
vooreerst werd er gehamerd op een optimale samenwerking tussen Winterhulp, de
PLB, het Nationaal Steunfonds voor Geteisterden, en het Rode Kruis; er werden
plannen gemaakt voor de aanleg van nog meer schuilkelders; de PLB moest burgers
die in een privé-kelder schuilden met raad en daad bijstaan; het onderwijzend
personeel werd aangemaand om aan algemene bewustwording te bij de schoolgaande
kinderen; ingeval van een breuk van de waterleiding moest er onmiddellijk
gezorgd kunnen worden voor drinkbaar water; slachtoffers van een bomaanval
moesten zich voortaan meteen melden in het ziekenhuis of bij de dokter,
voornamelijk voor een inspuiting tegen tetanus; Tenslotte werd nogmaals
benadrukt dat de volledige leiding bij de PLB lag[180].
Een andere maatregel die sinds de ramp te Mortsel werd genomen, was het
verplicht dragen van een naamkaartje voor kinderen beneden de vijftien jaar. Op
het kaartje moest vermeld zijn: de naam, voornaam, geboortedatum en adres van
het kind. Want “Mortsel heeft nogmaals bewezen hoe noodzakelijks zulks is”[181].
Een jaar later op 19 april
1944 werd Mechelen zwaar getroffen door een bomaanval. Mechelen had zowat alles
waar de Britse “bomber command” en de Amerikaanse luchtmacht in geïnteresseerd
waren: een uitgebreid spoorwegennet, met een vormingsstation en de centrale
werkhuizen van de NMBS, en een strategische ligging tussen de grootsteden
Antwerpen en Brussel. Bovendien was er ook in Mechelen een Erla-fabriek, waar
vleugels voor de oorlogsvliegtuigen werden gefabriceerd. In de avond van 19
april 1944 werd Mechelen weerom bestookt door 72 Amerikaanse bommenwerpers die
in totaal zo’n 200 brisantbommen en minstens 2.000 brandbommen op de stad
gooiden. Het werd een demonstratie van het begrip “bommentapijt”. Het aantal
doden liep op tot 138, twaalf Mechelaars waren vermist en 123 gekwetst. Ook de
dagen voor en na die 19de april werd Mechelen zwaar belaagd. Ook bij
deze bombardementen kwam de Turnhoutse PLB ter hulp. Opnieuw werd de PLB bedankt
voor haar werk en kregen ze vanwege gouverneur Frans Wildiers “dankbetuigingen
in verband met de snelheid en ijver waarmee de manschappen van de verplegings-
en reddingsploegen hadden opgetreden”[182].
De overvliegende Britse en
Amerikaanse toestellen gooiden niet alleen allerhande bommen, maar ook
strooibriefjes. Tijdens de nacht van 30 op 31 juli 1943 wierpen
geallieerde vliegtuigen voor de eerste keer boven weiden en akkergronden
in het aerrondissement Turnhout tinhoudende zwarte strookjes papier in grote
getale neer. De strookjes waren 1 tot 1,5 centimeter breed en 15 tot 20
centimeter lang. Volgens de Feldgendarmerie moesten deze tinhoudende strookjes
papier moesten dienen om de veestapel te vernietigen. De landbouwers werden dan
ook aangemaand deze strookjes meteen te verzamelen en in te leveren bij de
Feldgendarmerie[183].
Eerst werden de landbouwers verplicht om de tot vergiftiging leidende strookjes
in de grond te delven, maar daar kwam men dus op terug[184].
De waarheid lag echter anders: in werkelijkheid waren deze strookjes bedoeld om
de Würzburg-radars te ontregelen. Deze strookjes zorgden namelijk voor witte
stippen op het radarscherm, die niet te onderscheiden waren van het signaal van
een bommenwerper. Hierdoor konden de Duitse nachtjagers niet behoorlijk worden
geleid. Op 24 oktober 1942 dropten de Britten nog eens iets anders dan bommen,
namelijk een onschuldige lading strooibriefjes om de bevolking moed in te
spreken[185].
Gedurende heel de
bezetting werd de bevolking regelmatig gewezen op de nodige veiligheid en
voorzichtigheid die men aan de dag moest leggen, zowel door de burgerlijke als
militaire overheid. Op 7 juni 1943 werd er door de Duitse bezetter opgemerkt dat
de “Turnhoutse bevolking het bij luchtalarm ontbreekt aan de nodige veiligheid”.
Er werd nogmaals aan herinnerd dat straten en pleinen onmiddellijk diende
verlaten te worden bij luchtalarm[186].
Ook het stadsbestuur nam maatregelen tegen de stijgende luchtaanvallen in het
Turnhoutse. Volgens de burgemeester waren er drie belangrijke punten in de stad,
welke blootgesteld waren aan luchtaanvallen, namelijk de fabriek Allard, een
metaalgieterij aan de Guldensporenlei, het goederenstation en de kazerne Majoor
Blairon aan de Gierle Steenweg. Men stelde zich de vraag wat het beste was:
bepaalde gebieden verplichtend doen ontruimen of aan de bewoners van deze wijken
de raad geven zich vrijwillig te evacueren. Verder moesten volgens Van Hoeck en
Van Even gevaarlijke punten in de stad worden aangeduid. Turnhout werd immers
door het Staatsblad officieel als een
gevaarlijke plaats betiteld[187].
Op maandag 29 mei 1944 richtte het Vlaamse Kruis in Turnhout op de Grote Markt
een demonstratie van “eerste hulp bij ongevallen” in. De dag daarna, om acht uur
’s avonds in het Kursaal, gaf kommandant Leopold Van Even van de PLB een
publieke voordracht over het luchtgevaar en de genomen voorzorgsmaatregelen[188].
Een derde belangrijke taak
van de Passieve Luchtbescherming was het opsporen van neergestorte vliegtuigen.
Wanneer men een vliegtuig in nood zag neerstorten, trachtte men dit zo precies
mogelijk te lokaliseren. Meteen werden dan de reddingsploegen ingezet om bij het
neergestorte vliegtuig te komen en hulp te bieden. De PLB was verplicht hierbij
de Feldgendarmerie in te lichten. De PLB moest niet alleen voor hulp zorgen,
maar eveneens erop letten dat nieuwsgierigen uit de buurt van het neergestort
toestel bleven. Het gebeurde wel eens dat omstaanders onderdelen van een
neergestort vliegtuig meenamen, en dit was ten strengste verboden. Zo werd op 29
oktober 1940 de personen aangemaand die inlichtingen konden verschaffen over het
ontvreemden van stukken uit het te Arendonk gevallen vliegtuig[189].
Op 1 augustus 1942 maakte
de bevelhebber van de PLB, L.Van Even, melding van het vallen van een vliegtuig:
“Omstreeks 3.30 uur hoorden de wachters van de PLB een zware slag.
Ogenblikkelijk werd de torenwacht opgebeld, welke een lichtgloed signaleerde in
de richting Z.O. Daarna werden twee manschappen per moto uitgezonden om
opzoekingen te doen, opgevolgd door een autocamion met gezondheidspersoneel en
materiaal. Na een kwartier zoeken vonden zij een vliegtuig, hetwelk gevallen was
ten zuiden van de gemeente Turnhout, ter plaatse genaamd “Sevendonckse Heide”.
Daarna is een motorrenner teruggereden en heeft onderweg de Feldgendarmerie van
de ligging van het vliegtuig ingelicht. Er zijn volgens ons drie vliegers gedood
en zij zijn gans verkoold en verminkt[190].
Tijdens de nacht van 1 op
2 maart 1943 hadden 302 RAF-bommenwerpers het op de Duitse hoofdstad Berlijn
gemunt. Op de terugweg vond omstreeks middernacht een luchtgevecht plaats boven
Turnhout. Dit werd gesignaleerd door de uitkijkpost van de St.-Pieterstoren waar
men mitrailleurvuur hoorde. Kort daarna storte een Engels vliegtuig neer. De
uitgezonden eenheid van de PLb vond het toestel terug in het gehucht Groot-Rees
van de naburige gemeente Kasterlee. De PLB trok de wacht op bij de wrakstukken
tot de komst van de Feldgendarmerie, die op zoek was naar de bemanning. Het ging
om een vier-motorige Halifax van het 76ste RAF-squadron. Vijf
bemanningsleden kwamen bij de neerstorting om het leven, twee anderen werden
krijgsgevangen genomen en het achtste bemanningslid zou naar Zwitserland
ontkomen dankzij een door het verzet georganiseerde ontsnappingslijn voor
neergestorte piloten. Naast een open valscherm, wellicht van het ontsnapte
bemanningslid, werd er veel propagandamateriaal gevonden[191].
De maand mei van 1943
bleek een drukke maand wat betreft het aantal neergestorte vliegtuigen in het
Turnhoutse. In de nacht van 13 op 14 mei omstreeks kwart over drie
signaleerde de torenwacht een neerkomend, brandend vliegtuig in
zuidelijke richting. Rond 5 uur werd het vliegtuig ontdekt. Het was een Engels
vliegtuig, type Sterling, dat was neergekomen in een bos en er waren geen
burgerlijke slachtoffers. De juiste plaats van de crash is ons echter niet
bekend. De nacht hiervoor was er een Brits vliegtuig neergestort in Weelde. In
zijn val had het toestel twee woningen totaal vernield en een houtzagerij
gedeeltelijk. Hierbij vielen twee doden te betreuren[192].
In de nacht van 29 op 30 mei 1943 stortte een Engels vliegtuig neer te Wortel in
Hoogstraten, een nabijgelegen gemeente van Turnhout. Ook daar werd de PLB van
Turnhout naar toe gestuurd om hulp te bieden[193].
In
de tweede helft van 1943 stortten nog verscheidene bommenwerpers neer in de
omliggende gemeenten, na luchtgevechten boven Turnhout. Telkens begaf de
Turnhoutse PLB zich ter plaatse. Dit was onder meer het geval op 19 augustus
1943, toen een vliegtuig in Vosselaar neerstortte. Hetzelfde deed zich voor op
22 oktober 1943, wanneer twee Engelse vliegtuigen neerstortten in Rijkevorsel.
De PLB diende zich ook naar Meer te begeven om daar branden te blussen die waren
veroorzaakt door bommen van deze twee neergestorte vliegtuigen[194].
Tot slot vermelden we nog het neerstorten van een bommenwerper ten noordwesten
van Turnhout in de nacht van 11 op 12 april 1944 rond 23.30 uur. De diensten van
de PLB werden verwittigd door de uitkijkpost van de St.-Pieterstoren[195].
|
[1]
MEYERS, "Les autorités communales belges au début de
l'occupation (1940-1941)", 201-202;
GALLANT, De Belgische provinciegouverneurs en arrondissementscommissarissen tijdens de Duitse bezetting 1940-1944, 2.
[2] MEYERS, "Burgemeesters, schepenen en gemeentelijke administraties", 89-90.
[3] Cf. Supra, Hoofdstuk II, 2.1.Turnhout in de Achttiendaagse Veldtocht (10-18 mei 1940), p.25.
[4] SAT, 9B1: boek Proces-verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39 t.e.m. 31/12/41: College van Burgemeester en Schepenen, 8/3/41.
[5] SAT, 9AII: boek Proces-Verbaal der zitting van de gemeenteraad der stad Turnhout, 17/7/37 t.e.m. 26/12/40: verslagen gemeenteraad van 4/3/40; 8/4/40; 24/6/40; 5/8/40 en 9/9/40.
[6] JACQUEMYNS, Een bezet land, 33; WILLEMS, Verandering en continuïteit van het politiek personeel, 63.
[7] JACQUEMYNS, Een bezet land, 34.
[8] WILLEMS, Verandering en continuïteit van het politiek personeel, 64.
[9] SEBERECHTS, "Rust en orde heerscht in de gemeente Wommelgem", 54-55.
[10] JACQUEMYNS, Een bezet land, 34.
[11] WILLEMS, Verandering en continuïteit van het politiek personeel, 67-68.
[12] DE KOK en VAN AUTENBOER, Turnhout. Groei van een stad, 222.
[13] MEYERS, "Burgemeesters, schepenen en gemeentelijke administraties", 90; JACQUEMYNS, Een bezet land, 34.
[14] JACQUEMYNS, Een bezet land, 34.
[15] SAT, doos Verkiezingen: 'samenstelling der komissiën van den Gemeenteraad'; DE KOK en VAN AUTENBOER, Turnhout. Groei van een stad, 222.
[16] Cf. infra, Hoofdstuk V, 5.2. De V-bommen en de terugkeer naar het gewone leven, p.140.
[17] SAT, 4EII4: doos Oorlogsarchieven W.O.II, Bezetting:'Verslag algemene vergadering door Burgemeesters', 7/1/42.
[18] SAT, 4JIV: boek briefwisseling Secretariaat, 2/1/42-31/3/42: brief A.Van Hoeck, burgemeester, aan Dr.Oppermann, Ortskommandant, 9/1/42.
[19] DE KOK, "Wereldoorlog II te Turnhout", XVIII, 22.
[20] HENAU, "Vier magere jaren", 13-14; SCHOLLIERS, "Strijd rond de koopkracht, 1930-1945", 259.
[21] HENAU en VAN DEN WIJNGAERT, België op de bon, 31-32; SCHOLLIERS, "Strijd rond de koopkracht, 1930-1945", 259.
[22] SAT, 9B1: boek Proces-verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39 t.e.m. 31/12/41: Schepencollege, 31/5/40.
[23] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: 'Verordeningen getroffen door den Heer Burgemeester Van Hoeck', mei 1940.
[24] HENAU en VAN DEN WIJNGAERT, België op de bon, 35.
[25] DE KOK, "Wereldoorlog II te Turnhout", XVII, 20-21.
[26] SAT, 9AII: boek Proces-Verbaal der zitting van de gemeenteraad der stad Turnhout, 17/7/37 t.e.m. 26/12/40: verslag gemeenteraad, 7/12/40.
[27] SAT, 4KIII5: doos Landbouw: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 29/8/42, 11/7/41, 10/7/41, 1/6/41, 25/6/41, 3/7/41, 8/7/41, 13/6/41, 17/6/41, 28/6/41.
[28] SAT, 4KIII5: doos Landbouw: brief van C.Van Calster, politiecommissaris, aan de voorzitter van de Boerengilde, F.Dierckx, 8/7/42.
[29] SAT, 4KIII5: doos Landbouw: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 2/7/41.
[30] SAT, 4KIII5: doos Landbouw: omzendbrief van H.Van Orshoven, directeur-generaal van het Ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 19/6/41; Cf. Infra, HoofstukIII, 3.8. Schoollopen in oorlogstijd, p.85.
[31] SAT, 5AIV4: doos Doc. Wereldoorlog II, Pamfletten: verslag Bevoorradingsdienst, juni 1945.
[32] SAT, 4JII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: 'Opeisingen voedsel', 10/10/40.
[33] SAT, 4JII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan de boeren van Turnhout, 28/10/40.
[34] SAT, 4KIII5: doos Landbouw: nota 'Werk van den Akker', 31/3/44.
[35] SAT, 4JII6: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: brief van A.Van Hoeck aan de Bestuurder van de Nationale Dienst voor Afzet van Land- en Tuinbouwprodukten, 31/10/40.
[36] JACQUEMYNS, Een bezet land, 53 ;HENAU en VAN DEN WIJNGAERT, België op de bon, 73-74.
[37] HENAU en VAN DEN WIJNGAERT, België op de bon, 49; SEBERECHTS, Rust en orde heerst in de gemeente Wommelgem, 90.
[38] SAT, 5AIV4: doos Doc. Wereldoorlog II, Pamfletten: verslag Bevoorradingsdienst, juni 1945.
[39] DE KOK, "Wereldoorlog II te Turnhout", XVII, 21.
[40] SAT, 4JII4: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: verslag "provinciaal comité voor Steun en Ravitaillering", 17/9/40.
[41] SAT, 4CII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Ravitaillering: brief van de corporatie "Visch en vischerij" aan A.Van Hoeck, burgemeester, 2/10/40.
[42] SAT, 4JII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: 'bevel tot levering voor de gemeente Turnhout', 27/10/40.
[43] SAT, 4JII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan de Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Landbouw en Voedsel-voorziening, 16/12/40.
[44] SAT, 4JII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: omzendbrief van de Provinciale Directie voor Voedselvoorziening en Rantsoenering aan de HH. Burgemeesters der Provincie, 27/12/40.
[45] DE KOK, "Wereldoorlog II te Turnhout", XVII, 21-23.
[46] DE KOK, "Wereldoorlog II te Turnhout", XVII, 23.
[47] JACQUEMYNS, Een bezet land, 69.
[48] SEBERECHTS, Rust en orde heerst in de gemeente Wommelgem, 91; Boerenalmanak 1944, 328.
[49] JACQUEMYNS, Een bezet land, 59.
[50] JACQUEMYNS, Een bezet land, 58.
[51] HENAU, "Vier magere jaren", 14.
[52] SAT, 4CII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Ravitaillering: rondschrijven van A.Goossens, Dienst Uitgifte Rantsoeneringszegels, 2/11/40; SEBERECHTS, Rust en orde heerst in de gemeente Wommelgem, 89.
[53] JACQUEMYNS, Een bezet land, 59.
[54] SAT, 4JIV: boek briefwisseling Secretariaat, 2/1/42-31/3/42: brief van A.Van Hoeck, burgemeester aan J.Grauls, gouverneur, 24/1/42.
[55] SAT, 4JIV: boek briefwisseling Secretariaat, 2/1/42-31/3/42: brief van A.Van Hoeck, burgemeester aan de Hoofden van de scholen, 24/1/42 en 31/1/42.
[56] SAT, 4JIV: Boek 37, Brieven 28/12/44-4/4/45: verslag van J.Van Calster, politiecommissaris, 3/1/45.
[57] JACQUEMYNS, Een bezet land, 63; SEBERECHTS, Rust en orde heerst in de gemeente Wommelgem, 94-95.
[58] SAT, 4JII: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: nota van Dr. Oppermann, Hauptmann und Kommandant, aan de arrondissementskommissaris van Turnhout, 12/12/40.
[59] JACQUEMYNS, Een bezet land, 68.
[60] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: “Aan Onze Bevolking”, 2/8/43.
[61] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVII, 21 en XVIII, 23.
[62] SAT, 4EII5: doos Oorlogsarchieven, Raviotaillering Landbouw 1940-1942: nota van de Contolediensten, district Turnhout, aan de burgemeester, A.Van Hoeck, 16/9/41.
[63] SAT, 4JII4: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: nota van E. De Vel, burgemeester van Retie, aan A. Van Hoeck, burgemeester van Turnhout, 29/8/41.
[64] SAT, 4JII4: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: nota van H.Otten, bediende bij de Rantsoeneringsdienst, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 27/8/41.
[65] SAT, 4JIV: boek briefwisseling Secretariaat, 2/1/42-31/3/42: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan J.Grauls, gouverneur, 22/2/42.
[66] SAT, 4JIV: boek briefwisseling Secretariaat, 2/1/42-31/3/42: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan J.Van Calster, politiecommissaris, 15/3/42.
[67] SAT, 4JIV: boek 29, brieven 3/9/42 tot 9/12/42: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan J.Van Calster, politiecommissaris, 29/8/42.
[68] SAT, 4JIV: boek 29, brieven 3/9/42 tot 9/12/42: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 4/9/42.
[69] SAT, 4JIV: boek 29, brieven 3/9/42 tot 9/12/42: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 28/10/42; SAT, 4JIV: boek 30, brieven 9/12/42 tot 18/3/43: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 28/12/42; SAT, 4JIV: boek 31, brieven 6/3/43 tot 5/7/43: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 26/6/43; SAT, 4JIV: boek 32, brieven 5/7/43 tot 28/9/43: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 26/8/43.
[70] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: omzendbrief van J.Grauls, provinciegouverneur, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 16/4/43.
[71] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XIX, 11.
[72] SAT, 4JIV: boek 31, brieven 6/3/43 tot 5/7/43: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 30/6/43.
[73] SAT, 4JIV: boek 32, brieven 5/7/43 tot 28/9/43: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 14/7/43.
[74] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVII, 20.
[75] SAT, 4JII4: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: aangifte van diefstal door Ludovica Van Hoeck, 27/8/41; SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid: brief van Commandant Lorge van het Rijkswachtdistrict Turnhout aan A.Van Hoeck, burgemeester, 18/2/42.
[76] SAT, 4JII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Landbouwtellingen, Opeisingen, Ravitaillering: meldingen van diefstal op 8/9/42; 10/9/42; 21/8/42; 30/8/42; 31/8/42; 6/8/42.; SAT, 4JIV: boek 29, brieven 3/9/42 tot 9/12/42: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 7/12/42.
[77] SAT, 4JIV: boek 31, brieven 6/3/43 tot 5/7/43: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 4/4/43.
[78] SAT, 4JIV: boek 31, brieven 6/3/43 tot 5/7/43: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 7/6/43.
[79] SAT, 4JIV: boek briefwisseling Secretariaat, 2/1/42-31/3/42: nota van A.Van Hoeck, burgemeester, 4/1/42.
[80] SAT, 4CII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II, Ravitaillering: brief van L.Van Even, hoofd van de PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 27/8/42.
[81] SAT, 4CII3: doos Rantsoenering 1943-1944: verslag diefstal zegels, maart 1943.
[82] SAT, 4JIV: boek 32, brieven 5/7/43 tot 28/9/43: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 4/8/43; SAT, 4CII3: doos Rantsoenering 1943-1944: verslag Gemeentelijke Bevoorradingsdienst, 24/8/44.
[83] SAT, 4JIV: boek 37, brieven 28/12/44 tot 4/4/45: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan J.Van Calster, politiecommissaris, 4/1/45.
[84] SAT, 4KII8: doos Liefdadige instellingen en Varia: nota van A.Van Hoeck aan het stadspersoneel, 5/2/45.
[85] SAT, 4KII8: doos Liefdadige instellingen en Varia: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, 11/4/45.
[86] SAT, 4CII4: doos Rantsoenering Landbouw, 1940-1944: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 6/11/41.
[87] HENAU en VAN DEN WIJNGAERT, België op de bon, 45-46, 51.
[88] SAT, 4CII4: doos Rantsoenering Landbouw, 1940-1944: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 29/5/41.
[89] SAT, 4CII4: doos Rantsoenering Landbouw, 1940-1944: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 22/8/41.
[90] VANDECRUYS, “Halt, Boerenwacht. De criminaliteit tijdens de bezetting”, 149.
[91] SAT, 4KIII5: doos Landbouw: Boerenwacht, indeling der wijken door J.Van Calster, politiecommissaris, 7/7/41.
[92] SAT, 4KIII5: doos Landbouw: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan Frans Dierckx, voorzitter van de Boerengilde, 8/7/42.
[93] SAT, 4IVI2: doos Boerenwacht 40-45, Brieven van bezetting 44-45: tijdschriften “Boerenwacht”, september 1941 – juli 1942 (13 nummers).
[94] SAT, 4CII4: doos Rantsoenering Landbouw, 1940-1944: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 6/11/41.
[95] SAT, 4CII4: doos Rantsoenering Landbouw, 1940-1944: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, 4/12/41.
[96] SAT, 4JIV: boek 32, Brieven 5/7/43 tot 28/9/43: : brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 14/7/43.
[97] SAT, 4JIV: boek 32, Brieven 5/7/43 tot 28/9/43: : brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 28/7/43.
[98] SAT, 4JIV: boek 33, Brieven 30/9/43 tot 4/1/44: : brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 25/11/43.
[99] VAN DONGEN, Winterhulp 1940-1944. Aspecten van de voedselvoorziening en de hulpverlening in de bezettingstijd, 11-14.
[100] SAT, 5AIV2: doos W.O.II, Affiches: affiche ‘Gemeentelijk Comité voor Winterhulp Turnhout’, juni 1940.
[101] SAT, 9AII: boek Proces-Verbaal der zitting van de gemeenteraad der stad Turnhout, 17/7/37-26/12/40: verslag gemeenteraadszitting, 19/12/38.
[102] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: samenstelling Gemeentelijk Comité voor Winterhulp, 23/12/40; Voor de volledige samenstelling van de leden van het Gemeentelijk Comité voor Winterhulp Turnhout, cf. infra, BIJLAGE 2, p.165.
[103] SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: brief van ijsclub “Olympia” aan het gemeentebestuur, 19/1/40.
[104] SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: omzend brief van J.Grauls, provinciegouverneur Antwerpen, aan de burgemeesters der provincie, 15/4/40.
[105] SAT, 5AIV2: doos W.O.II, Affiches: affiche ‘Gemeentelijk Comité voor Winterhulp Turnhout’, juni 1940; SAT, 4EII8: doos Winterhulp 1941: nota van A.Van Hoeck, februari 1941.
[106] SAT, 4EII8: doos Winterhulp 1941: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan de Heer bestuurder van de soepbedeling, 4/11/40.
[107] SAT, 4EII5: soepbedeling door Winterhulp, 3/3/41; SAT, 3KII2: doos Telling van de bebouwde gronden 1941-1942, Mobilisatie van de oogst 1945, Aardappeltelling 1945: kaft aardappelbedeling 1945, 29/5/45.
[108] SAT, 4EII8: doos Winterhulp 1941: brief van L.Van Mierlo, Bevoorradingsdienst Turnhout, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 13/5/41.
[109] SAT, 9AII: boek Proces-Verbaal der zitting van de gemeenteraad der stad Turnhout, 17/7/37-26/12/40: verslag gemeenteraadszitting, 19/12/38.
[110] SAT, 4EII8: doos Winterhulp 1941: brief van H.Peters, sekretaris sportclub “Olympia”, 28/12/40; SAT, 4EII8: doos Winterhulp 1941: brief van de Heren Dockx en Swolfs, 18/1/41.
[111] SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: brief van de stichting ‘Nationaal Werk voor Kinderwelzijn’ aan A.Van Hoeck, burgemeester, 24/7/40.
[112] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: “Aan de bevolking”, namens het stadsbestuur, 16/8/40.
[113] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVII, 23.
[114] SAT, 4EII8: doos Winterhulp 1941: brief van F.Regemeutter, secretaris Winterhulp, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 25/4/41.
[115] SAT, 4CII5: doos Oorlogsarchieven W.O.II, Ravitaillering: lijst van 28 liefdadigheidsinstellingen in Turnhout, april 1941.
[116] SAT, 4JIV: boek briefwisseling Secretariaat, 2/1/42-31/3/42: brief van A.Van Hoeck, aan de directeur van het NLVC, 4/3/42.
[117] SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: aanvraag vanwege T.A.K., 29/3/41.
[118] SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: manifest toneelstuk “Gedrun”, 29/6/41.
[119] SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: aanvraag van de Racing-Xaverianen, 7/8/41.
[120] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVIII, 22.
[121] SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: aanvraag Turnhoutse Foto- en Kinokring, 3/9/41; SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: aanvraag Racing-Xaverianen, 22/9/41.
[122] SAT, 4EII8: doos Winterhulp 1941: brieven van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 13/2/42 en 14/4/42.
[123] SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: aanvraag Mechels Stadstoneel, 20/10/42.
[124] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVIV, 7.
[125] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVIII, 23.
[126] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: nota van A.Van Hoeck, burgemeester, mei 1942; SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: aanvraag Kempische Boksklub Turnhout, 25/5/42.
[127] SAT, 4JII1: doos Aanvragen sport- en kulturele manifestaties: aanvraag van vereniging de Waak- en Verdedigingshonden, 19/6/42.
[128] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: nota van A.Van Hoeck, burgemeester, april 1943.
[129] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: ‘Bericht aan de Bevolking van Turnhout’ door A.Van Hoeck, burgemeester, augustus 1944; SAT, weekblad “De Week”, 1/9/44.
[130] SAT, weekblad “De Week”, oktober 1945.
[131] VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 129-130; Voor een gedetailleerde lijst van de leden en verschillende functies van de Turnhoutse PLB, cf. infra, BIJLAGE 3, p.166.
[132] Janssens, Een historisch archief. De geschiedenis van het Rode Kruis op basis van herontdekte Turnhoutse documenten, 141.
[133] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: nota L.Van Even, hoofd PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 15/4/44; SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: ‘Verordeningen getroffen door den Heer Burgemeester Van Hoeck’, mei 1940; SAT, 9B1: boek Proces-verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39-31/12/41: Schepencollege van woensdag 12/6/40.
[134] SAT, 4JIV: boek 20, Briefwisseling 27/5/40-18/9/40: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan T.Dierckxens, hoofd van het Rode Kruis, 9/6/40.
[135] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: nota L.Van Even, hoofd PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 15/4/44.
[136] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: nota L.Van Even, hoofd PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 15/4/44; VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 130.
[137] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: nota van A.Van Hoeck, burgemeester, 9/10/40.
[138] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: brief van de chef van Veiligheid en Hulp aan J.Van Calster, politiecommissaris, 11/2/41.
[139] SAT, 4CII6: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Mobilisatie-, Oorlogs- en Veiligheidsmaatregelen 1940-1944: omzendbrief van G.Romsee, secretaris-generaal van het Ministerie van binnenlandse zaken en volksgezond-heid aan de HH. Burgemeesters, 24/5/44.
[140] SAT, 4CII6: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Mobilisatie-, Oorlogs- en Veiligheidsmaatregelen 1940-1944: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 22/7/44.
[141] Cf. supra, HoofdstukII, 2.2.De zomer van 1940, p.32.
[142] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: nota L.Van Even, hoofd PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 15/4/44.
[143] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: Passieve Luchtverdediging Turnhout, indeling van de stad.
[144] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: nota Passieve Luchtverdediging, 9/2/42.
[145] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: “Aan onze Bevolking”, vanwege A.Van Hoeck, burgemeester, 2/8/43; SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: ‘Nuttige wenken voor onze bevolking’, PLB Turnhout.
[146] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: nota L.Van Even, hoofd PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 15/4/44.
[147] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: nota van A.Van Hoeck, burgemeester, februari 1941.
[148] Brandplaatjes waren metalen plaatjes van celluloid en fosfor, uitgeworpen met de bedoeling om brand te stichten.
[149] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: nota L.Van Even, hoofd PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 15/4/44.
[150] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: nota van A.Van Hoeck, burgemeester, 11/9/40.
[151] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: nota van A.Van Hoeck, burgemeester, september 1942.
[152] SAT, 4KIII5: doos Landbouw: nota van J.Grauls, provinciegouverneur, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 5/7/41.
[153] SAT, 4EII11: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 12/6/43.
[154] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: brief van de heer Somers, leider van de PLB Antwerpen, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 9/6/42.
[155] VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 130-131.
[156] Zie foto: Turnhout in zicht, p.90.
[157] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: verslag onderzoek schuilkelders, 11/2/41.
[158] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: verslag van Nuyens, adjunct-chef van de PLB, 15/2/41.
[159] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 7/6/43.
[160] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: ‘lijst Openbare Schuilplaatsen’, 20/4/43.
[161] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst nota van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 15/4/44; VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 131; Janssens, Een historisch archief. De geschiedenis van het Rode Kruis op basis van herontdekte Turnhoutse documenten, 143.
[162] Voor een overzicht van de schuilkelders van de Turnhoutse scholen, cf. infra, Hoofdstuk III, 3.9. Schoollopen in oorlogstijd, p.89.
[163] VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 132-133.
[164] VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 133-134.
[165] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVII, 20.
[166] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 12/8/42.
[167] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: lijst van PV’s opgesteld wegens overtredingen van de voorschriften op de lichtafscherming, 5/10/42.
[168] SAT: 4JIV: boek 29: brieven 3/9/42-9/12/42: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan J.Van Calster, politiecommissaris, en aan L.Van Even, bevelhebber PLB, 25/9/42; SAT: 4JIV: boek 29: brieven 3/9/42-9/12/42: ‘lijst overtredingen der lichtafscherming’, 19/10/42; SAT: 4JIV: boek 29: brieven 3/9/42-9/12/42: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan J.Van Calster, politiecommissaris, en antwoord van J.Van Calster, 7/9/42; VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 134-135.
[169] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 23/8/41.
[170] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 21/9/41.
[171] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: brief van H.Nuyens, adjunct-chef PLB, aan L.Van Even, bevelhebber PLB,10/5/41.
[172] VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 135; SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 3/6/42.
[173] DE DECKER en ROBA, Bommenwerpers boven België 1942-1943, 9-14; VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 135-136.
[174] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: ‘lijst van personen die gekwetst werden bij de bomaanval te Turnhout op 6/12/42’; SAT: 4JIV: boek 29: brieven 3/9/42-9/12/42: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 6/12/42.
[175] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 19/5/43.
[176] SAT, 4JIV: boek 31: brieven 6/3/43-5/7/43: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan J.Van Calster, politiecommissaris, 5/6/43; SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 26/5/43; VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 137.
[177] Een voorbeeld van een Alarmregister (van de gemeente Mol), cf. infra, BIJLAGE 4, p.169.
[178] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan F.Wildiers, gouverneur, 22/5/43.
[179] SAT, 4JIV, boek 35: brieven 13/4/44-23/7/44: brief van J.van Calster, politiecommissaris van Turnhout, aan de politiecommissaris van Mortsel, 24/4/44.
[180] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: ‘maatregelen genomen bij een eventuele ramp’, april 1943.
[181] SAT, 5AIV3: doos W.O.II, Affiches: “Aan onze Bevolking”, augustus 1943.
[182] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van F.Wildiers, gouverneur, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 2/5/44; DEBOOSERE, Mechelen in de Tweede Wereldoorlog, 88.
[183] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: “Aan onze Bevolking”, vanwege burgemeester A.Van Hoeck, 2/8/43; SAT, 5AIV3: doos W.O.II, Affiches: “Aan onze Bevolking”, augustus 1943.
[184] SAT, 4JIV: boek 32: brieven 5/7/43-28/9/43: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 1/8/43.
[185] VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 136.
[186] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: nota van de Duitse Overheid, via F.Wildiers, gouverneur, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 7/6/43.
[187] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: ‘Verslag van de vergaderring in verband met de gebeurlijk te treffen maatregelen tegen luchtaanvallen’, 19/5/44.
[188] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: “Aan de Bevolking – Nuttige inlichtingen”, mei 1944.
[189] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: nota van A.Van Hoeck, burgemeester, 28/10/40.
[190] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan de Heer Lichtscheindl, Hauptmann, 1/8/42.
[191] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 2/3/43; VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 137; DE DECKER en ROBA, Bommenwerpers boven België 1942-1943, 72.
[192] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 15/5/43; SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 14/5/43.
[193] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 30/5/43.
[194] VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens W.O.II”, 137-138.
[195] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: brief van L.Van Even, bevelhebber PLB, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 13/4/44.