Als Turkse moslims kiezen. De organisatie en mobilisatie van de Turkse gemeenschap in regio Gent in de aanloop van de tweede verkiezingen van Moslimexecutieve in België. (Ruth De Kesel)

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

Inleiding

 

In het begin van het boek ‘De globalisering van de islam’ van de Franse onderzoeker Olivier Roy (Roy, 2003) tref ik het volgende citaat aan:
‘De islam in Europa presenteert zich van meet af aan als cultureel en maatschappelijk ‘wereldvreemd’, dat wil zeggen dat die geen ‘etnische’ godsdienst of uitdrukking van een geïmporteerde cultuur wenst te zijn, wat trouwens ook in tegenspraak zou zijn met zijn universele boodschap. Praktiserende moslims willen zich niet als Arabieren, Turken of Pakistani omschrijven, maar als moslims, waarmee ze voorbijgaan aan de sociale en economische differentiatie die hen onderling verdeelt en tegelijk van de rest van de samenleving scheidt.’ (Roy, 2003: 11)

Meer en meer zou er binnen het islamitische discours gesproken worden over de ‘Europese islam’, de ‘globalisering van de islam’, het ‘transnationalisme’, het ‘vervagen van de grens tussen nationalisme en islamisme’… Wanneer ik echter een concreet voorbeeld voor ogen neem, met name de verkiezingen van de tweede Executieve van Moslims in België (EMB), 20 maart 2005, dan zie ik niet de opkomst van één Europese islam waarin alle moslims, hetzij van Turkse, Maghrebijnse of andere origine, hun etniciteit zouden overstijgen om te kiezen voor één globaal moslimvertegenwoordigend orgaan. Integendeel, ik zie vooral het onderscheid tussen de verschillende moslimgroepen volgens etnische afkomst dat tijdens deze verkiezingen tot uiting kwam. De verkiezingsresultaten, die wijzen op een dubbele opkomst van het aantal Turkse kiezers ondanks het feit dat er meer mensen van Marokkaanse origine in België zijn, maken op zich al duidelijk dat de organisatie en mobilisatie van de verschillende moslimgemeenschappen verschillend is. Bovendien geeft het feit dat heel wat moslims dit vertegenwoordigend orgaan zagen of zien als een inmenging van de staat die op een geforceerde wijze de islam wil verenigen, aan dat het bestaan van één (Europese) islam (nog lang) niet zo vanzelfsprekend is.

Mijn ‘thesis’ is dan ook dat er (nog) niet kan gesproken worden van universaliteit ten voordele van één Europese islam, maar dat de islamitische identiteit nog steeds sterk kan samenhangen met etnische banden. Om dit aan te tonen, richt ik mij voornamelijk tot de Turkse gemeenschap in België en vooral tot diens organisatie en mobilisatie in de aanloop van de tweede verkiezingen van de Moslimexecutieve in regio Gent. Helaas is het in het kader van deze thesis niet mogelijk om hetzelfde voor de Marokkaanse gemeenschap (in diezelfde regio) te doen. Zij waren in deze verkiezingen veel minder talrijk aanwezig omdat zij vanuit een sterke ontevredenheid over de inmenging van de staat, de indeling in etnische categorieën, onvoldoende informatie, beperkte inschrijvingstermijnen,… de verkiezingen wilden boycotten. Een verder onderzoek naar hun organisatie en hun dieperliggende motivatie in verband met de (beperkte) deelname aan de verkiezingen, zou een volledigere kijk op de situatie (kunnen) geven. Een onderzoek naar de organisatie en mobilisatie van enkel de Turkse gemeenschap ook relevant omdat het aangeeft in welke sterke mate deze gemeenschap gericht is op eigen banden en zelforganisatie. De titel van deze thesis ‘Als Turkse moslims kiezen’ duidt enerzijds dan ook op de deelname van de Turkse gemeenschap aan deze verkiezingen als afzonderlijke etnische groep, als Turkse moslims. Anderzijds verwijst hij naar de fameuze verkiezingsoverwinning van de Turkse gemeenschap (‘Als Turkse moslims kiezen… dan doen ze het goed’).

Vooraleer in te gaan op de Turkse gemeenschap in België en Gent, is het belangrijk om eerst een zicht te krijgen op de ‘roots’ van deze gemeenschap. Een eerste hoofdstuk over de recente geschiedenis van Turkije met bijzondere aandacht voor de evolutie van de islam, vormt dan ook de basis en het vertrekpunt van deze thesis. De situatie en gebeurtenissen in het land van herkomst zullen later immers ook een duidelijke invloed blijken te hebben op de organisatie van de Turkse gemeenschap in de migratielanden, waaronder België. In hoofdstuk twee ga ik in op de Turkse gemeenschap in België en Gent waarbij vooral de zelforganisatie van deze gemeenschap centraal zal staan. Dit tweede hoofdstuk kadert en brengt ons dichter bij het eigenlijke onderzoek over de organisatie en mobilisatie van de Turkse gemeenschap in regio Gent in de aanloop van de EMB-verkiezingen, hetgeen in het laatste en vierde hoofdstuk besproken zal worden. Daarvóór is het noodzakelijk om de EMB-verkiezingen of de verkiezingen van de Executieve voor de Moslims van België in een ruimer kader te situeren. Hoofdstuk drie is dan ook volledig gewijd aan de institutionalisering van de islam in België waarvan de oprichting van de Moslimexecutieve het (voorlopige) eindpunt is. Het vierde hoofdstuk vormt uiteindelijk het eigenlijke onderzoek, namelijk, zoals reeds gezegd, de organisatie en mobilisatie van de Turkse gemeenschap in regio Gent in de aanloop van de tweede verkiezingen van de Moslimexecutieve.

De informatie van het laatste hoofdstuk wordt voornamelijk gehaald uit interviews met verschillende contactpersonen. Ik richtte mij voor deze gesprekken voornamelijk tot (officieuze) leiderfiguren binnen de Turkse gemeenschap in de stad Gent die op de één of andere manier betrokken waren bij de EMB-verkiezingen van 20 maart 2005: bestuursleden van moskeeën, kandidaten van de verkiezingen, ex-voorzitter van de voormalige Executieve, medewerker FZO-VL.. Door middel van een zogenaamde ‘sneeuwbalprocedure’ kwam ik in contact met steeds meer mensen die mij via diepte-interviews specifiekere informatie konden verschaffen over de organisatie van de Turkse gemeenschap in regio Gent in de aanloop van de verkiezingen. De vragenlijsten die ik hanteerde, waren in elk interview verschillend, afhankelijk van de geïnterviewde en de informatie die ik reeds bezat, maar het waren steeds open vragen waarbinnen plaats was voor eventuele uitwijding. Naast deze diepte-interviews deed ik een eerder oppervlakkige rondvraag bij ‘de gewone man in de straat’ om op die manier zicht te krijgen op de concrete beleving van de tweede EMB-verkiezingen door (sommige mensen binnen) de Turkse gemeenschap

 

 

1 Recente geschiedenis van Turkije, met bijzondere aandacht voor de evolutie van de islam

 

Willen we de Turkse gemeenschap en haar organisatievorming in het huidige West-Europa (België, Gent) beter begrijpen, dan moeten we teruggaan naar het recente verleden van Turkije. Daar hebben zich immers de voorbije eeuw belangrijke veranderingen voltrokken die nog steeds van invloed zijn op de (religieuze beleving van) Turkse bevolking, zowel in Turkije zelf als binnen de verschillende migratielanden, waaronder België.

Over het algemeen wordt de uitroeping van de republiek Turkije in 1923 door Mustafa Kemal Pasja alias Atatürk en de daaropvolgende maatschappelijke hervormingen gezien als hét belangrijke moderniseringsproces in Turkije waarin de rol van de islam in zeer sterke mate is teruggedrongen naar de privé-sfeer (Sunier, 1996). Het Ottomaanse Rijk, dat ruim zeshonderd jaar had bestaan en dat zo’n grote bloei had gekend met haar toppunt van territoriale expansie in de 17e eeuw (Bakker, Vervloet, Gailly, 1997), was langzaam verbrokkeld. Zo bleven er na WO I, waarin het Rijk aan Duitse zijde had gestreden, enkel de resten over van het ooit zo grote islamitische Ottomaanse Rijk . Het was op deze resten dat de grondlegger van de Turkse republiek Atatürk een nieuwe moderne, naar westerse leest geschoeide staat heeft doen herrijzen waarin secularisatie één van de grondbeginselen was (Sunier, 1996)…

 

 

1.1 De islam in het Ottomaanse Rijk en tijdens de revolutie

 

Het Ottomaanse Rijk was van in het begin een typisch gesegmenteerd, multi-etnisch en multireligieus rijk (Sunier, 1996) Als erg strategisch gelegen Euraziatisch land waren er immers heel wat invallen, doortochten… De islam vormde de dominante religie binnen het rijk. Het is echter een misstap te geloven dat de islam een standvastige en homogene religie was; hij was complex, heterogeen en veranderlijk en zijn verschillende uitingen waren verbonden met de verschillende aspecten van de Ottomaanse samenleving (Tapper, 1991). In grote lijnen manifesteerde de islam zich er op twee verschillende niveaus:

Tussen het centrum en de periferie bestond er een grote maatschappelijke en economische kloof. (Sunier, 1996)

Na WO I werd het Ottomaanse Rijk bezet door de geallieerde mogendheden en ontstond binnen het Rijk de behoefte aan een sterke leider die het verzet tegen deze bezetting zou kunnen leiden. Mustafa Kemal Pasja ofwel Atatürk, een voormalig officier uit het Ottomaanse leger die tijdens WO I enkele klinkende overwinningen behaalde (Bakker, Vervloet, Gailly, 1997), nam deze taak op zich. Doordat hij de steun had van zowel de lokale ulema’s als die van de seyhs slaagde hij erin de hele bevolking van Anatolië achter zich te scharen (Sunier, 1996). De strijd werd een nationale onafhankelijkheidsstrijd tegen de geallieerde bezetters maar ook tegen het sultanaat, dat met de eisen van de geallieerden had ingestemd, en resulteerde in 1923 in de oprichting van de republiek Turkije. Atatürk werd de eerste president (Sunier, 1996).

 

 

1.2 De republiek Turkije: secularisering

 

Het maatschappijmodel dat Atatürk en zijn aanhangers (kemalisten) voorstonden en dat van bovenaf op de samenleving werd opgelegd, was in staatsrechtelijk opzicht geënt op het westerse concept van volkssoevereiniteit. Er werden dan ook heel wat maatregelen doorgevoerd die alle tot doel hadden om het nationaal bewustzijn bij de bevolking aan te wakkeren. Er was ook maar één politieke partij toegestaan, de Republikeinse Volkspartij (CHP), die de nieuwe Turkse nationale identiteit moest uitdragen (Sunier, 1996).

De meest ingrijpende kemalistische hervorming was de zogenaamde secularisering. Hierin kunnen drie lijnen onderscheiden worden (Zürcher, 1995) :

De kemalistische opvatting van secularisering is niet zozeer de scheiding van godsdienst en staat, als wel de inrichting of versterking van de controle van de staat over de religie (Zürcher, 1995). Dit blijkt zeer duidelijk uit de oprichting van het directoraat van Religieuze zaken, Diyanet Isleri Baskanligi of kortweg Diyanet, dat rechtstreeks onder de eerste minister kwam (Sunier, 1996). Alle islamitische instellingen en bezittingen kwamen onder staatscontrole. Enerzijds wilde men dus de greep van de staat op de islam versterken (waardoor de islam meer een politieke betekenis begon te krijgen), anderzijds poogde men de invloed van de islam op politiek, staat en samenleving terug te dringen (vasthouden aan oude gebruiken zou een teken van verzet zijn aan vooruitgang).

De gevolgen van deze hervormingen waren verschillend in het centrum en in de periferie (Sunier, 1996):

 

Deze verdere ontwikkeling van de perifere islam, was mogelijk omdat het nieuwe kemalistische bestuur het platteland eerder met rust liet. Op economisch vlak was het nieuwe regime namelijk gefocust op de ontwikkeling van een eigen door de staat beheerde zware industrie opdat de afhankelijkheid van het Westen teruggedrongen zou kunnen worden. Deze industriële ontwikkeling situeerde zich voornamelijk in het (reeds ontwikkelde) westen van het land en werd bekostigd met de opbrengsten van de landbouwsector. Hierdoor werd de economische en maatschappelijke kloof tussen centrum en periferie nog groter dan voordien, hetgeen resulteerde in verzet op het platteland. Dit verzet was echter vrij lokaal en primair gericht tegen de concrete maatregelen van het regime, hoewel er ook nieuwe organisatorische banden ontstonden om de islam tegen het bestaande regime te beschermen. Het gevolg was dat in 1925 de tarikats wettelijk verboden werden. Dat zorgde voor de ontwikkeling van een parallelle islam, die zich ondergronds ontwikkelde, naast de officiële orthodoxe islam (Sunier, 1996) (zie infra).

 

 

1.3 De Eerste Republiek Turkije (1945-1960)

 

Kemal Atatürk stierf in 1938 en liet de staat over aan zijn rechterhand Inönü Ismet (Bakker, Vervloet, Gailly, 1997). Hoewel de gespannen verhoudingen na de dood van grondlegger Atatürk wat verminderden, kwam het pas na WO II tot een echte doorbraak met grote veranderingen (Sunier, 1996).

Begin 1945 verklaarde Turkije onder druk van Groot-Brittannië de oorlog aan zijn vroegere bondgenoot Duitsland. Alleen onder deze voorwaarde mocht het land toetreden tot de Verenigde Naties, hetgeen op 26 juni van datzelfde jaar gebeurde (Sunier, 1996). Ook op andere gebieden werd Turkije door de internationale gemeenschap gedwongen zijn beleid te veranderen. De afloop van de Tweede Wereldoorlog betekende een overwinning van zowel het communistische als het liberaal-democratische systeem en het idee groeide dat de oppositie van belang is in een land waar het parlement de volkswil uitdrukt (Bakker, Vervloet, Gailly, 1997). In Turkije heerste echter nog altijd het eenpartijenstelsel (de Republikeinse Volkspartij, CHP) en werd elke vorm van tegenstand onderdrukt. De Westerse liberalere landen begonnen druk uit te oefenen om dit te veranderen. Ook intern groeide de onvrede. De grootgrondbezitters, die tijdens de oorlog rijk waren geworden door het drijven van handel met het oorlogvoerende Europa en die investeringen in de industrie wilden doen, waren niet akkoord met het beperkende kemalistische regime (Sunier, 1996). Daarnaast was ook de gewone Turkse bevolking niet te spreken over de economische en maatschappelijke overheidspolitiek . De combinatie van deze binnenlandse onlustgevoelens en de verschuivingen in de internationale machtsverhoudingen leidde ertoe dat de regering aan de democratisering van het politieke bestel toegaf. In 1946 werd het meerpartijenstelsel ingevoerd en werden er vrije verkiezingen gehouden (Bakker, Vervloet, Gailly, 1997).

Terwijl de partij van de kemalisten, de Republikeinse Volkspartij (CHP), haar strenge secularisering afzwakte, werden er tussen 1945 en 1950 vierentwintig partijen opgericht (Toprak, 1981 in Sunier, 1996) die van de kritiek op de secularisatie hun inzet in de politieke strijd maakten. De grootste was de Democratische Partij (DP), die vrijwel alle andere oppositionele groeperingen, die vaak geen lang leven beschoren waren omwille van hun zwakke organisatorische kracht, aan zich wist te binden en zo tijdens de tweede algemene verkiezingen in 1950 een grote overwinning behaalde (Sunier, 1996).

De DP kwam aan de macht met een programma van economische en politieke liberalisering (Zürcher, 1995). Het had aandacht voor plattelandsontwikkeling en wilde van Turkije een op agrarische export gericht land maken. In de uitwerking hiervan, door een grootschalige mechanisering van de landbouwproductie, bleek echter dat het vooral de wat rijkere boeren waren die hiervan konden profiteren. De minder kapitaalkrachtige boeren werden weggeconcurreerd. Sommige landloze boeren konden werk krijgen als agrarische arbeider, maar de meesten voelden zich gedwongen om naar de stad te trekken , in de hoop dat ze daar werk zouden vinden in de nieuw ontwikkelde industriële sector. Helaas was daar ook geen plaats genoeg en zo eindigden velen als dagloners of straathandelaars (Zürcher, 1995). De sterke verstedelijking liep uit op een massale werkloosheid, die aan het begin van de jaren zestig mede de aanleiding gaf voor de trek van arbeidsmigranten naar Europa (Abadan-Unat, 1976 en Paine, 1974 in Sunier, 1996)(zie hoofdstuk twee)

Naast de aandacht voor de ontwikkeling van de agrarische sector was de versoepeling van het beleid ten aanzien van de islam een ander, zeer belangrijk punt in het beleid van de Democratische Partij. De DP gaf meer ruimte aan de godsdienstbeleving zodat de islam zachtjes aan terugkeerde in het maatschappelijke leven . De beteugeling van godsdienst als politieke factor bleef echter wel een wettelijk uitgangspunt (Bakker, Vervloet, Gailly, 1997) en men was geenszins van zin fundamentele wijzigingen in de seculiere grondwet door te voeren (Sunier, 1996). Verder zorgde de urbanisatie voor veranderingen omtrent de islam. Er vonden namelijk voor het eerst sinds de oprichting van de republiek (en misschien zelfs vroeger) uitwisselingen plaats tussen de traditionele islam van het platteland en de veranderingen die zich in het centrum hadden voorgedaan sinds 1923. Deze kwamen immers voor het eerst met elkaar in contact. Vanzelfsprekendheden kwamen onder druk te staan en werden in vraag gesteld. Daardoor kreeg de islam meer een politiek-ideologische betekenis (Sunier, 1996).

De periode tussen 1950 en 1960 wordt op sociaal en economisch vlak gezien als één van de meest ingrijpende periodes van de Turkse geschiedenis. Het politieke, economische en sociale landschap werd drastisch en blijvend veranderd (Sunier, 1996).

De Democratische Partij ondervond tijdens de tweede helft van de jaren vijftig onder het bewind van premier Menderes, die meer en meer een autoritair regime voerde, heel wat tegenstand. Deze onvrede mondde uiteindelijk uit in een militaire staatsgreep op 27 mei 1960.

 

 

1.4 De ‘parallelle’ islam

 

Het liberale beleid van de Democratische Partij had een toename van religieuze organisaties tot gevolg. Er ontstond na 1950 een nieuw type islamitische organisaties, die niet zoals daarvoor hoofdzakelijk lokaal van karakter waren, maar die zich nu op de samenleving als geheel richtten en politieke programma’s opstelden, geïnspireerd door de islam (Sunier, 1996):

 

1.4.1 Nurcu’s (Nurcular, Nurculuk, Cemaat-i-Nur ofwel ‘Gemeenschap van het Licht’)

 

De Nurcu-beweging is gebaseerd op de religieuze geschriften van Bediüzzama Said Nursi (1876-1960) (De Ley, 2004). Uit zijn 130 geschriften, waarvan Nursi het grootste deel in gevangenschap heeft geschreven nadat hij was gearresteerd tijdens een opstand tegen het kemalistische regime, is de Risale-i-Nur (‘de Boodschap van het Licht’) de bekendste (Sunier, 1996). De belangrijkste boodschap van Nursi was dat er een harmonie bestaat tussen het geloof in God en de natuurwetenschappelijke inzichten die de mens heeft verworven. Zo zou men uiteindelijk tot een ‘islamitische wetenschap’ komen (De Ley, 2004). De Nurcu-beweging werd door sommigen onterecht als een tarikat bestempeld. Het kan echter gezien worden als een reformistische (neo)mystieke beweging (De Ley, 2004). Nursi heeft altijd benadrukt dat de essentie van de openbaring niet in de mystiek mag gezocht worden, maar alleen door rationaliteit en systematisch onderzoek kan worden doorgrond (Sunier, 1996). De Nurcu-beweging is met haar combinatie van rationaliteit en mystiek de belangrijkste beweging van die aard in Turkije. Het heeft, na de ontbinding van de traditionele organisatie en tarikats, het postsoeffisme helpen vestigen. Nursi beklemtoonde het belang van het religieuze en de morele bewustwording van het individu in de ontwikkeling van de moderne maatschappij (De Ley,2004).
Na Nursi’s dood werd de beweging opgesplitst in een achttal subrichtingen waarvan de tak die geleid wordt door Fethullah Gülen (°1938) (internationaal) de belangrijkste is. Gülen bestrijdt, net als Nursi, Darwins evolutieleer en stelt een creationistisch wetenschapsmodel voor. Hij hecht veel belang aan onderwijs en intellectuele vorming, dat ruimer mag opgevat worden dan louter religie. De modernistische ideologie die door Fethullah Gülen verspreid wordt, staat voor (1) islamisering van het Turkse nationalisme, (2) de uitbouw van een ‘Turkse Islam’ en (3) islamisering van de moderniteit (De Ley,2004).

 

1.4.2 Naksibendi -orde

 

De meest belangrijke tarikat (mystieke broederschap) die de vernieuwingsgolf in 1950 wist te overleven, was de Naksibendi-orde (Sunier, 1996). Deze traditionele mystieke soefi-broederschap ontstond in Centraal-Azië in de 14e eeuw (Kanmaz, 2004). Het is een orde die zich sterk op de seriat, de basis van de religieuze regels, baseert en die heel wat orthodoxer is dan andere tarikats. Het gebed tot God gebeurt in stilte en is naar binnen gekeerd. (Shankland, 1999)
Heel wat politici die later een belangrijke invloed hebben gehad, waren afkomstig uit Naksibendi-kringen: o.a. de leider van de MSP, de latere Welvaartspartij (zie verder), Necmettin Erbakan en de oprichter van de Moederlandpartij, Turgut Özal (Sunier, 1996).

 

1.4.3 Süleymanli’s

 

De Süleymanli’s zijn volgelingen van Süleyman Hilmi Tunahan (1888-1959) die banden had met de mystieke Naksibendi-orde. Doordat de beweging vanouds een tamelijk gesloten karakter heeft, is er maar weinig bekend over de theologische aspecten van de leer (Sunier, 1996).
In de periode van de door de overheid opgelegde secularisering, stichtte Süleyman een netwerk van korancursussen (Landman, 1992 in Kanmaz, 2004) en wist zo brede lagen van de bevolking te voorzien van islamonderricht tijdens deze tijd van schaarste op religieus vlak. De beweging kan dus gezien worden als een predikings- en misioneringsbeweging (De Ley,2004). De leer was echter niet erg verschillend met de opgelegde leer van de Diyanet en stond weinig of geen vernieuwing of aanpassing aan de moderniteit toe (Kanmaz, 2004). De Süleymanli’s behoren tot de hanafitische ‘mainstream’ –islam (Sunier, 1996).
Op politiek vlak hebben de Süleymanli’s (net als de Nurcu’s trouwens) duidelijke banden met de rechts-liberale Gerechtigheidspartij (AP) en diens opvolger, de Partij van het Juiste Pad (DYP) (Landman, 1992 in Sunier, 1996).

 

1.4.4 Milli Görüs

 

Milli Gorüs is een politiek-religieuze beweging (De Ley,2004) die voortgekomen is uit de kringen van de vroegere Welvaartspartij (RP – ontstaan in de jaren ‘80) hetgeen daarvoor de Nationale Heilspartij (MSP – opgericht in 1973) was (Kanmaz, 2004). De MSP had de Nationale Orde Partij (MNP – opgericht in 1970) als voorloper en werd gesticht door Erbakan. Hij was duidelijk beïnvloed door de Naksibendi-orde (Sunier, 1996). De MSP/RP klaagde het verval van de waarden in de maatschappij, het stijgende alcoholgebruik, het gokken en de prostitutie aan, een evolutie die parallel liep met de Europese ontwikkelingen. Volgens hen moesten mensen hun leven inrichten volgens de principes van de islam en was het de plicht van de politieke overheid om dit te promoten. Deze partijen noemden hun standpunt Milli Görüs of ‘Nationaal Standpunt’, hetgeen echter duidelijk een religieus standpunt was (Tapper, 1991). Met dit standpunt wilde de partij benadrukken dat zij zich tot alle moslims richt(te).

 

1.4.5 Kadirii-broederschap

 

De kadirii-broederschap is de Turkse tak van de Qâdirryya-orde, de oudste en één van de belangrijkste ‘orthodoxe’ mystieke bewegingen (Soefi-groepen) (De Ley, 2004). De Qâdiriyya-orde is tussen de 12e en 15e eeuw opgericht in Mesopotamië door Abd al-Qâdir al-Jilani (1078-1166) (Kanmaz, 2004). Ze is nu over de gehele soennitische moslimwereld verspreid. Ze verkondigt een conservatieve visie met klemtoon op de sharî’a en de vijf pijlers (De Ley, 2004)

 

1.4.6 Alevieten

 

De alevitische gemeenschap heeft gelijkenissen met de sjiieten, maar beschikt over eigen geloofsvoorstellingen, rituelen en normen. Er wordt wel een bekende positie toegekend aan Ali, de schoonzoon van Mohammed. De Alevieten hebben Atatürk en diens moderniseringspogingen altijd gesteund (Kanmaz, 2004).
 

 

1.5 De Diyanet of de ‘officiële islam’

 

Naast deze ‘parallelle’ islam is het ook belangrijk om dieper in te gaan op de rol en de werkwijze van de Diyanet in Turkije. Heel wat islamitische verenigingen in België zijn sinds de jaren ’70 immers verbonden met de Diyanet (zie infra).

Een jaar na de oprichting van de stichting van de Republiek Turkije, werd op 3 maart 1924 het Presidium van Godsdienstzaken (Diyanet) opgericht (Den Exter, 1990) . Deze bureaucratische staatsinstelling, die rechtstreeks onder het Ministerie van Algemene Zaken (dit wil zeggen onder de minister-president) kwam te staan, kreeg de opdracht om de organisaties en instellingen op het terrein van de (islamitische) godsdienst te besturen en te coördineren (Den Exter in Sunier, 1996). De Diyanet is sindsdien het institutionele lichaam van de ‘officiële’ islam (Canatan, 2001) en wordt geleid door functionarissen of ‘geloofsdienaren’ van de Diyanet. Deze functionarissen zijn sinds 1970 officieel ambtenaar van de Turkse staat (Den Exter, 1990) en werken meestal als imam, sommige anderen werken als muezzin of koranleraar. Alle ‘officiële’ moskeeën in Turkije zijn in het beheer van de Diyanet. De officiële islam in Turkije beperkt zich echter niet tot de Diyanet: ook het godsdienstonderwijs, de Stichting voor Godsdienstzaken Turkije (financieringsorganisatie) en de religieuze programma’s op de staatstelevisie maken hier deel van uit (Canatan, 2001).

De Diyanet heeft als sterk groeiende instelling in de loop der jaren wel wat reorganisaties meegemaakt (Den Exter, 1990). Belangrijk hier is dat in 1971, naar aanleiding van de sterke Turkse emigratie (naar West-Europa), binnen de Diyanet een aparte onderafdeling werd opgericht voor religieuze voorzieningen in het buitenland (De Ley, 2004). In 1978 werden voor het eerst tien ambassaderaden voor religieuze zaken of religieuze attachés (De Ley, 2004) naar het buitenland gestuurd en een jaar later begon Turkije imams voor langere periodes naar landen met een Turkse immigrantenbevolking te zenden . (Den Exter) In 1995 waren er 750 door de Diyanet gestuurde en betaalde imams in het buitenland (De Ley, 2004).

 

 

1.6 De Tweede Republiek Turkije (1960-1980)

 

Na de militaire staatsgreep in 1960 werd de Democratische Partij (DP) buiten wet gesteld. De militairen kondigden aan dat de macht nu in handen was van het ‘Comité van Nationale Eenheid’ (MBK) (Zürcher, 1995). Zij maakten een nieuwe grondwet en er werden nieuwe verkiezingen georganiseerd. De Republikeinen (kemalisten) wonnen deze maar vormden niet de meerderheid, zodat er voor het eerst een coalitieregering moest worden gevormd. Hierin zetelden aan de ene zijde de Republikeinse Volkspartij en aan de andere zijde de Gerechtigheidspartij (AP), de opvolger van de Democratische Partij. Republikein Ismet Inönü werd premier. Met deze regering begon de periode van de zogenaamde Tweede Republiek Turkije. (Bakker, Vervloet, Gailly, 1997)

De nieuwe grondwet was duidelijk veel liberaler dan de vorige. Dit wil echter niet zeggen dat er toen al partijen werden opgericht met een uitgesproken islamitische signatuur. De nieuwe regering wilde de groei van de reactionaire religieuze ideeën ook voorkomen door hen voor te zijn en meer aandacht te schenken aan de bouw van moskeeën, restauratie van heiligdommen en godsdienstonderwijs. (Zürcher, 1995)

In de jaren ’60 veranderde er veel en snel. Er was een grote bevolkingsaangroei, de mensen werden mobieler (zowel ruimtelijk als sociaal gezien) en er was een groeiende studentengroep en een snel stijgend industrieel proletariaat. Verschillende regeringen wisselden elkaar af, met de Gerechtigheidspartij (AP) als grote winnaar vanaf midden de jaren ’60 tot 1980. Demirel was premier. Ondertussen begonnen zich radicalere partijen te ontwikkelen. Zo waren er de linkse partijen: Turkse Communistische Partij, Arbeiderspartij (TIP), Nationale Democratische Revolutie (MDD) en de rechtse partijen: Republikeinse Boeren Natie Partij (CKMP) en later Nationalistische Actie Partij (MHP), Nationale Orde Partij (MNP) en een jaar later de Nationale Heilspartij (MSP). De rechtse partijen vormden samen een grote bedreiging voor de macht van de AP. Eind de jaren ’60 begon er dan ook heel wat politiek geweld te ontstaan waarbij beide kampen elkaar probeerden uit te schakelen. Dit zette zich een hele tijd verder en in de late jaren ’70 werd politiek geweld echt een groot probleem: het aantal slachtoffers steeg aanzienlijk. In 1979-1980 veranderde het geweld van karakter en werden naast de extreem linkse en rechtse politieke aanhangers, nu ook publieke figuren het doelwit van aanslagen. (Zürcher, 1995)

Naast deze politieke wantoestanden, had het land ook nog te kampen met groeiende problemen met de openbare orde, Koerdische afscheidingsbewegingen, een ingestorte economie en tenslotte het islamitische fundamentalisme dat van Iran was overgewaaid. Dit laatste bleek de uiteindelijke aanleiding voor een nieuwe staatsgreep in september 1980. De eigenlijke oorzaak was vooral de economische crisis die op het einde van de jaren ’70 zijn hoogtepunt had bereikt door de tweede oliecrisis, het afnemen van de overmakingen van de arbeiders in West-Europa, de stijging van de staatsschuld door de vele leningen... (Zürcher, 1993)

 

 

1.7 De Derde Republiek Turkije (1980 - )

 

De militaire staatsgreep zorgde voor politieke en economische veranderingen. Wilde Turkije in aanmerking komen voor de noodzakelijke leningen van de Wereldbank, moest het immers ingrijpende economische hervormingen doorvoeren. Dit bleek niet mogelijk zonder een dictatuur te vestigen. Maar de militairen veranderden echter niet alleen de economische situatie maar begonnen ook het politieke bestel te hervormen. Zo werd de grondwet afgeschaft en werden de bestaande partijen (CHP, AP, MSP, en MHP) ontbonden. Er kwamen nieuwe politieke partijen, waarvan de Moederlandpartij (ANAP) van Turgut Özal de belangrijkste was. (Sunier, 1996)

Özal bracht eerst als premier en later als president de herislamisering van de maatschappij in sterke mate op gang: de Diyanet kreeg een belangrijke taak op het gebied van ‘solidariteit en eenwording van de natie’, het aantal ambtenaren van de Diyanet steeg sterk, religieus onderwijs op scholen werd verplicht, het aantal islamitische instellingen, publicaties en groeperingen steeg, het aantal moskeeën nam sterk toe… Ook op internationaal niveau begon Turkije zijn banden met de islam te versterken (Sunier, 1996). Özal was, net als veel mensen van de ANAP, beïnvloed door de ideologie van de Aydinlar Ocaklari (‘Haarden van de Verlichte Geesten’). De ideologie van de Haarden werd de ‘Turks-Islamitische Synthese’ genoemd en verwees naar ‘de vooronderstelling dat de islam voor de Turken een bijzondere aantrekkingskracht had omdat er een groot aantal overeenkomsten bestond tussen de voorschriften van de islam en de pre-islamitische beschaving van de Turkse volkeren’ (Zürcher, 1995).

Turgut Özal stierf in 1993. Demirel, die als leider van de vroegere Gerechtigheidspartij (AP) heel wat regeringen had geleid in de jaren zestig en zeventig, dook in 1991 weer op als leider van de nieuwe ‘partij van het Ware Pad’. Hij werd in 1991 premier van de coalitieregering (met de sociaal-democraten). Na de dood van Özal werd Demirel president. Hij kreeg te kampen met groeiende rechtse partijen, zoals de fundamentalistische Refah (RP), die geleid werd door Erbakan, de vroegere leider van de MNP/MSP, en de Nationalistische Partij (MHP) van Alparslan Türkes. Deze laatste partij lag mee aan de basis van de rechtse terreurgroep ‘Grijze Wolven’. ‘Eigen Volk eerst’ was de slogan van de partij: zij die geen echte Turken waren, moesten uit het land verdwijnen. In de strijd tussen links en rechts vielen enkele duizenden doden. In 2000 werd Demirel opgevolgd door de toenmalige voorzitter van het Constitutionele Hof, Necdet Sezer. Hij is nog steeds president.

Sinds de parlementsverkiezingen in 2002 is er een ‘islamitische' regering aan de macht met Recep Tayyip Erdogan als premier. Het gaat om de AKP, de ‘linkervleugel’ van de vroegere Refah partij (Kanmaz, 13/12/2004). Erdogan is als premier vooral bekend om zijn enorme inspanningen met betrekking tot de toetreding van Turkije bij de Europese unie. Nu lijkt hij dan ook een erg daadkrachtig en modern leider die boven alles Turkije wil moderniseren. Hij heeft echter een erg ‘fanatiek islamitisch’ verleden als religieus-conservatief voorvechter van de politieke islam. In 1998 maakte hij als burgemeester van Istanbul, waartoe hij zich binnen de Refah Partij van Erbakan had opgewerkt, tijdens een toespraak bijvoorbeeld een nogal erg grote flater door de volgende woorden uit te spreken: ‘De minaretten zijn onze bajonetten, de koepels onze helmen, de moskeeën onze barakken en de gelovigen onze soldaten.’ Met deze uitspraak overtrad hij de seculiere wetten van Turkije en werd hij veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf. Kort daarna werd de volledige Refah partij door het leger opgedoekt. De oude garde van deze partij zag Erdogan, die had ingezien dat de politieke islam in Turkije geen toekomst had, als vernieuwer. Erdogan wilde immers een open, democratische partij waarin religie een ondergeschikte rol zou spelen en richtte zo in 2001 de AKP op met als belangrijkste agendapunten het moderniseren van Turkije, de economie weer op de rails krijgen en banden maken met Europa. Dit klonk de Turkse bevolking aantrekkelijk in de oren en tijdens de parlementsverkiezingen van 2002 behaalde de AKP dan ook de absolute meerderheid. Sindsdien probeert Erdogan iedereen ervan te overtuigen dat de AKP een conservatieve politieke partij is – vergelijkbaar met de christen-democraten in Europa – en geen islamitische. Sommige kenners van Turkije hebben daar echter hun twijfels over. Zo zou de AKP-regering bijvoorbeeld een bericht gezonden hebben aan de Turkse ambassades in het buitenland ‘om de organisaties met islamitische agenda’s te ondersteunen’…

 

 

2 De Turkse gemeenschap in België en in de stad Gent

 

Momenteel wonen er ongeveer 400.000 mensen met een moslimtraditie in België waarvan 80.000 van Turkse origine zijn (Kanmaz, 2004). De wijze waarop deze Turkse moslims zich in België organiseren, is het thema van dit tweede hoofdstuk. In een eerste deel zal worden ingegaan op de globale geschiedenis van de Turkse migratie naar België vanaf de jaren ’60. In een tweede deel zal de specifieke wijze van het moslimmigrant–zijn van de Turkse gemeenschap duidelijk worden: de (zelf-)organisatie van de Turkse (geloofs)gemeenschap staat hier centraal en dit zowel in België als in de stad Gent. Hier zal duidelijk worden dat het vorige hoofdstuk (over de recente geschiedenis van Turkije) en dit hoofdstuk (over de Turkse gemeenschap in het Westen, i.c. België en Gent) geen losstaande delen zijn, maar zowel vanuit heden als verleden wederzijdse invloeden kennen. Dit tweede hoofdstuk is ook erg relevant voor hoofdstuk vier waarin de organisatie en mobilisatie van de Turkse gemeenschap in regio Gent in de aanloop van de tweede EMB-verkiezingen wordt besproken. Het biedt een noodzakelijke basis om dit laatste hoofdstuk te kaderen.

 

 

2.1 Turkse migratie naar België: een globale geschiedenis

 

In de jaren ’60 trokken heel wat Turken weg uit hun land om in West-Europa als arbeider te gaan werken. De oorzaken van deze migratie moeten gezocht worden in de veranderingen die plaatsvonden op het Turkse platteland (Altay en Manço, 1992) tijdens het bewind van de DP in de jaren ’50 (zie hoofdstuk 1). De meeste Turkse migranten zijn afkomstig uit een lange band Anatolische provincies die loopt van Denzili in het westen tot Kars aan de Azerische en Iraanse grens in het oosten, met Afyon (Emirdag) als ‘top-provincie’ . Qua onderwijsniveau had de eerste generatie Turkse migranten (mannen) in de jaren 60 vaak geen diploma secundair onderwijs, maar 61,4 % was wel geletterd. (Lesthaeghe, 1997) Turkse migranten die in de jaren zestig (net als Maghrebijnen) als arbeidsmigranten naar België kwamen, vormden de voorlopig laatste grote golf van arbeidsmigratie naar ons land (Lesthaeghe, 1997).

De aanwezigheid van moslims in België bestond echter al veel langer: in een statistisch rapport uit 1828 telde men al moslims in België en vanaf 1920 werd de islam ‘zichtbaar aanwezig’ (Kanmaz, 2004). In die tijd werkten er in de Waalse mijnen Italianen, Duitsers, maar ook minderheden uit Oost-Europa en zelfs uit Marokko. Vanaf de jaren ’60 nam het aantal moslims in belangrijke mate toe. België ondertekende immers immigratieconventies met verschillende landen. Deze onderhandeling had een dubbele doelstelling: ‘Een antwoord bieden op de steeds weerkerende tekorten aan weinig gekwalificeerde werkkrachten (die bovendien goedkoop en volgzaam waren, en zich weinig bekommerden om hun levenskwaliteit)’ en ‘zorgen voor een extra aangroei van de bevolking (met een verjonging van de populatie, en het op peil houden van het verbruik van goederen en diensten)’ (Manço, 2000 in Kanmaz, 2004).

Turkije zag de zending van arbeidskrachten als ideale oplossing voor de massale werkloosheid en tekende in 1964 het immigratiecontract. De Belgische overheid stimuleerde (o.w.v. de tweede doelstelling) familieherenigingen (Kanmaz, 2004) waardoor de pioniermigranten gevolgd werden door achtergebleven familieleden en verwanten. Naarmate er meer in België opgegroeide mannen en vrouwen in België begonnen te huwen, kwamen er ook jonge bruiden en bruidegoms over uit Turkije (Lesthaeghe, 1997). Deze gezinsherenigingen vinden tot op de dag van vandaag plaats (Kanmaz, 2004).

Pas vanaf de gezinsherenigingen werd de aanwezigheid van de migrantengemeenschap zichtbaarder. In plaats van pensions, waar de mannen zonder hun families verbleven, waren het wijken waar de gezinnen zich in gingen vestigen. Er ontstonden eigen bakkers, reisbureaus, koranschooltjes, moskeeën… Om zoveel mogelijk het eigen waardepatroon te behouden, werden er netwerken opgericht. Tot dan waren veel Turkse arbeiders ervan overtuigd geweest dat hun verblijf in België tijdelijk was. Nu begonnen ze langzaam af te zien van de terugkeergedachte. Verschillende behoeften (socio-religieuze opvoeding, identiteitsontwikkeling, sociale hulp…) werden verzadigd door de uitbouw van de infrastructuur. De gebedsplaats of de moskee vormde het meest expliciete ‘teken’ hiervan. (Kanmaz, 2002)

De eerste oliecrisis in 1974 zorgde voor een definitieve stopzetting van de officiële immigratie van buitenlandse niet-Europese arbeiders (Manço, 2000). Deze stop leidde echter niet tot een vermindering van de immigratie. De hierboven vermelde gezinshereniging en de toeristenvisa vormden nieuwe immigratiewegen. De migranten die zich op deze manier in België vestigden, vormden de tweedegolf migranten (tegenover de eerste golf migranten die in het kader van arbeidsovereenkomsten tussen de Belgische en Turkse overheid waren geïmmigreerd). Het zijn vooral deze migranten die in Vlaanderen, en in de overige steden, kwamen wonen (Kanmaz, 2002).

De Turkse migranten bevonden zich, net als de rest van de moslimgemeenschap, onderaan de maatschappelijke ladder door hun slechte positie op de arbeidsmarkt, huisvesting, onderwijs…. In deze crisisperiode werden ze door de Belgische bevolking gezien als concurrenten op de arbeidsmarkt: terwijl ze zich net begonnen te vestigen in België, heerste er een klimaat van crisis en twijfel aan de basis van de legitimiteit van hun migratie, namelijk hun positie op de arbeidsmarkt.

Omdat ze zich in een erg kwetsbare positie bevonden, konden de (Turkse) migranten gemakkelijk gestigmatiseerd worden als een afzonderlijke groep. Deze stigmatisering liep van ‘gastarbeider’, over ‘migrant’ tot de huidige term ‘moslim’, waarmee het religieuze aspect in de verf wordt gezet. Olivier Roy (Roy, 2003:61) spreekt hier over neo-etniciteit waarbij ‘neo’ verwijst naar het feit dat men voorbijgaat aan de concrete (oorspronkelijke of individuele) cultuur en naar het feit dat men geen ‘doodgewone’ religie wil zien, die uitsluitend verworven kan worden door geloofsbelijdenis, maar die als gegeven door geboorte en herkomst is verworven. Volgens Roy wordt de categorie ‘moslims’ in Europa om drie redenen gebruikt: 1. Men denkt dat iedere persoon van islamitische oorsprong deel uitmaakt van dezelfde moslimcultuur, ongeacht zijn oorspronkelijke cultuur. Religie wordt dus beschouwd als een wezenlijk bestanddeel dat kan worden geïsoleerd en dat als een cultuur op zichzelf kan opgevat worden. 2. Die ‘cultuur’ wordt aan de persoon verbonden, ongeacht zijn geloof en heeft dus niets te maken met godsdienstigheid. 3. Het geheel van deze kenmerken vormt de grondslag voor een groepsidentiteit die de ‘moslims’ van de ‘anderen’ onderscheidt.

 

 

2.2 De (zelf-)organisatie van de Turkse (geloof-)gemeenschap in België en Gent

 

In vergelijking met Maghrebijnse migranten is de Turkse emigratie naar Europa erg getekend door haar landelijke origine, weinig scholing en beperkte kwalificaties, en door haar familiale en geconcentreerde karakter. De economische uitsluiting, de culturele en linguïstische marginalisatie, het behoud van etnische familiale tradities alsook de geografische concentratie zijn dan ook essentiële factoren die de ontwikkeling van sterke gemeenschapsverenigingen binnen de Turkse migrantengemeenschap in Europa kunnen verklaren.(Manço, 1997) De Turken trekken zich terug in eigen lidmaatschappen en gemeenschapsbanden die heel wat sterker zijn dan bij andere moslimgemeenschappen. Hierin speelt het taalaspect een belangrijke rol: de Turkse bevolking is afkomstig van een land dat, ondanks haar talrijke en belangrijke etnische of religieuze minderheden, gekenmerkt wordt door een zekere linguïstische homogeniteit. De Marokkanen in België zijn eerder verdeeld door een verzameling van regionale Berber- en Arabische dialecten. Bovendien sluiten deze laatsten door hun koloniaal verleden meer aan bij de Franssprekende bevolking in Europa, hetgeen de Turken, die nooit een buitenlandse overheersing gekend hebben, niet doen. Er zijn dus duidelijk verschillen merkbaar in de wijze waarop de Turkse migrantengemeenschap zich in Europa heeft gevestigd en de manier waarop de Marokkaanse of Maghrebijnse bevolking dat heeft gedaan. Zo bestaat er een voelbaar verschil in de integratiestrategieën die beide groepen hanteren. Welke immigratiepolitiek er ook van kracht is en welke integratiefilosofie er ook heerst, de Turken schijnen in elk Europees land waar zij zich vestigen een gemeenschapslogica te ontwikkelen dat volgens sommigen overeenkomt met aspecten van het integratiemodel van Angelsaksische minderheden. Met behulp van federaties van verenigingen en door middel van krachtige uitwisselingen met het land van herkomst ontwikkelen zij contacten. Ondertussen worden de Turkse staatsburgers door middel van een diplomatiek, confessioneel en alom aanwezig mediagericht kader aangemoedigd tot de oprichting van een Turkse economische macht in Europa. De meerderheid van de Marokkaanse (of Maghrebijnse) staatsburgers die in Europa leven, schijnen zich daarentegen aan te passen aan het Franse of jakobijnse model van individuele assimilatie. In welk land zij zich ook vestigen, er bestaat een speciale intensiteit in de relatie tussen de Marokkaanse groep en het land van aankomst. Ook al is het dikwijls moeilijk en pijnlijk, toch verloopt het integratieproces van de Marokkaanse families veel vlugger dan die van de Turkse families, en dit op heel wat domeinen: de schoolresultaten, de toegang tot gekwalificeerde beroepen, de zogenaamde gemengde huwelijken, de deelname aan het culturele, politieke en verenigingsleven in het land van aankomst.(Manço, 2000) Deze analyse die getuigt van een verschillende manier van bekrachtiging van de moslimidentiteit van Turkse en Marokkaanse migranten gaat in tegen de steeds luider wordende verkondiging van de opkomst van een ‘Europese islam’, die het centrifugale karakter van etniciteit, nationaliteit of elke vorm van verdeling zou overstijgen. Deze universele islam zou zich los van specifieke culturen waarvan de kwetsbaarheid en historiciteit plotseling duidelijk worden, willen manifesteren. (Roy, 2003) Misschien is dit zo voor de Arabische gemeenschap, die eerder een integratiebeweging op individueel niveau kende en van daaruit streeft naar een autonome islam die losstaat van de culturele erfenis, maar bij de Turkse gemeenschap lijkt (de beleving van) de islam (nog) sterk samen te gaan met de Turkse cultuur.

In dit deel wordt ingegaan op de Turkse organisatievorming en het uitgesproken verenigingsleven dat ook duidelijk in ons land terug te vinden is, zowel op nationaal als lokaal niveau. Naast een globaal overzicht hiervan in België, wordt de organisatie van de Turkse moskeeverenigingen in de stad Gent onder de loep genomen, voornamelijk vanuit de relevantie hiervan voor het vierde hoofdstuk.

 

2.2.1 België

 

Er zouden op dit moment zo’n 400.000 ‘mensen met een moslimtraditie’ in België (Kanmaz, 2004) wonen. Zij vertegenwoordigen zo’n 4% van de Belgische bevolking. In 1998 waren er 73.818 Turkse moslims in België (INS, 1998 in Manço, 2000) en momenteel zullen dat er ongeveer 80.000 zijn, waarvan ongeveer de helft in Vlaanderen leeft (INS, 1998 in Manço, 2000).

Doorheen de tijd is de islam zich in België op verschillende niveaus beginnen organiseren, zowel lokaal, regionaal als nationaal (Kanmaz en Mokhless, 2002). Vooral de Turkse bevolking (in België, West-Europa) getuigt dus van een zuivere voorkeur voor zelforganisatie en een minieme deelname aan het Belgische publieke leven (zie supra). Wanneer een persoon van Turkse origine bijvoorbeeld een particulier probleem heeft, zal hij/zij in de meeste gevallen eerst een Turkse moskee in de buurt, een gemeenschapsvereniging of een diplomatieke vertegenwoordiging van het land van herkomst raadplegen alvorens zich te richten tot een Belgische (West-Europese) autoriteit. Op een algemene manier kanaliseren deze verenigingen het sociale misnoegen en de vrees voor assimilatie tegenover de ideologische of confessionele zekerheden. Tegelijkertijd geven ze antwoord in de zoektocht naar identiteit, op de vraag naar waardering en op de nood aan erkenning. (Manço, 1997)

Het plaatselijke niveau waarop deze verenigingen, de moskeeën en gebedsplaatsen , zich bevinden, is het belangrijkste. Het was immers op dit buurtniveau dat de moslimmigranten al vlug na hun komst een ruimte begonnen in te richten dat dienst moest doen als gebedsruimte. De eerste moskeeën in België kwamen in 1975 tot stand met het statuut van een vereniging zonder winstoogmerk (v.z.w.). Vaak stelden deze moskeeën qua accommodatie niet veel voor en waren ze voor de buitenwereld niet als moskee herkenbaar (Kanmaz en Mokhless, 2002). Het is vooral in de jaren tachtig, nadat heel wat kopstukken van politieke partijen in Turkije na de staatsgreep van 1980 het verbod hadden gekregen om nog aan politiek te doen en hun werkterrein naar Europa verlegden, dat deze verenigingen zich sterker zijn gaan ontwikkelen. Zo is Milli Görüs in die periode ontstaan als eerste alternatief voor de bestaande moskeeën van de Turkse overheidsislam Diyanet. Nu vallen de meeste Turkse moskeeën nog steeds onder Diyanet of Milli Görüs, maar daarnaast zijn er ook nog kleinere Turkse groeperingen ontstaan zoals de moskeeën van Süleymanli, de Nurcu-beweging, de Naksibendi-broederschap, de Kadirii-broederschap en de Alevitische gemeenschap. (Kanmaz en El Battiui, 2004).

Momenteel zijn er een 400-tal moskeeën in België, waarvan 162 in Vlaanderen . Er zijn 67 Turkse moskeeën in Vlaanderen (Kanmaz en El Battiui, 2004):

Diyanet 35 Milli-Görüs 18 Sülleymanli 5 Naksibandi 4 Nurcu 1 Alevieten 1 Kadirii 1 Totaal Vlaanderen 67

De Turkse moskeeën van Diyanet, Milli Görüs en Suleymanli hebben zich samen met andere Turkse verenigingen verenigd in afzonderlijke , landelijke Turkse federaties (Kanmaz en El Battiui, 2004):

De B.T.I.D.V., B.I.F. en B.I.K.M.B. overkoepelen de meeste Turkse moskeeën (zowel nationaal als internationaal). Er zijn echter ook moskeeën en moskeeverenigingen van andere strekkingen:

Deze verdeling van de Turkse moskeeën en verenigingen over verschillende strekkingen komt grotendeels overeen met deze van de stromingen in Turkije, maar is echter ook geen volledige overplanting van de verhoudingen daar.(Kanmaz en El Battiui, 2004) Het is eveneens belangrijk om deze indeling niet als absoluut te beschouwen. De verschillende moskeeën sluiten zich bij de hierboven vermelde tradities aan, maar hebben zeker ook onderlinge contacten, voornamelijk op lokaal en stedelijk niveau. Dit zal ook duidelijk worden in 2.2.2 en in hoofdstuk 4 waarin specifiek ingegaan wordt in de organisatie van de Turkse moslimgemeenschap in regio Gent. De lokale context speelt dan ook een zeer grote rol voor de uiteindelijke organisatie en het uitzicht van de betrokken moskeeën.

Op lokaal niveau vormen de moskeeën een wezenlijke en onmisbare schakel in het sociale netwerk van islamitische migranten. Ze doen immers hoe langer hoe meer dienst als multifunctionele ontmoetingsruimtes . Het zijn centra (merkez) geworden die naast een religieus aanbod, ook culturele en sociale activiteiten organiseren (Kanmaz ). In grote lijnen heeft een moskee tegenwoordig een religieuze, educatieve, sociale en recreatieve functie (Kanmaz en Mohkless, 2002). Voornamelijk oudere moslims vinden in de moskee ook de mogelijkheid om als het ware uit de niet-islamitische omgeving te stappen. Voor jongere moskeeleden vormen de moskeeën in mindere mate eilandjes waarop men zich kan terugtrekken van de ‘vreemde Belgische maatschappij’. Jongere migrantenleiders zijn er steeds meer van overtuigd dat ‘islamitische (moskee)verenigingen een rol zouden kunnen vervullen als maatschappelijke instelling, als belangengroep en als basis voor sociale en politieke actie’ in België (Nederland) en dat ‘krachtenbundeling belangrijk zou kunnen zijn’ (Sunier, 1996)(zie hoofdstuk 4).

Momenteel worden er nog steeds geen moskeeën gesubsidieerd door de Belgische overheid. Het ‘ter erkenning voordragen van moskeeën’ was één van de belangrijkste bevoegdheden en doelstellingen van de Executieve van Moslims in België van 1998. Dit zou inhouden dat de overheid subsidies zou toekennen voor het onderhoud en de werking van de voorgedragen moskeeën, als ook voor de bedienaars van de erediensten, de imams . Deze betoelaging van imams is echter sterk ter discussie komen te staan sinds de gebeurtenissen van 11 september 2001 hetgeen het wantrouwen tegenover moslims en moskeeën sterk heeft doen stijgen. De imams worden momenteel niet betoelaagd door de Belgische overheid, maar er gaan stemmen op voor een ‘Belgische’ opleiding voor imams. Afhankelijk van het aantal gelovigen in de moskee zouden imams dan erkend en bijgevolg betoelaagd worden.(Kanmaz, 2004)

 

2.2.2 De stad Gent

 

Volgens de omgevingsanalyse 2003-2005 van de Stedelijke Integratiedienst Gent woonden er in het begin van 2004 13.718 mensen van Turkse origine in Gent (waarvan 4.859 de Turkse en 8.736 de Belgische nationaliteit hebben). Hiermee maakt de Turkse gemeenschap bijna de helft uit van de totale vreemdelingenpopulatie (46,81%) en 5.88 % van de volledige Gentse bevolking (Stedelijke Integratiedienst Gent ).
De meeste allochtonen wonen in de negentiende-eeuwse gordel rond de stad in de Gentse volkswijken: Rabot, Sluizeken, Muide, Brugse Poort, Ledeberg, Meulestede en Dampoort. De Turkse gemeenschap in Gent is ruim gezien afkomstig van drie streken in Turkije: Emirdag, de Zwarte-Zeekust en Posof, en Istanbul. Volgens deze geboortestreken wonen de groepen meestal geconcentreerd in Gent (Kanmaz, 2002).

Er bevinden zich zes Turkse moskeeën in de Stad Gent (Kanmaz, 18/05/2005):

 

1 Eyüp Sultan Camii - Islamitische Vereniging Kazemattenstraat 80 Diyanet
2 Rabot Fatih Camii of Fatih Wondelgem Camii Rietstraat 35 Diyanet
3 Yavuz Sultan Selim Camii Langestraat 2049050 Ledeberg Diyanet
4 TEVHID Camii F.Ferrerlaan 214 A Milli Görüs
5 HIZIR BEY CAMII - Doornzelestraat Nurcu Fethullah Gülen
6 IH-VAK (Islam Hizmet Vakfi - Islamitische Service Fonds -tekke Nieuwland 14 soefi – kadirii
7 Kultuurhuis of Vereniging voor Cultuur en Zedenleer Turken Gent - tekke Voormuide 89 Naksibendi

 

Er zijn 3 moskeeën van Diyanet, de Turkse overheidsislam, waarvan de oudste en grootste moskee zich in de Kazemattenstraat bevindt . Later heeft dezelfde groep twee kleinere wijkmoskeeën opgericht in de Rietstraat en in Ledeberg. Tevhid Camii is de tweede grootste moskee en wordt ook wel de Milli-Görüs-moskee genoemd. Milli Görüs vormt de oppositie tegenover Diyanet. IH-VAK is een redelijk nieuwe moskee op Nieuwland en is van de Soefi-orde. In de Doornzelestraat, vlakbij Nieuwland, bevindt zich een ‘moskee’ die volgens sommigen gelinkt zou zijn met de Nurcu-broederschap en meer bepaald de tak van Fethullah Gülen. Er is ook nog een broederschap actief op de Muide, de Naksibendi, in het Kultuurhuis, maar het gaat hier niet om een echte moskee. (Kanmaz, 2002)
Hoewel hier enkel wordt ingegaan op de moskeeverenigingen van de stad Gent, is het belangrijk te weten dat de contacten tussen de moskeeën van dezelfde strekking grotendeels verlopen binnen regio Gent, Oost-Vlaanderen. Zo hebben de moskeeën van Diyanet binnen regio Gent maandelijks overleg. (Karanfil, 19/04/2005)
De tweede helft van de jaren tachtig zijn belangrijk in de ontwikkeling van de Turkse religieuze organisatievorming. In Gent werden er, zoals naar de rest van België, heel wat islamleerkrachten gestuurd vanuit Turkije (Diyanet). Deze waren er voor zo’n vijf jaar werkzaam en dienden dan terug te keren naar Turkije. Een aantal onder hen verkoos echter om hier te blijven. De stad Gent maakte dit mogelijk: omdat er nood was aan islamleerkrachten werd aan sommigen van hen een contract aangeboden om te werken in het stedelijk onderwijs. Het zijn vooral deze mensen die in de 2e helft van de jaren tachtig een rol speelden in de ontwikkeling van de Turkse religieuze organisatievorming. Vanuit een ongenoegen tegenover het bestaande beleid dat vanuit Turkije gedicteerd werd, zorgden zij ervoor dat er nieuwe en andere moskeeën ontstonden naast de ‘Grote Moskee’, die oorspronkelijk als enige in Gent bestond. (Kanmaz,2002) Voorbeelden van zulke ‘revolterende’ islamleerkrachten zijn onder andere het huidige bestuurslid van de Milli-Görüs-moskee in de F.Ferrerlaan, Harun Tunç, en de huidige imam van IH-VAK (de soefi-moskee op Nieuwland), Abdullah Demircioglu. Zij waren in het begin van de jaren tachtig nog als islamleraar vrijwillig verbonden aan de ‘Grote Moskee’, maar lieten hun engagementen daar langzaamaan varen toen in 1982 ‘Diyanet Brussel’ werd opgericht. Hierdoor werd immers de boodschap gegeven dat men ook hier in België meer zicht wilde krijgen op de religieuze organisatievorming. Demircioglu en Tunç waren het hier niet mee eens en waren beiden voor de oprichting van ‘iets anders’, hetgeen echter niet onmiddellijk is gebeurd. Gedurende een overgangsperiode kwamen zij nog wel in de ‘Grote Moskee’, maar namen ze er geen functies meer op . Uiteindelijk stonden zij beiden (afzonderlijk) aan de oprichting van twee ‘dissidente’ moskeeën: Tehvid Camii van Milli Görüs en IH-VAK van de Kadirii (zie 2.2.2.1). Zowel Abdullah Demircioglu als Harun Tunç zijn oudere Turkse leiderfiguren die nu nog steeds, en zeker ook bij de EMB-verkiezingen van 20 maart 2005, een belangrijke rol spelen in het Turkse organisatie- en verenigingsleven in regio Gent (zie 4.2)
Om een duidelijker beeld te schetsen van de achtergrond en de werking van enkele moskeeën, ga ik hier in beperkte mate in op de Diyanet-moskee van de Rietstraat en de net besproken IH-VAK op Nieuwland. Ik richt mij tot deze moskeeën omdat dit de verenigingen zijn die bij de verkiezingen van 20 maart 2005 een kandidaat naar voren hebben geschoven. In hoofdstuk 4 (4.2) worden deze kandidaten uitgebreid besproken, maar hun situering en die van hun achterban binnen de moskee is belangrijk om hun visie en doelstellingen te begrijpen. De informatie over deze moskeeën haal ik voornamelijk uit gesprekken met contactpersonen.

 

2.2.2.2 Rabot Fatih Camii (Aslan , 14/04/2005)

 

Rabot Fatih Camii of de Diyanet-moskee in de Rietstraat in de wijk Rabot is in 1983 opgericht vanuit een behoefte binnen de Turkse moslimsgemeenschap aan een nieuwe plaats om te bidden. Men wilde ook de religie aanleren aan de volgende generaties zodat deze op het rechte pad zouden blijven.(Aslan, 14/04/2005) Er wordt ook wel eens beweerd dat deze moskee opgericht zou zijn als reactie op de opening van de moskee van Milli Görüs, oorspronkelijk gelegen in de Victor Frisstraat, de straat die in het verlengde ligt van de Rietstraat (Kanmaz, 2002).

In de moskee bevinden zich twee gebedsruimten (voor mannen en vrouwen), een cafetaria, een leslokaal en een keuken. Behalve voor het gebed en de vrijdagspreek (die plaatsvinden in de gebedsruimten) kan men in de moskee dus ook terecht voor andere activiteiten:

Er zijn 117 vrouwen en 167 mannen verbonden aan deze moskee. Men richt zich, naar eigen zeggen, tot iedereen:
‘ook mensen van andere nationaliteiten zijn welkom. Zij komen hier dan ook om te bidden en heel af en toe doen zij mee met de activiteiten.‘ (Aslan, 14/04/2005)

De imams van deze moskee (en andere Diyanet-moskeeën) worden voor drie jaar vanuit Turkije naar België gezonden. Het contact verloopt vooral via de Turks-Belgisch Islamitische (Diyanet) Federatie (B.T.I.V.D) in Brussel. Deze Federatie importeert ook islamitische boeken en deze worden via de moskeeën aan de (Turkse) moslims verkocht. Ook de overbrenging van doden naar Turkije wordt door de B.T.I.V.D. geregeld.

 

2.2.2.1 IH-VAK (Islam Hizmet Vakfi – Islamitische Service Fonds)

 

De Turkse soefi-moskee IH-VAK bevindt zich op Nieuwland, in de wijk Sluizeken. Deze wijk ligt in het noorden van het stadscentrum van Gent en is geconcentreerd rond de Sleepstraat. De Turkse bewoners uit deze buurt zijn voornamelijk afkomstig uit Emirdag (Kanmaz, 2002). Sluizeken is één van de negentiende-eeuwse wijken van de gordel rond Gent.

IH-VAK is een moskee van de Kadirii-orde. Sommigen noemen deze moskee ook wel ‘de soefi-moskee’. Door Turken wordt ze ‘tekke’ of ‘dergah’ (derwisjklooster) genoemd, anderen zeggen gewoon ‘Nieuwland’ en weer anderen spreken over ‘zikirci’ler’ naar het ritueel dat ze uitvoeren met een gebedskraal. (Kanmaz, 2002)

Afhankelijk van de bron varieert de oprichting van IH-VAK tussen 1987 (Demircioglu, 18/03/2005), 1992 (Devriendt, 2004) en 1994-1995 (Kanmaz, 2002). In de moskee bevinden zich twee ruimtes om te bidden (voor mannen en vrouwen afzonderlijk) , maar er worden ook heel wat andere activiteiten aangeboden: koran- en Arabische lessen voor vrouwen, sport, taallessen voor jongeren… De moskee staat open voor alle leeftijden en alle groepen (Devriendt, 2004) Er komen ook heel wat andere nationaliteiten in de moskee, zoals bekeerde Belgische moslims, Arabisch sprekenden… (Kanmaz, 2002)

Er zijn twee imams verbonden aan IH-VAK, beiden op vrijwillige basis. Abdullah Demircioglu is de ‘hoofdimam’ die als geleerde veel kennis heeft van de islam en de mystiek. Hij is eveneens de sjeich of meester van de orde (Kanmaz, 18/05/2005). Hij wordt gezien als het boegbeeld van de moskeevereniging: hij heeft een voorbeeldfunctie, geeft koranles en islamles aan kinderen en speelt als raadgever bij persoonlijke problemen een sociale rol. Ook bij de organisatie van activiteiten wordt zijn raad opgevolgd. De imam is ook de voorzitter van het moskeebestuur . (Devriendt, 2004)

IH-VAK zou tot de Turkse tak van de Qâdiriyya (Kadiri), de oudste en één van de belangrijkste ordes van de Soefi mystiek, behoren (De Ley, 2004). Tweemaal per week wordt er een mystieke, spirituele bijeenkomst gehouden waarop de Zikir, het zingen van litanieën en het zeggen van de 99 namen van Allah, plaatsvindt (Devriendt, 2004). Zo vertelt imam Abdullah Demircioglu:

‘De donderdag- en zaterdagavonden wordt er ook een mystieke, spirituele bijeenkomst gehouden en geef ik uitleg over soefisme. Inhoudelijk verschillen deze mystieke avonden met het vrijdagsgebed in die zin dat er op deze avonden gezongen wordt tot Allah: de verschillende namen van Allah worden dan gezongen om de mensen een rustig gevoel te geven. Het is moeilijk om dit te begrijpen zonder dit gezien te hebben. Het is eigenlijk een volledig spiritueel gevoel dat naar boven komt; mensen die gelukkig worden bij het zeggen van de namen. Het is niet alleen voor ‘mensen’ (mannen) maar ook voor vrouwen. Voor hen gaat dit na het vrijdagsgebed door. De reden voor het apart doen, is omdat vrouwen zich beter op hun gemak voelen. (Voor vrouwen is het vrijdagsgebed niet verplicht.)’

Het soefisme herleidt zich echter niet tot (het nastreven van) mystieke ervaringen: het omvat ook een hele levenswijze en moraal voor het leven van elke dag (De Ley, 2004).

 

 

3 Institutionalisering van de islam in België

 

In het vorige hoofdstuk werd duidelijk dat de Turkse gemeenschap zich steeds beter heeft georganiseerd en gevestigd in België. Net als de andere moslims kregen zij dan ook nood aan een volwaardige erkenning van hun eredienst en aan een evenwaardige en respectvolle behandeling, opdat zij hun geloof ten volle zouden kunnen beleven. In dit hoofdstuk, dat noodzakelijk is voor een goed begrip van het vierde hoofdstuk, wordt duidelijk dat deze erkenning en gelijke behandeling echter niet zo vlot verliep als gehoopt. Ondanks het feit dat België het eerste Europese land was dat interesse toonde om de islam officieel te erkennen door het goedkeuren van de ‘Wet tot erkenning van de besturen belast met het beheer van de temporaliën van de islamitische eredienst’ (Lecluyse, 1996) op 19 juli 1974 betekende dit immers niet dat men van dan af kon spreken van een geïnstitutionaliseerde islam. Het bleek en blijkt een weg van lange adem…

 

 

3.1 De wet rond erediensten: terug naar de bron

 

Reeds vanaf de Belgische onafhankelijkheid werd er in de Belgische grondwet vrijheid van godsdienst gegarandeerd. Vroeger waren het de artikelen 14, 15, 16 en 117 die zich daarover uitspraken. Nu zijn dit de respectievelijke artikelen 19, 20, 21 en 181. (Lecluyse, 1996):

Door deze grondwet genoot het katholicisme (sinds 1802 onder Frans bewind), het protestantisme (eveneens sinds 1802) en het jodendom (sinds 17 maart 1808) de status van staatserkenning en de financiële voordelen die hieruit voortvloeiden . In de wet van 4 maart 1870 op het ‘tijdelijke van de erediensten van de religies’ werden het katholicisme, het protestantisme, het jodendom én het anglicanisme weer expliciet erkend en werd er een juridische regeling voor deze erediensten uitgewerkt. De officiële erkenning van de islamitische eredienst zou pas een eeuw later volgen.

 

 

3.2 Een concrete aanleiding tot de erkenning van de islamitische eredienst: het Islamitisch Cultureel Centrum

 

In de jaren ‘50 kwamen enkele moslimstudenten en een aantal Albanezen samen en richten samen een comité op. Dit comité zou uiteindelijk, vanaf 1963, het Islamitisch Cultureel Centrum (ICC) worden. In het beheer van het ICC speelden de ambassades van enkele moslimlanden een belangrijke rol. Zo vaardigde de Tunesische regering in 1966 Mohammed Alaouini, de eerste imam-directeur van het ICC, af. Vanaf 1968 werden er contracten gesloten met Saoedi-Arabië en nam de Marokkaanse ambassade het initiatief voor een internationale samenwerking. Het Islamitisch Cultureel Centrum kreeg een publieke status door een Koninklijk Besluit van 7 mei 1968 (Leman en Renaerts, 1996). In 1969 werd het Oosters Paviljoen in het Jubelpark te Brussel geschonken aan de moslims in België en werd het opengesteld als moskee. Het gebouw werd tevens de zetel van het ICC (Janssen, 2003). Het centrum was vanaf het begin erg verbonden met de Saoedische en Marokkaanse ambassades en dat is ook altijd zo gebleven (Leman, 1996), hetgeen heel wat wrevel heeft opgewekt (zie infra).

 

 

3.3 De officiële erkenning van de islamitische eredienst: de wet van 19 juli 1974

 

Kort na de officiële erkenning van het ICC, groeide het idee om de islamitische religie te erkennen. In deze weg naar erkenning speelde het ICC een cruciale rol. (Leman, 1996) Na een aantal wetsvoorstellen vanaf 1971, werd op 17 juli 1974 een wet ‘ter erkenning van de besturen die belast zijn met het beheer van de temporaliën van de islamitische eredienst’ goedgekeurd (Lecluyse, 1996). Hiermee werd de wet van 1870 op de temporaliën van de erediensten van religies uitgebreid en werd er een artikel 19 bis toegevoegd aan de wet. Deze erkenning van de temporaliën van de islamitische eredienst was de eerste in de Westerse wereld. (Leman, 1996)

Er kunnen erg uiteenlopende redenen gegeven worden aan deze plotse erkenning van de islam in België, gaande van het stijgend aantal moslims in België waar de overheid zich verantwoordelijk voor begon te voelen (Blaise en Coorebyter, 1990 in Janssen, 2003); de ijver van de directeur van het ICC, Alouini, in samenwerking met de vertegenwoordigers van islamitische landen, om deze wet gestemd te krijgen (Lecluyse, 1996); het toenmalige politieke debat over de officiële stop van arbeidsmigratie (Manço, 2000); de oprechte bezorgdheid om de culturele identiteit van migrantenkinderen; een toegeving aan Saoedie-Arabië in tijden van volle oliecrisis (een diplomatieke geste in het kader van de buitenlandse politiek) (Kanmaz in Haddad en Smith, 2002 in Janssen, 2003);…

De wet van 1974 had tot gevolg dat men binnen de moslimgemeenschap, net als binnen andere erkende erediensten, recht heeft op een salaris voor het religieus personeel en kan genieten van andere materiële voordelen. (Kanmaz, 2002) Een Koninklijk Besluit van 3 mei 1978 over de erkenning van de lokale ‘islamitische comités’ (het equivalent van de kerkfabrieken en hun organisatie) moest de concrete uitvoering hiervan in werking stellen. Aangezien er binnen de islam geen hoofd van eredienst (die onder andere deze comités zou kunnen erkennen) is , werd er door de overheid officieus een hoofd van eredienst gecreëerd: het Islamitisch en Cultureel Centrum werd gezien als representatieve woordvoerder van de moslimgemeenschap. (Janssen, 2003) De organisatie van de verkiezingen, die zouden leiden tot het oprichten van de islamitische comités, werd aan dit centrum toevertrouwd . Dit Besluit werd echter nooit toegepast. (Kanmaz en El Battiui, 2004)

 

 

3.4 Onenigheden bij de concretisering van de geïnstitutionaliseerde islam

 

Ook al bleef het ICC van 1978 tot 1991 de enige gesprekspartner van de Belgische staat (Kanmaz en El Battiui, 2004), toch bezat het centrum in de ogen van vele moslims geen legitimiteit (Manço, 2000) De officieuze aanstelling van het ICC als representatief orgaan stootte dan ook op heel wat misnoegen uit verschillende hoeken van de moslimgemeenschap (Erkul, 2001 in Janssen, 2003). Dit misnoegen werd onder andere gevoed door het feit dat wat betreft de organisatie van de islam in België, beroep werd gedaan op de afgevaardigden van het buitenland (de respectievelijke ambassades waaronder deze van Saoedi-Arabië). De moslims in België (voornamelijk Turken en Marokkanen) werden hier niet of nauwelijks bij betrokken. (Kanmaz, 02/03/2005)

 

3.4.1 Centrum Culture et Religion Islamique

 

In 1976 werd het centrum Culture et Religion Islamique (CRI) opgericht waarin moslims de legitimiteit van het ICC en de daarin geïmpliceerde macht van de buitenlandse ambassades aanvochten. (Leman, 1992 in Janssen, 2003). De spanningen werden in 1982 nog groter door de moeilijkheden omtrent het statuut van leerkrachten voor islamitisch godsdienstonderwijs. De wet van 1974 voorzag immers islamonderwijs in het lager en secundair onderwijs, maar bij gebrek aan een erkend hoofd van de eredienst hadden de tot dan toe aangestelde islamleerkrachten geen volwaardig lerarenstatuut gekregen. In 1982 kwam er tegenstand bij de Turkse en Marokkaanse leraars in verband met hun (onbestaand) statuut. De mogelijkheid om tot een compromis te komen tussen het ICC en de Belgische overheid werd steeds moeilijker waardoor er in juni ’82 enkele mensen uit het ICC stapten en de zelforganisatie Vereniging voor Islamleerkrachten Vlaanderen oprichtten. (Lecluyse, 1996)

 

3.4.2 Raad der Wijzen versus Hoge Raad

 

In 1985 werden er zowel van de kant van de minister van justitie als van de zijde van het ICC voorstellen gedaan om een Hoge Raad voor de Moslims in België op te richten, maar op geen van beiden ging de overheid in (Janssen, 2003). Het was pas in 1990 dat een Koninklijk Besluit een voorlopige Raad der Wijzen installeerde (Kanmaz en El Battiui, 2004). Deze raad werd echter niet democratisch verkozen maar wel aangeduid door de overheid. Bij de selectie van deze voorlopige Raad werden enkel strikt religieuze woordvoerders gekozen en werden anderen, islamleerkrachten bijvoorbeeld, geweigerd.(Janssen, 2003) Ook deze raad kon bijgevolg (al van bij de samenstelling) de goedkeuring van de moslimgemeenschap niet wegdragen. (Kanmaz en El Battiui, 2004)

Ondertussen waren er voorstellen gedaan om verkiezingen voor een representatief orgaan van de islamitische gemeenschap in te richten. Deze voorstellen kwamen uit verschillende richtingen: enerzijds van het Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid (KCM) dat in 1989 was opgericht en waarvan Paula D’Hondt Koninklijke Commissaris werd (Kanmaz, 2002), anderzijds van de toenmalige (Saoedi) imam-directeur van het ICC, Sameer Radhi (Leman, 1996). De overheid ging niet op deze voorstellen in en daarom zette Radhi in het begin van de jaren ’90 zelf een verkiezingsproces op gang. Op 13 januari 1991 vonden er bijgevolg verkiezingen plaats, ondanks de waarschuwingen van de overheid dat ze de verkozen Raad niet zouden erkennen . (Leman, 1992 in Janssen, 2003) Uit deze verkiezingen (waarvan de resultaten niet openbaar gemaakt werden), kwam een Algemene Raad van de Islamitische Eredienst van België (A.R.I.E.B.) waaruit de Hoge Raad van de Moslims in België (H.R.M.B.) werd verkozen. De Belgische dokter Didier Beyens werd aangeduid als voorzitter (Kanmaz, 2004) De Hoge Raad had als doel de representatieve gesprekspartner te worden van de overheid om zo tot een oplossing te komen voor de uitvoering van de erkenning én deze Raad wilde de islamcultus organiseren in volledige onafhankelijkheid. (Lecluyse, 1996) De Hoge Raad werd echter niet erkend door Belgische overheid.

Het was dus de Voorlopige Raad der Wijzen die wél door de Belgische overheid erkend en als gesprekspartner aanvaard werd. Haar opdracht bestond er enerzijds uit voorstellen voor een definitieve oplossing inzake de vertegenwoordiging van de islamitische gemeenschap te formuleren, anderzijds diende deze Raad af te rekenen met de lopende problemen, dossiers van islamleerkrachten en de aanstelling van nieuwe leerkrachten overeenkomstig de eisen van het onderwijssysteem . (Leman, 1996) In het eerste rapport van de Raad der Wijzen werd er voorgesteld om via verkiezingen een raad (mejlis) op te richten. (Kanmaz, 2004) Dit voorstel zou pas in 1998 in praktijk worden omgezet. In het najaar van 1992 werd er een einde gesteld aan het mandaat van de leden van de Voorlopige Raad . (Kanmaz, 2004)

 

3.4.3 Technisch Comité

 

In het begin van de jaren ’90 was men dus in een volledige impasse terechtgekomen: aan de ene kant erkende de regering de resultaten van de verkiezingen die georganiseerd waren door het ICC niet en aan de andere kant stonden de moslimgemeenschap en het ICC misnoegd tegenover de Voorlopige Raad der Wijzen die de regering had aangesteld. Na het ontslag van de Voorlopige Raad der Wijzen werd er, na discrete onderhandelingen met de moslimgemeenschap die door het KCM gevoerd werden, in de herfst van 1992 een Technisch Comité opgericht binnen de structuur van de Raad der Wijzen, maar dat voortvloeide uit de niet officieel erkende Hoge Raad. Dit Technisch Comité bestond uit twee Marokkanen, twee Belgen en één Turk (Manco, 2000 in Kanmaz, 2004). Haar bevoegdheid strekte zich vooral uit op het terrein van het islamonderwijs. Ze bleef haar taak vervullen tot 1994 wanneer de Executieve de fakkel overnam. (Lecluyse, 1996)

 

 

3.5 De Executieve voor Moslims van België: van een tijdelijke Executieve naar de langzame dood van de eerste Executieve

 

3.5.1 Een tijdelijke Executieve van Moslims in België

 

In november 1994 erkende de minister van justitie de tijdelijke Executieve van Moslims in België als gesprekspartner op het gebied van de islamitische eredienst. Deze tijdelijke Executieve bestond uit zestien leden en werd voorgezeten door dokter Beyens. Vanaf oktober 1994 richtte deze zich op de dossiers die het had overgeërfd van het Technisch Comité: de aanstelling van leerkrachten islamitisch godsdienstonderricht en het beheer van hun administratief dossier. (Manço, 2000)
De oprichting van de tijdelijke EMB zorgde tussen 1996 en 1998 voor een sfeer van vertrouwen tussen de moslimgemeenschap en de Belgische overheid, maar men was nog ver weg van het eindpunt van de erkenning. (Manço, 2000) Uiteindelijk werd op 12 juni 1998 de verkiezingsprocedure die moest leiden tot de erkenning van de eigenlijke Executieve van Moslims in België door de voltallige regering goedgekeurd (Kanmaz en El Battiui, 2004)

 

3.5.2 De eerste Executieve voor de Moslims van België: de verkiezingen van 13 december 1998 en wat daarop volgde…

 

3.5.2.1 De eerste EMB-verkiezingen: 13 december 1998

 

Om de verkiezingen gunstig te laten verlopen, richtte de Belgische overheid een ‘Begeleidingscommissie’ op onder het voorzitterschap van een rechter-magistraat van het Arbitragehof. Deze commissie had tot doel de voorbereiding van de stembusgang te volgen en de verkiezingsresultaten te erkennen. (Kanmaz en El Battiui, 2004). Zowel om als kandidaat als om als kiezer aan de verkiezingen te kunnen deelnemen, moest men aan bepaalde voorwaarden voldoen (Manço, 2000):

Indien men zich kandidaat wilde stellen, moest men (man of vrouw) :

Om aan de verkiezingen als kiezer te kunnen deelnemen, moest men (man of vrouw) :

De verkiezing van 13 december 1998 resulteerde in de oprichting van de Constituante of Algemene Raad (Janssen, 2003) waarin 51 verkozen kandidaten samen met 17 gecoöpteerde leden zetelden (Manço, 2000).
Deze 68-koppige Algemene Raad zou vervolgens ‘het Hoofd van de islamitische Eredienst’, de Executieve voor de Moslims van België , aanduiden (Kanmaz en El Battiui, 2004).
Deze EMB zou zich vooral moeten richten tot de volgende dringende dossiers (Kanmaz, 2004) :

Qua samenstelling zou de Moslimexecutieve bestaan uit 17 leden waarvan 7 Marokkanen, 4 Turken, 3 autochtone Belgen en 3 personen met een andere nationaliteit. De kandidaten die deel wilden uitmaken van de Executieve moesten minstens in het bezit zijn van een diploma middelbaar onderwijs (of een equivalent) én de kandidatuur moest worden goedgekeurd door het ministerie van justitie dat beroep deed op het advies van Staatsveiligheid (die de ‘wenselijke’ van de ‘niet wenselijke’ kandidaten scheidde (Manço, 2000)). Hierdoor kwam het dat heel wat kandidaten tijdens de screening geweigerd werden.

Uiteindelijk kon men (Minister van Justitie en de voorzitter van de tijdelijke executieve, dokter Beyens) op 25 februari 1999 de namen van de Executieve van de Moslims van België (EMB) bekendmaken (Kanmaz en El Battiui, 2004) Dit waren 16 namen in plaats van 17, zoals voorzien was in de wet (Kanmaz en El Battiui, 2004): één Marokkaanse kandidaat zou immers niet voldoen aan de eisen betreffende het diploma en de taalkennis (Manço, 2000). Slechts 5 van de 16 leden van de Executieve zouden hun legitimiteit daadwerkelijk te danken hebben aan de verkiezingen van 1998 (De Ley, 2001 in Janssen, 2003). De voorzitter werd Nordin Maloujahmoum, een Belg van Marokkaanse afkomst (Kanmaz, 2004). Deze EMB werd officieel erkend bij KB van 3 mei 1999 .

 

3.5.2.2 De werking van de eerste Moslimexecutieve in België: één pot nat…

 

Aangezien de meeste moslims veel belang hechtten aan de volledige erkenning van een orgaan van ‘Hoofd van Eredienst’ en hun hoop gevestigd hadden op de verkiezingen (Manço, 2000), werd deze nieuwe Executieve het onderwerp van kritiek vanwege de vrij autoritaire inmenging van de staat, zowel tijdens de voorbereidingen van de verkiezingen als tijdens de verkiezingen zelf. (De Ley, 2001 in Janssen, 2003)

 

1. Binnen de zetelverdeling waren de voorbehouden zetels niet representatief verdeeld volgens de grootte van de etnische bevolkingsgroep, maar in het voordeel van de Belgische bekeerlingen en ‘Anderen (nationaliteiten)’. Cemal Cavdarli, die ik enerzijds interviewde omwille van zijn betrokkenheid bij de Turkse gemeenschap in Gent als voorzitter van de Grote moskee in de Kazemattenstraat maar anderzijds ook omwille van zijn ervaring als gewezen ondervoorzitter van de voormalige Executieve , zegt daarover:
‘Er waren in totaal 68 mensen, waarvan men dus 17 had aangeduid voor het vertegenwoordigend orgaan. Maar van die 17 waren er 7 voor Marokkanen t.o.v een bevolkingsgroep van 285 000 mensen, 4 voor Turken t.o.v een bevolkingsgroep van 200 000 mensen, 3 voor ‘anderen’ t.o.v een bevolkingsgroep van 14 000… mensen en 3 voor bekeerlingen. Dat is totaal ondemocratisch.’ (Cavdarli, 14/03/2005)

Verdeelsleutels voor de Moslimraad en de Executieve voor de Moslims van België (De Ley, 1999 in Janssen, 2003):

 

Marokkanen Turken Belgen Anderen Totaal
Geregistreerd 182.416 102.217 (20.000?) 36.932 341.565
% 53.41 29.93 5.58 10.81 100
Constituante 28 16 12 12 68
% 41.18 23.53 17.65 17.65 100
Executieve 7 4 3 3 17
% 41.18 23.53 17.65 17.65 100

 

2. Een volgende geuite kritiek richtte zich tot de screening en de afwijzing van verkozen kandidaten en de coöptatie van andere leden (Kanmaz en El Battiui, 2004). Cavdarli (14/03/2005):
‘Binnen de 68 mensen van de Hoge Raad waren 28 Marokkanen waarvan er 7 naar voor zouden geschoven worden voor de Executieve, maar op basis van screening heeft de staat gezegd: niet 21 daarvan, maar 22 zijn niet ‘kosjer’ volgens onze gegevens. Daardoor heeft de Marokkaanse gemeenschap niet 7 maar 6 mensen kunnen leveren. Als u deze 6 gaat bekijken, heb je van de Marokkaanse gemeenschap maar één persoon die rechtsreeks verkozen is. De resterende 5 waren van de vorige Technische Comité of de Tijdelijke Executieve. Van de 17 Turken waarvan er 3 rechtstreeks verkozen waren (…) De vierde persoon was vanuit Limburg gecoöpteerd. Dan waren er nog 12 ‘anderen’ en 12 bekeerlingen. Dus, in totaal, van de 16 waren er 5 rechtstreeks verkozen: 3 van de Turken, 1 Marokkaan en 1 Pakistan. De resterende 11 zegt al genoeg: deze waren gecoöpteerd of van het vorige Technische Comité geannexeerd. Dus dat was al een groot vraagteken bij de moslimgemeenschap.’ (Cavdarli, 14/03/2005)

Door middel van de screening-procedure wilde men ‘fundamentalisten’ uit het vertegenwoordigend orgaan weren. Op basis van welke criteria mensen uiteindelijk geweigerd werden is niet duidelijk. Verdachtmakingen met betrekking tot veronderstelde ‘radicale elementen’ waren alleszins niet vreemd tijdens de start van de Executieve en blijkbaar werd er vrij gemakkelijk door de overheid op deze verdenkingen ingegaan. Harun Tunç, bestuurslid van TEVHID Camii, de Milli Görüs-moskee in Gent, zat in de Tijdelijke Algemene Raad en werd geweigerd voor de Tijdelijke Executieve:
‘(…) ik ben bij de screening geweigerd door Leman en mvr. Monique. Ik ben tot hun kabinet geweest. Zij hebben anderhalf uur met mij gepraat en zij hebben gezegd: trek je kandidatuur terug. En ik heb dat teruggetrokken. (…) Op basis van welke criteria ik geweigerd ben, weet ik niet. (…) Maar zij hebben gezegd, en dat kan waar zijn, dat België zelf niet maar de Turkse Ambassade bezwaar heeft tegen mij. Dat kan ook waar zijn.’(Tunç, 15/04/2005)

De oudere moslims van de eerste generatie toonden het meeste begrip voor de veiligheidsmaatregelen/screening. Voor hen zorgden deze voor een onberispelijk beeld van de Executieve, een representatief orgaan van haar gemeenschap dat de democratische waarden in acht neemt. De andere moslims, vooral de jongeren, hebben echter wel hun ongenoegen geuit. Volgens hen zijn de voorwaarden tegenover de moslims duidelijk veel hoger dan voor de andere erkende religies. (Manço en Kanmaz, 2004) Wat de inrichting van de erediensten betreft, zou de overheid zich volgens artikel 21 van de grondwet (zie supra) immers afzijdig moeten gedragen. Dit was bij de erkenning van het ‘Hoofd van de islamitische Eredienst’ echter niet het geval.

Naast deze frustraties in verband met de overheidsinterventie had de Executieve te kampen met interne spanningen: Er was een duidelijke scheiding tussen de rechtstreeks verkozen en de gecoöpteerde leden (Cavdarli, 14/03/2005) Cavdarli:
‘Er was interne wrevel, duwen, trekken en schoppen… Er zijn daar dingen gebeurd die totaal niet transparant waren (interne taakverdeling, erkenning moskeeën en andere banale zaken bijvoorbeeld vaststelling offerfeest) en die naar de achterban toe weinig hoopgevende situaties gaven. En dan hebben wij gezegd: zolang dat wij ook binnen deze ploeg blijven, gaan wij ook van het smet op ons voorhoofd krijgen. Laat de eerlijkheid aan ons blijven en er ons van distantiëren. Daarom ben ik (en ook enkele collega’s) een aantal keer niet meer naar de vergadering gekomen.’ (Cavdarli, 14/03/2005)
Er waren eveneens conflicten tussen de Executieve en de Constituante als gevolg van het niet weerhouden van kandidaten voor de EMB die wel in de Constituante zetelden (Van den Broeck, 2002 in Janssen) waardoor de werking van de Executieve vaak geblokkeerd werd door de noodzakelijke goedkeuring van de Constituante (Bayarktar in Van Rompaey, 2002 in Janssen, 2003) Daarnaast leidden de problemen tussen de Nederlands- en Franssprekende moslims binnen de EMB (Bayraktar in Van Rompaey, 2002 in Janssen, 2003) tot grote frustratie bij de Vlaamse moslims (Cavdarli, 14/03/2005). Verder zorgden de grote diversiteit binnen de moslimgemeenschap (Foblets en Overbeeke, 2002 in Janssen, 2003) voor een moeilijke samenwerking. De interne spanningen uitten zich in het niet komen opdagen op vergaderingen, elkaar toegang tot administratieve stukken weigeren, geen behoorlijke werkingsstructuur uitbouwen… (Kaçar, 2002 in Janssen, 2003)

Vanaf de erkenning van de EMB in het voorjaar van 1999 tot het begin van 2003 werd de EMB meermaals gevraagd om haar ontslag in te dienen. Dit weigerde men echter. Toen de Constituante zelf een nieuw voorstel voor samenstelling van de EMB bij het Ministerie van Justitie afleverde, werd deze nieuwe lijst eveneens niet aanvaard (april 2001) (Kanmaz, 2004). De situatie geraakte geblokkeerd.

Ondertussen groeide het ongenoegen binnen de EMB ook tegenover de voorzitter, Nordin Maloujahmoum, die werd voorgesteld als hét probleem tussen de EMB en de Constituante. In maart 2002 werd hij ontslagen en namen de zogenaamde putchisten van de EMB als collegiaal orgaan voorlopig het voorzitterschap op zich. Een rechtszaak omtrent deze ‘kritieke fase naar aanleiding van de ‘machtsgreep op illegale manier’ stelde Maloujahmoum in mei 2002 echter terug aan het hoofd van de Executieve. Als direct gevolg daarvan werden Meryem Kaçar (Agalev) en Philippe Moureaux (PS) door de federale regering aangeduid als bemiddelaars inzake de EMB. Hun bemiddeling monde op het einde van dat jaar uit in het ‘Plan Moureaux’: de helft van de 14 overblijvende leden zouden moeten vervangen worden. (Kanmaz en El Battiui, 2004 en Kanmaz, 2004) Senator Kaçar stond echter niet achter de aanbevelingen (Kanmaz en El Battiui, 2004). Zij pleitte ondermeer voor de herstelling van het taalevenwicht en voor een nauwere aansluiting van de EMB bij de gewestelijke en lokale moslimgemeenschappen via regionale kamers (De Standaard, 29/11/2002 in Kanmaz, 2004)

De Executieve gaf zich uiteindelijk over en nam collectief ontslag . De Constituante wilde deze ontslagnemende Executieve vervangen door een andere ploeg waaronder leden die tijdens de verkiezingen van 1998 als ‘niet gewenst’ werden verklaard. (Manço, 2004) Dit voorstel werd niet erkend door de regering, hetgeen wél gebeurde na de vervanging van drie namen in de voorgestelde lijst van Constituante. In een Koninklijk Besluit van 18 juli 2003 werd deze nieuwe lijst van personen erkend als de leden van de Executieve van de Moslims van België. Deze ‘Executieve bis’ werd aangesteld voor beperkte duur (van 1 mei 2003 tot 31 mei 2004) en had als voornaamste taak nieuwe verkiezingen voor te bereiden. (wetsvoorstel van Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, 8/7/2004)

 

 

4 Organisatie en mobilisatie van de Turkse gemeenschap in regio Gent in de aanloop van de tweede EMB – verkiezingen

 

Zoals bleek uit het vorige hoofdstuk geraakte de eerste Moslimexecutieve omwille van interne conflicten en een ‘vertroebelde’ relatie met de voogdijhoudende minister meer en meer verlamd. Er doken meermaals berichten op van ontslagen en onenigheden. Dit vormde een aanleiding voor de Minister van Justitie Laurette Onkelinx in juni 2004 om nieuwe algemene verkiezingen te organiseren voor een nieuwe Moslimraad en een nieuwe Executieve, hoewel de vorige Moslimraad en de vorige Executieve in 1998 eigenlijk voor tien jaar verkozen waren. Door deze ‘inmenging van de overheid’ schaarde niet iedereen zich achter het idee van de nieuwe verkiezingen. Toch slaagde de Turkse gemeenschap, die voor algemene verkiezingen was om zo de vertegenwoordiging van de Turken te verhogen, er in om zich gunstig te organiseren en zoveel mogelijk kiezers te mobiliseren, in tegenstelling tot de Marokkaanse moslimgemeenschap. Het aantal inschrijvingen voor de tweede EMB-verkiezingen, die uiteindelijk op 20 maart 2005 plaatsvonden, was langs Turkse zijde heel wat groter, hetgeen dan ook tot een klinkende overwinning leidde van de Turkse kandidaten, zowel in België in het algemeen als in regio Gent.

In dit vierde hoofdstuk ga ik voornamelijk in op de organisatie en mobilisatie van de Turkse gemeenschap in regio Gent in de aanloop van deze tweede EMB-verkiezingen en dit vanuit de volgende vragen: Hoe komt het dat de Turkse gemeenschap wel enthousiast was om deel te nemen aan de verkiezingen? Hoe kregen ze zich in zo korte tijd georganiseerd en gemobiliseerd? Wie nam daarvoor het initiatief? Hoe waren de contacten tussen de verschillende Turkse strekkingen onderling? En vooral, wat zegt dit voorbeeld, deze geslaagde organisatie en talrijke deelname aan de tweede EMB-verkiezingen (in regio Gent) over de Turkse gemeenschap in België? Als vanzelfsprekend wil ik hier geen afbreuk doen aan de Marokkaanse (of een andere moslim-)gemeenschap in ons land. De mogelijkheid bestond helaas niet om in het kader van deze thesis hun redenen te onderzoeken voor een minder sterke deelname aan deze verkiezingen, maar mijn intentie is allesbehalve de Turkse gemeenschap op te hemelen ten nadele van de Marokkaanse gemeenschap. Mijn bedoeling is om op een neutrale wijze de Turkse gemeenschap en haar sterke organisatievorming te onderzoeken in het kader van deze verkiezingen. Na een eerste algemener deel, wil ik hier dan ook uitvoerig op ingaan.

Ik haal mijn informatie voor dit tweede deel voornamelijk uit de interviews die ik met contactpersonen in Gent heb gehad. Ik richtte mij voornamelijk tot (officieuze) leiderfiguren binnen de Turkse gemeenschap in de stad Gent die op de één of andere manier betrokken waren bij de EMB-verkiezingen van 20 maart 2005: Cemal Cavarli (voorzitter van de ‘Grote Moskee’ in de Kazemattenstraat en de voormalige ondervoorzitter van de eerste Moslimexecutieve), Memet Sadik Karanfil (verkozen kandidaat vanuit Diyanet van deze EMB-verkiezingen), Abdullah Demircioglu (verkozen kandidaat en imam van de soefi-moskee IH-VAK), Harun Tunç (bestuurslid van de Milli Görüs-moskee en lid van de voorbereidende vergadering in de aanloop van de verkiezingen), Mustafa Aslan (voorzitter van de Diyanet-moskee in de Rietstraat, lid van de voorbereidende vergadering in de aanloop van de verkiezingen en voordrager van Memet Sadik Karanfil als kandidaat), Saban Gök (werkzaam bij FZO-VL - Federatie van zelforganisaties in Vlaanderen - en van daaruit erg goed op de hoogte van het reilen en zeilen van het Turkse verenigingsleven in Gent). Naast deze diepte-interviews deed ik een eerder oppervlakkige rondvraag bij ‘de gewone man in de straat’ om op die manier zicht te krijgen op de concrete beleving van de tweede EMB-verkiezingen door (sommige mensen binnen) de Turkse gemeenschap

 

 

4.1 De tweede verkiezingen van de Executieve voor de Moslims van België: algemeen

 

Vanaf september 2003 kwam er een ad-hoc commissie van de toenmalige Moslimraad samen in verband met de voorbereiding van de (gedeeltelijke) vernieuwing (verkiezing) van de Algemene Raad van de Moslims van België (EMB, 2004 in Kanmaz, 2004). Er ontstonden eveneens contacten tussen de Belgische overheid en ‘Executieve Bis’ in verband met de organisatie van de algemene verkiezingen. Men bleek echter niet tot een consensus te kunnen komen over het houden van deze algemene verkiezingen want er waren verschillende meningen, ook binnen de islamitische gemeenschap. Deze kwamen voort uit de problemen van de vorige Executieve, maar ook uit globalere tendensen binnen de moslimgemeenschap in België:

 

1. Het streven van de Nederlandstalige moslims naar de communautarisering van het ‘islamdossier’

 

In de eerste Moslimexecutieve waren er reeds moeilijkheden tussen de Nederlands- en Franssprekende moslims. Deze waren niet enkel het gevolg van taalproblemen binnen de Executieve, die de werking in zeer grote mate bemoeilijkte en zelfs onmogelijk maakte, maar ook vanwege het feit dat de politiek en de nagestreefde belangen niet overeenkwamen met de Vlaamse realiteit. In juni 2002 distantieerden de Vlaamse moslims (waaronder Cemal Cavdarli) zich dan ook van de Executieve met de vraag naar de oprichting van een Vlaamse Executieve of op zijn minst een Vlaamse kamer binnen de bestaande Executieve. De goedkeuring van de Lambermont-akkoorden, die de erkenning van de lokale geloofsgemeenschappen – de moskeeën – onder de bevoegdheid van de gewestregeringen brachten, in het begin van datzelfde jaar, bleken deze trend te bevestigen. Het feit dat de moskeeën niet erkend werden, was volgens de Vlaamse moslims te wijten aan de problemen op het federaal niveau: vooraleer de Vlaamse regering de moskeeën kon erkennen, moest de Executieve deze immers nog steeds ter erkenning aandragen. Omdat alles volgens de Vlaamse moslims binnen de Executieve bleef steken, ijverden zij voor de oprichting van een eigen orgaan. Bij de verkondiging van nieuwe verkiezingen, was het mede in Vlaanderen dat er gepleit werd voor algemene EMB-verkiezingen opdat de Nederlandstalige moslims in ruimere mate vertegenwoordigd zouden zijn binnen de nieuwe Executieve.

 

2. ‘Etnisch-cultureel moslims-zijn’ versus ‘Europees-moslim-zijn’

 

In de totstandkoming van één representatief en overkoepelend orgaan blijken er heel wat moeilijkheden de kop op te steken vanwege de vele etnische, culturele en nationale verschillen. Toch zijn er zowel onder de moslims zelf als binnen de Belgische overheid mensen die proberen om deze culturele tradities te overstijgen en te komen tot een Belgische islam, los van de nationale tradities van de landen van herkomst. Er tekent zich steeds sterker een breuklijn af tussen diegenen die streven naar een ‘Belgische’ islam, een islam die gericht is op de Belgische samenleving en die losstaat van de invloed van (de ambassades van) de landen van herkomst, en zij die de verbondenheid met het herkomstland en de culturele elementen wensen te blijven behouden. Met andere woorden, er ontstaat een kloof tussen zij die opkomen voor het ‘Europees-moslim-zijn’ en zij die streven naar het ‘etnisch-cultureel moslim-zijn’. Er zou gesteld kunnen worden dat de meerderheid van ‘EMBbis’ kan gesitueerd worden aan de kant van het ‘Europese-moslim-zijn.’ Zij pleitten voor de gedeeltelijke (1/3) vernieuwing van de Executieve. Aan de andere kant kunnen zij, die onvoldoende aan bod kwamen binnen de voormalige samenstelling van de Executieve of die niet hebben/konden deelnemen aan de verkiezingen van ’98, eerder beschouwd worden als ‘culturele moslims’. Diyanet, die bij de eerste verkiezingen niet echt geïnteresseerd was in de oprichting van een overkoepelend orgaan, streefde bij deze verkiezingen duidelijk naar een gegarandeerde Turkse vertegenwoordiging in de nieuwe Executieve. Zij waren dan ook voorstanders voor algemene verkiezingen.

 

3. De opkomst van de Unies van Moskeeën en Islamitische Verenigingen

 

Een belangrijke verandering sinds ’98 is de opkomst van nieuwe actoren binnen de moslimgemeenschap in België, met name de Unies van Moskeeën en Islamitische Verenigingen. Deze Unies verenigen op provinciaal niveau alle lokale moskeeën en islamverenigingen van alle etnische moslimgroepen (voornamelijk de Marokkaanse gemeenschap) behalve van de Turkse gemeenschap (zij hebben eigen koepelorganisaties, zie 2.2.1). Omdat deze unies, vooral UMIVOW, een steeds belangrijkere rol begonnen te spelen op communautair niveau, konden zij een grote druk uitoefenen voor de organisatie van algemene EMB-verkiezingen, waardoor zij de kans zouden hebben hier ook in te zetelen.

Vanuit de redering dat de moslimgemeenschap er zelf om gevraagd had, hakte de Belgische overheid uiteindelijk de knoop door en werd er besloten om in het najaar van 2004 algemene verkiezingen te houden (Kanmaz, 2004)

 

4.1.1 Concrete voorbereidingen vanuit de Belgische overheid

 

De Minister van Justitie, Laurette Onkelinx (PS), verdedigde in juni 2004 het voorstel om in december 2004 nieuwe verkiezingen te organiseren voor de Moslimraad en de Executieve (De Standaard, 25/06/2005). De concrete organisatie van deze algemene verkiezingen en de oprichting van een ‘Commissie die belast zou worden met de hernieuwing van de organen van de islamitische eredienst’, de Verkiezingscommissie of CCM-CIE, waren het onderwerp van een wetsvoorstel in juni 2004 (wetsvoorstel van Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, 8/7/2004) . Dit voorstel werd op 20 juli 2004 bij Koninklijk Besluit goedgekeurd en op 27 september werd de Verkiezingscommissie bij Ministerieel Besluit samengesteld (Kanmaz, 2004). De Algemene Moslimraad was echter niet opgezet met deze wet betreffende de oprichting van de Verkiezingscommissie (die gestemd werd in volle zomer wanneer veel moslims op vakantie waren) en met het MB van 27 september over de samenstelling van de Commissie en ging hiervoor in beroep bij het Arbitragehof en de Raad van State. Heel wat moslimverenigingen (waaronder de islamitische Federatie van België, Milli Görüs België (B.I.F.) en haar lidorganisaties ) ondertekenden dit beroep. Er waren echter ook veel organisaties die voorstander bleken te zijn van de algemene verkiezingen (langs Turkse zijde werd deze groep vertegenwoordigd door de Diyanet-groep). (Kanmaz, 2004) Begin december kondigde de Verkiezingscommissie aan dat de verkiezingen voor de nieuwe Moslimraad zouden doorgaan op 20 maart 2005. Vanaf 13 december 2004 was het voor moslims dan ook mogelijk om zich als kiezer in te schrijven op de kieslijsten en zich als kandidaat te laten registreren bij de Commissie (Kanmaz, 2004). In tegenstelling tot de verkiezingen van ’98 werden er op voorhand geen vaste quota opgelegd voor de categorieën ‘Turk’, ‘Marokkaan’,’Andere’ of ‘Bekeerling’ in de Moslimraad en de Executieve. Ditmaal werd de zetelverdeling bepaald door het aantal inschrijvingen per categorie en per provincie.

 

4.1.2 De kandidaten

 

Om zich kandidaat te stellen moest men aan een aantal voorwaarden voldoen:

De kandidaten konden zich oorspronkelijk tot 14 januari 2005 aanmelden maar later werd deze datum uitgesteld naar 23 januari 2005. Zij konden zich inschrijven door aan hun persoonlijk dossier een motivatiebrief en een CV te voegen en dit alles op te sturen naar de Verkiezingscommissie . Ofwel werden deze kandidaten gesteund en naar voren gedragen door een moskee ofwel konden zij zich door middel van minimum 50 handtekeningen van moslims ouder dan 18 jaar kandidaat stellen. Om de kandidaten in spé op de hoogte te brengen van de verkiezingen creëerde de Verkiezingscommissie onder andere een radiospotje . Men organiseerde ook heel wat informatieavonden waarop alle bestuursleden van alle moskeeën in België per brief waren op uitgenodigd. Hier werden alle praktische zaken bekend gemaakt, zoals de zetelverdeling, de verkiezingsprocedure,... (Aslan, 29/04/2005) Verder werd er vanuit alle betrokken geledingen van de islamitische bevolkingsgroep ruchtbaarheid gegeven aan deze gebeurtenis. (De Standaard, 14/01/2005)

Er waren in totaal 184 kandidaten die zich aanmeldden voor de verkiezing van de Algemene Moslimraad: 61 in Brussel, 56 in Wallonië en 67 in Vlaanderen . 90% van de kandidaten was Belg van oorsprong of genaturaliseerd. 95% van de kandidaten waren mannen. Bijna de helft van de kandidaten was van Marokkaanse afkomst, 46 waren van Turkse origine, er waren 11 bekeerden en 36 kandidaten behoorden tot de restcategorie ‘overigen’. (De Standaard, 01/02/2005) De Verkiezingscommissie zag toe op de naleving van de voorwaarden en stuurde de desbetreffende kandidaten de op hen betrekking hebbende beslissing . Uiteindelijk werden 174 kandidaturen ontvankelijk verklaard. De kandidaten werden niet gescreend. Dat zou wel gebeuren met de mensen die uiteindelijk verkozen zouden worden voor de Moslimexecutieve. (De Standaard, 18/03/2005)

Nadat alle kandidaten bekend waren, was er een gezamenlijke vergadering in Brussel met alle kandidaten of de provinciale vertegenwoordigers die hun kandidaten naar voren geschoven hadden.

 

4.1.3 De Kiezers

 

Om zich als kiezer in te schrijven, moest men ook aan een aantal voorwaarden voldoen:

Indien men wilde deelnemen aan de verkiezingen moest men oorspronkelijk het inschrijvingsformulier voor 14 januari 2005 terugbezorgen aan een deelnemende moskee of aan de Commissie (te Brussel), maar deze datum werd uitgesteld tot 31 januari. Tot 13 februari kon men zich verder via het internet inschrijven. Op het ogenblik van de inschrijving moest de kiezer een kiescategorie waartoe hij wenste te behoren aanduiden: ‘Marokkaans’, ‘Turks’, ‘Bekeerden’ of ‘Andere culturele aanhorigheden’. Indien men als kiezer voldeed aan de voorwaarden, kreeg men vóór 4 maart een oproepingsbrief met aanduiding van de kiesplaats toegezonden.

Van de 500.000 moslims in België, waarvan 80% ouder dan 18 jaar en dus stemgerechtigd is, (De Standaard, 18/03/2005) waren er 68.466 moslims (dus iets meer dan 17%) die zich registreerden als kiezer (De Standaard, 20/03/2005). De Marokkaanse kiezers zouden zich nog vooral in de laatste – verlengde – week hebben ingeschreven (Kanmaz, 11/05/2005) Op basis van de inschrijvingen bepaalde men de zetelverdeling per kiescategorie en per kiesomschrijving (provincie): 40 zetels zouden gaan naar Turkse kandidaten, 20 naar de Marokkaanse vertegenwoordigers, 6 naar de categorie ‘Anderen’ en 2 naar de ‘Bekeerlingen’ (De Standaard, 24/03/2005). Limburg (13.735 inschrijvingen) en Brussel (12.697 inschrijvingen) waren de koplopers met respectievelijk 14 en 13 zetels (voor de categorieën ‘Marokkanen’ en ‘Turken’). Oost-Vlaanderen (6.988 inschrijvingen) zou 7 (1 Marokkaanse en 6 Turkse) vertegenwoordigers naar de Moslimraad kunnen sturen .

 

4.1.4 Kritiek op de organisatie van de tweede verkiezingen van de Moslimexecutieve van België

 

Naast de vele bedenkingen, vooral vanwege Franstalige moslims en de voormalige leden van de ‘Executieve Bis’, over de inmenging van de staat (die deze nieuwe algemene EMB-verkiezingen organiseerde), kwam er ook kritiek op de concrete organisatie van deze tweede EMB-verkiezingen. Volgens Cemal Cavdarli, gewezen ondervoorzitter van de voormalige Executieve, werd er veel te weinig voorbereidingstijd uitgetrokken voor de concretisering van deze verkiezingen: anderhalve maand voor inschrijvingen van kiezers en kandidaten is volgens hem zeker niet voldoende. Daarbij kwam dat heel wat moslims tot en met 20 januari op bedevaart naar Mekka waren . Daarnaast bekritiseert Cavdarli de zetelverdeling: deze is volgens hem ondemocratisch en zorgt reeds op voorhand voor problemen binnen de nieuwe Executieve.(Cavdarli, 14/03/2005) Ook is het niet voor iedereen duidelijk aan welke voorwaarden geschikte kandidaten voor de Moslimraad en Executieve dienen te voldoen. De overheid heeft wel bepaalde criteria opgesteld, maar deze zijn zo algemeen dat elke moslim zich als het ware kandidaat kan stellen. Dit zou volgens sommigen (kunnen) leiden tot onduidelijkheid, stemmenverspilling en verdeeldheid binnen de moslimgemeenschap (zie infra). (Cavdarli, 14/03/2005 en Gök, 20/04/2005) Een andere - algemene (De Standaard, 10/03/2005) - kritiek die gegeven werd, was het feit dat het verkiezingsreglement van de Moslimexecutieve pas na de vervaldatum van de inschrijvingen op kiezerslijsten in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd werd. ‘Dit zou weer een illustratie zijn van de snelle en weinig professionele manier (zonder overleg te plegen met de betrokken doelgroepen) waarop de Commissie tewerk ging’, aldus sommigen . Ook de bekendmaking, die ondanks de infomomenten en een radiospot voornamelijk via het internet moest verlopen, was zeer beperkt, zeker omdat deze gericht was op een gemeenschap die voornamelijk lokaal georganiseerd is. Omdat heel wat moslims bijgevolg niet op de hoogte waren van de verkiezingen en deze verkiezingen dus ook niet tot representatieve organen zouden kunnen leiden, werd er door sommigen gepleit voor uitstel van de verkiezingsdatum.(De Standaard, 10/03/2005). Dit uitstel kwam er echter niet .

 

 

4.2 Organisatie en mobilisatie van de Turkse gemeenschap in regio Gent

 

4.2.1 Invloed vanuit ‘Diyanet Brussel’ of B.T.I.D.V.

 

In vergelijking met de vorige verkiezing van de Moslimexecutieve werd er bij deze verkiezing veel meer ondersteuning geboden door de koepelorganisatie van de Diyanet in Brussel (B.T.I.D.V.) of kortweg ‘Diyanet Brussel’. In ’98 was er sprake van miscommunicatie tussen ‘Diyanet Brussel’ en de Belgische overheid , was er kritiek op de geforceerde creatie van een hiërarchie binnen de islam en heerste er onvrede omwille van het aantal gecoöpteerde moslimvertegenwoordigers dat in de Executieve zou plaatsnemen. Een andere reden voor de afwezigheid van Diyanet in 1998 was dat ze vermoedelijk niet de behoeften voelden om betrokken te worden bij Belgische structuren voor de organisatie van de islam. De Turkse overheid kende immers ondermeer nog steeds een systeem waarbij Turkse imams gestuurd werden naar België; deze regelingen kwamen steeds meer onder druk te staan.Bij deze verkiezingen stond ‘Diyanet Brussel’ er echter wel achter en riep het de Turkse bevolking massaal op om te gaan stemmen. Naast het feit dat men nu op de hoogte was van het bestaan en de inhoudelijke doelstellingen van de Executieve, was er voor deze verandering in deelname en visie over het belang van de Executieve bij de koepelorganisatie van de Diyanet een andere belangrijke reden: Sinds 11/9/2001 was de samenwerking tussen Turkije en België sterker geworden omdat beiden het extremisme willen tegengaan. De Belgische overheid kreeg hierdoor vertrouwen in de Turkse staat, voornamelijk omdat de imams die onder de Diyanet werkten, dubbel gecontroleerd/gescreend werden door de Turkse staat om er zeker van te zijn dat zij geen extremistisch ideeëngoed zouden hebben. Aangezien de Diyanet van Turkije nog steeds imams voor enkele jaren naar het buitenland (en dus ook naar België) stuurt, kwam deze controle tegemoet aan het wantrouwen dat er in België heerst over hetgeen er in de moskeeën verteld wordt. Verschillend van moskeeën van andere strekkingen, bepaalt de Diyanet dus welke imams er aangesteld worden en waarover er elke week in de moskeeën gesproken wordt. De Belgische overheid had en heeft dus vertrouwen in de Diyanet, enerzijds omwille van de screening, maar anderzijds ook omwille van de duidelijke beslissingen die door hen gemaakt worden.(Gök, 17/03/2005) De Diyanet zou ook neutraler zijn dan de andere strekkingen en opkomen voor het algemeen belang (Karanfil, 19/04/2005). In de contacten tussen de Belgische staat (Minister van Justitie) en ‘Diyanet Brussel’ werd het voor de Diyanet ook duidelijk dat zij voordeel zouden kunnen halen uit hun deelname binnen de Executieve:

 

Ook geloofde men er deze keer in dat de andere strekkingen de Diyanet wel zouden volgen wanneer deze het initiatief zou nemen om actief deel te nemen aan de verkiezingen. De interne oorlog die er tussen ’80 en ’95 (misschien zelfs later) tussen de drie grootste strekkingen binnen de Turkse gemeenschap in België heerste, is door de samenwerking voor de verkiezingen van de Moslimexecutieve in ‘98 immers opgelost. Ook door de veranderingen in Turkije sinds de opkomst van de AKP en Erdogan als premier (zie hoofdstuk 1) zouden de islamitische partijen zich nu meer betrokken voelen. De onenigheid tussen de verschillende strekkingen is dus wat achterhaald en weggewerkt. De mensen gaan terug naar verschillende moskeeën, er worden samen activiteiten georganiseerd en er vindt terug een uitwisseling plaats tussen de verschillende moskeeën. (Gök, 20/04/2005)

De Diyanet was dus gemotiveerd om haar achterban warm te maken voor de verkiezingen. In januari 2005 werd er dan ook door de Turkse ambassade een platformoverleg georganiseerd in Brussel om de moskeevertegenwoordigers van heel België op de hoogte te brengen van de werking en het belang van de Moslimexecutieve. Mensen werden geïnformeerd en gemotiveerd om zoveel mogelijk kandidaten en kiezers te mobiliseren. Niet alleen imams en bestuursleden van de Diyanet-moskeeën waren welkom, maar ook vertegenwoordigers van andere strekkingen kregen een uitnodiging , zodat er in totaal zo’n 500 mensen op dit platform aanwezig waren. (Gök, 20/04/2005 en Aslan, 29/04/2005) Het is echter niet zo ongebruikelijk dat er een platformoverleg plaatsvindt met alle vertegenwoordigers van de Turkse verenigingen om gemeenschappelijke beslissingen en standpunten (in) te nemen. (Kanmaz, 11/05/2004)

Hoewel er geen echte eenduidigheid over heerst binnen de Turkse moslimgemeenschap in Gent , zou ‘Diyanet Brussel’ ook het initiatief hebben genomen om voor de EMB-verkiezingen per provincie een commissievoorzitter aan te duiden of een ‘islamtafel’ op te richten (De Ley, 2004 en Turan, 05/2005 in Kanmaz, 09/05/2005). Deze commissievoorzitter zou dan de functie hebben gekregen om tijdens de verkiezingsperiode de vertegenwoordigers van moskeeën en andere belangrijke contactpersonen (islamleerkrachten, leerkrachten Turks, vertegenwoordigers van alle Turkse verenigingen) samen te roepen om op zoek te gaan naar potentiële kandidaten. (Karanfil, 19/04/2005 en Turan 05/2005 in Kanmaz, 09/05/2005)

 

4.2.2 Voorbereidende vergaderingen in Gent

 

Afgezien van het feit of ‘Diyanet Brussel’ de concrete aanzet heeft gegeven om binnen provinciale commissies de verkiezingen verder te organiseren of dat het initiatief van binnenuit kwam, bestaat er geen twijfel over dat men in regio Gent (=Oost-Vlaanderen) binnen een ‘Turkse’ commissie samenkwam om te onderhandelen over de concrete organisatie van de verkiezingen (Karanfil, 19/04/2005, Tunç, 15/04/2005, Gök, 20/04/2005, Cavdarli, 05/05/2005, Aslan, 29/04/2005). Volgens sommigen (Karanfil, 19/04/2005 en Gök, 20/04/2005) zouden de imams (en de bestuursleden) van de Diyanet-moskeeën reeds langer op regelmatige tijdstippen binnen een commissie samenkomen en overleggen over allerhande gemeenschappelijke problemen en situaties . De ‘Grote moskee’ van de Kazemattentraat zou de hoofdzetel zijn van deze commissie. Er bestaat echter onduidelijkheid over wie de precieze initiatiefnemer was die ten tijde van de verkiezingen de commissie i.c. de vertegenwoordigers van alle moskeeën in regio Gent heeft samengeroepen om te overleggen over de organisatie van de verkiezingen, maar duidelijk is dat ze in december 2004 zijn samengekomen.

Toen, op het einde van 2004, vonden er twee commissievergaderingen plaats in de ‘Grote moskee’ in de Kazemattenstraat waarop alle vertegenwoordigers van alle Turkse moskeeën in regio Gent waren uitgenodigd . Op de eerste vergadering werden er allerhande richtlijnen met betrekking tot de verkiezingen afgesproken: hoeveel kandidaten er zouden mogen zijn (slechts enkele, om de verdeeldheid te vermijden), hoe de verkiezingen concreet zouden georganiseerd worden (zie infra)(Tunç, 15/04/2005), dat er zou moeten gezocht worden naar een consensuskandidaat die zou voldoen aan een aantal voorwaarden (geschoold zijn, kennis bezitten van de islam en zeer sociaal zijn) (Aslan, 29/04/2005),… Er werd afgesproken om intern op zoek te gaan naar mogelijke kandidaten. Mustafa Aslan, toenmalig bestuurslid en huidig voorzitter van de Diyanet-moskee in de Rietstraat, sprak Memet Sadik Karanfil aan en na informeel tussentijds overleg met de verschillende moskeevertegenwoordigers, werd Memet Sadik Karanfil, samen Okaï üzel uit Zele, op de tweede commissievergadering uitgenodigd en voorgesteld als mogelijke consensuskandidaat. Op deze vergadering waren er van de zes Turkse moskeeën uit Gent slechts vier aanwezig: de moskee van de Doornzelestraat en de Milli Görüs-moskee waren verontschuldigd. IH-VAK was er wel. Alle aanwezige moskeeën van regio Gent aanvaardden Memet Sadik Karanfil als consensuskandidaat. Een week later besloot IH-VAK ook een eigen kandidaat naar voren te schuiven, namelijk Abdullah Demircioglu (Karanfil, 18/03/2005).

 

4.2.3 Kandidaten

 

Naast Memet Sadik Karanfil en Abdullah Demircioglu was er in de stad Gent ook nog een onafhankelijke Turkse kandidaat, Yildiz Yunus, die zich niet vanuit een moskee maar wel door middel van het verzamelen van 50 handtekeningen kandidaat had gesteld. In regio Gent kwamen er in totaal 6 Turkse kandidaten op. Verder waren er 5 Marokkaanse, 1 bekeerde en 13 ‘anderen’ die zich in deze regio kandidaat stelden. In hetgeen volgt, ga ik echter enkel in op de kandidaten in de stad Gent die vanuit een moskee gesteund werden, namelijk Memet Sadik Karanfil vanuit Diyanet en Abdullah Demircioglu vanuit IH-VAK. Ik ga hier uitvoerig op in omdat het duidelijk weergeeft welke personen als leiders naar voren geschoven worden binnen de Turkse gemeenschap.

 

4.2.3.1 Memet Sadik Karanfil

 

Memet Sadik Karanfil werd in 1979 geboren in Lokeren. Hij woonde tot zijn dertiende in Zele (Oost-Vlaanderen) en verhuisde daarna met zijn familie naar Gent. Daar woont hij nog steeds, samen met zijn ouders. Hij studeerde Maatschappelijk Werk aan de Hogeschool in Gent en behaalde in 2002 het diploma Sociaal Werk.

Tijdens zijn studentenjaren en nu nog steeds was en is hij erg actief in de socioculturele sector in het Gentse. (Karanfil, 18/03/2005) Zo zegt hij :
‘Ik was anderhalf jaar voorzitter van verschillende organisaties waaronder FZO-VL en sinds de oprichting in 1999 was ik ook bestuurder van deze organisatie. Hiermee wil ik dus zeggen dat ik iemand ben die zeer bewogen is in de maatschappij, niet alleen in de Turkse maatschappij maar eigenlijk in de multiculturele maatschappij. Ik ben voorstander van de integratie en diversiteit onder de mensen door middel van een positieve dialoog tussen verschillende gemeenschappen. Aan de hand van verschillende activiteiten heb ik daar ook een bijdrage aan geleverd. Dit alles was vrijwillig.’ (Karanfil, 18/03/2005)

Vanuit dit idealisme was het voor Karanfil dan ook vanzelfsprekend dat hij de vraag van de Turkse gemeenschap in Gent naar het kandidatuurschap voor de EMB-verkiezingen aanvaarde. Hij vindt van zichzelf ook dat hij aan de verschillende voorwaarden voldoet die volgens hem noodzakelijk zijn voor goede vertegenwoordiger van de moslimgemeenschap: dossierkennis van verschillende zaken (in de eerste plaats over religie en de verschillende religies), taalkennis (Nederlands of Frans), kennis van de socio-culturele waarden van de burgers van dit land en opvolging van de actualiteit (zowel van België als internationaal) en sociale bewogenheid (onder de mensen leven). Karanfil heeft de ambitie om in de Executieve te zetelen (en niet slechts in de moslimraad) omdat de Executieve volgens hem een orgaan moet zijn met diversiteit, zowel qua etnische afkomst als qua capaciteiten. Zijn kracht zit naar eigen zeggen in zijn ervaring rond de samenlevingsproblematiek en zijn sociale bewogenheid. (Karanfil, 18/03/2005)

Karanfil geeft toe dat hij misschien niet voldoende religieuze kennis heeft. Maar dit vindt hij niet onoverkomelijk:
‘Als ik verkozen word en ik heb niet voldoende kennis rond religie, ben ik niet beschaamd om terug te vallen op mensen die dat wel hebben. Ik zal mij heel goed informeren bij agendapunten over specifieke religieuze thema’s zodat ik mij bij de conversaties goed kan overmaken.’ (Karanfil, 18/03/2005)
En verder:
‘Het is trouwens niet echt een minpunt dat ik weinig over de religie weet. Ik vind dat dit ook positief kan zijn, omdat ik mezelf niet zie als een volwaardig persoon en dat ik mezelf zal informeren bij verschillende imams en andere kennishebbende mensen. En ik voel mij even dicht bij elke imam, van welke strekking ook.’ (Karanfil, 18/03/2005)

Ook Saban Gök, medewerker van FZO-VL (Federatie van Zelforganisaties in Vlaanderen) erkent dit minpunt van Karanfil als kandidaat maar geeft eveneens de overbrugbaarheid ervan aan:
‘Hij heeft wel een algemene visie over de islam, maar hij heeft niet de capaciteit om daar echt diep vanuit de koran op in te gaan. Maar de vraag is natuurlijk of hij dat daar wel nodig heeft: is het voldoende om gewoon praktiserend moslim te zijn of moet men echt diepgaande gesprekken kunnen voeren? … Ik denk wel dat het feit dat hij niet zo’n diepgaande gesprekken kan voeren te overbruggen valt: hij kan overleggen met zijn gemeenschap en met het hoofd van Diyanet om ideeën op te doen.’ (Gök, 17/03/’05)

Men lijkt er dus hoe langer hoe meer van overtuigd dat islamitische kennis niet de enige en belangrijkste voorwaarde kan zijn voor een kandidatuurschap. Dit bevestigt ook Cemal Cavdarli, SP.a.– parlementslid en voormalig ondervoorzitter van de vorige Executieve:
‘Islamitische kennis op zich is ook geen volledig antwoord binnen de Executieve. Men moet daar zeker ook mensen hebben die enige affiniteit en kennis hebben over ons staatsmodel. ... Dit vergt perfecte Nederlandse taal. Taal is ook belangrijk. En dan nog andere inzichten over de politieke, sociale situatie. Daarover moet men ook enige kennis hebben. Dus de eigen professionele kennis over godsdienst, moslimgemeenschap… puur religieus, is nog altijd geen oplossing. En uiteindelijk is de Hoge Raad of de Executieve geen fatwaorgaan, het is geen godsdienstig vonnis - orgaan. We leven in een lekenstaat, dus… Theologen en deskundigen puur op godsdienstig niveau is ook niet de must of hét criterium.’ (Cavdarli, 14/03/2005)

Ondanks het feit dat het grote deel van de moslimgemeenschap Karanfil als kandidaat naar voren heeft geschoven, heeft hij zich in de periode vóór de verkiezingen veel onder de mensen begeven om nog meer bekendheid te verwerven. Eveneens ging hij naar verschillende moskeeën in Gent en omstreken (Hamme, Sint-Niklaas, Lokeren, Aalst, Zele…) om zich daar voor te stellen aan de mensen die hem nog niet kenden . Daarnaast ging hij naar ‘vzw’s die eigenlijk café’s zijn’. Hier zouden de meeste mensen naartoe gaan. (Karanfil, 18/03/2005)
‘Op deze plaatsen vertelde hij het belang voor hemzelf van de deelname aan de Executieve. Hij zei dat hij open staat voor persoonlijke groei en dat hij zou proberen om de moskee via de officiële weg op een beter niveau te brengen zodat het dus niet meer nodig zou zijn om via giften het onderhoud van de moskee te doen. Hij zal voor deze dingen gaan staan en ze trachten te realiseren.’ (Gök, 17/ 03/2005)

Voor Karanfil zijn er vijf belangrijke taken en doelstellingen voor de Executieve: erkenning en betoelaging van de moskeeën , erkenning en aanstelling van imams, oprichting van imamscholen in België (op lange termijn), positieve beeldvorming binnen de media en aanstelling van imams voor hospitaal- en gevangenisbezoeken.
Hij vertelt daarbij:
‘Men mag zich niet alleen focussen op zeer praktische en in mijn ogen onbenullige zaken, zoals erkenning en subsidiëring. Deze zaken moeten zo vlug mogelijk opgelost worden, om daarna over thematische debatten te beginnen om onze islamitische godsdienst een meerwaarde te geven in onze samenleving. Het is het algemeen belang dat primeert.’ (Karanfil, 18/03/2005)

 

4.2.3.2 Abdullah Demircioglu

 

Abdullah Demircioglu kwam in 1980 als leerkracht Islam naar België. Tot dan toe had hij gedurende 14 jaar in Turkije een vooraanstaande functie gehad als hoofd van veertig imams van de Diyanet. Tegelijkertijd werkte hij als leerkracht. Hij had een universitair diploma en is wat wij een ‘theoloog’ zouden noemen. In België heeft hij reeds 17 jaar les gegeven, van het lager onderwijs tot en met het hoger secundair onderwijs. Ook gaf hij islamonderricht in verschillende moskeeën. Op het einde van de jaren ’80 (begin jaren ’90) richtte hij de soefi-Moskee op Nieuwland, IH-VAK, op (zie 2.2.2.1). Zijn Nederlands is echter beperkt. Het interview dat ik met hem had, gebeurde dan ook met behulp van een tolk.

Bij de vraag naar de motivatie voor zijn kandidatuurstelling voor de Executieve, antwoordde Demircioglu:
‘De voorbije moslimexecutieve heeft geen enkel voordeel opgeleverd voor de moslims. Wij moslims hebben materiële noden die in orde gebracht moeten worden. Wij hebben recht op financiële steun en vrije meningsuiting.’ (Demircioglu, 18/03/2005)

Voor Demircioglu is het belangrijk dat een vertegenwoordiger van de moslimgemeenschap autoriteit en wilskracht bezit. Ook moet men kennis over de islam hebben:
‘de kennis ís namelijk de islam = de islam is het werkelijke kennen van alles’ (Demircioglu, 18/03/2005)
Demircioglu vertelt dat hij door de jarenlange ervaring veel autoriteit en wilskracht bezit. Hij heeft ook veel vertrouwen in zijn kennis over de islam. Saban Gök (FZO-VL) bevestigt dit:
‘Hij kan diepgaand spreken over alle aspecten van de islam.’ (Gök, 17/03/2005)

Maar Gök gaat verder:
‘ik heb twijfels bij zijn Nederlands. Hij zal niet voldoende kunnen discussiëren met ministers of kabinetsleden en zal moeilijker niet-moslims van zijn ideeën, doelstellingen en argumentatie over een bepaald thema kunnen overtuigen omdat hij de taal niet voldoende beheerst. Dit was ook een voorwaarde maar ik zie dat niet in die persoon. Hier zou men al vaak met een tolk moeten werken waardoor het emotionele dat men naar buiten brengt al vlug verloren gaat.’ (Gök, 17/03/2005)
Dit taalprobleem erkent Demircioglu, maar hij is ervan overtuigd dat hij, indien hij verkozen zal worden, hij dit in drie maanden zal oplossen/aanleren.

Voor zijn bekendmaking heeft Demircioglu zeer veel affiches verspreid. Zo hingen er in de Sleepstraat (centrum Sluizeken) heel wat affiches aan de winkelramen. Verder heeft hij niet zoveel gedaan om zich bekend te maken, zegt Demircioglu zelf.

Qua doelstellingen van de Executieve zegt Demircioglu dat de Executieve enerzijds moet instaan voor erkenning van moskeeën en imams en anderzijds moet er aan de eigen moslimbevolking een duidelijke boodschap gegeven worden wat wel en niet kan:
‘Een belangrijk thema is de jeugddelinquentie. Zoals u wel weet zijn er ook heel wat moslimjongeren delinquent door drugs en andere criminele feiten. Zij zitten in de gevangenis. Het is zeker niet wenselijk dat de politie daar last mee heeft en daar mee bezig is. Een nuttige Moslimraad moet zoals een goede moskee ervoor zorgen dat de islam goed verkondigd wordt aan de moslimjeugd en op die manier moeten heel wat problemen verminderen. Ik geloof erin dat, moest de Executieve een goede werking kunnen verwezenlijken, het aantal misdaden, delinquenten… van de moslimgemeenschap zou dalen.’ (Demircioglu, 18/03/2005)
Aangezien ‘de moslims over heel de wereld eigenlijk een beetje als een potentiële delinquent worden gezien’, is het eveneens belangrijk dat de nodige informatie over moskeeën en over de islam aan de overheid wordt bezorgd.

In navolging op hetgeen Thijl Sunier (Sunier, 1996) schrijft over een tendens naar verandering in leiderschap, zou hier een parallel kunnen getrokken worden tussen hetgeen Memet Sadik Karanfil als belangrijk beschouwt en datgene wat volgens Abdullah Demircioglu nastrevenswaardig is (binnen een vertegenwoordigend orgaan als de Moslimexecutieve): terwijl Karanfil duidelijk streeft naar integratie van de moslimgemeenschap binnen de Belgische samenleving, staat voor Demircioglu de lokale context, de tegemoetkoming aan de materiële noden binnen de moskee en de algemene overdracht van de religieuze kennis meer op de voorgrond. Voor deze laatste is religieuze kennis dan ook noodzakelijk indien men in de Executieve wil zetelen, terwijl voor Karanfil de kennis van de taal en de maatschappelijke structuren het sterkste doorwegen. Sunier (Sunier, 1996) geeft weer dat oudere migranten(leiders) over het algemeen minder in contact zijn (gekomen) met de Belgische (Nederlandse) samenleving en dat de moskee voor hen de plaats bij uitstek vormt waarin ze zich kunnen terugtrekken in de eigen groep. Dit ‘invullen van een stukje Turkije’ zou voor oudere Turkse migranten dan ook de belangrijkste functie zijn van de moskeeverenigingen. Voor jongere moskeeleden vormen de moskeeën geen eilandjes waarop men zich kan terugtrekken van de ‘vreemde Belgische maatschappij’. Zij beginnen meer en meer te beseffen dat hun toekomst in België (Nederland) ligt, dat zij zich daarop moeten oriënteren en dat ze zich moeten losmaken van de maatschappelijk status van hun ouders, hetgeen Sunier beschrijft als cognitive shift (Sunier, 1996: 31). Jongere migrantenleiders zijn er dan ook van overtuigd dat ‘islamitische (moskee)verenigingen eveneens een rol zouden kunnen vervullen als maatschappelijke instelling, als belangengroep en als basis voor sociale en politieke actie in België (Nederland) en dat ‘krachtenbundeling belangrijk zou kunnen zijn’ (Sunier, 1996). Ook voor Karanfil lijkt België een steeds belangrijker referentiekader te worden. Hij wil - als jonge moslimleider (hoewel hij zichzelf misschien niet op die manier zal omschrijven) - opkomen voor het algemene belang en voor de integratie van alle moslims in onze maatschappij.
Demircioglu geeft de indruk een eerder naar binnen – naar de eigen gemeenschap – gekeerde houding te hebben. Hij mag echter niet vereenzelvigd worden met de oudere migranten(leiders) die sinds de jaren zestig in België zijn aangezien hij als ‘theoloog’ hoog religieus opgeleid is en als islamleerkracht in het begin van de jaren tachtig naar Europa kwam. Van daaruit heeft hij als (letterlijk) oudere moslimleider heel wat gerealiseerd binnen de Turkse gemeenschap. Naast hun generatieverschil, speelt dus zeker ook de verschillende (professionele) achtergrond van Karanfil en Demircioglu een belangrijke rol: Demircioglu is een hoca, een religieuze leider, en heeft een degelijke religieuze opleiding genoten. Karanfil heeft een breed maatschappelijke opleiding. Van daaruit is het vanzelfsprekend dat ze andere dingen beklemtonen.

Er bestaan dus verschillende invullingen van leiderschap binnen de Turkse gemeenschap, zowel in het algemeen als binnen de Gentse regio. Er was binnen de Turkse moslimgemeenschap in regio Gent dan ook onenigheid over wie nu als goede moslimleider naar voren geschoven dient te worden (bij de verkiezingen van de moslimexecutieve): iemand met zeer veel kennis over de islam, maar zonder grondig inzicht in de maatschappelijke structuren of iemand met minder religieuze kennis, maar met een duidelijke visie op de Belgische maatschappij. Er heerst(e) een wederzijdse spanning tussen Memet Sadik Karanfil en Abdullah Demircioglu en diens achterban (Karanfil, 19/04/2005 en Gök, 20/04/2005). Deze spanning zou niets te maken hebben met het feit dat beide kandidaten vanuit een verschillende strekking bij de verkiezingen opkwamen, hetgeen in ’98 wel het geval zou kunnen geweest zijn (zie supra) (Gök, 17/03/2005, Gök, 20/04/2005 en Cavdarli, 14/03/2005), maar bleek wel het gevolg te zijn van het feit dat er geen eenduidigheid heerste over de noodzakelijke kwaliteiten van een goede moslimvertegenwoordiger (Tünç, 15/04/2005, Gök, 20/04/2005, Karanfil, 19/04/2005). Volgens sommigen was het de Belgische overheid die hier in de fout was gegaan: er zouden onvoldoende voorwaarden opgelegd zijn aan de deelnemende kandidaten waardoor ‘elke moslim’ als het ware de mogelijkheid had om op te komen bij de verkiezingen, hetgeen tot onduidelijkheid, stemmenverspilling en verdeeldheid binnen de moslimgemeenschap had geleid of had kunnen leiden (Cavdarli, 14/03/2005 en Gök, 20/04/2005).

 

4.2.4 Mobilisatie van kiezers

 

Concreet probeerde men door middel van affiches, persoonlijke voorstellingen van de kandidaten in de moskeeën en vzw-café’s, motivering vanuit de moskeeën en de café’s, … de Turkse moslimgemeenschap in regio Gent ervan te overtuigen om op 20 maart te gaan stemmen voor een nieuwe Moslimraad. Vooral van Abdullah Demircioglu waren er zeer veel affiches te bemerken in de weken voor de verkiezingen. Memet Sadik Karanfil zou enkel de 100 standaardaffiches, die hij vanuit ‘Diyanet Brussel’ had gekregen , verspreid hebben. Demircioglu zegt zelf dat hij naast het verspreiden van affiches niet veel heeft gedaan om bekendheid te verwerven. Karanfil zegt echter dat hij zich in de periode voor de verkiezingen extra onder de mensen heeft begeven en dat hij naar verschillende moskeeën en vzw-café’s in Gent en omstreken is gegaan om zichzelf voor te stellen aan de mensen die hem nog niet zouden kennen . De meeste kandidaten van regio Gent zijn blijkbaar op heel wat relevante plaatsen gaan spreken, behalve wanneer er in die streek zelf een kandidaat was (Karanfil, 18/03/2005, Tunç, 15/04/2005 en Gök, 17/03/2005) Verder werd de boodschap van de verkiezingen vooral via de imams, de voorzitters van de moskeeën en contactpersonen naar de verschillende geledingen van de gemeenschap overgebracht. De moskeeën, de socio-culturele organisaties, de vzw-café’s, maar ook de mond-tot-mondreclame en verschillende media hebben dus een belangrijke rol gespeeld in de sensibilisering van de moslimgemeenschap. Vooral het vrijdagsgebed is erg nuttig gebruikt geweest, zegt bestuurslid Harun Tunç:
‘Elke vrijdag hebben we een gebed. De imam zegt: ‘doe mee met de verkiezingen, dat is belangrijk. Om de belangen van de moslims ten opzichte van de staat te doen verwezenlijken, moeten we een gesprekspartner hebben.’ En dan hebben de mensen gezegd:’wij doen mee.’ En dan waren er een paar mensen met papieren die hen inschreven. Wij deelden de papieren niet uit. Wij vroegen hun identiteitskaart, vulden de papieren in, laten ondertekenen en ID teruggeven. Er waren een paar jongens die de opdracht hadden om elke vrijdag of elke dag naar de café of de moskee te gaan om hen zelf in te schrijven/ in te vullen. Anders gooien zij het papier in de vuilnisbak later, als zij dat niet zelf kunnen invullen. Dus wij hebben hen geholpen. Samen hebben we het gedaan. De moskeeën hadden telefonisch contact met de commissie. Zij stuurden bijvoorbeeld 200 formulieren naar de moskee. Er verspreidden zich een paar jongens onder de mensen, zij schreven hen in, verzamelen en gaven de papieren terug. Heel eenvoudig, maar het is een kwestie van organisatie. Ongeveer alle moskeeën doen het op die manier. Dat is bepaald toen we de eerste keer samenkwamen in de grote moskee.’ (Tunç, 15/04/2005)

Zoals hierboven reeds gezegd is (zie 4.2.1), is er sinds de samenwerking bij de verkiezingen van ’98 een veel grotere uitwisseling tussen en doorstroom naar de verschillende moskeeën binnen dezelfde regio (Gent):
‘denkt u dat wij bij de vasten altijd evenveel mensen hebben? Neen, dat schommelt altijd. De ene keer gaan de mensen naar deze moskee, volgende keer naar Kadirii, daarna naar een andere… gedurende de Ramadan. Zij gaan al de moskeeën bezoeken. Alleen maar de vaste leden, dus het bestuur, gaan vast blijven. De rest schommelt altijd.’ (Tunç, 15/04/2005)
Mensen ‘behoren’ blijkbaar niet (meer) steevast tot een bepaalde strekking en een bepaalde moskee . Het gevolg daarvan is dat het moskeebestuur en de imam in principe erg neutraal (dienen te) blijven tegenover de verkiezingen: men mag de mensen motiveren om deel te nemen aan de verkiezingen, maar men mag geen kandidaat opdringen. Natuurlijk werden mensen die meer naar een Diyanetmoskee gingen, aangemoedigd om op Memet Sadik Karanfil te stemmen en was het voor de vaste leden van IH-VAK vanzelfsprekend dat zij op Abdullah Demircioglu zouden stemmen, maar een moskee waarvan geen kandidaat naar voren was gebracht, zoals de Milli-Görüs-moskee in de Ferrerlaan, probeerde zich neutraal op te stellen:
’Ik weet niet wie voor welke kandidaat stemt. Er zijn mensen die voor Diyanet stemmen en anderen stemmen voor iemand anders, voor iemand anders…Wij hebben hen helemaal vrij gelaten. Wij hebben hen bijvoorbeeld niet gezegd: jullie moeten op deze persoon stemmen. Dat hebben wij niet gezegd. De kandidaten mogen propaganda houden, maar wie voor wie stemt, dat is vrij.’ (Tunç, 15/04/2005)

Hoewel er blijkbaar voldoende reclame is gemaakt voor de verkiezingen van de tweede Moslimexecutieve, waren er toch nog heel wat mensen die niet wisten wat de Executieve precies is en waarvoor het staat. Bij een willekeurige rondvraag in en rond de Sleepstraat, het centrum van de Turkse wijk Sluizeken in het Noorden van Gent, werd duidelijk dat slechts enkele oudere, vloeiend Nederlandssprekende mannen op de hoogte waren van de eigenlijke inhoud van de verkiezingen. Hoewel er een affiche van een kandidaat voor hun winkelraam hing, konden de meeste mensen zeer weinig vertellen over de kandidaat en over orgaan waarvoor deze opkwam. Slechts twee van de acht ondervraagde mensen (vier mannen, vier vrouwen) kon mij vertellen dat er enkele dagen later verkiezingen van de Moslimexecutieve zouden zijn. De vier vrouwen (twee op vier sprak vloeiend Nederlands) wisten van niets. Er hingen wel affiches aan de ramen, maar zij wisten niet waarom: ze hadden ze gewoon gekregen en opgehangen. Eén van de vier mannen kon mij in gebrekkig Nederlands vertellen dat de persoon van de affiche directeur was van de moskee en dat hij dingen voor Europa ging doen. Hij zelf ging waarschijnlijk wel gaan stemmen zondag (maar hij zei niets van inschrijvingen). Een andere man zei dat er 60 moslims verkozen zouden worden (in de moskeeën) en dat je je moest inschrijven om te gaan stemmen. Hij dacht dat er tien kandidaten waren in Gent. Hij zei niets over de Executieve. Twee mannen (waarvan één ex-gemeenteraadslid) wisten dus dat de er nieuwe verkiezingen waren voor de Moslimexecutieve. Zij vonden het beiden erg belangrijk dat deze Executieve er was. Dit orgaan moest volgens hen opkomen voor de (alle) belangen van de moslims (zo zouden zij bijvoorbeeld er ook voor moeten zorgen dat er organisaties zijn waar – moslim - kinderen kunnen gaan voetballen). De Belgische regering houdt volgens hen immers geen rekening met de moslims: ‘Aan alle andere religies en organisaties geven zij geld, maar niet aan ons. Wij moeten alles van de moskee zelf betalen. Zij zien ons als minder waard.’ Bij verdere navraag bij mijn contactpersonen hierover werd duidelijk dat de voorstelling van de verkiezingen vooral werd toegespitst op de kandidaat en niet op het Moslimexecutieve zelf. Hierdoor zijn er heel wat misverstanden en hoge verwachtingen naar de verkozen kandidaten, hetgeen niet volbracht kan worden, waardoor de frustraties zullen groeien. (Gök, 17/03/2005)

 

 

4.3 V-Day. Verkiezingsdag: 20 maart 2005 en wat daarop volgt…

 

4.3.1 Algemeen

 

Op 20 maart 2005 kwamen er van de 68.500 ingeschreven kiezers in België ongeveer 45.000 effectief stemmen (De Standaard, 24/03/2005). Zoals reeds op voorhand bekend was door de zetelverdeling, kozen zij binnen de 68 vertegenwoordigers voor de Moslimraad 40 Turken, 20 Marokkanen, 2 bekeerde Belgen en 6 ‘anderen’. De 29-jarige Turkse Hacer Düzgün was met 3.640 stemmen in Limburg de populairste van allemaal. Memet Sadik Karanfil volgde haar met 2.222 stemmen. De Marokkaan Nordine Taouil, 30 jaar, behaalde in Antwerpen 1.360 stemmen en was daarmee de eerste verkozen Marokkaan. (De Standaard, 26/03/2005)

De vooropgestelde zetelverdeling, waarbij het aantal zetels bepaald werd door het aantal inschrijvingen per kiescategorie en per provincie, had tot gevolg dat er in eenzelfde provincie kandidaten van de kiescategorie ‘Turks’ verkozen werden met veel minder stemmen dan een niet-gekozen kandidaat van één van de andere categorieën. De Turken waren reeds op voorhand zeker van een grotere vertegenwoordiging (40 Turken tegenover 20 Marokkanen) in de Moslimraad, tot grote frustratie van de Marokkaanse zijde. Zij waren (zijn) bang dat het Turkse overwicht een onwerkbare situatie zou creeëren en daarom werd er door sommigen, o.a. door Brussels parlementslid Fouad Ahidar (Spirit) en Mimount Boussakla (SP.A.) , gepleit voor het overdoen van de verkiezingen. (De Standaard, 29/03/2005) Hier werd echter niet op in gegaan.

Er kunnen verschillende redenen aangegeven worden waarom er bij de Marokkaanse gemeenschap minder inschrijvingen van kiezers waren en zij bijgevolg minder vertegenwoordigd zijn in de Moslimraad:

Ondanks de onevenredige verdeling in de Moslimraad zou men, zowel de Turkse zijde als de Marokkaanse kant, de samenwerking tussen de verschillende nationaliteiten wel zien zitten. De ondervertegenwoordiging van de Marokkaanse gemeenschap zou niet zo’n probleem zijn als in de media is gebleken of zoals sommige politici hebben doen uitschijnen. (Karanfil, 19/04/2005)

Op dinsdag 26 april 2005 vond de eerste Moslimraad plaats . Deze werd, voor de eerste en de laatste keer, voorgezeten door de verkiezingscommissie. Het verdere verloop wordt door de Moslimraad zelf geregeld. Pas wanneer er een intern reglement is opgesteld en wanneer de situatie gezond is, zal men een verkiezing van de Executieve houden. Dit zal hoogst waarschijnlijk na enkele vergaderingen zijn en kan dus nog maanden in beslag nemen.

 

4.3.2 Regio Gent

 

Van de 6..988 ingeschreven kiezers in regio Gent trokken er op 20 maart 2005 6.336 effectief naar de stembureaus. 4.565 stemmen gingen naar Turkse kandidaten , 343 naar Marokkaanse , 1.276 naar de categorie ‘Anderen’ en 152 naar ‘Bekeerlingen’ waardoor uiteindelijk alle (zes) Turkse kandidaten , één (van de vijf) Marokkaanse, één (van de dertien) ‘Andere’ en één (op één) ‘Bekeerde’ kandidaat verkozen werden.

Memet Sadik Karanfil was met 2.222 stemmen de eerste verkozene, gevolgd door Abdullah Demircioglu met 1.525 stemmen.(ccm-cie) Tijdens en vlak na de verkiezingen liep de rivaliteit tussen beiden tot een hoogtepunt (Karanfil, 19/04/2005). Ik ga hier niet verder op in. De mogelijke redenen voor de spanning tussen beiden is hierboven reeds besproken (zie 4.2.3)

 

 

4.4 Besluit

 

Vanuit een misnoegen tegenover en frustratie omwille van de ondervertegenwoordiging in de eerste Moslimexecutieve, was de meerderheid van de Turkse gemeenschap voorstander van nieuwe algemene EMB-verkiezingen. De relatie tussen de Belgische overheid en de Turkse overheidsislam in België, ‘Diyanet Brussel’, was er ondertussen één van groeiend wederzijds vertrouwen omwille van het counteren van het extremisme. Deze factoren zorgden ervoor dat wanneer de Minister van Justitie Laurette Onkelinx uiteindelijk besloot om nieuwe algemene verkiezingen te organiseren er niet zo’n grote weerstand heerste bij de Turkse gemeenschap tegen deze ‘inmenging van de staat’. Via een vloeiende topdown-beweging vanuit ‘Diyanet Brussel’ over verschillende regionale commissies naar de Turkse kandidaten en kiezers, organiseerde de Turkse gemeenschap zich gemakkelijk en snel, waardoor ze uiteindelijk een klinkende overwinning behaalde bij de EMB-verkiezingen van 20 maart 2005. Het feit dat er (in regio Gent) reeds sterke samenwerkingsverbanden bestonden binnen en tussen de verschillende strekkingen zorgde ervoor dat er gemakkelijk afspraken gemaakt konden worden en op zoek kon gegaan worden naar een geschikte consensuskandidaat. Ook de sensibilisering en de mobilisatie van de kiezers verliep vlot, hoewel de focus vooral lag op de kandidaten en minder op het vertegenwoordigend orgaan. Deze focus kan de oorzaak zijn van de spanning en concurrentiestrijd die tussen enkele kandidaten heerste, hetgeen ongetwijfeld geleid moet hebben tot een onrechtstreekse grotere mobilisatie van kiezers. Hoe dan ook, de Turkse gemeenschap in regio Gent heeft zich als etnische groep, los van andere groepen , duidelijk goed georganiseerd en haar kiezers sterk gemobiliseerd in de aanloop van deze tweede EMB-verkiezingen.

 

 

Algemeen besluit

 

De organisatievorming van Turkse moslims in België wordt gekenmerkt door een ‘diaspora-identiteit’ waarbij sinds hun 40-jarige aanwezigheid steeds teruggevallen werd op een uitgebreid netwerk van zelforganisaties en verenigingen allerhande (Manço, 2000). Een ander kenmerk van deze vorm van integratie en organisatievorming is de sterke band met het herkomst land, zowel via de taal, media als officiële en diplomatieke structuren.

Dit beeld lijkt nog steeds op te gaan voor de huidige gemeenschap- en organisatievorming van moslims van Turkse origine in België. Bij de verkiezingen van de tweede Moslimexecutieve in België op 20 maart 2005 bleek de Turkse gemeenschap de grote overwinnaar te zijn: ze slaagde er namelijk in om de meeste kiezers op de been te brengen waardoor zij, door middel van de door de overheid bepaalde zetelverdeling, de meeste vertegenwoordigers naar de Moslimraad kon sturen. Ik wilde deze tweede EMB-verkiezingen die zowel door de moslimgemeenschap als door de pers in België met volle aandacht gevolgd werden, niet aan mijn neus laten voorbijgaan en besloot om vóór, tijdens en na de verkiezingen de organisatie en mobilisatie van de Turkse gemeenschap in regio Gent, waarin twee ‘grote’ kandidaten naar voren werden geschoven, te volgen. Door middel van literatuurstudie over de achtergrond van de Turkse gemeenschap, zowel in het land van herkomst als in België en in Gent, en over de langzame weg naar de institutionalisering van de islam in België, bereidde ik mij voor op deze ‘confrontatie’ in het Gentse veld. Daar kreeg ik door middel van heel wat interviews te horen hoe de organisatie en mobilisatie van de Turkse gemeenschap in de aanloop van de verkiezingen was verlopen.

Enerzijds bleken de problemen en de frustraties binnen de vorige Executieve een belangrijke rol te spelen in de grote motivatie van de Turkse gemeenschap om deel te nemen aan en te ijveren voor deze nieuwe algemene verkiezingen: de beperkte vertegenwoordiging van Turkse vertegenwoordigers in de eerste Executieve zorgde ervoor dat Diyanet, die de boot bij de eerste verkiezingen gemist had maar die ondertussen een goede band had opgebouwd met de Belgische overheid en het belang van een overkoepelend moslimorgaan begon in te zien, de Turkse gemeenschap begon op te roepen om talrijk deel te nemen aan de verkiezingen. Anderzijds zorgden de reeds bestaande goede organisatiestructuren, zowel in België in het algemeen als binnen de regio Gent (ik denk hierbij aan koepelorganisaties, provinciale comités, netwerken tussen de verschillende strekkingen op diverse niveaus, sterke contacten en samenwerkingbanden op lokaal niveau), ervoor dat er op deze oproep van Diyanet onmiddellijk en constructief werd ingegaan binnen diverse provinciale comités. De zoektocht naar (consensus)kandidaten en de mobilisatie van de kiezers door deze kandidaten, maar ook door imams en bestuursleden van de moskeeën verliep vlot waardoor de Turkse gemeenschap in regio Gent zich in korte tijd talrijk inschreef. Toch moeten er bedenkingen gemaakt worden bij de inhoud van deze sensibiliseringscampagne in Gent: deze bleek vooral gericht te zijn op de kandidaten en veel minder op het orgaan, op de Moslimexecutieve zelf, waardoor veel mensen niet wisten waarvoor ze precies stemden en bijgevolg onvervulbare verwachtingen projecteren op de (verkozen) kandidaten, hetgeen tot nieuwe frustraties kan leiden bij de moslimbevolking. De Marokkaanse gemeenschap had eigen redenen – die (nog) niet altijd even duidelijk zijn – om in mindere mate deel te nemen aan de verkiezingen. In het kader van deze thesis bestond de mogelijkheid niet om daar (uitvoerig) op in te gaan, hetgeen zeker boeiend én noodzakelijk is voor een volledig beeld op deze tweede EMB-verkiezingen.

Wat ik uit dit onderzoek en deze thesis kan concluderen, is dat het er, ondanks het discours over een Europese islam, in de praktijk geen sprake is van een Europese of Belgische islam die andere, etnische, nationale… breuklijnen zou overstijgen, maar wel dat er (nog steeds) sprake is van een etnische organisatievorming. Hoewel ik dus in deze thesis niet de Europese islam tegenover de Turkse islam als discours heb bestudeerd, maar wel de uitingsvormen van de ‘Turkse islam’ op organisatorisch niveau heb bekeken, kan ik concluderen dat er van Europese islamitische organisatievorming op supra-etnisch niveau geen sprake is. Ook een Belgische islam of islamitische structuur, de Moslimexecutieve, lijkt daarom nog in laatste instantie veeleer geënt te zijn op etnische en nationale breuklijnen.

 

 

Bibliografie

 

 

Boeken en wetenschappelijke artikels

 

Internet

 

Krantenartikels

Mondelinge en emailbronnen

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende