De totalitaire staat in Europa. Een analyse van het debat tussen 1933 en 1953 over de oorzaken van het totalitarisme. (Brecht Awouters)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Het onderzoek in het kader van deze masterproef is gericht op het discours over het totalitarisme, een nieuw verschijnsel waarmee Europa in de twintigste eeuw werd geconfronteerd. Gedurende de negentiende eeuw heerste er in Europa een superioriteitsgevoel, dat zijn oorsprong vooral vond in het vooruitgangsdenken.[1] Dit gevoel van superioriteit werd onder andere veroorzaakt door een vredesoptimisme. Europa werd immers gezien als het continent van de vrede. Dit optimisme kreeg een serieuze slag door de Frans-Duitse oorlog in 1870 en de Eerste Wereldoorlog. Na de Tweede Wereldoorlog bleef er van dit superioriteitsgevoel weinig over. Europa was gedurende jaren het strijdtoneel geweest van verschillende naties en een plaats waar regimes aan de macht waren die zich bezondigden aan gruwelijke misdaden tegen de mensheid. Deze regimes waren een nieuw fenomeen dat gekend staat als het totalitarisme. Europa werd er voor en na de Tweede Wereldoorlog mee geconfronteerd. In Italië, Duitsland en de Sovjet-Unie verschenen onder leiding van respectievelijk Mussolini, Hitler en Stalin totalitaire staten op het toneel,[2] die er voor zorgden dat het Europese superioriteitsgevoel helemaal werd omgeslagen in een soort inferioriteitsgevoel. Al vlug begon men zich de vraag te stellen hoe het zo ver was gekomen in Europa. Vele Europese denkers probeerden dit nieuwe fenomeen te plaatsen door op zoek te gaan naar de oorzaken van het totalitarisme. Zowel filosofen, politieke wetenschappers, sociologen als historici uit het midden van de twintigste eeuw waagden zich in artikels en boeken aan deze problematiek. Dit gegeven inspireert de centrale vraagstelling van deze masterproef. Wat werd door deze intellectuelen als de oorzaak van het totalitarisme gezien? Zo wordt in deze verhandeling geprobeerd een beeld te creëren van hoe men dit nieuwe fenomeen trachtte te vatten vanaf het Interbellum tot de jaren na de Tweede Wereldoorlog.[3]

Het gaat er in deze masterproef niet om tot een synthese te komen van wat de oorzaken voor het totalitarisme waren, maar wel om de manier waarop de intellectuelen in de periode van het totalitarisme zelf, probeerden te achterhalen waar de oorsprong lag voor deze donkere periode in Europa. Tijdens het lezen van de recentere literatuur over deze materie viel me op dat traditionele historici vooral voortbouwden op deze geschriften uit het midden van de twintigste eeuw. Vanuit deze inzichten en nieuw onderzoeksmateriaal wordt getracht aan te geven wat de oorzaken voor het totalitarisme waren. Sommige auteurs van overzichtswerken over het totalitarisme laten toenmalige auteurs aan bod komen, anderen doen dat niet. Men kan de meeste van deze recentere studies over het totalitarisme eigenlijk zien als een verdere stap in het onderzoek naar de oorzaken van het totalitarisme. Het kan echter ook interessant zijn niet verder te bouwen op deze werken uit de periode vanaf het Interbellum tot de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog, maar net stil te staan bij het discours van toen, en van hieruit een globaal beeld te vormen dat ook niet beperkt is tot één of enkele basiswerken. Het is een kwestie die, zoals reeds gesteld, tot op de dag van vandaag nog steeds besproken wordt. Door de begrenzing te maken tot en met de jaren vijftig wordt in dit onderzoek echter getracht een beeld te brengen van de geschriften van de denkers die toen zelf met het totalitarisme werden geconfronteerd.

Een historicus die, in tegenstelling tot de traditionele historici, wel sterk stilstaat bij het discours over het totalitarisme is de Amerikaan Abbot Gleason. Hij schreef met Totalitarianism: the inner history of the Cold War een overzichtswerk over het gebruik van het concept totalitarisme.[4] Gleason wou met deze geschiedenis aantonen dat het totalitarisme meer was dan zomaar één of ander idee of concept. Het ging om de grote tegenspeler van de liberale democratie doorheen bijna de volledige twintigste eeuw. Gleason onderzocht het gebruik van het concept totalitarisme doorheen de twintigste eeuw. Het opzet van deze masterproef verschilt er in de eerste plaats in dat meer specifiek zal ingezoomd worden op het discours over de oorzaken van het totalitarisme. Gleason wijdde ook een kort hoofdstuk aan deze kwestie. Hij beperkte zich hier echter tot Hannah Arendt en Jacob Talmon.[5] Dit is geen verrassing, want het gaat hier om twee van de belangrijkste auteurs die de oorzaken van het totalitarisme probeerden te achterhalen. Vooral Hannah Arendt had een grote impact binnen het debat over het totalitarisme. Het boek met de titel The origins of totalitarianism uit 1951 heeft ook nu nog steeds haar belang.[6] Dit boek is een voorbeeld van een werk dat reeds aan grootschalig onderzoek werd onderworpen. In deze verhandeling willen we aantonen dat ook al in vroegere studies de vraag werd gesteld hoe het totalitarisme kon ontstaan in Europa. In deze vraag die gesteld werd door de intellectuelen ligt ook meteen het tweede verschil met de studie van Gleason. Daar waar in zijn onderzoek de link tussen het concept totalitarisme en de Koude Oorlog centraal stond, ligt in deze verhandeling de focus meer op de link tussen het totalitarisme en het cultuur- of maatschappijpessimisme in Europa.[7] In hoeverre was er onder de intellectuelen sprake van een pessimisme over de Europese cultuur, een gevoel dat vooral door de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog ingang vond onder invloed van Oswald Spengler?[8]

Door de totalitaire staten in Europa werden intellectuelen plots gedwongen kritisch te zijn over de eigen cultuur. Dictaturen werden lang verklaard door te verwijzen naar bijvoorbeeld de lage ontwikkelingsgraad van bepaalde landen. Met de opkomst van het totalitarisme moest dit idee abrupt bijgesteld worden. Vooral met de totalitaire dictatuur in Duitsland, kon de West-Europese intellectueel zich niet meer beroepen op verklaringen die verwezen naar tekortkomingen bij ‘de andere’. Dit was een grote schok. Hoe trachtte men deze schok op te vangen en hoe ging men het totalitarisme verklaren? Het is interessant deze studies te onderzoeken omdat het een beeld levert van hoe de intellectuelen uit de toenmalige periode op verschillende wijzen trachtten vorm te geven aan het totalitarisme en dit al zeer vlug, in feite meteen na de confrontatie ermee. Tijdens dit debat werden theorieën geformuleerd die het debat blijven overheersen tot vandaag. In deze verhandeling zal vooral stil gestaan worden bij deze nieuwe inzichten die de basis legden voor de zoektocht naar de oorzaken van het totalitarisme. Bovendien is het ook interessant omdat totalitarisme een concept is dat vandaag nog steeds actueel is. Dit zal kort aangehaald worden in het eerste hoofdstuk, waarin het onder andere gaat over de hernieuwde belangstelling voor het totalitarisme.

De bronnen voor het onderzoek zijn werken van intellectuelen geschreven in de periode van het totalitarisme. Het gaat zowel om lijvige boeken, korte studies, artikels, reacties op net verschenen werken en verslagen van conferenties gewijd aan het totalitarisme. Om de inzichten van de intellectuelen over de oorzaak van het totalitarisme zo duidelijk mogelijk weer te geven, zullen vaak citaten worden gebruikt. Aan de hand van deze bronnen en citaten wordt getracht een zo goed mogelijk beeld te creëren van de ideeën van deze auteurs na hun confrontatie met de totalitaire staten. Het gaat uiteraard niet om alle geschriften uit deze periode die over het totalitarisme gaan. Het aanbod aan deze studies is namelijk enorm. De aandacht gaat vooral naar werken die invloed hadden in de intellectuele wereld. Sommige worden kort aangehaald, andere uitvoeriger besproken, naargelang hoeveel ze ingaan op de oorsprong van het totalitarisme. Soms gaat het om studies die helemaal gewijd waren aan de oorzaken van het totalitarisme, zoals deze van Arendt en Talmon, soms gaat het maar om korte passages in werken die een breder thema behandelen. Aanvankelijk ging het immers, in het Interbellum, vooral om artikels of boeken die niet als uitgangspunt hadden de oorzaken van het totalitarisme te achterhalen, maar dit wel kort behandelden binnen een bredere studie. Ook deze werken hadden een grote impact in die periode en vormen dus een onderzoeksobject voor deze masterproef. Het gaat verder ook voornamelijk om Europese schrijvers, hoewel ook Amerikanen zich aan het begin van de Koude Oorlog gingen mengen in het debat.

Bij het bestuderen van deze bronnen kan specifiek gefocust worden op verschillende vragen. Welk beeld schetsten de intellectuelen van de totalitaire staat? Welke rol speelde de vorm van de totalitaire staat (links totalitarisme, rechts totalitarisme) op hun denkbeelden? Wat was de rol van nieuwe politieke ontwikkelingen (bv. ontdekking concentratiekampen) op hun ideeën? Zochten ze hun verklaringen in economische, politieke, culturele of religieuze context? Ging men ver terug in de geschiedenis om het totalitarisme te verklaren? Beperkten de auteurs zich hierin tot aspecten uit het nationale verleden of bekeken ze het in een bredere algemene context? Wat echter nog belangrijker is, is om na te gaan welke vragen de auteurs zich zelf stelden alvorens over te gaan tot het schrijven van hun werken en welke antwoorden ze hierop trachtten te geven. Bijvoorbeeld: Waarom verschenen de totalitaire staten precies in Europa, de plaats die voorheen als superieur werd aanzien? En waarom precies in deze periode? Wat was het verband tussen deze verschillende totalitaire staten? Waren ze onvermijdelijk? De oorzaken die men hiervoor zal trachtten te geven, is het onderzoeksobject van deze masterproef. Het is hierbij belangrijk dat het ook gaat om de samenhang tussen de verschillende werken en dat er antwoorden worden gegeven op vragen zoals: Wie is waar schatplichtig aan wie? Waar liggen verschillen en overeenkomsten? Het gaat dus niet louter om een opsomming van enkele belangrijke studies, maar om een analyse van de werken uit deze periode waardoor een globaal beeld gevormd wordt van hoe de intellectuelen in de periode van de totalitaire staten zelf, vorm gaven aan dit verschijnsel.

In de volgende hoofdstukken wordt een chronologisch overzicht gegeven, van de jaren dertig tot en met de jaren vijftig, van het debat over en het zoeken naar de oorzaken van het totalitarisme. Maar alvorens dit te behandelen wordt in het eerste hoofdstuk kort ingegaan op het concept totalitarisme.

 

 

Hoofdstuk 1. Het concept totalitarisme

 

1.1. Hernieuwde belangstelling voor het totalitarisme

 

De geschiedenis en de ontwikkeling van het concept totalitarisme kunnen de laatste jaren op een hernieuwde belangstelling van historici rekenen. Vooral sinds de val van de Sovjet-Unie in 1991 heeft het concept totalitarisme een veelbetekenende en volgens sommige een permanente comeback gemaakt. Dit is opvallend omdat vele Anglo-Amerikaanse historici en politieke wetenschappers in de jaren zestig en zeventig van oordeel waren dat het concept in de vergetelheid zou raken, of toch op zijn minst onbruikbaar zou worden.[9] Wanneer er echter een einde kwam aan de Sovjet-Unie voelden de Russen de nood om de waarheid van het eigen verleden te onderzoeken. De term totalitarisme werd immers door de Sovjets zelf amper gebruikt om de Sovjet-Unie aan te duiden. Na de dood van Stalin werd het stalinisme in sommige teksten – die niet voor publicatie bestemd waren – als totalitair bestempeld, maar dit was zeer uitzonderlijk.[10] Het was pas ten tijde van de perestrojka onder Michail Gorbatsjov dat vele Russen de term gingen gebruiken om hun eigen verleden te beschrijven. Ook geleerden gingen de term gebruiken om de Sovjetrealiteit te onderzoeken. Reeds voor het einde van de Sovjet-Unie werd door Sovjets zelf de vergelijking gemaakt tussen de Sovjet-Unie en Nazi-Duitsland. Dit was lang ondenkbaar gebleken, maar werd zelfs een vrij algemene aanvaarding vanaf 1992.[11]

            Door het verdwijnen van de Sovjet-Unie werd het mogelijk om met een andere blik naar dit regime te kijken en kreeg het onderzoek naar het concept totalitarisme een nieuwe impuls. Er kwam een hernieuwde interesse in de morele, filosofische en historische dimensies van het concept. Dit zou zich ook gaan weerspiegelen in beschouwingen van intellectuelen en politici over hedendaagse kwesties. Zo werd het concept weer actueel met de oorlog in Irak en duiden sommige intellectuelen bepaalde bewegingen en regimes in het Midden-Oosten aan als totalitair.[12] Het gaat vooral om voormalige dissidenten en belangrijke figuren van de linkerzijde zoals Vaclav Havel, Adam Michnik, Andre Glucksman en José Ramos-Horta die de oorlog steunen op basis van liberaal-humanitaire motieven om te weerstaan tegen het totalitarisme.[13] Het gaat hier om een discours dat in feite op sommige vlakken vergelijkbaar is met het debat dat gevoerd werd vanaf de jaren dertig. Ook toen werd er bezorgdheid geuit over dit totalitarisme. Vele auteurs voelden zich geroepen om de vrijheid te verdedigen tegenover het totalitarisme.[14] Het is dit oude discours dat in deze masterproef onderzocht wordt, met het belangrijke verschil echter dat er niet gekeken wordt naar de noodkreten om zich te verdedigen tegenover het totalitarisme, maar wel naar het intellectuele debat waarbij getracht wordt dit fenomeen te vatten door op zoek te gaan naar de oorzaken ervan.

            Hierbij zal ingegaan worden op de kwestie rond zelfkritiek. Doordat het totalitarisme zich openbaarde in Europa, moesten Europese intellectuelen immers de superioriteit van hun eigen samenleving in vraag gaan stellen. Deze vorm van cultuurpessimisme was nieuw na de Eerste Wereldoorlog. Er was niet langer sprake van kritiek op de andere, maar ook de eigen samenleving werd kritisch onder de loep genomen. Wanneer vandaag in de Westerse wereld over het totalitarisme wordt gesproken, gaat het ook vooral over de andere. Er wordt verwezen naar het regime in Irak, zoals hierboven aangehaald, of naar het moslimterrorisme. In het midden van de twintigste eeuw moest men deze blik naar de andere echter ineens bijstellen. Intellectuelen moesten op zoek naar tendensen en elementen in de eigen samenleving die het totalitarisme verklaarden, een fenomeen dat men niet had zien aankomen wanneer Europa nog gezien werd als het continent van de vrede. Belangrijke drijfveren om na te denken over het totalitarisme waren verworvenheden zoals vrijheid en democratie, die duidelijk in gevaar waren. Dit gevaar verklaart mede vandaag nog de belangstelling voor het totalitarisme.

 

 

1.2. Omschrijving totalitarisme

 

In The concise Oxford dictionary of politics wordt totalitarisme omschreven als ‘a dictatorial form of centralized government that regulates every aspect of state and private behaviour’.[15] In ditzelfde woordenboek lezen we dat het verschil met autoritarisme, vergelijkbaar met het oudere woord despotisme, werd gemaakt door enkele Amerikaanse politieke wetenschappers in de Koude Oorlog periode. Ze zagen twee verschillen tussen de (voornamelijk militaire) autoritaire regimes en de totalitaire regimes. De eersten hielden nooit zo lang stand, en hoewel politieke tegenstanders brutaler onderdrukt werden dan eender welk regime, lieten zij een groter gebied voor het privéleven dan het geval was bij totalitaire regimes. Men kon dus stellen dat ‘where conditions were not yet ripe for democracy, there were relative advantages to authoritarianism’.[16] Gleason stelde echter dat de omschrijving van totalitarisme van generatie tot generatie verschilde en dat er dus verschillende definities voor zijn. Toch zijn er elementen in de omschrijvingen die al vroeg ontdekt werden en nooit helemaal verlaten zijn, namelijk ‘the idea of a radically instructive state run by people who do not merely control their citizens from the outside, preventing them from challenging the elite or doing things that it does not like, but also attempt to reach into the most intimate regions of their lives. These totalitarian elites ceaselessly tried to make their subject into beings who would be constitutionally incapable of challenging the rule of the state and those who control it’.[17]

Talrijke werken zijn verschenen over autoritaire en totalitaire regimes doorheen de hele geschiedenis en leverden vele discussie op over welke regimes nu autoritair dan wel totalitair waren en waar nu net de gelijkenissen en verschillen zich bevonden tussen deze vele niet-democratische regimes. Algemeen wordt aangenomen dat de totalitaire staten een fenomeen waren van de twintigste eeuw, met als bekendste voorbeelden de Sovjet-Unie onder Stalin, Duitsland onder Hitler, Italië onder Mussolini, Spanje onder Franco en Portugal onder Salazar. Van sommige staten bestaat er echter twijfel in hoeverre ze totalitair waren, dan wel eerder autoritair. Wat betreft het bolsjewisme in de Sovjet-Unie, het nazisme in Duitsland en het fascisme is er vrij grote eensgezindheid over het totalitaire karakter ervan.[18] Het discours over deze staten vormt dan ook het onderzoeksobject van deze masterproef. De Franse historicus en politicoloog Bernard Bruneteau sprak over een totalitarisme met drie gezichten, elk met hun eigen bijzonderheden: le visage nationaliste (l’Italie fasciste), le visage raciste (l’Allemagne national-socialiste) et le visage classiste (l’Union soviétique stalinienne).[19] Het is bovendien belangrijk om te weten dat het totalitarisme door vele theoretici op een verschillende manier werd gedefinieerd.

Een belangrijke problematiek rond het concept totalitarisme is de verbinding ervan zowel langs rechterzijde als langs linkerzijde. De vergelijking van het fascisme en nazisme met het stalinisme en zelfs bolsjewisme werd al gemaakt vanaf de vroege jaren dertig. Dit kwam, stelde Gleason, door drie opvallende kenmerken die de regimes gemeenschappelijk hadden. Het gaat om de nadruk op geweld, het anti-liberale karakter, maar bovenal de sterke staat met de rol van de leider.[20] Dit was een heikel punt omdat vele auteurs sceptisch stonden tegenover iedere vergelijking tussen het fascisme en het communisme. In de meeste literatuur werd het totalitarisme echter getypeerd als een systeem waarvan de eigenschappen bij regimes zowel ter linker- als ter rechterzijde voorkwamen, zonder dat hierdoor de regimes als gelijken aanzien werden. In feite is het totalitarisme een dankbaar begrip wanneer men tot de studie van zowel het fascisme, nazisme als bolsjewisme wil overgaan. Ook in het kader van dit onderzoek is het een interessante kwestie waarbij we zien dat er in het midden van de twintigste eeuw gezocht wordt naar de oorzaken van het totalitarisme, dat reeds toen al gezien werd als een systeem dat gebruikt werd door zowel rechtse als linkse regimes. Bovendien waren er natuurlijk ook gelijkenissen tussen de regimes. Zowel Hitler als Stalin lieten natie en socialisme samenvallen, vervolgden nationale minderheden en vernietigden de democratie.[21] Vergelijkingen tussen de regimes van Hitler en Stalin werden vaak ondermijnd door polemiek, schandalen en sensaties. Dit was een serieus obstakel dat moest overwonnen worden om ernstige verschillen of parallellen te kunnen onderscheiden.[22] Toch zijn er enkele interessante vergelijkingen verschenen die dit wisten te overwinnen.[23] Bovendien is er niet alleen het onderscheid tussen een linkse en rechtse variant van het totalitarisme, maar zijn er steeds meer politicologen van overtuigd dat de verschillen tussen het fascistische regime en het naziregime groter waren dan de overeenkomsten. Hier zal echter niet dieper op ingegaan worden.[24]

Een laatste kwestie rond het begrip totalitarisme dat we hier kort aanhalen, betreft het gebruik ervan door de regimes of aanhangers zelf. Hoewel Mussolini zelf sprak over zijn totalitaire staat, werd deze term door andere betrokkenen van de regimes afgekeurd. Dit heeft te maken met de reeds eerder aangehaalde problematiek rond de verbinding van het fascisme of nazisme met het communisme. Communisten wilden in geen geval vergeleken worden met fascistische regimes, maar dit gold evenzeer andersom. Vooral marxistisch geïnspireerde auteurs stonden afkerig tegenover het gebruik van de term totalitarisme voor de Sovjet-Unie, en reserveerden het begrip meestal enkel en alleen voor het fascisme/nazisme, hoewel ze in hun interpretatie over het totalitarisme ook vaak verschilden. Enkele voorbeelden waren Herbert Marcuse van de Frankfurter Schule en Franz Neumann.[25]

Het is duidelijk dat het totalitarisme geen onproblematisch concept was. Er werden verschillende definities en kenmerken aan gekoppeld en ook vandaag is er nog steeds geen eensgezindheid over verscheidene kwesties. In de volgende hoofdstukken zullen de hedendaagse discussies rond het begrip totalitarisme achterwege gelaten worden. De blik wordt volledig gericht op de schrijvers die in de jaren dertig tot en met de jaren vijftig een intellectueel debat op gang brachten, dat vandaag nog steeds belang heeft. Hierin zal duidelijk worden dat het discours over het totalitarisme, zoals alle politieke discours, gekenmerkt werd door zowel continuïteiten als discontinuïteiten.[26]

 

 

1.3. Ontstaan en verspreiding van de term totalitarisme

 

De term totalitarisme dook voor het eerst op in Italië. Het was de liberale politicus Giovanni Amendola die het in een column in de krant Il Mondo van 12 mei 1923 voor het eerst had over het sistema totalitaria, dat hij typeerde als absolute en ongecontroleerde heerschappij.[27] De term die vereenzelvigd werd met het Italiaanse fascisme werd meer en meer in gebruik genomen door de liberale anti-fascistische journalisten.[28] Het liberalisme kwam lijnrecht tegenover het totalitarisme van Mussolini te staan. Men kan stellen dat het anti-liberalisme één van de pijlers was waarop het totalitaire gedachtegoed in fascistisch Italië gebaseerd was.[29] De fascisten raakten in het voorjaar van 1925 zelf geïnteresseerd in de term die door Amendola gelanceerd werd. Mussolini had het over ‘la nostra feroce volonta totalitaria’, ofwel ‘onze verwoede totalitaire wens’ om uiteindelijk de natie fascistisch te maken zodat Italië en fascisme één zouden worden.[30]

Aanvankelijk werd het begrip nog gebruikt om op wreedheid of voluntarisme te wijzen, maar na 1925 zou dit wijzigen en zou totalitarisme vooral een verwijzing zijn naar de bedoeling van de staat om elk gebied van het menselijke leven in zichzelf te absorberen.[31] Een belangrijke invloed op het nieuwe gebruik van de term kwam van de Italiaanse neo-Hegeliaanse filosoof Giovanni Gentile, die zichzelf omschreef als de filosoof van het fascisme. In Duitsland speelde vooral de jurist en politieke wetenschapper Carl Schmitt een belangrijke rol voor de term totalitarisme. Hoewel Schmitt de term uit Italië toepaste op Duitsland waren er vele verschillen te onderscheiden tussen het Italiaanse en Duitse fascime, een kwestie waar Abbott Gleason in zijn studie uit 1995 dieper op ingaat.[32] Belangrijker dan deze onderlinge verschilpunten is voor ons echter de conclusie van Gleason die luidde dat ‘all those in Italy and Germany who wrote of the “total” or “totalitarian” state saw it as the antithesis of the liberal state. There was increasing agreement in both countries, all along the political spectrum, that the liberal state, parliamentarism, and pluralism were in deep trouble… All these Germans and Italians believed that the stato totalitario was a historical novelty and the product of a crisis of liberalism and parliamentarianism’.[33] Rond 1933 dook de term ook in Spanje op, met de oprichting van het falangisme. Men sprak over estado totalitario, dat door José Antonio Primo de Rivera, de stichter van het falangisme, verder gedefinieerd werd.[34] Later zou generaal Franco in 1938 stellen dat de structuur van de Spaanse staat gevormd zou worden zoals de totalitaire regimes in Italië en Duitsland, maar met eigen nationale karakteristieken.[35]

Het begrip totalitarisme werd niet enkel gebruikt binnen de dictaturen zelf, maar vond tegelijkertijd ook haar weg naar de westerse democratieën. Een belangrijke rol werd gespeeld door Duitse en Italiaanse emigranten. In verschillende tijdschriften uit Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten werd gesproken over de totalitaire regimes.[36] Het debat dat hier zou ontstaan leidde uiteindelijk ook onvermijdelijk tot de vraag naar de oorzaken van deze regimes. Hierop wordt nu verder gegaan in de volgende hoofdstukken.

 

 

Hoofdstuk 2. De start van een breed debat vanaf het Interbellum tot aan begin van de Tweede Wereldoorlog

 

2.1. De eerste studies na de confrontatie

 

Het totalitarisme was een verschijnsel dat vrij vroeg de pennen in beroering bracht nadat de intellectuelen in Europa ermee werden geconfronteerd. Dit gebeurde al aan het begin van de jaren dertig en was eigenlijk geen verrassing. Europa bevond zich immers in een crisisperiode en leek in niets nog op het superieure continent dat het zich in de eeuwen voordien waande. Als vanzelfsprekend voelden vele intellectuelen zich geroepen om dit probleem aan de kaak te stellen. Aanvankelijk werd vooral de vraag gesteld hoe dit verval van de westerse beschaving, dat zich uitte in de totalitaire staten, kon overleefd worden. Dit verval begon reeds bij de Eerste Wereldoorlog en kende een vervolg met de naoorlogse economische crisis. Uiteindelijk zou het totalitarisme het dieptepunt zijn van deze zwarte bladzijden uit de Europese geschiedenis. Maar de ongerustheid over de Europese crisis nam al voor het hoogtepunt van de totalitaire staten zijn aanvang, hetgeen zich uitte in de geschriften van vele intellectuelen.

Eén van de eerste studies hieromtrent was Ideologie und Utopie van de Hongaarse socioloog Karl Mannheim.[37] Het kwam voor het eerst uit in het Duits in 1929 en kende een verdere verspreiding door een vertaling naar het Engels in 1936, aangevuld met andere geschriften van Mannheim.[38] Hij schreef zijn meesterwerk in de periode voor hij in 1933 vluchtte voor de nazi’s vanwege zijn joodse geloof. Het onderzoek in het boek betrof een kennissociologie, een tak binnen de sociologie waarvan Mannheim een grondlegger was. Ideologie und Utopie was een analyse van de ideologieën en utopieën die gebruikt werden om de sociale orde te stabiliseren. Het ging in feite om een doordringende studie over de mythen die het bestaan en de evolutie van de maatschappij bepaalden. Het werk ging niet in op de oorzaken van het totalitarisme. Daarvoor werd het te vroeg geschreven. Het wordt hier echter aangehaald om te tonen dat de Westerse crisis een onderwerp was dat leefde bij de Europese intellectuelen. Ideologie und Utopie was veelbesproken en tot de recensenten ervan behoorden onder andere Hannah Arendt, Max Horkheimer, Herbert Marcuse, Paul Tillich, Waldemar Gurian en nog vele anderen.[39] Dit waren allemaal intellectuelen die zich gemengd hebben in het debat rond de totalitaire staten en later in deze verhandeling nog aan bod komen. Toen Ideologie und Utopie in 1936 werd vertaald, zag de wereld er al helemaal anders uit dan in 1929. Ondertussen had Mannheim in 1935 nog een andere verzameling essays uitgebracht onder de titel Mensch und Gesellschaft im Zeitalter des Umbaus, dat in 1940 naar het Engels werd vertaald.[40] Hierin wees hij op de irrationaliteit van de massa die de historische vooruitgang bedreigde.[41] Daar waar hij in Ideologie und Utopie een geheel van politieke ideeën aan een sociologische interpretatie koppelde, stelde hij in Mensch und Gesellschaft een ontwerp voor om de sociale orde te reorganiseren zodat de crisis die het publieke leven trof, kon overwonnen worden.[42]

Duitsland was in 1929, bij het verschijnen van Ideologie und Utopie, geen totalitaire staat en de term totalitarisme was nog niet ruim verspreid. Hij werd wel al gebruikt, maar voor een meer algemene aanvaarding moeten we wachten tot het einde van de jaren dertig. Toch zien we al vroeger dat er een wijziging plaats vond in het discours wanneer Hitler in Duitsland aan de macht kwam en er een totalitair regime vormde. Intellectuelen begonnen meer te schrijven over de totalitaire staten, en niet enkel meer vanuit de gedachte om zich te verdedigen tegen de Europese crisis. Er werd diepgaander onderzoek gevoerd dat op zoek ging naar de diepere structuren van dit totalitarisme en het ontstaan ervan. Het onderzoek naar de totalitaire staten nam dus al een aanvang voor het begrip totalitarisme in bredere kring gemeengoed werd aan het einde van de jaren dertig. Een vroeg voorbeeld hiervan was een essay van de Duitse historicus en filosoof Hans Kohn, dat in 1935 voor het eerst verscheen in het volume Dictatorship in the modern world.[43] Kohn verbond de ‘moderne dictaturen’ – hij bedoelde zowel Duitsland, de Sovjet-Unie als Italië – aan verschijnselen zoals een nieuwe messiaanse opvatting van de wereld, het binnendringen van de massa in de politiek, een politiek bewustzijn gekneed door de Franse Revolutie, en ten slotte de rol van moderne technieken. Kohn gaf hiermee een eerste aanzet tot een verdere bestudering van de oorsprong van het totalitarisme. De elementen die hij aanhaalde zouden terugkeren bij latere intellectuelen die het fenomeen totalitarisme bestudeerden. Kohn beweerde dat ‘the two types of dictatorship are entirely opposite as regards their aims and their philosophy of life. They are similar (and different from all other forms of dictatorship) in claiming absoluteness for their philosophy and in their effort to indoctrinate the masses’.[44] Hij verklaarde echter nog niet duidelijk waarom deze regimes, die zo verschillend waren van vroegere dictaturen, verschenen na de Eerste Wereldoorlog.[45]

 

 

2.2. Religieus geïnspireerde verklaringen

 

Al gauw zou de religieuze component een belangrijke rol gaan spelen in de verklaring van het totalitarisme. Veel auteurs zagen het totalitarisme als een uitkomst van het verder loslaten van de christelijke geloofswaarheden.[46] Het steeds verdere secularisatieproces zou mee de neergang voor het eens zo superieure Europa verklaren, al was deze visie bij de ene auteur al radicaler dan bij de andere. Verschillende studies werden in deze periode geschreven waarbij het totalitarisme gelinkt werd aan het religieuze. Hierin vinden we niet enkele de gedachte dat het loslaten van het geloof de mogelijkheid gaf aan het totalitarisme om te groeien, maar ook het idee dat de totalitaire staten een serieuze bedreiging vormden voor de religie. Deze stelling werd gelanceerd in een artikel van de Engelse kerkhistoricus Christopher Dawson,[47] geschreven in november 1934 toen Adolf Hitler nog maar net aan het hoofd van Duitsland stond.

In enkele andere geschriften komen we voor het eerst ook gedetailleerdere oorzaken van het totalitarisme op het spoor, al vormde dit meestal niet het uitgangspunt van deze studies. Dit gebeurde reeds aan het einde van 1934, een paar maanden voor het eerder aangehaalde essay van Hans Kohn werd geschreven. In dezelfde maand als het artikel van Dawson verscheen, werd er een Engelstalig artikel van Paul Johannes Tillich, een Duits-Amerikaanse theoloog en filosoof, uitgebracht. Het verscheen in het tijdschrift Social Research en had de titel ‘The totalitarian state and the claims of the church’. Het artikel bestond uit twee delen, waarvan het tweede het belangrijkste was en handelde over het conflict tussen de aanspraken van de katholieke kerk en het totalitarisme. Voor ons zijn echter vooral de bemerkingen die Tillich maakte in het eerste gedeelte interessant. Paul Tillich, die totalitaire ideologieën omschreef als ‘quasi religions’, zag de komst van de nazi’s aan de macht als een resultaat van het late kapitalisme. Tillich stelde dat de Europese neergang was begonnen met de Eerste Wereldoorlog, gevolgd door de naoorlogse economische crisis. Hij zei, vijf jaar voor het begin van de Tweede Wereldoorlog, dat Europa was terechtgekomen in een tijdperk van wereldoorlogen en wereldcrisissen. De oorzaak lag volgens hem bij de kapitalistische expansie en de hierop volgende verbindingen tussen alle delen van de wereld: ‘The political and economic system of the world is so interrelated that any injury to one part is bound to exert a detrimental effect upon the whole structure.’[48] Uiteindelijk werd enkel de nationale staat als sterk genoeg aanzien om de massa te beschermen tegen de crisissituatie. Naast het late kapitalisme sprak Tillich in zijn analyse ook over de naoorlogse situatie in Oost- en Centraal Europa, en ten slotte ook over de specifieke Duitse situatie. Zo stelde Tillich dat de totalitaire staten ook nooit hadden kunnen ontstaan zonder de anti-democratische tendensen in Oost- en Centraal Europa, waar het idee heerste dat het bestaan van de nationale staat enkel mogelijk was in antidemocratische en autoritaire vorm. In Duitsland vond dan de theoretische en praktische realisatie plaats van het idee van de totalitaire staat. Een belangrijke reden hiervoor was het Verdrag van Versailles, dat een sterke psychologische inslag had, met hiernaast ook de specifiek Duitse interne politieke, economische, sociale en culturele factoren. Wat vooral belangrijk is, is dat Tillich het Russische model ook omschreef als totalitair. Hij was hiermee één van de eersten die dit verder onderbouwde. Hij legde hiertegenover wel nog sterk de nadruk op de contrasten in theorie en praktijk tussen de beide totalitaire modellen.

            Daar waar Tillich sprak over een spirituele desintegratie bij de massa en het totalitarisme aanduidde als ‘quasi religions’, werd vier jaar later een vergelijkende term gelanceerd, namelijk ‘politischen Religionen’. Deze omschrijving kwam van Eric Voegelin,[49] een Duits-Amerikaanse politiek filosoof, en zou een belangrijke rol spelen voor latere auteurs die schreven over het totalitarisme. Het belang van zijn dunne boekje Die politischen Religionen, dat in Wenen gepubliceerd werd enkele weken voor de Anschluss van Oostenrijk bij Nazi-Duitsland, lag in de lancering van de substitutiethese.[50] Kort geformuleerd stelde deze these dat moderne totalitaire ideologieën als nationaalsocialisme en communisme gezien konden worden als geseculariseerde heroplevingen van eerdere mythische en /of religieuze wereldbeelden.[51] Eric Voegelin werkte de oorsprong van het totalitarisme minder uit dan Paul Tillich deed in zijn artikel, maar heeft zich met Die politischen Religionen een eerste keer gemengd in het discours over het totalitarisme. Hij zou later nog zijn stempel drukken op het debat.

            Een andere auteur die we in deze context nog kort moeten aanhalen is de Franse filosoof Jacques Maritain. Hij was de auteur van Humanisme intégral, een studie die verscheen in de periode tussen de eerder aangehaalde tekst van Paul Tillich en Eric Voegelin.[52] Maritain was één van de eerste gebruikers van het woord totalitarisme in Frankrijk en paste binnen de lichting die dit fenomeen verklaarde als een gevolg van de neergang van de christelijke waarden. Het denken van Maritain sloot sterk aan bij dat van Voegelin.[53] Maritain had het over een integraal humanisme dat verloren is gegaan doordat bepaalde geseculariseerde vormen van het humanisme in feite anti-humaan waren. Hierdoor was er geen integraal humanisme meer, maar een gedeeltelijk humanisme waardoor bepaalde fundamentele aspecten van de mens genegeerd werden. Het was een gedachte dat een sterke invloed kende en mee een rol zou spelen in de verklaring van de oorzaak van het totalitarisme. Dit werd ook duidelijk op het eerste wetenschappelijke congres in november 1939 dat aan het totalitarismebegrip gewijd was. De Amerikaanse historicus Carlton J. H. Hayes sprak over het religieuze karakter van de totalitaire bewegingen, waarvan de opkomst enkel mogelijk was door een religieuze leegte: ‘In the present crisis, when the historic Christian faith of the Western masses grows cold, a kind of religious void is created for them.’[54] Dit was te lezen in een artikel van Hayes, dat verscheen in het tijdschrift Proceedings of the American Philosophical Society, waar in punt 2.4 van deze verhandeling dieper op ingaan wordt.

 

 

2.3. Peter Drucker en zijn origins of totalitarianism

 

In de lente van 1939 verscheen een werk van Peter Ferdinand Drucker, een Amerikaanse schrijver, bedrijfskundige en consultant. Het boek met de titel The end of economic man: the origins of totalitarianism,[55] wordt algemeen gezien als de eerste studie waarvan het uitgangspunt was om de oorzaken voor het totalitarisme te verklaren. Zoals de titel van het boek ook enigszins duidelijk maakt, werd de problematiek van het totalitarisme eerder economisch benaderd dan religieus, zoals in het vorige punt het geval was.

Hoewel The end of economic man uitkwam in 1939, was Peter Drucker aan deze studie begonnen in 1933, toen Adolf Hitler reeds een paar weken aan de macht was. Drucker schreef de laatste bladzijden in april 1937. Dat het boek pas twee jaar later werd gepubliceerd, had zowel te maken met de twijfelende houding van Drucker zelf om zijn werk uit te brengen, alsook met de moeilijkheid om een uitgever te vinden. Dit kwam door de inhoud van het boek, die als controversieel werd aanzien.[56] Drucker was het niet eens met twee los van elkaar staande stellingen die de oorsprong van het nazisme trachtten te verklaren. De ene stelling probeerde het nazisme aan te duiden als een soort manifestatie van het Duitse nationale karakter waar we de oorspraak van konden vinden in de Duitse geschiedenis.[57] Hiernaast was er ook de afbeelding van het nazisme (en ook fascisme) als ‘the dying gasp of capitalism’ met het marxistische socialisme dat gezien werd als de redder.[58] Drucker wou met zijn studie komaf maken met deze stellingen die in zijn ogen waanbeelden waren. Deze ideeën waren gemeengoed voor de publicatie van The end of economic man en waren ook nadien nog zeer belangrijk zoals we later nog zullen zien in het verdere discours. Hiertegenover behandelde Drucker het nazisme – en totalitarisme in het algemeen – als een Europese ziekte waarin Nazi-Duitsland het meest extreem was. Het stalinisme verschilde hier nauwelijks van en was ook niet veel beter. Bovendien, stelde Drucker, was het de mislukking van het marxisme – eerder dan van het kapitalisme – dat leidde tot de wanhoop van de massa en hen tot een gemakkelijke prooi maakte van de totalitaire demagogie. Dit waren stellingen die helemaal niet voor de hand lagen in die periode. Vandaar ook de weifelende houding om het boek te publiceren.

Peter Drucker zocht de oorsprong van het totalitarisme in de sociale en economische sfeer. Een analyse van het totalitarisme vanuit de spirituele sfeer was voor Drucker ondenkbaar, net zoals het omgekeerd zinloos zou zijn de Reformatie te analyseren vanuit een sociaal-economische invalshoek. Drucker zou hierin later door verschillende auteurs worden gevolgd. The end of economic man besloeg acht hoofdstukken, waarvan vooral het eerste en het vijfde hoofdstuk zeer relevant waren binnen het discours naar de oorzaken van het totalitarisme. In het eerste hoofdstuk, waarin Drucker probeerde te verklaren waarom de Duitse massa zich naar het fascisme richtte, maakte Drucker een opmerking die mee verklaarde waarom het zoeken naar de oorsprong van het totalitarisme een ingewikkelde kwestie was. Drucker vond het merkwaardig dat het totalitarisme zomaar opdook terwijl de afkeer ervan bij de overgrote meerderheid zo groot was: ‘Unlike any earlier revolution, not even the minority in the countries of the old order accepts the tenets, the spirit, and the achievements of totalitarianism. And yet, fascism had been gaining ground steadily until it has become master of Europe.’[59] Hij stelde zich hierbij de vraag waarom de democraten de opkomst van het fascisme niet konden verhinderen. Meteen haalde hij ook aan wat volgens hem de reden was, namelijk dat men niet wist wat men bestreed. Men kende wel de symptomen van het nazisme, maar men kende niet de oorzaak of de betekenis. Vandaar ook het opzet van het boek van Drucker om te zoeken naar de origins of totalitarianism.

De sleutel tot het begrijpen van het fascisme of totalitarisme was volgens Drucker de wanhoop van de massa. Hij kwam tot de conclusie dat de massa pas uit wanhoop naar het fascisme greep. Drucker sprak over een gehele sociale orde die was ingestort, waarna men wachtte op een nieuwe orde. Dit had zich reeds twee maal voorgedaan in het verleden, telkens door een achteruitgang van het vertrouwen in the concept of man. In de dertiende eeuw ging het om het concept van de Spiritual Man, in de zestiende eeuw van de Intellectual Man. Drucker stelde in de jaren dertig een ingestorte sociale orde vast gebaseerd op het concept van de economic man, dat zowel een creatie was van het bourgeois-liberalisme als van het marxistische socialisme. Nadat deze orde instortte werd haar plaats niet ingenomen door een nieuwe orde. Dit had kunnen gebeuren door een religieuze heropleving, maar Drucker wees hier in het vierde hoofdstuk op het falen van de kerk. Uiteindelijk zou het sociale vacuüm opgevuld worden door het fascisme. Vandaar ook dat Drucker zei dat ‘the totalitarian revolution is clearly not the beginning of a new order but the result of the total collapse of the old’.[60]

Blijft nog de kwestie open van de landen waar de totalitaire staten zich manifesteerden. Drucker was sceptisch ten aanzien van verklaringen die aangaven dat men dit totalitarisme kon zien aankomen door te kijken naar het nationale verleden van Duitsland of Italië. Zo verwees hij naar Frankrijk dat in haar nationale verleden meer prefascistische kenmerken had dan Duitsland. Er waren de destructieve oorlogen ten tijde van de tirannie van Lodewijk XIV, er waren de dictaturen van beide Napoleons en er was het reactionaire sentiment dat de Dreyfus-affaire veroorzaakte.[61] Drucker was van oordeel dat er iets gemeenschappelijks moest gevonden worden in de Duitse en Italiaanse geschiedenis dat de nederlaag van de democratie kon verklaren. Dit vond hij in de negentiende eeuw waarbij de emotionele en sentimentele verbinding van de massa met Italië of Duitsland geen overwinning was voor de bourgeoisorde, maar eerder een nationale eenmaking. De nationale bewegingen waren vooreerst nationaal, pas hierna democratisch. In die zin verwees Drucker dus toch naar het verleden, maar hij deed dit door te verwijzen naar sociale en politieke karaktertrekken. Hij keek niet naar vroege fascistische uitingen, waaruit volgens hem de oorsprong van het totalitarisme niet viel uit af te leiden.

 

 

2.4. Belangrijke nieuwe inzichten voor het verdere discours

 

Voor het verdere onderzoek naar de totalitaire staten was het uiteraard nodig dat de term totalitarisme een verdere verspreiding kende. Het inzicht dat stilaan meer en meer ontwikkeld werd, was dat de linkse en rechtse dictaturen uit deze periode meer gelijken waren dan aanvankelijk gedacht. Het gebruik van de term totalitarisme voor zowel fascistische als communistische regimes begon al bescheiden aan het einde van de jaren twintig, maar vooral in de jaren dertig. Voornamelijk enkele Amerikaanse auteurs speelden hier een voorname rol in, bijvoorbeeld Calvin B. Hoover, William Henry Chamberlin en John Dewey.[62] De doorbraak van de term totalitarisme en de vergelijking tussen het nazisme en het stalinisme, kwam er vooral met het Molotov-Ribbentroppact op 23 augustus 1939 tussen Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie. Peter Drucker was overigens één van de weinige auteurs die een verdrag van deze aard op voorhand voorspeld had. Na dit niet-aanvalsverdrag zou de term totalitarisme nog grootschaliger in gebruik worden genomen. Dit verdrag was een grote schok voor vele marxisten. Voordien werden Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie vooral als elkaars ideologische tegenpolen gezien.[63]

            Dat het een misverstand was dat fascisme en communisme geboren vijanden zouden zijn, was het uitgangspunt van Franz Borkenau in zijn lijvig boek The totalitarian enemy, dat oorspronkelijk in het Engels verscheen. Het werd voltooid in 1939 en een jaar later uitgegeven. Het is één van de belangrijkste werken van deze Oostenrijkse geschiedfilosoof, cultuurhistoricus en socioloog. De Tweede Wereldoorlog was reeds begonnen toen Borkenau zijn werk uitbracht dat handelde over ‘a discussion of the conflict between the democratic and the totalitarian types of régime, its origins and its results’.[64] De ondertekening van het Molotov-Ribbentroppact was een belangrijke inspiratie voor de inhoud van het boek van Borkenau. Vanaf dit moment zou de term totalitarisme een opvallend stijgend gebruik kennen. Bovendien lanceerde Borkenau ook de termen Brown Bolshevism en Red Fascism, wat duidelijk wijst op verwevenheid tussen beide regimes. De grotere eensgezindheid die meer en meer ontstond over vergelijking tussen het stalinisme en het nazisme zou het debat over het totalitarisme en de vraag naar de oorzaken ervan een enorme duw geven. Borkenau had een grote bijdrage in de aanvaarding van deze vergelijking. Hoewel hij vooral specialist was in het communisme en de Sovjet-Unie,[65] handelde het grootste gedeelte van The totalitarian enemy over Nazi-Duitsland. Dit is niet verwonderlijk aangezien Duitsland op dat moment als totalitaire staat een belangrijke rol aan het spelen was op het wereldtoneel. De vergelijking die hij maakte tussen het fascisme en het marxisme was vernieuwend in een wereld waarin de nazi’s en sovjets voordien als elkaars tegengestelden werden gezien. Zoals eerder aangegeven, werden deze regimes al vroeger met elkaar vergeleken, maar Borkenau ging nog een stap verder en stelde dat ‘Germany was rapidly moving in the direction of a social régime which could only be described as “Marxist”’.[66] Zes jaar na de komst van Hitler was Duitsland, volgens Borkenau, meer geëvolueerd in de richting van Rusland dan andersom.

            Het boek ging vooral over de vergelijking tussen het nazisme en stalinisme, de economie en mentaliteit van de nazi’s en de op gang zijnde oorlog. Zoals de titel van het boek enigszins duidelijk maakt, probeerde Borkenau met The totalitarian enemy in zekere zin de vrije landen en vrije instituties te verdedigen tegen Hitler. Dat het vooral een verdediging was tegen Hitler en minder tegen Stalin, had te maken met de grotere dreiging die op dat moment van Nazi-Duitsland uitging tegenover Europa. Borkenau ging uit van de gedachte dat de vrijheid het totalitarisme moest overwinnen en dat dit enkel overwonnen kon worden door het begrijpen van de aard van het totalitarisme. Dit begrijpen was voor Borkenau geen doel op zich, maar een middel om de totalitaire vijand te verslaan. Maar hierdoor krijgen we onrechtstreeks ook een beeld van wat volgens Borkenau de oorzaken waren voor de opgang van de totalitaire staten in Europa. Opvallend hierbij is dat Borkenau stelde dat de totalitaire revolutie die had plaatsgevonden eigenlijk de sociale revolutie was die Karl Marx ooit voorspelde. Het verschil is echter dat deze revolutie uiteindelijk leidde tot haat, tirannie, nationale twist en barbaarse religies in plaats van tot liefde, meer vrijheid, internationale samenwerking en triomf van de wetenschap. Dat dit uiteindelijk in Duitsland heeft plaatsgevonden, was volgens Borkenau geen toeval. Het was volgens hem zelfs het enige land waar dit had kunnen plaatsvinden, met hun afwijkende geschiedenis vanaf de zeventiende eeuw in vergelijking met andere westerse landen. Aan de andere kant lagen de roots van het totalitarisme dan weer over heel Europa. Er zou geen nazi-revolutie hebben kunnen plaatsvinden zonder andere gebeurtenissen in de Europese geschiedenis, zoals het industriële systeem dat kwam vanuit Engeland en het Jacobijnse model van Napoleon. Borkenau zei dat Duitsers niet minder geciviliseerd waren dan Fransen of Engelsen, maar dat ze sterker in de invloedssfeer van het oosten kwamen, waardoor ze een eigen mentaliteit creëerden. Bovendien was Duitsland na Wereldoorlog I te zwak om te weerstaan aan het nazisme.

Borkenau probeerde met zijn studie aan te tonen dat het totalitaire regime uiteindelijk een onvermijdelijke uitkomst was van de ontwikkeling naar een moderne maatschappij, zoals Marx voorspelde. Door historische omstandigheden was de uitkomst echter anders geworden dan voorzien. Zo is de overgang naar een gecentraliseerde planeconomie een onvermijdelijke, noodzakelijke verandering in de geschiedenis, volgens Borkenau. Maar hij zei ook dat de vele moorden en folteringen die hiermee gepaard gingen helemaal niet tot de onvermijdelijkheid van de geschiedenis behoorden. Wat betreft het bolsjewisme wees hij op verschillende achtergronden met het nazisme. Maar hoewel het verleden van het bolsjewisme en het nazisme verschillend was, en ze waarschijnlijk ook andere richtingen uitgaan in de toekomst, is parallellisme tussen de twee regimes geen oppervlakkigheid. Een belangrijk inzicht dat Borkenau hier lanceerde is dat we, ondanks hun verschillende verleden, niet hoeven te spreken over oorzaken voor het nazisme en oorzaken voor het bolsjewisme, maar dat we effectief kunnen spreken over oorzaken voor het totalitarisme. In zijn hoofdstuk over bolsjewisme vat hij dit perfect samen: ‘… both régimes have emerged as a reaction against the last war and its consequences, or, more broadly speaking, as the result of the political, economic and cultural crisis of the Western world.’[67]

            In dezelfde maand wanneer Borkenau The totalitarian enemy voltooide, schreef ook de conservatieve historicus Carlton J. H. Hayes een artikel, reeds eerder kort aangehaald, over het totalitarisme. Deze tekst was het gevolg van het eerste symposium over de totalitaire staat. In dit artikel probeerde Hayes in twaalf bladzijden dit nieuwe fenomeen uit de westerse beschaving te beschrijven. Alvorens hij tot de kenmerken van het totalitarisme kwam, waren er in zijn tekst enkele beschouwingen te lezen over de oorzaken van het totalitarisme. Wat Hayes in eerste instantie vooral wou duidelijk maken, was dat de totalitaire staten iets volledig nieuw waren in de geschiedenis, en dit ondanks het feit dat dictaturen, despotisme en tirannieën een constante of op zijn minst een terugkerend verschijnsel waren in het westerse verleden. De nieuwigheid zat hem volgens Hayes vooral in het type dictator dat is opgestaan. Hij wees er op dat Mussolini, Stalin en Hitler van lage afkomst waren in vergelijking met voorgaande dictators die uit een goede familie kwamen en een excellente scholing en militaire faam bezaten. Hayes stelde zich in het begin van zijn artikel de vraag hoe het mogelijk was dat Mussolini, Stalin en Hitler aan de macht konden komen. Alvorens tot een verdere toelichting over te gaan, gaf hij ook al meteen het antwoord: ‘It is, I submit, precisely because they have come from the masses rather than from the classes and could therefore more readily get the ear of the masses.’[68]

            Het was deze massa, stelde Hayes, die een bepalende rol speelde in het veroorzaken van het totalitarisme. De massa had een veelbetekende transformatie ondergaan in het recente verleden. Ze werd ontwricht door de intensieve industrialisatie. Een groot aantal mensen werd hierdoor, zoals de Fransen het uitdrukken, déracinés, ontworteld van de grond van hun voorouders, van hun gevestigde gewoontes en traditie en van hun persoonlijke verantwoordelijkheid. Tegelijkertijd vond er een achteruitgang plaats van de traditionele religie en een verduistering van de religieuze waarden. Hierdoor werd, zoals eerder aangehaald, een lege religieuze ruimte gecreëerd bij de massa die moest gevuld worden met een nieuw geloof. Dit kon volgens Hayes niet gevonden worden in ‘humanity’ of ‘science’ omdat deze begrippen te intellectueel, te abstract en te verouderd waren. De massa vond haar nieuwe geloof eerder in materialistisch communisme of in nationalistische vergoddelijking van ‘Blut und Boden’.

            In tegenstelling tot Borkenau wil Hayes echter niet spreken over een totalitaire onvermijdelijkheid. Hayes zei zelf geen calvinistische of marxistische neigingen te hebben en sceptisch te staan tegenover historisch determinisme. Hij wees hiervoor naar de opkomende massa die niet overal in revolte was en de traditionele religie die misschien wel in verval was, maar zeker niet overal zijn invloed had verloren. Hayes was dan ook van oordeel dat de meeste landen in staat zouden zijn te weerstaan aan het totalitarisme. Bovendien, zei hij, hadden de landen waar wel een totalitaire democratie heerste, een nationale beroering meegemaakt: oorlog en wanhoop in Rusland, nederlaag en vernedering in Duitsland, wanorde en ontgoocheling in Italië. Opvallend in het artikel van Hayes is dat hij de totalitaire democratie uiteindelijk zag als iets dat niet paste binnen de gehele historische civilisatie van het Westen. Hij zag het totalitarisme als een reactie, of zelfs revolte tegen de gematigdheid en evenredigheid van het klassieke Griekenland, tegen de orde en wettigheid van het oude Rome, tegen de rechtvaardigheid van de joodse profeten, tegen de liefdadigheid, barmhartigheid en vrede van de christenen, tegen de hele onmetelijke culturele erfenis van de christelijke kerk in de middeleeuwen en de moderne tijd, tegen de Verlichting, de rede en de menselijkheid van de achttiende eeuw, en tegen de liberale democratie van de negentiende eeuw.

            De geschriften van Borkenau en Hayes markeerden een belangrijk moment binnen het discours over het totalitarisme. Vooral de stelling van Borkenau dat nazisme en bolsjewisme niet de ideologische vijanden zouden zijn waarvoor ze altijd werden aanzien, zorgde ervoor dat de term totalitarisme een toenemend gebruik kende. En in navolging hiervan uiteraard ook een toename van het onderzoek naar het concept totalitarisme. Na The totalitarian enemy zouden nog vele andere auteurs zich in hun werken wijden aan het vraagstuk van het totalitarisme. Eén van deze schrijvers die het concept totalitarisme in een lijvige studie zou bespreken, was de Duitse politieke wetenschapper Sigmund Neumann. In 1942 verscheen van hem Permanent revolution: the total state in a world at war, waarin hij de sociale structuur van de totalitaire heerschappij besprak.[69] Hoewel het uitgangspunt van dit boek niet het zoeken naar de oorzaken van totalitarisme was, maar wel de zoektocht naar de innerlijke dynamiek van dit systeem, heeft het in het kader van dit onderzoek zeker zijn belang. Het gaat dan meer bepaald om een inzicht dat Neumann al in zijn inleiding duidelijk maakte, namelijk dat vragen over het hoe en waarom van totalitarisme geen snelle en definitieve antwoorden kennen, omdat ‘all such one-track explanations are dangerous’.[70] Carlton Hayes wees er al eerder op dat het totalitarisme niet paste in de traditie van dictaturen die we doorheen de hele geschiedenis hebben gekend. Ook Neumann benadrukte dit punt, maar hij verklaarde het verschil vanuit een bepaalde doelstelling van het totalitarisme, namelijk het bestendigen en institutionaliseren van hun revolutie. Hoewel Neumann stelde dat Hitler, Mussolini en Stalin in feite symbool stonden voor hun natie, zei hij ook dat het bedoeling was een quasi-institutionele structuur te creëren die de basis was voor de moderne totalitaire heerschappij, zelfs na de dood van de opperste leider. Neumann verwees in dit kader naar het bolsjewisme dat ook na de dood van Lenin was blijven bestaan. Neumann sprak over een totalitaire revolutie die in alle politieke instanties en activiteiten infiltreerde. Het was net deze breedheid van de revolutie die ervoor zorgde dat we de oorsprong van het totalitarisme niet kunnen achterhalen via één enkele aanpak. Om een volledig beeld van het totalitarisme te krijgen moeten we het zowel economisch, sociaal, psychologisch, historisch als ideologisch bestuderen, stelde Neumann. Dit was een belangrijk inzicht voor het verdere onderzoek in het begrijpen van het totalitarisme. Het was ook op deze manier dat hij de totalitaire dictatuur bestudeerde in zijn boek.

Hoewel Neumann vooral de structuur van deze totalitaire staten onderzocht in Permanent revolution, waren er ook in het begin van het boek enkele verwijzingen te vinden naar de oorzaken ervan. Hij deed dit, meer dan zijn voorgangers, door te kijken naar het verleden van de totalitaire staten apart. Hij hechtte veel belang aan de culturele standaarden en politieke tradities in Italië, Rusland en Duitsland. Neumann wou hiermee vooral reageren tegen onderzoekers die de verspreiding van dictatoriale heerschappijen verklaarden door te kijken naar de onderwijsgraad in de landen. Landen waar een hoog percentage van analfabetisme was, zouden vlugger een dictatuur worden. Neumann zei dat dit misschien wel waar kon zijn voor onder andere Rusland, Italië, Spanje en landen in de Balkan; maar toen Duitsland deze lijst vervoegde, werd de zwakheid van dit argument duidelijk. Deze verklaring was echter wel overtuigend geweest als men zou kijken naar het ‘politiek analfabetisme’ van de landen in Centraal- en Oost-Europa waar geen sterke traditie was van self-government en vrije instellingen. Er was niet genoeg tijd om deze tradities aan te passen aan de snelle sociale ontwikkelingen. De opkomst van de moderne politieke democratie viel samen met ingrijpende sociale veranderingen van het moderne industrialisme en de urbanisatie. Het effect van deze grote sociale storingen werd vooral duidelijk met de verandering van de liberale democratie naar de massa-democratie. De leiding van de staat werd door de stijgende uitbreiding van het electoraat een cruciaal punt. Deze massastaat was in de woorden van Neuman ‘the historic hour of the demagogue’.[71] Er was nood aan een leider voor het volk.

 

 

2.5. Besluit hoofdstuk twee

 

Met dit tweede hoofdstuk werd getracht aan te tonen dat er al vrij vroeg, reeds voor het einde van de Tweede Wereldoorlog, een start gemaakt werd van het onderzoek naar de oorsprong van het totalitarisme, een fenomeen waar Europa op dat moment mee te kampen had. Het was in deze periode ook dat enkele inzichten gelanceerd werden waaraan de latere auteurs die schreven over het totalitarisme schatplichtig waren.

            Een idee dat vrij snel ingang vond, was de gedachte dat het totalitarisme enkel mogelijk was doordat christelijke waarden verlaten waren. Het totalitarisme kon profiteren van deze religieuze leegte die achter gelaten werd. Paul Tillich en Eric Voegelin waren twee auteurs die het totalitarisme omschreven vanuit een christelijke invalshoek. Hans Kohn was één van de eersten die nog andere elementen aanbracht die het totalitarisme mee hadden mogelijk gemaakt. De eerste studie die als voornaamste doel had te zoeken naar de oorzaken van het totalitarisme kwam van Peter Drucker met zijn werk The end of economic man. Hij reageerde hierin tegen enkele heersende verklaringen die als gemeengoed werden aanzien in de verklaring voor het ontstaan van het totalitarisme. De visie van een ‘Europese ziekte’ was duidelijk een sneer naar het falen van de eigen Europese cultuur. Dat deze gedachtegang toen nog niet zomaar geaccepteerd werd, wordt aangetoond door de weerstand die er was om het boek te publiceren. Na de publicatie had deze studie echter enorme invloed op verschillende intellectuelen binnen het debat.

In de jaren nadien nam het discours toe en werden enkele belangrijke inzichten gelanceerd door verschillenden auteurs. Carlton Hayes onderstreepte de originaliteit van de totalitaire regeervormen. Het idee dat het totalitarisme iets uniek was in de geschiedenis, zorgde voor een grote vermenigvuldiging van het onderzoek hiernaar. Franz Borkenau zorgde er dan weer mede voor dat het begrip totalitarisme een algemenere aanvaarding kreeg. Hij wees erop dat het perfect mogelijk was de oorzaken van het totalitarisme te onderzoeken, zonder dat men afzonderlijk op zoek moest gaan naar oorzaken voor het bolsjewisme of nazisme. Sigmund Neumann, die de structuur van de totalitaire staten onderzocht, wees op de gedifferentieerdheid van dit totalitarisme en op het feit dat hier rekening mee moest gehouden worden bij het onderzoek. Er was nu eenmaal niet één perfect antwoord op de vraag naar de oorsprong van het totalitarisme. Dit is ook duidelijk als we kijken naar het gebrek aan eensgezindheid die er is bij de verschillende auteurs. Lag de verklaring in de religieuze of eerder in sociaal-economische sfeer? In hoeverre speelde het nationale verleden een rol? Was het totalitarisme onvermijdelijk? De antwoorden op deze vragen werden verschillend ingevuld zoals in dit hoofdstuk werd aangetoond.

Ondanks deze verschillen, was er een vrij grote eensgezindheid op cultuurpessimistisch vlak. Men ging op zoek naar fenomenen uit de Europese geschiedenis. Het was duidelijk geworden dat er iets grondig fout was gegaan, aangezien men in het midden van de twintigste eeuw was uitgekomen bij totalitaire regimes. Maar de verklaringen hiervoor waren, zoals hierboven aangetoond, van verschillende aard. Desondanks is het wel zo dat er ten tijde van het Interbellum en het einde van de Tweede Wereldoorlog stellingen gelanceerd werden die een brede aanvaarding kenden en een beter inzicht in het totalitarisme deden verschaffen. Deze inzichten legden de basis voor het verdere discours over de oorzaken van de totalitaire ideologieën en regimes, een debat dat gekenmerkt werd door haar breedheid.

 

 

Hoofdstuk 3. Verdere tegenstellingen binnen het debat aan het einde van de Tweede Wereldoorlog

 

3.1. Tweespalt in het debat

 

Aan het einde van de jaren dertig en het begin van de jaren veertig werd de basis gelegd voor het debat over de oorzaken van het totalitarisme. Dit debat zette zich verder tijdens de Tweede Wereldoorlog. Deze oorlog was een ware crisis voor Europa. Het totalitarisme had duidelijk aangetoond tot wat het in staat was en intellectuelen gingen zich nog meer afvragen hoe het zo ver was gekomen. Tijdens de laatste oorlogsjaren verschenen enorm veel studies over deze materie. In dit hoofdstuk laten we de belangrijkste aan bod komen. Wanneer we onze blik richten op deze werken, valt het op dat ze grotendeels in twee groepen kunnen worden ingedeeld die tegenover elkaar staan. Een marxistisch discours en een liberaal discours. In het vorige hoofdstuk werd al aangetoond dat het totalitarisme een moeilijk concept was dat zich niet zomaar liet verklaren door één juist antwoord. Maar dat de verklaringen ook zo tegengesteld aan elkaar waren, werd vooral duidelijk als we kijken naar de studies die verschenen in de periode van 1942 tot 1945.

 

 

3.2. Het marxistische discours

 

In het eerste hoofdstuk werd reeds kort het marxisme aangehaald in hun relatie tot het totalitarisme. Marxistisch geïnspireerde auteurs wierpen zich in groten getale op dit vraagstuk, wat zich uitte in vele studies over het totalitarisme. De bekendste namen waren Herbert Marcuse, Erich Fromm, Franz Neumann, Max Horkheimer en Theodor Adorno,[72] waarvan de meesten behoorden tot de Frankfurter Schule. Het zou ons echter teveel doen afwijken als we al deze studies de revue zouden laten passeren. Dit is echter ook niet nodig in het kader van dit onderzoek. Twee auteurs die wel kort worden aangestipt, zijn de Duitsers Max Horkheimer en Theodor Adorno. Ze waren beiden zowel socioloog als filosoof. In 1944 verscheen Dialektik der Aufklärung, een breed opgezet filosofisch werk dat door beide auteurs samen werd geschreven in de periode dat het einde van de nationaalsocialistische terreur in zicht was.

            Dialektik der Aufklärung is een marxistisch standaardwerk dat het heeft over het falen van de Verlichting. Horkheimer en Adorno zagen de opkomende nationalistische, heidense en andere moderne mythologieën niet als de oorzaak van de terugval van de Verlichting, maar als een gevolg van de in waarheid verstarrende Verlichting zelf: ‘Wir glauben… dass die Ursache des Rückfalls von Aufklärung in Mythologie nicht so sehr bei den eigens zum Zweck des Rückfalls ersonnenen nationalistischen, heidnischen und sonstigen modernen Mythologien zu suchen ist, sondern bei der in Furcht vor der Wahrheit erstarrenden Aufklärung selbst.’[73] Dialektik der Aufklärung, in 1972 voor het eerst in het Engels verschenen,[74] bevat vele filosofische beschouwingen en beslaat een brede kritiek van het westerse denken, dat kan gerekend worden tot het fundamentele cultuurpessimisme.[75] Hierin vinden we een basisidee terug van het marxisme met betrekking tot de oorzaken voor het totalitarisme. Voor Hokheimer en Adorno was het duidelijk dat het totalitarisme gegroeid was vanuit het bourgeois liberalisme. Deze gedachte vonden we ook al eerder terug in het werk van Herbert Marcuse, die stelde dat het liberalisme de totalitaire staat uit zichzelf creëerde.[76]

In de zoektocht van de marxisten naar de oorzaken van het totalitarisme speelde de economie een grote rol. Het was het kapitalistische systeem dat leidde tot het totalitarisme. Vandaar ook dat deze auteurs aanvankelijk de Sovjet-Unie niet als een totalitaire staat aanzagen, zoals aangegeven in het eerste hoofdstuk. Het begrip totalitäre Ordnung reserveerden ze enkel voor het fascisme en het nazisme.[77] Toch waren ze voorzichtig in het gebruik van het begrip totalitarisme omdat dit in feite een vereenzelviging inhield van beide systemen. Horkheimer plaatste zowel nationaalsocialisme als bolsjewisme onder de categorie ‘autoritärer Staat’ maar duidde op het verschil door het nationaalsocialisme te omschrijven als ‘Staatskapitalismus’ en het bolsjewisme als ‘integralen Etatismus’.[78] Dat de marxistische denkers de Sovjet-Unie niet als totalitair omschreven, en hier bijgevolg minder kritisch tegenover stonden, was omwille van de politieke context nog een aanvaardbare gedachte. De Sovjet-Unie was immers een belangrijke schakel in de strijd tegen de gemeenschappelijke vijand: Nazi-Duitsland. Zoals we verder in deze verhandeling zullen zien, zou deze houding omwille van nieuwe ontwikkelingen, veranderen.

 

 

3.3. Het liberale discours

 

3.3.1. Hayek en von Mises

 

Een heel ander verhaal vinden we terug bij de auteurs Friedrich Hayek en Ludwig von Mises. Het richtte zich eveneens op economische verklaringen, maar was tegenovergesteld aan het marxistische discours. De theorieën van beide auteurs, die elk in 1944 een boek uitbrachten over het totalitarisme, sloegen in als een bom op het debat en hun nieuwe inzichten waren van groot belang voor het verdere discours. Hoewel hun ideeën grotendeels nieuw waren, waren ze toch schatplichtig aan Peter Drucker die al in de jaren dertig begon te denken in de richting waarin Hayek en von Mises in het volgende decennium verder evolueerden. Deze auteurs, beide voorstander van een eerlijk marktliberalisme, focusten op het corporatistische karakter van de totalitaire regimes, op hun afschaffing van de wettigheid, en op hun monopolistische aanspraken over de kennis van het sociale goed.[79]

            De Oostenrijkse econoom en politiek filosoof Friedrich Hayek schreef The road to serfdom. Hierin poneerde hij een nieuwe invalshoek waarin hij de economische planning aanduidt als de veroorzaker van het totalitarisme. Bernard Bruneteau stelt dat voor Hayek gold dat ‘planisme et totalitarisme seraient ni plus ni moins des notions synonymes’.[80] De verschijning van The road to serfdom deed een geanimeerd debat oplaaien.[81] Hoewel Hayek een nieuwe stelling lanceerde, merkt men toch dat hij het werk van Peter Drucker enigszins als voorbeeld beschouwde. In zijn inleiding wees Hayek al op een belangrijk punt waarmee volgens hem rekening moest gehouden worden in de zoektocht naar de oorzaken voor het totalitarisme: ‘… it would be a mistake to believe that the specific German rather than the socialist element produced totalitarianism. It was the prevalence of socialist views and not Prussianism that Germany had in common with Italy and Russia – and it was from the masses and not from the classes steeped in the Prussian tradition, and favoured by it, that National-Socialism arose.’[82] Hayek wees met beschuldigende vinger naar het socialisme, dat de weg plaveide voor de ‘slavernij’. Hij stelde dat we reeds in de negentiende eeuw gewaarschuwd werden door politieke denkers zoals Alexis de Tocqueville en Lord Acton die deze verbinding toen al maakten.[83] Hayek was een vurige pleitbezorger van de individuele en persoonlijke economische vrijheid. Hij was van oordeel dat centrale planning en de ontmanteling van de vrije markt onvermijdelijk tot het totalitarisme hebben geleid.

            In het geval van de Sovjet-Unie was dit duidelijk, maar ook voor Duitsland en Italië ging Hayek uit van deze these. Net als Drucker was hij van oordeel dat we niet moeten zoeken naar vroege fascistische karaktertrekken in het Duitse of Italiaanse verleden, maar naar sociale aspecten en maatregelen die werden genomen. Hayek maakte duidelijk dat de nazi’s en fascisten in Duitsland en Italië niets nieuws introduceerden, maar verder bouwden op het werk van de socialisten in beide landen: ‘In Germany and Italy the Nazis and Fascists did indeed not have much to invent. The usages of the new political movements which pervaded all aspects of life had in both countries already been introduced by the socialists’.[84] Het totalitarisme werd gezien als de ultieme verwijdering van het liberalisme, dat gestart werd door het socialisme. Ook de nog democratische landen waren niet veilig voor het totalitarisme, zei Hayek. Het argument dat dit onmogelijk was omdat Nazi-Duitsland in zovele opzichten van deze landen verschilde, doet Hayek af als onzin door te stellen dat ‘fifteen years ago the possibility of such a thing happening in Germany would have appeared just as fantastic, not only to nine-tenths of Germans themselves, but also to the most hostile foreign observers (however wise they may now pretend to have been)’.[85]

            Net als Hayek was Ludwig von Mises een Oostenrijks econoom en filosoof. Zijn werk Omnipotent government. The rise of the total state and total war was iets minder bekend dan The road to serfdom, maar heeft zeker zijn plaats binnen het discours over de oorzaken van het totalitarisme.[86] Op de achterflap van het boek lezen we meteen dat von Mises zich in de lijn bevond van Drucker en Hayek. Er staat dat voortdurend wetten en reglementen werden opgesteld met het oog op een betere wereld en om uiteindelijk tot de perfecte maatschappij te komen, maar tegelijkertijd werd hierdoor de poort open gezet voor het totalitarisme zonder dat de mensen dit beseften. Von Mises ging net als Hayek en eerdere auteurs in tegen het idee dat de Sovjet-Unie en Nazi-Duitsland ideologische tegenpolen waren. Het ging allebei om staten die totalitair waren geworden omwille van een socialistisch programma. Hij reageerde, net als Hayek, tegen de beschuldiging van het kapitalisme als veroorzaker van het totalitarisme. Von Mises was hard voor het agressieve Duitse nationalisme dat een fenomeen was van de laatste zestig jaar. Hij was zeer kritisch voor het nationalisme – waarbij hij het nationalisme niet gelijk stelde aan het streven naar recht op nationale zelfbeschikking en politieke autonomie – in het algemeen. Agressieve vormen van nationalisme en het gebrek aan een liberaal beleid waren volgens hem de oorzaken voor de Europese crisis: ‘Within a world of free trade and democracy there are no incentives for war and conquest. In such a world it is of no concern whether a nation’s sovereignty stretches over a larger or a smaller territory.’[87]

            Met deze stellingen waren Hayek en von Mises zeer vernieuwend. Hun invloed was ook enorm, vooral The road to serfdom van Hayek had een grote invloed op latere auteurs. Zowel dit boek van Hayek als de studie van von Mises leverden een gedetailleerde analyse over de oorzaken van het totalitarisme.

 

3.3.2. Verdere beschouwingen over de vrijheid

 

Het werk van vooral Friedrich Hayek kende een grote invloed en weerslag. Het was mede door zijn interesse en steun dat een jaar later The open society and its enemies van de Oostenrijks-Britse filosoof Karl Popper werd gepubliceerd.[88] Het betrof een werk dat uit twee volumes bestond waarbij het eerste de ondertitel The spell of Plato meekreeg en het tweede The high tide of prophecy.[89] Popper begon het boek te schrijven in 1938 wanneer hij het nieuws over de invasie van Oostenrijk had vernomen. In 1943 voltooide hij dit werk dat een pleidooi was voor ‘open societies’, en zich kantte tegen Plato, Hegel en Marx. Volgens Popper waren deze drie filosofen verantwoordelijk voor het idee van ‘closed societies’ dat een gevaar was voor de liberale democratie.

            Popper’s kritiek op Hegel en Marx was meer bepaald een sneer naar hun respectievelijke historicisme en historisch materialisme. Popper hechtte geen geloof aan wetmatigheden in de geschiedenis. Zijn kritiek was dat deze enkel een vooronderstelling waren en dus zeker niet als leidraad mochten dienen voor politiek handelen. Popper bevond zich hier helemaal in de lijn van Hayek die net als hem het utopisme verfoeide, niet in historische wetmatigheden geloofde en voorspellingen over de toekomst wantrouwde.[90] Vooral Hegel kreeg het hard te verduren waarbij Popper het moderne absolutisme en fascisme aanduidde als erfgenamen van zijn ideeën. Voor Marx was Popper minder streng omdat deze wel een open samenleving voor ogen had. In The open society and its enemies ging het niet om recente verschijnselen die de oorzaak van het totalitarisme verklaarden, zoals bij de meeste voorgaande auteurs wel het geval was. Wat het boek voor ons echter een interessante invalshoek geeft, is dat Popper het totalitarisme niet karakteriseerde als iets compleet nieuw: ‘[This book] suggests that what we call nowadays totalitarianism belongs to a tradition which is just as old or just as young as our civilization itself’.[91] Dit is een pessimistische visie die het totalitarisme tracht te verklaren aan de hand van een falend Europees verleden.

In 1945, het laatste oorlogsjaar van de Tweede Wereldoorlog, verscheen nog een ander vermeldenswaardige studie in het kader van het totalitarisme. Het betreft Du Pouvoir. Histoire naturelle de sa croissance van Bertrand de Jouvenel, een Franse politieke econoom en filosoof. Du Pouvoir is een dik boek waarin de Jouvenel een beeld probeerde te schetsen van de macht. Men heeft volgens hem de vrijheid van het volk verward met de macht van het volk.[92] De Jouvenel stelde zich onder meer de vraag waarom het totalitarisme pas in de twintigste eeuw een realiteit werd in Europa en waarom toen pas een totale militarisering tot stand kon komen, terwijl Hitler zeker niet de eerste was die uit was op de verovering van Europa. Waarom was er geen totale mobilisatie bij de bevolking onder Napoleon, Frederik II en Karel XII? Dit kwam, volgens de Jouvenel, simpelweg omdat ze er toen niet toe in staat waren. De verklaring moet gezocht worden in de controles die de moderne overheden ter beschikking hadden: ‘C’est leur pouvoir qui a permis cette mobilisation totale.’[93] De Jouvenel keek meer dan andere auteurs naar de rol van oorlog op het vlak van de macht.

In het veertiende hoofdstuk van Du Pouvoir lanceerde de Jouvenel de notie totalitaire democratie. De Jouvenel bracht in dit hoofdstuk de mogelijkheden onder de aandacht die het principe van de democratie aanbood aan een totalitaire beweging.[94] Bij een totalitaire democratie ging het om een democratisch verkozen meerderheid die alles tot in de details reguleerde en aldus was het begrip totalitaire democratie geen contradictie. Een heel volk overhandigde zich als het ware aan de handen van één ‘équipe’.[95] Het was een belangrijk idee binnen het discours over het totalitarisme dat een paar jaar later meer bekendheid zou verwerven door een boek van Jacob Talmon dat in het volgende hoofdstuk behandeld wordt.[96]

Bertrand de Jouvenel was samen met Friedrich Hayek één van de drijvende krachten achter de Mont Pelerin Society, een internationale organisatie die werd opgericht op 12 april 1947. Ook Karl Popper en Ludwig von Mises maakten er deel van uit. De organisatie was voorstander van het klassieke liberalisme en ijverde voor een vrijemarkteconomie en voor de politieke waarden van een open maatschappij.[97] Het zijn elementen die we ook terug vinden in de boeken van deze auteurs. Hayek, von Mises, de Jouvenel en Popper waren vier van de belangrijkste denkers over het totalitarisme aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Veel van hun ideeën stemden met elkaar overeen. Ze werden allen beïnvloed door de verdediging van de vrijheid, een concept dat volledig in de verdrukking was geraakt door het totalitarisme. Terwijl Popper en de Jouvenel de kwestie meer filosofisch bespraken, gingen Hayek en von Mises wel over tot een gedetailleerde studie naar de oorzaken van het totalitarisme.

 

 

3.4. Besluit hoofdstuk drie

 

In de twee laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog was er een opvallende tweespalt in het discours over de oorzaken van het totalitarisme. Deze opsplitsing was er al eerder, maar manifesteerde zich nu duidelijk doordat het liberale discours doorbrak en lijnrecht tegenover de marxistische visie kwam te staan. Het is opvallend dat de verklaringen van beide strekkingen op economisch vlak te vinden waren. In hun zoektocht naar de oorzaken van de recente verschijnselen richtten deze auteurs zich niet naar mythische of religieuze gebeurtenissen. Er werd ook, in navolging van vroegere auteurs, komaf gemaakt met de gedachte dat de oorzaak ergens in het verre verleden van Duitsland, Italië of Rusland lag. Het is net daarom dat er gezocht werd naar recente maatschappelijke, sociale en economische factoren die plaatsvonden in deze landen. Het is dus duidelijk dat het debat naast verschillende stellingen, ook gekenmerkt werd door de grote invloed van bepaalde theses die gelanceerd werden door intellectuelen ten tijde van het Interbellum en het begin van de Tweede Wereldoorlog.

            De resultaten van de zoektocht van deze auteurs aan het einde van de Tweede Wereldoorlog kunnen in grote lijnen opgesplitst worden in twee grote groepen. De marxisten die het kapitalisme als grote oorzaak van het totalitarisme aanwezen en de liberalen die net het socialisme en de planeconomie met de vinger wezen. Het was een netelige kwestie waarbij vaak zeer tegengestelde conclusies getrokken werden. Het moet gezegd worden dat de liberale invalshoek de grootste omvang kende en een grote invloed had. Dit was op zich niet verwonderlijk. Hun inzichten waren dan wel nieuw, maar in zekere zin ook niet. Al vrij vroeg begonnen auteurs over de crisis te schrijven, en dit vanuit de vrees dat de vrijheid bedreigd werd. In het vorige hoofdstuk werd reeds Karl Mannheim aangehaald als één van de eerste vertegenwoordigers hiervan. Latere auteurs zouden nog sterker op dit vrijheidsconcept focussen. Twee van deze auteurs, Hayek en von Mises, zouden naast deze vrijheidsgedachte ook een grondige analyse doorvoeren over de oorzaken van het totalitarisme. Hun studies markeren een belangrijk moment binnen het discours hierover. In ongeveer dezelfde lijn kunnen de werken van Popper en de Jouvenel geplaatst worden die beide verschenen in 1945. Dit waren in feite de laatste die binnen het kader van de Tweede Wereldoorlog ingingen op de oorzaken van het totalitarisme. Hierna zou de situatie in Europa een andere wending nemen en bijgevolg ook de blik naar het totalitarisme. Nazi-Duitsland zou, in navolging van het fascistische Italië, van de kaart verdwijnen en de Sovjet-Unie was nu de belangrijkste totalitaire staat. In een klimaat van Koude Oorlog zouden zij tegenover de Verenigde Staten en algemener het Westen te komen staan, voorvechters van het vrijheidsidee. Deze trend werd dus al door bepaalde auteurs gezet aan het einde van de Tweede Wereldoorlog.

 

 

Hoofdstuk 4. Een vernieuwde intensiteit met Hannah Arendt op de voorgrond

 

4.1. Een nieuwe context

 

4.1.1. Een nieuwe totalitaire vijand

 

Met de zelfmoord van Adolf Hitler op 30 april 1945 kwam ook meteen een einde aan het Derde Rijk. Het totalitaire Nazi-Duitsland had na meer dan tien jaar opgehouden te bestaan. De wereldsituatie zou er al gauw anders gaan uitzien. Er ontstond een tweestrijd tussen het Westen onder leiding van de Verenigde Staten en het communistische Oostblok met de door Stalin geleide Sovjet-Unie. Vanaf de late jaren veertig zou er met een andere blik dan voordien naar de Sovjet-Unie gekeken worden. Ze werd als een sterkere bedreiging gezien.[98] In de vorige hoofdstukken werd er echter op gewezen dat veel vroeger al werd gekeken naar de Sovjet-Unie als een gevaarlijke totalitaire staat. Er werd aangetoond dat vele auteurs al vrij vroeg de mythe probeerden te ontkrachten als zouden de Sovjet-Unie en Nazi-Duitsland tegenpolen zijn van elkaar. De Sovjet-Unie werd geplaatst in het rijtje van totalitaire staten waartoe ook het Italië van Mussolini en het Duitsland van Hitler behoorde.

Maar toch werd de Sovjet-Unie vanaf het einde van de jaren veertig als een grotere bedreiging aanzien dan voordien. Dit kan men verklaren doordat in de oorlogsjaren weinig dreiging uitging van de Sovjet-Unie en de voorvechters van de vrijheid alles te vrezen hadden van Nazi-Duitsland. De Sovjet-Unie stond bovendien aan de kant van de geallieerden en hielp mee de gemeenschappelijke vijand Nazi-Duitsland verslaan.[99] Met het wegvallen van het nazistische Duitsland – en eerder ook al van het fascistische Italië – bleef de Sovjet-Unie als enige totalitaire staat achter. De dreigende taal van Stalin zorgde er al gauw voor dat de vrije wereld na Nazi-Duitsland met een nieuwe gemeenschappelijke vijand te maken had. Toch was het niet zozeer de houding van Stalin, maar vooral die van de Amerikaanse president Harry Truman die hier voor verantwoordelijk was. Vanaf 1947 zagen de Verenigde Staten het communisme van de Sovjets als steeds bedreigender. Deze angst werd vooral gevoed door de crisis in Griekenland die uiteindelijk de aanleiding gaf tot de befaamde Truman-Doctrine. De Amerikaanse president zette zich als het ware aan het hoofd van een antitotalitaire beweging waarbij hij in zijn toespraken wees op de totalitaire vijand: de Sovjet-Unie.[100] De Sovjet-Unie als de gevaarlijkste vijand voor het vrije Westen werd een algemene gedachte in de Westerse wereld.[101] Men moest zich verdedigen tegen het communisme dat nu vereenzelvigd werd met het totalitarisme. Het is in deze context dat het debat over de oorzaken van het totalitarisme verder ging. Het was een periode waarin de intensiteit van het debat het grootst was. De naoorlogse jaren zouden vele studies over de materie opleveren die vandaag de dag nog steeds belangrijk zijn. Vele denkers probeerden te achterhalen hoe het kwam dat Europa telkens het slachtoffer was van een totalitaire staat die de vrijheid en de democratie bedreigde. Bovendien had de nieuwe vijand een andere ideologie dan de vorige, wat de verklaringen niet vergemakkelijkte. Dat de Sovjet-Unie nu de vijand was, zorgde er wel voor dat er een wijziging kwam in de tweespalt van het debat die aangetoond werd in het vorige hoofdstuk. Marxistische denkers werden in zekere zin buitenspel gezet, terwijl de toon verder vooral werd aangegeven door liberale denkers die vrijheid als het hoogste goed zagen.[102]

Eén van de bekendste van deze auteurs uit de periode vlak na de Tweede Wereldoorlog was de Franse socioloog en politieke filosoof Raymond Aron. Hij was een liberale denker. Hij heeft nooit echt sympathie gehad voor het socialisme of het communisme in de Sovjet-Unie waarmee hij, samen met Albert Camus, een uitzondering was binnen de Franse filosofie.[103] In 1948 voltooide Aron Le grand schisme waarin hij de Koude Oorlog en het totalitarisme besprak.[104] Het was een vroege analyse van de naoorlogse situatie. Aron had al vroeg door dat het Westen na Nazi-Duitsland met een nieuwe te duchten vijand had af te rekenen, namelijk de Sovjet-Unie. Voor Aron was het zich verdedigen tegen de dreiging van het totalitarisme de voornaamste uitdaging van die tijd. Hij zag de beginnende Koude Oorlog als een morele noodzaak.[105] Drie jaar later verscheen Les guerres en chaîne, een nieuwe studie van hem over verschillende aspecten van het totalitarisme en de Koude Oorlog. [106] Aron was hard in zijn analyse voor het stalinisme, waarbij hij de gedachte afwees dat de Sovjetpolitiek een defensieve politiek was die gemotiveerd werd door angst. Voor Aron was het stalinisme een agressief absolutisme en het prototype van een totalitaire staat.

 

4.1.2. De ontdekking van de Duitse vernietigingskampen

 

Tijdens de Tweede Wereldoorlog speelde zich één van de zwartste bladzijden uit de geschiedenis af: de Holocaust. Nazi-Duitsland maakte zich schuldig aan volkerenmoord waarbij miljoenen joden omkwamen. Hiernaast werden ook grote aantallen zigeuners, Slavische volkeren, homoseksuelen, fysiek en mentaal gehandicapten, communisten en nog vele andere groepen mensen op grote schaal vermoord. Tijdens de oorlog waren er al tekenen dat joden werden ondergebracht in concentratie- en vernietigingskampen, maar pas na de oorlog werd pas echt duidelijk op wat voor een schaal. Een systematische Jodenvervolging had plaatsgevonden waarbij naar schatting tussen de vijf en zes miljoen joden werden vermoord, het grootste gedeelte in de gaskamers van de vernietigingskampen. Het antisemitisme maakte meteen deel uit van de nazi-ideologie en politiek, waarbij men trachtte Duitsland te ‘zuiveren’ van het joodse ras. Vanaf 1938 begon deze politiek steeds extremere vormen aan te nemen met de vernietigingskampen als dieptepunt.[107] De schok was enorm. Het eens zo superieure Europa was de plaats geworden van een misdrijf tegen de mensheid dat niemand zich ooit had kunnen voorstellen. Vooral ongeloof en wanhoop voerden de toon. Hoe kwam het dat zovele mensen tijdens de oorlog hadden meegewerkt aan deze genocide? Na de Frans-Duitse oorlog van 1870, de Eerste Wereldoorlog, de economische crisis en de opkomst van het totalitarisme kwam Europa met de Holocaust in een diep dal terecht. De Holocaust zou een grote impact hebben op het discours over de totalitaire staten. Men ging zich de vraag stellen waar de oorsprong lag van deze onmenselijkheid. Ook die andere totalitaire staat, de Sovjet-Unie, bezat straf- en werkkampen. Deze werden de Goelag Archipel genoemd.[108] De Goelags bevonden zich in Siberië en tegenstanders van het regime moesten er dwangarbeid verrichten in erbarmelijke omstandigheden. Het lot van de gevangen in de Goelags was even uitzichtloos als dat van de gevangenen in de Duitse concentratiekampen. Er stierven naar schatting tien miljoen mensen in deze kampen.[109] De grootste expansie vond plaats onder het bewind van Stalin, van 1928 tot 1953. Pas in 1960 werd de Goelag, de overheidsdienst die verantwoordelijk was voor de straf- en werkkampen officieel ontbonden. De historische interpretatie van de Holocaust en de Goelag Archipel blijft tot op de dag van vandaag een moeilijke kwestie. Het beste voorbeeld hiervan was de Historikerstreit Dit was een intellectuele discussie in Duitsland van 1986 tot 1988 waarbij een ‘linkse’ interpretatie, met als bekendste vertegenwoordiger Jürgen Habermas, stond tegenover een ‘rechtse’ met Ernst Nolte als voornaamste spreekbuis. Nolte plaatse de nazi-genocide in een ruimer historisch kader zodat het unieke karakter ervan verloren ging. Habermas stond hier kritisch tegenover. Hij ontwaarde hierin de neiging om zich de last van het eigen bezwaard verleden te ontdoen.[110] Dit is zeer kort samengevat wat in feite een uitgesponnen discussie was in Duitsland. Het maakte duidelijk dat het omgaan met het eigen verleden niet gemakkelijk was wanneer het gepaard gaat met de ergste misdaden tegen de menselijkheid.

De ontdekking van de concentratiekampen en hun onmenselijke karakter hadden zeker hun weerslag op het discours over het totalitarisme. Veel Europese denkers gingen zich door deze misdaden nog meer afvragen waar het fout was gegaan. Ze gingen zich echter toen nog niet bezig houden met hoe deze feiten moesten geïnterpreteerd worden. Wel ging men zich de vraag stellen hoe een dergelijke nachtmerrie kon plaatsvinden in het eens zo superieure Europa. De bekendste persoon die trachtte een antwoord te geven op deze vraag was Hannah Arendt.

 

 

4.2. Hannah Arendt

 

4.2.1. The origins of Totalitarianism van Hannah Arendt

 

De Duits-Amerikaanse filosofe Hannah Arendt is de meest klinkende naam binnen het debat over de oorzaken van het totalitarisme. Met haar meesterwerk The origins of totalitarianism schreef ze het, tot op vandaag de dag nog steeds, bekendste boek over het totalitarisme. Met dit werk werd Hannah Arendt internationaal bekend. Volgens de Engelse politicologen Sir Bernard Crick en Margaret Canovan, die beiden afzonderlijk het werk en de interpretaties van Arendt uitvoerig analyseerden, bood dit boek over het totalitarisme de sleutel tot haar later verder ontwikkelde politieke theorie.[111]

Over The origins of totalitarianism en het werk van Hannah Arendt in het algemeen zijn talrijke studies verschenen. Haar boek over de oorsprong van het totalitarisme werd in detail geanalyseerd. Het is in dit onderzoek niet de bedoeling om The origins of totalitarianism aan een nieuwe analyse te onderwerpen, maar om het te kaderen binnen het bredere debat over de oorzaken van het totalitarisme. Wanneer het totalitarisme ter sprake komt, wordt altijd de naam van Hannah Arendt aangehaald. Vaak wordt de indruk gegeven dat dit zelfs het enige, of toch alleszins het eerste echte standaardwerk is dat op zoek is gegaan naar de achtergrond en oorzaken voor het totalitarisme. Uiteraard is dit niet helemaal correct en gingen in de voorafgaande jaren ook al reeds andere auteurs op zoek naar de oorsprong van de totalitaire staten. Maar hoewel The origins of totalitarianism niet het eerste en zeker niet het enige werk was over de oorzaken van het totalitarisme, was het zonder twijfel wel het meest complete en belangrijke. Wat haar studie zo speciaal maakte, is dat ze vanuit een andere instelling te werk ging dan voorgaande denkers die de oorzaken van het totalitarisme probeerden te achterhalen. Arendt probeerde in de eerste plaats niet om het ontstaan van het totalitarisme en zijn systemen stap voor stap historisch te verklaren. Veel eerder stelde ze zich de vraag waarom en waardoor zulke regimes mogelijk waren geworden en waarom ze zich in de moderne tijd openbaarden.[112] In die zin was Arendt weldegelijk de eerste die op zoek ging naar de diepere oorzaak waarom deze gruwel in het Europa van de twintigste eeuw kon plaatsvinden. Haar ambitie was om dit te achterhalen aan de hand van een analyse van gebeurtenissen in de Europese geschiedenis.[113]

De publicatie van The origins of totalitarianism vond plaats in 1951, een Britse editie van het boek verscheen in hetzelfde jaar onder een andere titel: The burden of our time.[114]  Arendt, die op dat moment al tien jaar in New York woonde, schreef haar boek over het totalitarisme in het Engels, hoewel ze Duitstalig was. Een Duitse versie volgde in 1955 onder de titel Elemente und Ursprünge totaler Herrschaft. Het ging hier om een door Arendt zelf vertaalde en herziene uitgave.[115] Hannah Arendt begon haar boek te schrijven omstreeks 1945 wanneer ze zich realiseerde wat voor een verschrikking het nazibewind was geweest en wat voor een drama de vernietigingskampen hadden teweeg gebracht voor de vele joden en anderen die er terecht waren gekomen.[116] Arendt, die zelf een joodse was, heeft later vaak kenbaar gemaakt wat een schok het voor haar was dat de Duitse nationaalsocialisten het joodse volk wilden vernietigen.[117] The origins of totalitarianism bestaat uit drie grote delen: ‘Antisemitism’, ‘Imperialism’ en ‘Totalitarianism’. Veel van haar ideeën die hierin werden uitgewerkt, ontwikkelde ze waarschijnlijk al in de jaren dertig. De delen over het antisemitisme en imperialisme werden al voltooid in 1946, vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog.[118]

Hoewel het derde deel gezien wordt als het belangrijkste, leveren de eerste twee het kader waarin het totalitarisme kon ontstaan en zijn ze dus belangrijk als men wil kijken naar de oorzaken van het totalitarisme. De moeilijkheid van het boek lag volgens Margaret Canovan voor een stuk bij de eigenaardige relatie van het derde deel met de twee voorafgaande delen. Het originele onderwerp was in principe niet het totalitarisme. Het was pas nadat Arendt zich ook richtte op het stalinisme (naast het nazisme) dat het derde deel tot zijn definitieve vorm kwam.[119] Dit was ook de oorzaak van de meest gehoorde kritiek over haar boek: het gebrek aan evenwicht tussen de behandeling van het nazisme en stalinisme.[120] Arendt pareerde deze kritiek door te stellen dat ze op zoek ging naar het algemene, en niet naar het specifieke. Ze wou tot een inzicht komen over algemene moderne gebeurtenissen, en niet over bijvoorbeeld de specifieke relatie tussen Duitsers en joden. Het nazisme als iets specifiek Duits zien, was voor Arendt trouwens een groot misverstand. Arendt kwam vaak mensen tegen die zeiden dat ze door het nazisme beschaamd waren om Duitser te zijn, en zei hierover: ‘I have often felt tempted to answer that I am ashamed of being human.’[121] Arendt stelde dat de compleet verschillende achtergronden en omstandigheden waaruit nazisme en stalinisme ontstaan waren, terwijl ze uiteindelijk op hetzelfde eindpunt uitkwamen, aantoonden dat de gebeurtenissen binnen de totalitaire regimes niet herleid mochten worden tot een deel binnen een afzonderlijke geschiedenis van Duitsland of Rusland.[122] De reden voor de eerste twee delen van het boek lag in het idee van Arendt dat de gruwelijkheden van de twintigste eeuw hun oorsprong kenden in de negentiende eeuw. De oorsprong voor het totalitarisme zag ze onder andere in de neergang en de ontbinding van de nationale staat en in de opkomst van de moderne massamaatschappij. Arendt sprak over ‘elementen’ die tijdens dit historisch proces waren vrijgekomen en zich binnen het nationaalsocialisme en bolsjewisme tot een totale heerschappij hadden gevormd. Het antisemitisme en imperialisme waren elementen die aan het totalitarisme voorafgingen, maar daarom echter niet noodzakelijk een verklaring boden.[123]

In het eerste deel richtte Hannah Arendt zich op het antisemitisme en de vraag waarom dit centraal stond in het Duitse totalitarisme. Arendt trachtte de keuze voor de joden als slachtoffer van het nazisme te verklaren door er op te wijzen dat de joden zich bevonden in een belangrijke en cruciale relatie met de staat aan de ene kant, en binnen de ‘high society’ aan de andere kant.[124] Politiek gezien maakte de aanval op de joden deel uit van een bredere aanval op het kader van de nationale staat, waarin de joden een cruciale positie hadden. Arendt zou ook focussen op het antisemitisme dat door de nazi’s gebruikt werd om bepaalde doelstellingen te realiseren. Zo werd de massa, die de maatschappij haatte waartoe het niet langer behoorde, gemakkelijk beïnvloed om hun vijandigheid te richten op de joden en niet langer op de staat.[125] Arendt wijdde ook een hoofdstuk aan de Dreyfus-affaire, dat ze zag als een brug tussen de joodse problemen uit de negentiende eeuw en het moorddadige antisemitisme van de nazi’s.

Het deel over imperialisme was het meest uitvoerige. Kort gezegd was het argument van Arendt dat het totalitarisme mede veroorzaakt werd door de herinvoering in Europa van politieke trends die gevormd en uitgevoerd waren gedurende de grote imperialistische expansie van de late negentiende eeuw.[126] Deze expansie vernietigde de oude cohesie en politieke vormen van de natiestaat. Arendt zag drie elementen binnen het imperialisme die medebepalend waren voor het totalitarisme. Ten eerste expansie voor eigen profijt, vervolgens racisme en ten slotte bureaucratie. Met dit laatste verwees ze naar administratieve heerschappij, die in tegenstelling tot politieke heerschappij onverantwoordelijk en wetteloos was.[127] Arendt bood zelf een antwoord op de vraag die het deel over imperialisme als vanzelf deed stellen: Waarom is Groot-Brittannië nooit een totalitaire staat geworden? Zij waren immers de grootste imperiale macht terwijl Duitsland en Rusland nooit echt grote overzeese expansie kenden. Arendt stelde dat, door de geografische afstand in het overzeese imperialisme, de trends die hierboven werden aangehaald zich konden ontwikkelen in het rijk zonder de instituties van de eigenlijke natiestaat te vernietigen. In Centraal-Europa en Rusland vond een andere, meer politiek gevaarlijke, vorm van imperialisme plaats, namelijk het continentale imperialisme. Dit uitte zich in panbewegingen waarover Arendt geen twijfel liet bestaan over de belangrijkheid ervan binnen het kader van het totalitarisme: ‘Nazism and bolshevism owe more to Pan-Germanism and Pan-Slavism (respectively) than to any other ideology or political movement.’[128] Het nationalisme dat deze bewegingen predikte was helemaal geen nationalisme. Het was eerder verwant aan racisme. Voor Arendt was het onderscheid tussen het ware nationalisme aan de ene kant en het racisme en ‘tribale nationalisme’ aan de andere kant zeer belangrijk. Onder waar nationalisme verstond Arendt de gehechtheid van een gemeenschap, zoals de Fransen, aan het land waarin het al lang leefde, aan de instellingen die het ontwikkeld had en aan de geschiedenis waar het trots op was.[129]

Het derde deel van haar boek begon Arendt met een essentiële voorwaarde voor het ontstaan van het totalitarisme, namelijk de opkomende massamaatschappij die was voortgekomen door de ondergang van de klassenmaatschappij. Zonder mensenmassa kon er geen totalitaire staatsvorm bestaan. Belangrijk was dat een massa niet bestond uit mensen met dezelfde interesses of doelen: ‘The term masses applies only where we deal with people who either because of sheer numbers, of indifference, or a combination of both, cannot be integrated into any organization based on common interest, into political parties or municipal governments or professional organizations or trade unions.’[130] Het ging om een ongeorganiseerde groep van individuen die vervuld waren van wanhoop en haat. In Duitsland deed deze massificatie zich voor na de nederlaag in de Eerste Wereldoorlog waardoor vernedering, werkloosheid en inflatie ontstond.[131] Dit was het maatschappelijk materiaal voor de totalitaire beweging van Adolf Hitler.

Uiteindelijk had Hannah Arendt het ook over de concentratie- en vernietigingskampen.[132] Ze zag deze als het centrale kenmerk voor het totalitarisme, waarvan Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie van Stalin de twee voorbeelden van waren.[133] Deze concentratiekampen waren het bewijs voor Arendt dat het totalitaire bewind alles mogelijk maakte en dat mensen in hun handelen tot alles in staat werden gebracht: ‘Total domination, which strives to organize the infinite plurality and differentiation of human beings as if all of humanity were just one individual, is possible only if each and every person can be reduced to a never-changing identity of reactions, so that each of these bundles of reactions can be exchanged at random for any other.’[134] De kampen hadden geen nuttige of economische functie, wat het allemaal nog moeilijker te begrijpen maakte. Toch stelde Arendt dat deze kampen wel functioneel waren voor het totalitarisme. Ze vormden een test voor radicale sociale mogelijkheden, een opleiding in dominantie voor de elite, en een bron van verschrikking om de rest van de bevolking te imponeren. De concentratie- en vernietigingskampen waren daarom een wezenlijk middel om de totale macht duidelijk te maken en om alle vrijheid en spontaniteit te elimineren.[135] De gruwelijke wereld van de concentratiekampen maakte deel uit van het totalitarisme, een huiveringwekkende tegenwereld waarin de werkelijkheid een andere gedaante kon aannemen.

Het essentiële idee voor Arendt was dat de periode na de Eerste Wereldoorlog tot aan de ‘dooi’ in de Sovjet-Unie in de jaren vijftig, een fundamentele breuk was in de geschiedenis van de mensheid met een diepgaande periode ervoor en erna.[136] Deze breuk kwam er door een aanval op de pluraliteit, dat voor Arendt gelijkstond aan een misdaad tegen de menselijkheid. Het ontzeggen van de pluraliteit hield in dat de mens gereduceerd werd tot een massa en overbodig, stateloos en rechteloos werd gemaakt.[137] Hannah Arendt plaatste tegenover een totalitaire gelijkschakeling en nivellering van mensen haar visie van pluraliteit. Het gaat hierbij om een veelheid en diversiteit die van de mensen uitging en die tussen hen een ruimte creëerde waarin zij in eigen verantwoordelijkheid aan hun gemeenschappelijk leven vorm gaven.[138] Dit was een belangrijke gedachte binnen het politieke denken van Hannah Arendt. Margaret Canovan besloot haar analyse uit 1992 van The origins of totalitarianism als volgt: ‘Looking back over Arendt’s theory of totalitarianism, we can see that her thinking moves within the framework of a contrast between two alternative political responses to the predicament of modern humanity. On the one hand, adopting a tactic of which totalitarianism was the extreme form, human beings can maximise their power and minimise their responsibility by pretending not to be human, that is, not to be plural and free: they can side with inhuman forces, make themselves and others into members of an animal species, submerge their capacity for thought in the relentless automatism of single-track logic. Alternatively, they can face up to and accept the implications of their humanity, which means accepting their plurality, their freedom to act and to think, and their joint responsibility to establish a world between them, to set limits to the forces of nature and to bestow rights upon one another.’[139]

De politieke ideeën van Hannah Arendt hebben ook vandaag de dag nog steeds hun belang. Als voorbeeld kunnen we verwijzen naar de aanval op de pluraliteit die we hierboven hebben aangehaald. Met deze gedachte in het achterhoofd zou men het ontwortelen en/of vernietigen van bepaalde bevolkingsgroepen kunnen bestempelen als een misdaad tegen de menselijkheid en als dusdanig vervolgen, zonder te wachten tot de dodenaantallen proporties aannemen zodat men officieel kan spreken van ‘genocide’.[140] De interesse in de ideeën van Arendt en de actualiteitswaarde uit zich in verschillende studies over haar werk, maar ook in heruitgaven en vertalingen. In 2005 verscheen een Nederlandse vertaling van ‘Totalitarianism’, het derde deel van The origins of totalitarianism door Remi Peeters en Dirk De Schutter.[141] In hun inleiding haalden de vertalers drie theses aan, waarmee Arendt trachtte komaf te maken. Als slot van dit betoog over Hannah Arendt, zal dit kort gekaderd worden binnen het bredere debat over de oorzaken van het totalitarisme. De eerste these die werd aangehaald, was het idee dat het totalitarisme een moderne vorm was van tirannie of dictatuur. Ten tweede was er de gedachte dat nazisme en stalinisme elkaars tegenpolen waren en dus niet onder één noemer mochten worden gebracht. De laatste these betrof de gedachte van het totalitarisme als een uitwas van het nationalisme.[142] Het gaat inderdaad om drie van de belangrijkste misverstanden die heersten rond het concept van totalitarisme. Toch dient de rol van Arendt in de ontmanteling ervan genuanceerd – maar daarom niet verminderd – te worden. Wat betreft de eerste these werd in het tweede hoofdstuk reeds Carlton Hayes aangehaald. Hij benadrukte vooral dat het totalitarisme een originele bestuursvorm was en dus niet mocht geplaatst worden in het rijtje van eerdere dictaturen of tirannieën. Arendt zou dit inzicht verder uitvoerig uitbreiden.[143] Tegenover de tweede these dat nazisme en stalinisme tegenpolen zouden zijn, heeft Franz Borkenau al in 1940 een overtuigende argumentatie opgezet, zoals in hetzelfde hoofdstuk werd aangehaald. Het is echter wel zo dat Hannah Arendt de bekendste vertolker was van deze stelling en ervoor heeft gezorgd dat het begrip totalitarisme in zekere zin een gezicht kreeg.[144] Tegenover de derde these is Arendt wel zeer vernieuwend en invloedrijk. Voor haar had totalitarisme niets met nationalisme te maken en werd de nationalistische ideologie enkel als façade gebruikt. Hitler en Stalin schrokken er beide niet voor terug om de eigen natie uit te buiten. De voorkeur van Hitler voor Duits of Arisch ras en voor de Germaanse bodem was vooral een voorwendsel om een vernietigingsmachine op gang te brengen.[145] Arendt was hier zeer vernieuwend want het gaat hier om een erg originele gedachte.

 

4.2.2. Debat tussen Eric Voegelin en Hannah Arendt

 

Het belang van The origins of totalitarianism bleek al vlug uit de grote weerklank die het boek kreeg. Naast de vele positieve commentaren was er ook negatieve en opbouwende kritiek. In het vorige punt werd reeds het meest gehoorde verwijt aangehaald, namelijk dat Arendt zich meer richtte op Nazi-Duitsland dan op de Sovjet-Unie. Een andere kritiek kwam van Eric Voegelin, waarmee Arendt een befaamd debat had in januari 1953 in het tijdschrift The Review of Politics. Eric Voegelin, die reeds in het tweede hoofstuk werd aangehaald als de uitvinder van de term ‘politische Religionen’, schreef een review over The origins of totalitarianism in dit tijdschrift. De uitgevers vroegen Hannah Arendt om een repliek te formuleren, waarna Voegelin nog een concluderende opmerking schreef. Voegelin sprak met zijn betoog overigens ook voor andere denkers – vooral uit de Verenigde Staten en Duitsland – die allen geloofden dat Arendt in The origins of totalitarianism niet voldoende theologisch was.[146]

Voegelin oordeelde dat de analyse van maatschappelijke ontwikkelingen en sociologische wetmatigheden niet voldoende waren om de oorzaak van het totalitarisme te verklaren. Ze hadden dit misschien mee in de hand gewerkt, maar ze bepaalden de reactie inhoudelijk niet:[147] ‘The treatment of movements of the totalitarian type on the level of social situations and change, as well as of types of conduct determined by them, is apt to endow historical causality with an aura of fatality. Situations and changes, to be sure, require, but they do not determine a response.’[148] Voegelin stelde dat men zich moest richten op de mens en de manier waarop deze de wereld en zichzelf hierin ervaarde, om de reacties op maatschappelijke ontwikkelingen te begrijpen.[149] Hij was van oordeel dat The origins of totalitarianism wel diepgaande inzichten bevatte, maar dat Arendt hier niet de juiste conclusies aan vast hing. Voegelin wees hierbij op het idee dat de spirituele ziekte de beslissende eigenschap was die de moderne massa van die van vorige eeuwen onderscheidde. Men zou bij dit inzicht niet verwachten dat men het antwoord afbakende tot de institutionele analyse van de nationale maatschappijen en de groei van een sociaal overtollige massa, oordeelde Voegelin: ‘Then the origins of totalitarianism would not have to be sought primarily in the fate of the national state and attendant social and economic changes since the eighteenth century, but rather in the rise of immanentist sectarianism since the high Middle Ages; and the totalitarian movements would not be simply revolutionary movements of functionally dislocated people, but immanentist creed movements in which mediaeval heresies have come to their fruition.’[150]

In haar antwoord op Voegelin wees Arendt op wat ze de grootste moeilijkheid vond bij het schrijven over het totalitarisme, namelijk ‘how to write historically about something – totalitarianism – which I did not want to conserve but on the contrary felt engaged to destroy’.[151] Haar oplossing bestond erin om een doelbewust versplinterde aanpak te volgen om de elementen te vinden die het totalitarisme kristalliseerden, in plaats van een geschiedenis van het totalitarisme als dusdanig te schrijven.[152] Voor Arendt ging het niet om het schrijven van een geschiedenis over het antisemitisme of het imperialisme. Het ging echter om het analyseren van elementen van Jodenhaat en elementen van expansie in zover dat deze elementen zichtbaar waren en een beslissende rol speelden voor het fenomeen totalitarisme: ‘The book therefore, does not really deal with the “origins” of totalitarianism – as its title unfortunately claims – but gives a historical account of the elements which crystallized into totalitarianism.’[153] Sommige van deze elementen gingen misschien vroeger terug dan de achttiende eeuw, maar Arendt twijfelde sterk aan de theorie van Voegelin dat de ‘opkomst van het immanente sektarisme’ sinds de Late Middeleeuwen uiteindelijk eindigde in het totalitarisme. Arendt ging ook niet akkoord met de gedachte dat een spirituele ziekte de beslissende eigenschap was die de moderne massa van die van vorige eeuwen onderscheidde. Voor haar lag het onderscheid met de menigte van vorige eeuwen in de verschillende interesses en doelen die de massa in haar tijd hadden. Arendt volgde Voegelin helemaal niet in het idee van het totalitarisme als een seculaire religie want ‘there is no substitute for God in the totalitarian ideologies’.[154]

De uitgevers van The Review of Politics vroegen Voegelin om een concluderende opmerking. Hierin beperkte hij zich tot het aanhalen van het belangrijkste verschilpunt tussen zijn theorie en die van Hannah Arendt. Arendt, zei Voegelin, trok lijnen van afbakening op wat zij als het feitelijke niveau van de geschiedenis beschouwde. Ze kwam tot welonderscheiden gehelen van fenomenen van het type totalitarisme en ze was bereid dergelijke gehelen te accepteren als uiteindelijke essentiële eenheden. Voegelin zelf nam afstand van deze methode omdat het het feit negeerde dat deze zelfvorming van bewegingen in de geschiedenis, zowel institutioneel als ideologisch, geen theoretische vorming was: ‘The investigation inevitably will start from the phenomena, but the question of theoretically justifiable units in political science cannot be solved by accepting the units thrown up in the stream of history at their face-value.’[155]

 

 

4.3. Jacob Talmon

 

Een paar maanden nadat The origins of totalitarianism werd gepubliceerd, verscheen een nieuw boek dat op lange termijn evenzeer een belangrijke rol zou gaan spelen binnen het debat over de oorzaken van het totalitarisme. Het betrof The origins of totalitarian democracy van de in Polen geboren Israëlische historicus Jacob Leib Talmon,[156] die net als bijvoorbeeld Raymond Aron bekend stond om zijn anti-communistische ideeën.[157] Dit boek van Talmon had echter niet meteen de grote publieke impact die The origins of totalitarianism van Hannah Arendt wel had. Dit kwam doordat Talmon’s boek niet direct over het heden sprak en zich niet bezighield met brandende onderwerpen als racisme en imperialisme.[158] Voor Talmon ging het, net zoals voor Arendt, erom de afschuwelijke gebeurtenissen uit hun eigen tijd te verklaren. Opmerkelijk is wel dat Arendt de focus legde op Nazi-Duitsland, terwijl Talmon zich meer richtte op de Sovjetpolitiek, waarvan hij geloofde dat deze voortkwam uit de Verlichting. Deze gedachte vonden we ook al terug in het marxistische discours, dat besproken werd in het derde hoofdstuk. Dit is opvallend omdat Talmon in tegenstelling tot deze auteurs geen marxist was.

            Jacob Talmon was een gepassioneerde aanhanger van Alexis de Tocqueville. Talmon zag zijn poging om het revolutionaire messianisme van de twintigste eeuw te begrijpen als een uitbreiding op het onderzoek van de Tocqueville om de dreiging van het ‘democratische despotisme’, zoals het verscheen in de post-Franse revolutie periode, te verklaren.[159] Binnen de studie van Talmon zijn enkele belangrijke elementen te onderscheiden die hij aanhaalde in zijn inleiding. De twee vormen van de democratie vormden het belangrijkste element. Aan de ene kant was er de liberale democratie die een politiek voerde van trial and error en het politieke systeem zag als een pragmatisch middel dat zich beriep op menselijke vindingrijkheid en spontaniteit. De totalitaire democratie aan de andere kant – die hij ‘politiek messianisme’ noemde – was gebaseerd op de aanvaarding van de enige en exclusieve waarheid in de politiek. Beide vormen voinden de vrijheid het hoogste goed. Bij de eerste lag de essentie van deze vrijheid in de spontaniteit en de afwezigheid van dwang, bij de tweede was er het geloof dat vrijheid enkel kon bereikt worden binnen een absoluut collectief doel. Beide vormen van democratie kenden hun oorsprong in de Verlichting en bestonden naast elkaar sinds de achttiende eeuw, stelde Talmon. In Europa vond een neergang plaats van de traditionele orde en religie, waarbij de staat overbleef als enige bron van sanctie en moraal. Dit was een beslissende gebeurtenis, volgens Talmon, in een tijd waar politiek werd beschouwd onafscheidelijk te zijn van ethiek: ‘The decline of the idea of status consequent on the rise of individualism spelt the doom of privilege, but also contained totalitarian potentialities. If, as will be argued in this essay, empiricism is the ally of freedom, and the doctrinaire spirit is the friend of totalitarianism, the idea of man as an abstraction, independent of the historic groups to which he belongs, is likely to become a powerful vehicle of totalitarianism.’[160]

            Talmon benadrukte sterk het onderscheid tussen een links en rechts totalitarisme. Rechts richtte zich op de collectieve entiteit, de staat, de natie of het ras, terwijl links meer een universeel karakter had. Links ging ook uit van de goedheid en perfectheid van de menselijke natuur, terwijl voor het rechtse totalitarisme de mens zwak en corrupt was. Daardoor kon voor Talmon de term democratie enkel verbonden worden met links totalitarisme, en niet met rechts. Na dit onderscheid richtte de analyse van Talmon zich enkel op het linkse totalitarisme. Zijn belangrijkste inzicht hierbij was het volgende: de totalitaire Sovjetstaat kende haar oorzaak niet in pretotalitaire kenmerken in de Russische geschiedenis. Bovendien waren niet Marx en Lenin de bronnen van deze gevaarlijke staat, maar wel figuren uit het Westen, zoals de Franse revolutionair Maximilien Robespierre. Talmon benadrukte vooral echter de rol van diens leermeester Jean-Jacques Rousseau en dan vooral het concept van de ‘algemene wil’. Talmon zei dat dit concept ervoor zorgde dat de wil van de politieke gemeenschap kon onderscheiden worden van de wil van allen, wat meer een optelsom was van de wil van alle individuen. De algemene wil hield in wat men moest willen. Mensen konden in die zin gedwongen worden om vrij te zijn: ‘Democratic ideas and rationalist premises are Rousseau’s means of resolving the dilemma. According to him the general will would be discerned only if the whole people, and not a port of it or a representative body, was to make the effort. The second condition is that individual man as purely political atoms, and not groups, parties or interests, should be called upon to will.’[161] Nadien maakte Talmon duidelijk hoe deze ideeën van Rousseau ten tijde van de Franse Revolutie de basis werden van de politiek van de revolutionairen. Dit vormde het prototype van hoe Lenin later zou bepalen wat het proletariaat moest willen. Naast Rusland zouden deze kenmerken ook in de dictaturen van Duitsland, Italië en Spanje te vinden zijn.[162]

            Deze inzichten van Jacob Talmon vonden niet meteen weerklank, maar na een paar jaar vond het idee van Rousseau als een voorloper voor het totalitarisme ingang in de academische wereld. Er verschenen verschillende studies van zowel voor- als tegenstanders van zijn stelling.[163] Hoewel het inzicht van Talmon nieuw was, bevestigde hij een trend die al bij vorige intellectuelen gaande was, zoals in de vorige hoofdstukken aangehaald. De oorzaak van het totalitarisme moest niet gezocht worden in de vroegere dictaturen van bepaalde landen of pretotalitaire kenmerken. Eerder ging het om bepaalde ideeën die doorgang vonden met als gevolg maatschappelijke verschuivingen die hun weerslag hadden op politiek vlak.

 

 

4.4. Besluit hoofdstuk vier

 

Het einde van de jaren veertig en begin van de jaren vijftig markeerde een belangrijke en intense periode binnen het debat over de oorzaken van het totalitarisme. De auteurs die aan bod kwamen – Raymond Aron, Hannah Arendt, Eric Voegelin en Jacob Talmon – hebben belangrijke inzichten geleverd die op lange termijn van grote invloed waren. Naast nieuwe inzichten werd er ook verder gebouwd op ideeën van denkers uit de vorige jaren, ondanks een gewijzigde context. Deze was veranderd door het wegvallen van Nazi-Duitsland. De Sovjet-Unie was de nieuwe gemeenschappelijke vijand. Toch betekende dit niet meteen een radicale koerswijziging binnen het discours. Ten eerste waren deze auteurs, wier werken verschenen in de vroege jaren vijftig, van dezelfde generatie als de schrijvers van wie het werk in de oorlogsperiode verscheen en hadden ze het regime van Nazi-Duitsland bewust meegemaakt. Veel van hun ideeën werden toen reeds ontwikkeld. Ten tweede werd na de oorlog duidelijk welke verschrikkingen de totalitaire regimes met zich hadden meegebracht. Zowel in nazi- als in sovjetkampen kwamen miljoenen mensen om het leven. Deze harde confrontatie met de realiteit vertaalde zich ook naar de geschriften van de intellectuelen die trachtten te ontdekken hoe zulke gruwelijkheden mogelijk waren in het eens zo superieure Europa.

            Vooral Hannah Arendt was op dit vlak de meest klinkende naam. The origins of totalitarianism was haar bekendste werk en een mijlpaal binnen het discours over de oorzaken van het totalitarisme. Ze werd gedreven in haar studie door de ontdekking van de Duitse concentratiekampen en de tragedies die zich hier hadden afgespeeld. Arendt zorgde ervoor dat bepaalde denkbeelden uit de voorgaande jaren een nieuwe fundering kregen en hiermee volledig doorbraken. Het nazisme en stalinisme werden definitief onder de noemer totalitarisme gebracht en de gedachte dat deze totalitaire staten niet pasten in een rijtje van vroegere dictaturen werd helemaal duidelijk gemaakt. De oorzaken zouden moeten gezocht worden in bepaalde maatschappelijke gebeurtenissen die het totalitarisme voorafgingen. Voor Arendt waren het antisemitisme en imperialisme twee van deze gebeurtenissen. Arendt wees er wel op dat het elementen waren die daarom nog niet het totalitarisme volledig verklaarden. Ook Jacob Talmon, minder bekend dan Arendt maar ook met een grote invloed, had begrepen dat men het totalitarisme niet kon verklaren door in de geschiedenis van een bepaald land vroege vormen van het totalitarisme proberen te ontwaren. Zijn verwijzingen naar ideeën uit de Franse Revolutie waren vernieuwend en radicaal, maar daarom niet minder invloedrijk. Hij zou later, tot in de jaren tachtig, zijn theorie verder uitbouwen en bijval vinden bij andere intellectuelen. Talmon zag het totalitarisme duidelijk als de uitkomst van het falen van de Europese cultuur. Hierin verschilde hij met Hannah Arendt. Arendt was in feite een beetje een uitzondering binnen het discours op dit vlak. De periode van het totalitarisme stond volledig apart in de geschiedenis, het ging om het radicale kwaad. Het ging om een fundamentele breuk in de geschiedenis van de mensheid.

Een constante binnen het discours over de oorzaken van het totalitarisme, bleef de onenigheid tussen de verschillende denkers. Het meest illustratief hiervoor was het debat dat gevoerd werd tussen Hannah Arendt en Eric Voegelin naar aanleiding van de verschijning van The origins of totalitarianism, waarbij Voegelin een meer religieuze benadering van het fenomeen nodig achtte. De discussie werd beleefd gevoerd waarbij beide hoofdrolspelers de moeilijkheid van het probleem erkenden. Het bevestigde vooral een inzicht dat tien jaar eerder, toen het debat nog in zijn kinderschoenen stond, gelanceerd werd door Sigmund Neumann. Hij haalde aan dat over de oorzaken van het totalitarisme geen snelle en eenduidige antwoorden te geven waren. Zelfs op het hoogtepunt van het debat, de periode 1951-1953, bleef dit de belangrijkste vaststelling.

 

 

Hoofdstuk 5. Einde van het totalitarisme in Europa, maar niet van het debat erover

 

5.1. Hoogtepunt totalitarisme voorbij in Europa

 

De dood van Stalin in 1953 had veel gevolgen voor de Sovjet-Unie. In de jaren nadien zou er een nieuw en soepeler beleid gevoerd worden. Men sprak van de destalinisatie. Hoewel de Sovjet-Unie bleef bestaan zou het niet langer de totalitaire staat zijn die het was onder het bewind van Stalin. Hiermee was een einde gekomen aan een periode waarin de totalitaire regimes een hoofdrol speelden in Europa.[164] Maar daarmee was het debat over het totalitarisme nog niet afgesloten. De intellectuelen die erover schreven hadden de totalitaire regimes meegemaakt in levende lijve. Men was het erover eens dat dit een episode was die nooit meer herhaald mocht worden, wat het debat over het totalitarisme uiteraard deed toenemen.

            In het vorige hoofdstuk werd de periode 1951-1953 besproken, veruit de belangrijkste jaren binnen het debat over de oorzaken van het totalitarisme. Dit was echter geen eindpunt. Het bracht immers inzichten tot stand die het debat een nieuwe impuls gaven. Bovendien was het een soort van nieuwe start, waarbij het totalitarisme in Europa tot het verleden behoorde. In dit hoofdstuk wordt kort de start van dit nieuwe begin besproken. Er doken nieuwe namen van intellectuelen op, alsook denkers die al in de voorgaande jaren hun stempel hadden gedrukt op het debat.

 

 

5.2. Conferentie over het totalitarisme

 

5.2.1. De problemen van het totalitarisme

 

In 1954 verscheen een uitgave van een conferentie over het totalitarisme onder redactie van Carl Joachim Friedrich. De conferentie had reeds plaatsgevonden van 6 tot 8 maart 1953 onder impuls van de American Academy of Arts and Sciences in Boston. Veertig mensen uit de intellectuele wereld participeerden eraan, waaronder Hannah Arendt, Karl W. Deutsch, Alexander Gerschenkron, Waldemar Gurian, George F. Kennan, Harold D. Lasswell, Sigmund Neumann en David Riesman. Er werden negentien papers gepubliceerd, waarop telkens een discussie volgde. De conferentie bestond uit zeven delen, elk over een ander thema, wat dus ongeveer neerkwam op twee of drie papers per thema. Het tweede deel had als onderwerp The nature of totalitarianism en is binnen de context van de oorzaken van het totalitarisme het interessantste.

            Carl Friedrich, een Duits-Amerikaanse politieke wetenschapper, liet in de inleiding van deze bundel over de conferentie, enkele probleempunten van het totalitarisme aan bod komen.[165] Het totalitarisme zag hij als het meest complexe probleem van zijn eigen tijd. Wat vooral opvallend was, was dat de belangrijkste geleerden in zowel de sociale wetenschappen, rechten als geschiedenis, het totalitarisme niet hadden zien aankomen. Veblen noch Durkheim, Jellinek, noch Duguit, Weber noch Pareto hadden kunnen voorspellen dat het totalitarisme zich zou openbaren in Europa. Dat dit niet te voorspellen was, maakt het extra moeilijk om het te verklaren. Friedrich richtte zich dan tot het debat over het totalitarisme dat gekenmerkt werd door twistpunten. Dit illustreerde hij door te wijzen op de discussie die de voorbije jaren was gevoerd of de Sovjet-Unie en Nazi-Duitsland tegenpolen waren, dan wel gelijken: ‘Scholarly analysis has been impeded by the recurrent sharp reversals in American public opinio non this subject. About 1936, for instance, the difference was strongly emphasized; in 1939-40 it was gainsaid; in 1943-45 it was considered very marked indeed; since 1947 is has been all but obliterated.’[166] Discussiepunten over het totalitarisme uitten zich ook in de conferentie. Friedrich wees erop dat de deelnemers vaak sterk verschillende meningen hadden, en dit soms zelfs over bepaalde basisaspecten in de interpretatie van het totalitarisme. Zo was er de vraag of het totalitarisme nu vooral een economisch, antropologisch of politiek fenomeen was. En wat was nu precies de rol van de economische planning, de alleenheerschappij of de Duitse of Russische geschiedenis? Het waren discussiepunten die al eerder in het debat aan bod kwamen, en ook in 1954 nog een belangrijke rol speelden. Als conclusie zei Friedrich dat het aan de lezer zelf was om zich een beeld te vormen op basis van de papers en discussies. Het kon ook niet de bedoeling zijn van een conferentie gelijk deze om tot oplossingen te komen die verwoord werden in resoluties en door iedereen werden geaccepteerd. Wel hadden de deelnemers aan de conferentie een beter zicht gekregen op de problematiek rond het totalitarisme. Velen hebben enerzijds hun inzichten moeten bijstellen of werden bevestigd in hun theorieën anderzijds.

 

5.2.2. The nature of totalitarianism

 

Het gedeelte over de aard van het totalitarisme draaide grotendeels rond de fundamentele kwestie of het totalitarisme gelijkgesteld kon worden aan oudere vormen van despotisme of tirannie, dan wel behandeld moest worden als iets historisch uniek. De eerste tekst, geschreven door de Russische socioloog Nikolai S. Timasheff, behandelde de definitie van het totalitarisme en de consequenties hiervan voor verder onderzoek van het concept totalitarisme. Hij zag het totalitarisme als een variant van oudere fenomenen van despotisme en dictatuur. [167] Lijnrecht hier tegenover stond de visie van Carl Friedrich, die in zijn paper enkele interessante conclusies trok. Hij begon zijn betoog door twee bekende theses binnen het debat over het totalitarisme aan te halen. Ten eerste was er de veronderstelling dat fascistische en communistische totalitaire maatschappijen praktisch hetzelfde waren. De tweede these hield in dat het totalitarisme historisch uniek en sui generis was. Friedrich was van oordeel dat deze twee theses dicht met elkaar verbonden waren en bijgevolg samen moesten onderzocht worden. Hij maakte wel de opmerking dat de Sovjet-Unie en Nazi-Duitsland geen volledige gelijken waren en dat het totalitarisme ook niet volledig uniek was, omdat niets nu eenmaal zo is.

Friedrich haalde vijf factoren aan die het totalitarisme definieerden en uniek maakten. Drie van deze factoren hingen nauw samen met de gevorderde technologie, wat een groot verschil was met vroegere dictaturen. Het ging om moderne wapen- en communicatietechnologie, en om terroristische politiecontrole die van deze twee technologieën gebruik maakte. De eerste twee factoren, ideologie en partij, hingen niet samen met de gevorderde technologie. Toch hadden ook deze twee aspecten een vitale relatie met andere gemeenschappelijke kenmerken van de hedendaagse maatschappij. Het ging om een stijging van de algemene geletterdheid, de context van een christelijke traditie en de ‘democratische’ antecedenten van de totalitaire regimes. Het ging dan om Marx en Engels in het geval van de Sovjet-Unie. Mussolini en Hitler organiseerden dan weer partijen met een programma voor de massa dat werd ontworpen om zoveel mogelijk aanhangers te winnen. Dit was een groot verschil met bijvoorbeeld de absolute monarchen uit de zeventiende en achttiende eeuw. Friedrich duidde erop dat dit alles kon leiden tot de misvatting dat democratie, christendom en technologie in zijn ogen het totalitarisme hadden veroorzaakt: ‘All that is meant is that it could only have arisen in the kind of context created by Christianity, democracy and modern technology. But it seems basically unsound to pick out of past intellectual history some one or several exponents or supposed exponents of some aspect of totalitarian views – for instance, of an authoritarian society, be it Plato of Thomas Aquinas, Hobbes or Rouseau, Hegel or Carlyle – and hold him “responsible” for the totalitarian movements or societies by claiming that he was a totalitarian.’[168] Hiermee bekritiseerde Friedrich de theorie van Jacob Talmon. Friedrich stelde dat de weg van het Westerse denken liep van zowel Luther tot Lincoln, als van Luther tot Hitler. Totalitarisme kon niet ontstaan zonder antecedenten, maar deze veroorzaakten het totalitarisme niet. De regimes van Stalin en Hitler waren dan ook geen onvermijdelijke uitkomst van de geschiedenis. Friedrich besloot door te zeggen dat ‘the totalitarian societies are bacically alike, and they are historically unique; but why they are what they are we don’t know’.[169] Friedrich wees hierbij op de discussie tussen Hannah Arendt en Eric Voegelin. Hij prees de opmerking van Arendt dat haar opzet niet was om de oorzaken van het totalitarisme aan te halen. Het ging voor Arendt wel om de elementen te achterhalen, waardoor het totalitarisme kon ontstaan.

            De  laatste paper binnen het deel over de nature of totalitarianism werd geschreven door de Pool Jerzy G. Gliksman. Glikman’s tekst handelde niet echt over de oorzaken van het totalitarisme, maar wel over één van de belangrijkste aspecten van het totalitarisme, namelijk de terreur. Gliksman besprak de terreur in de Sovjet-Unie, die hij typeerde als een sociale maatregel uit voorzorg waarbij de autoriteiten niet alleen misdadigers, maar ook potentiële misdadigers onder de knoet hielden. Gliksman aanzag de terreur in een totalitair regime, althans in de door hem onderzochte Sovjet-Unie, niet als een doel op zich.[170] Deze visie werd sterk bestreden door Hannah Arendt in de discussie die volgde op de papers van Timasheff, Friedrich en Gliksman.[171] Ook Paul Kecskemeti, een andere deelnemer aan het congres, was kritisch over de paper van Gliksman. Zijn voornaamste kritiek over het inzicht van Gliksman over de Sovjetterreur luidde: ‘It is an error, I think, to focus on the prophylactic function of terror. Its action is not purely such. It is directed not against offenders, or even possible future offenders, but against the entire populace.’[172] Wat betreft de papers van Timasheff en Friedrich is het opvallend hoeveel meeval de stellingen van Friedrich kregen. Het betrof hier inzichten die al jaren geleden in het debat werden geïntroduceerd en dus duidelijk een blijvende betekenis hadden. Bijna alle intellectuelen, vooral ook Hannah Arendt, schaarden zich achter Friedrich, al had iedereen ook zijn kleine bedenkingen. Zo had George Denicke in de omschrijving van het totalitarisme door Friedrich, graag het voluntarisme als zesde factor toegevoegd gezien. Het bleef echter vooral bij dergelijke kleine aanmerkingen, wat ons op basis van deze discussie doet besluiten dat er grote eensgezindheid was over het unieke karakter van het totalitarisme.

 

5.2.3. Waldemar Gurian

 

Een laatste paper van de conferentie die hier aan bod komt, was van de hand van Waldemar Gurian, een Russische politieke wetenschapper. Deze tekst behoorde tot het deel Totalitarianism and ideology. Er zijn twee redenen waarom we Waldemar Gurian bespreken. Vooreerst was hij een belangrijke intellectuele denker binnen het debat over het totalitarisme die verscheidene artikels aan deze materie wijdde.[173] Bovendien had Gurian ook een diepe indruk nagelaten op Hannah Arendt,[174] toch wel de meest vooraanstaande figuur die zich mengde in de discussie over de oorzaken van het totalitarisme. Ten tweede sloot Gurian met zijn theorie sterk aan bij denkers zoals Paul Tillich en Eric Voegelin, waarmee we het debat in deze masterproef een aanvang lieten nemen. In die zin is Gurian een perfecte afsluiter om de cirkel rond te maken.

            Zijn tekst in de conferentie ging over het totalitarisme als politieke religie.[175] Op het vlak van religie lag het grote verschil met vroegere dictaturen, stelde Gurian. In het despotisme van de achttiende eeuw werkte religie als een controle op het regime. Dit veranderde met het totalitarisme, sterker nog: ‘On the contrary, energies and forces which formerly had their outlet and expression in religion, limiting the old despotic ruler, are now driving forces behind and in the new despotic regimes of the 20th century. The totalitarian ideologies replace and supersede religion.’[176] Het totalitarisme en hun macht vervingen God en de religieuze instituten, zoals de kerk. De totalitaire bewegingen waren seculiere religies. Er werd geen geloof gehecht aan een transcendente wereld of aan een almachtige God. Toch vond Gurian deze afwijzing van het geloof geen obstakel om de totalitaire bewegingen te karakteriseren als politiek-sociale religies. Met deze ideeën sloot Gurian sterk aan bij denkers die twintig jaar eerder de opkomst van het totalitarisme toewezen aan de leegte die ontstond door het verlaten van de christelijke waarden. In het spoor hiervan ontstond de gedachte van het totalitarisme als een serieuze bedreiging voor de religie. Het was dit idee dat Gurian in zijn paper verder uitwerkte. In de discussie die hierop volgde, werd duidelijk dat dit inzicht navolging vond, maar ook dat religie (en ideologie) binnen het totalitarisme een moeilijke kwestie bleef.[177] In deze context valt ook de discussie tussen Hannah Arendt en Eric Voegelin te kaderen. Het toont aan dat twintig jaar na de start van het debat, de discussies en verschillende meningen steeds een constante waren gebleven.

 

 

5.3. Geen einde van het debat

 

Met de dood van Stalin kwam er nog lang geen einde aan de Sovjet-Unie. Toch was de ergste periode van het totalitarisme voorbij, namelijk de periode 1933-1953. Hoewel deze verhandeling zich beperkt tot deze periode, kwam er helemaal geen einde aan de discussie rond de oorzaken van het totalitarisme. Deze beperking werd ingevoerd om een beeld te creëren van de discussie ten tijde van de Europese totalitaire staten zelf. Het ging om de intellectuelen die het totalitarisme in levende lijve ondervonden en op zoek gingen naar de vraag waarom het in de periode waarin zij leefden mis ging met Europa. In 1953 waren reeds de belangrijkste inzichten geleverd rond deze materie.

De vraag naar de oorzaken van het totalitarisme is een vraag die ook vandaag nog gesteld wordt en nog steeds interessante boeken en artikels oplevert. Het einde van het nazisme en stalinisme bracht ook geen einde aan het debat. Na het congres van de American Academy of Arts and Sciences over het totalitarisme, was het niet lang wachten op nieuwe invloedrijke studies. Het eerste voorbeeld verscheen in 1956 onder de titel Totalitarian dictatorship and autocracy.[178] Het werd geschreven door Carl Friedrich, drijvende kracht achter het congres, en Zbigniew Brzezinski,[179] een Pools-Amerikaanse politieke wetenschapper die later onder Jimmy Carter veiligheidsadviseur van de Verenigde Staten werd. Dit boek verwierf meteen grote bekendheid en invloed in het debat. In veel opzichten bevatte deze studie een continuïteit, of zelfs een systematisch overzicht van eerder verschenen theorieën uit de jaren dertig en veertig. Zo wezen de auteurs in de inleiding op de invloed die ze ondergingen van onder andere Hannah Arendt, Sigmund Neumann en Franz Neumann. De studie van Brzezinski en Friedrich is vooral bekend geworden omwille van hun stelling dat een totalitair regime – waaronder zij het nazisme, fascisme en Russisch en Chinees communisme verstonden – zich onderscheidde als een model bestaande uit zes met elkaar in verband staande kenmerken. Het ging om (1) een officiële, totale, Messiaanse ideologie; (2) een monopolistische massapartij, geleid door een dictator gebaseerd op een sterke personencultus; (3) een systeem van terreur uitgevoerd door geheime politie; (4) een monopolie of controle op alle vormen van massacommunicatie; (5) een monopolie of controle over het gebruik van geweld; (6) een geplande economie.[180] Met deze indeling brachten Friedrich en Brzezinski de zoveelste studie over het totalitarisme met grote invloed op de markt. Het was niet de laatste, want het debat was en is nog niet ten einde.

 

 

5.4. Besluit hoofdstuk vijf

 

Toen in 1953 de meest kenmerkende periode van het totalitarisme achter de rug was, waren al zeer vele studies verschenen over het ontstaan van deze regimes. Veel interessante inzichten werden gelanceerd, die op hun beurt discussies uitlokten tussen verschillende intellectuelen. In het eerste hoofdstuk werd al aangegeven, dat het ging om een debat gekenmerkt door zowel continuïteiten als discontinuïteiten. Dit blijkt duidelijk op het congres over het totalitarisme, dat hier als eindpunt van deze masterproef werd aangehaald. Het was een congres dat volgde op de periode 1951-1953, de meest vruchtbare jaren in het debat over de oorzaken van het totalitarisme.

            Opvallend is dat tijdens de start van het debat ideeën werden gelanceerd die op het congres over het totalitarisme nog steeds van grote invloed waren. Als we de tekst van Carl Friedrich aanhalen over het unieke karakter van het totalitarisme, merken we duidelijk de invloed van intellectuelen uit de jaren dertig en veertig zoals Carlton Hayes en Franz Borkenau. Zij legden, samen met enkele andere auteurs, de basis voor het debat dat in de jaren vijftig zijn hoogtepunt zou kennen. Bovendien was de eensgezindheid over deze theses bij bijna alle intellectuelen die deelnamen aan het debat opmerkelijk. Dit merken we uit de discussie die volgde op de paper van Friedrich. Over het unieke karakter van het totalitarisme was iedereen het zo goed als eens geworden. Het feit dat het totalitarisme als uniek aanzien werd, geeft meteen ook een verklaring over de omvangrijkheid van het debat. Men werd geconfronteerd met iets compleet nieuw, iets uniek, wat het niet verwonderlijk maakte dat dit de pennen in beroering bracht. Meer discussie was er over een andere kwestie, namelijk die van het religieuze karakter van het totalitarisme en de omschrijving ervan als een seculiere religie. Net als de stellingen van Hayes en Borkenau, ging het hier om ideeën die reeds teruggingen tot de jaren dertig en nog steeds belangrijke invloed hadden. Ook over deze kwestie was er dus sprake van continuïteit, met dit verschil dat er hier meer meningsverschillen waren.

            Een ander punt dat we kunnen opmerken is de invloed die de intellectuelen op elkaar hadden, ondanks de verschillende meningen. Naarmate het debat is gevorderd, is gebleken dat vele denkers ideeën van elkaar overnamen, hun eigen stellingen bijschaafden of hun mening moesten herzien. Dit blijkt vaak uit de discussies die volgden op de papers van de conferentie. Het is ook duidelijk dat in 1953 nog lang niet alles over het ontstaan van het totalitarisme gezegd was. Het debat zou in de jaren nadien nog verschillende interessante werken voortbrengen, zowel van auteurs die al in de periode 1933-1953 actief waren, als door een nieuwe lichting onderzoekers. De belangrijkste inzichten waren echter reeds gelanceerd in deze periode. Alle latere onderzoekers waren er schatplichtig aan.

 

 

Besluit

 

In deze masterproef werd een beeld geschetst van het debat over de oorzaken van het totalitarisme in Europa in de periode tussen ongeveer 1933 en 1953. Vele intellectuelen hadden zich gemengd in dit debat. Dit kwam grotendeels door de bezorgdheid dat belangrijke westerse verworvenheden zoals vrijheid en democratie in het gedrang kwamen. Deze concepten zijn ook vandaag nog de belangrijkste drijfveer om het totalitarisme kritisch te benaderen. Het debat werd in deze verhandeling gelinkt aan een vorm van cultuurpessimisme. Dit wil zeggen dat er specifiek gekeken werd naar de manier waarop intellectuelen vragen gingen stellen over de eigen Europese cultuur. Deze werd lang als superieur aanzien, maar door opeenvolgingen van catastrofes in Europa met het totalitarisme als dieptepunt, moest dit beeld worden bijgesteld. Na het eerste hoofdstuk waarin de hernieuwde belangstelling voor het totalitarisme, de problematiek van het concept totalitarisme en het ontstaan en verspreiding van de term totalitarisme aan bod kwamen, werd gekozen voor een chronologisch overzicht van dit debat in vier delen.

            Het eerste gedeelte situeerde zich tot de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog en begon al vrij vroeg. Reeds aan het einde van de jaren twintig en de vroege jaren dertig werden bekommernissen geuit over het gevaar voor de vrijheid. Hierdoor werd duidelijk dat het geen verrassing was dat het debat zulke grote omvang aannam nadat het totalitarisme was doorgebroken. Deze eerste periode was belangrijk om verschillende redenen. Vooreerst zagen we een verschil in de context waarin de verklaringen voor de opkomst van het totalitarisme werden gezocht. Een verklaring die vrij snel ingang vond, bevond zich in de religieuze sfeer waarbij verschillende denkers het totalitarisme vanuit een christelijke invalshoek probeerden te verklaren. Een andere soort verklaring, die later in het debat ook de overhand zou nemen, bevond zich in de sociaal-economische sfeer. Peter Drucker legde hier de basis met zijn studie waarin hij specifiek op zoek ging naar de oorzaken van het totalitarisme. Ten tweede was deze periode vooral ook belangrijk omdat er enkele theses werden gelanceerd die het debat een enorme push gaven en waar latere denkers over het totalitarisme schatplichtig aan bleven. Het ging dan vooral om twee belangrijke stellingen. Carlton Hayes benadrukte het unieke karakter van het totalitarisme in de geschiedenis, terwijl Franz Borkenau aantoonde dat het nazisme en stalinisme perfect onder de noemer totalitarisme konden worden gebracht. Men moest dus niet op zoek naar de oorzaken van het nazisme en stalinisme apart, maar men kon een debat voeren over de oorzaken van het totalitarisme. Hierover bestond echter niet één pasklaar antwoord. Sigmund Neumann wees op de gedifferentieerdheid van het totalitarisme dat zich verder zou vertalen in het debat hierover.

            Een tweede gedeelte besloeg de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog. In deze geschriften bleek duidelijk de doorbraak van verklaringen in de sociaal-economische sfeer. Er trad echter een tweespalt op tussen een marxistisch discours en een liberaal discours. Het kwam er grotendeels op neer dat de marxisten het kapitalisme aanduidden als de oorzaak voor het totalitarisme, terwijl de liberalen het socialisme en de planeconomie als oorzaak zagen. Onze keuze om deze korte episode tussen twee belangrijke delen te voegen, werd gemaakt om te wijzen op de politieke context die ook zijn belang had op het debat. Doordat na de Tweede Wereldoorlog Nazi-Duitsland zou verdwijnen, bleef de Sovjet-Unie als enige totalitaire staat over. Zij waren nu de grote vijand voor het Westen. Hierdoor werden de marxistische verklaringen in zekere zin buiten spel gezet en vonden de inzichten van het liberale discours een voortzetting bij latere denkers.

            Het derde deel besloeg slechts de korte periode 1951-1953, maar was wel de belangrijkste binnen het debat over de oorzaken van het totalitarisme. Hannah Arendt en Jacob Talmon schreven elk een zeer invloedrijke studie over de oorzaken van het totalitarisme. De studie van Arendt wordt nog steeds als de belangrijkste gezien binnen het hele debat. Als reactie op haar studie verscheen een reactie van Eric Voegelin, die er op wees dat Arendt het totalitarisme te weinig religieus benaderde. Hier zien we nog steeds het onderscheid dat er ook al aan het begin van het debat was, namelijk tussen een spiritueel-religieuze verklaringsgrond en een meer sociaal-economische.

            In het vierde gedeelte tot slot werd als afsluiter een conferentie besproken waarin gedebatteerd werd over verschillende inzichten die in de voorgaande delen aan bod waren gekomen. Het was een soort synthese van het debat. Het was duidelijk dat de periode tot 1953 vele belangrijke werken en stellingen had voortgebracht over de oorzaken van het totalitarisme. Er werd ook aangehaald dat het debat in de jaren nadien nog verder ging en nog verschillende interessante studies opleverde, maar dat de belangrijkste inzichten reeds waren geleverd voor 1953.

            Doorheen deze vier delen werd gekeken naar de manier waarop intellectuelen de oorsprong van het totalitarisme probeerden te begrijpen. Ze moesten op zoek naar verklaringen om een antwoord te bieden op de vragen waarom dit in Europa kon plaatsvinden en waarom in die periode. Aanvankelijk werd gedacht dat zulke gebeurtenissen alleen maar elders hadden kunnen plaats vinden, omdat ze daar een mindere ontwikkeling kenden dan in het superieure Europa. Maar het totalitaire regime dat in Duitsland aan de macht kwam en de grote aanhang die het kreeg bij de Duitse bevolking zorgde ervoor dat deze gedachte verlaten diende te worden. Om de oorsprong van het totalitarisme in Europa te verklaren gingen denkers zich richten op het Europese verleden, waarbij we enkele interessante tendensen kunnen terugvinden. De meeste intellectuelen beperkten zich hierin niet tot het nationale verleden, maar gingen net op zoek naar verklaringen die te vinden waren in een bredere algemene context. Wanneer er toch gefocust werd op elementen in het nationale verleden, werd vooral gekeken naar politieke en sociaal-economische factoren die een voedingsbodem konden bieden voor het totalitarisme, maar het daarom nog niet op zich verklaarden. Deze stelling werd het meest concreet uitgewerkt door Hannah Arendt. Toch vond dit inzicht al vroeger plaats en is het opvallend dat het een zeer algemene aanvaarding kende. Maatschappelijke of economische factoren hadden mee geleid tot situaties die het mogelijk maakten voor het totalitarisme om door te dringen in Europa. De meeste intellectuelen waren het er over eens dat kijken naar dictatoriale of vroege totalitaire vormen in het nationale verleden geen verklaring boden voor het ontstaan voor het totalitarisme. Indien dit wel het geval zou zijn geweest, was het logischer dat bijvoorbeeld Frankrijk met zijn absolute monarchen een totalitair regime zou kennen in de twintigste eeuw en niet Duitsland. Hierdoor waren bijna alle intellectuelen van mening dat men het totalitarisme niet had kunnen zien aankomen of voorspellen. Evenmin werd het gezien als een onvermijdelijke uitkomst van de geschiedenis, al waren er op dit vlak toch verschillende meningen. Dit was lang niet het enige punt waar geen overeenstemming over was. Zo werd hierboven al gewezen op de verschillende benaderingswijzen waarop men het totalitarisme probeerde te verklaren. Eerder religieus of meer maatschappelijk en politiek? Een ander verschil in de verklaring was de tijdsperiode. Denkers zoals Jacob Talmon, Max Horkheimer en Theodor Adorno gingen de oorsprong van dit totalitarisme vrij vroeg in de geschiedenis plaatsen. Bij zulke theorieën was het cultuurpessimisme het sterkst aanwezig, waarbij de gedachte overheerste dat de Europese cultuur gefaald had. Andere intellectuelen legden hun verklaringen bij minder recente gebeurtenissen. Het ging wel om elementen uit het Europese verleden, maar er was minder de drang om te wijzen op een falende Europese cultuur. In deze verklaringen wees men dus wel naar het Europese verleden, maar was er een veel minder sterke pessimistische ondertoon over deze cultuur.

            In hun verklaringen speelden verschillende elementen een rol. Zo was er de vorm van het totalitarisme. Vooral marxistische denkers zagen de Sovjet-Unie niet als een totalitair regime, wat zich dan ook uitte in hun theorieën over de oorzaken van het totalitarisme. Ook het fascistische Italië werd vaak niet als totalitair beschouwd. Een ander element dat een rol speelde in de verklaringen was de politieke context. De Sovjet-Unie werd duidelijk anders bekeken op verschillende tijdstippen die samenhingen met gebeurtenissen op het internationale toneel. Ook de concentratiekampen speelden een belangrijke rol. Men hoorde vaak de vraag hoe zoiets kon gebeuren in Europa. Nu werd ook meer algemeen de vraag gesteld hoe het zo ver was gekomen met de mensheid in het algemeen. Hannah Arendt ging spreken over het radicale kwaad. Ze duidde de periode van het totalitarisme aan als een breuk in de geschiedenis met een periode hiervoor en hierna die compleet verschilde van deze gruwelijke periode.

            Het debat over de oorzaken van het totalitarisme eindigde niet in 1953. De belangrijkste inzichten werden echter gelegd voor 1953. Latere studies zijn allen schatplichtig aan de studies uit de periode 1933-1953. Het was een periode waarin niet enkel Hannah Arendt, maar ook veel andere intellectuelen, op zoek gingen naar de oorzaak van het totalitarisme. Dit leverde een interessant debat op over één van de belangrijkste episodes uit de Europese geschiedenis.

 

 

Bibliografie

 

 

Bronnen [181]

 

Literatuur

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Dit vooruitgangsdenken brak vooral door in de periode van de Verlichting. Zie: SPADAFORA, D., ‘Progress’, A.C. KORS red., Encyclopedia of the Enlightenment, III, Oxford, 2003, 367-372.

[2] Dit zijn de namen die het vaakst genoemd worden als men het heeft over het totalitarisme in Europa. Soms laat men Mussolini uit deze lijst weg, of worden Franco of Salazar eraan toegevoegd.

[3] Het gaat dan ongeveer om de tijdspanne tussen 1933, wanneer Hilter in Duitsland aan de macht kwam, en 1953 wanneer Stalin stierf, al zullen er ook enkele studies van voor en na deze periode aan bod komen.

[4] Dit boek van Gleason was tevens een belangrijke leidraad voor deze masterproef. Zie: GLEASON, A., Totalitarianism: the inner history of the Cold War, Oxford, 1995.

[5] Ibidem, 108-120; Gleason beperkte zich in dit hoofdstuk tot de werken van Hannah Arendt en Jacob Talmon en de reacties hierop; ARENDT, H., The origins of totalitarianism, New York, 1951; TALMON, J.L., The origins of totalitarian democracry, Londen, 1952; Gleason liet in zijn boek wel nog vele andere auteurs aan bod komen in andere contexten.

[6] Ook vandaag nog verschijnen vele studies over dit standaardwerk van Hannah Arendt. Vooral Margaret Canovan is belangrijk geweest voor het onderzoek hierover: CANOVAN, M., The political thought of Hannah Arendt, Londen, 1974; CANOVAN, M., Hannah Arendt: a reinterpretation of her political thought, Cambridge, 1992.

[7] Er bestaat een diffuse grens tussen cultuurpessimisme en maatschappijpessimisme, maar hier zal niet dieper worden op ingegaan. Voor een beter begrip van het begrip cultuurpessimisme en aanverwante concepten, zie AERTS, R., ‘Prometheus en Pandora. Een inleiding tot cultuurkritiek en cultuurpessimisme’, R. AERTS en K. VAN BERKEL red., De pijn van Prometheus: essays over cultuurkritiek en cultuurpessimisme, Groningen, 1996, 10-66; Zie ook het werk van Jo Tollebeek, auteur van onder andere De toga van Fruin. Zie: TOLLEBEEK, J., De toga van Fruin: denken over geschiedenis in Nederland sinds 1860, Amsterdam, 1990.

[8] SPENGLER, O., Der Untergang des Abendlandes: Umrisse einer Morphologie der Weltgeschichte, München, 1922.

[9] RABINBACH, A., ‘Review article: moments of totalitarianism’, History and theory, 45 (Februari 2006), 72.

[10] GLEASON, A., Totalitarianism, 212.

[11] Ibidem, 214.

[12] RABINBACH, A., ‘Review article: moments of totalitarianism’, 74.

[13] CUSHMAN, T. red., A matter of principle: humanitarian arguments for war in Iraq, Berkeley, 2005, 14.

[14] RABINBACH, A., ‘Review article: moments of totalitarianism’, 98-99.

[15] McLEAN, I. en McMillan A. red., The concise Oxford dictionary of politics (Oxford paperback reference. XII), 2de uitg., Oxford, 2003, 543.

16 Ibidem, 30.

[17] GLEASON, A., Totalitarianism, 10.

[18] Toch zijn er ook auteurs die enkel Nazi-Duitsland en het stalinisme in de Sovjet-Unie als totalitair bestempelen en het fascisme in Italië niet. Zo twijfelt bijvoorbeeld de politieke wetenschapper Juan J. Linz aan het totalitaire karakter van fascistisch Italië, hoewel de term net daar ontstond. Zie: LINZ, J.L., Totalitarian and authoritarian regimes, Boulder (Colorado), 2000, 7-8. Deze studie verscheen voor een eerste keer in 1975 in een handbook van Fred Greenstein en Nelson Polsby. Zie: LINZ, J.J., ‘Totalitarian and authoritarian regimes’, Macropolitical theory, F.I. GREENSTEIN en N.W. POLSBY, Reading, 1975, 175-453; Men zou kunnen zeggen dat Mussolini – in tegenstelling tot Hilter en Stalin – geen duidelijke conceptie had van een cultuur die hij als doel voor ogen had, maar vooral acties ondernam in zijn eigen persoonlijke belang. Zie: INGERSOLL, D.E., Communism, fascism and democracy, Columbus (Ohio), 1971, 121.

[19] BRUNETEAU, B., Les totalitarismes, Parijs, 1999, 8.

[20] GLEASON, A., Totalitarianism, 31-32.

[21] RABINBACH, A., ‘Review article: moments of totalitarianism’, 76.

[22] Ibidem, 85.

[23] Voor enkele interessante systematische vergelijkingen tussen het regime van Hitler en Stalin zie KERSHAW, I. en LEWIN, M. red., Stalinism and Nazism: dictatorships in comparison, Cambridge, 1997; ROUSSO, H. red., Stalinisme et nazisme: histoire et mémoire compare, Brussel, 1999; OVERY, R., The dictators: Hitler’s Germany and Stalin’s Russia, Londen, 2004.

[24] Enkele theorieën hierover kwamen van Gilbert Allardyce en A.F.K. Organski: ALLARDYCE, G., ‘What fascism is not: thoughts on the deflation of a concept’, The American Historical Review, 84 (April 1979), Nr. 2, 367-388; ORGANSKI, A.F.K., The stages of political development, New York, 1965; Zie ook BESSEL, R., Fascist Italy and nazi Germany: comparisons and contrasts, Cambridge, 1996; Voor een gedetailleerd overzicht van de kenmerken van het fascisme/nazisme zie de standaardwerken GRIFFIN, R. red., Fascism, Oxford, 1995; MILZA, P., Les fascismes, Parijs, 1985.

25 NEUMANN, F., Behemoth: the structure and practice of national socialism, Londen,1942; MARCUSE, H., ‘Der Kampf gegen den Liberalismus in der totalitären Staatsauffassung’, Zeitschrift für Sozialforschung, 3 (1934), 161-195; MARCUSE, H., Aufsätze aus der Zeitschrift für Sozialforschung 1934-1941, Frankfurt, 1979.

[26] ISAAC, J.C., ‘Critics of totalitarianism’, T. BALL en R. BELLAMY red., The Cambridge history of twentieth-century political thought, Cambridge, 2003, 199.

[27] De term sistema totalitaria is afkomstig uit AMENDOLA, G., ‘Maggioranza e minoranza’, Il Mondo (12 mei 1923); Volgens de Duitse historicus Jens Petersen die belangrijk onderzoek verricht heeft naar het gebruik van de term totalitarisme, is dit de eerste keer dat het woord opdook. Zie: PETERSEN, J. ‘Die Entstehung des Totalitarismusbegriffs in Italien’, M. FUNKE red., Totalitarismus, Düsseldorf, 1978, 105-128; Een oudere belangrijke studie kwam van de Duitse filosoof Martin Jänicke die een doctoraatsthesis schreef over het gebruik van de term totalitarisme. Zie: JÄNICKE, M., Untersuchungen zum Begriff totalitärer Herrschaft, Vrije Universiteit Berlijn, 1969.

[28] GLEASON, A., Totalitarianism, 14-15.

[29] POLIN, C., Le totalitarisme, Parijs, 1982, 8-11.

[30] Opera omnia di Benito Mussolini, vol. 21, Firenze, 1956, 362. Geciteerd uit: GLEASON, A., Totalitarianism, 15-16.

[31] GLEASON, A., Totalitarianism, 16.

32 Ibidem, 16-30.

[33] Ibidem, 28.

[34] JÄNICKE, M., Untersuchungen, 36-37.

[35] GLEASON, A., Totalitarianism, 29-30.

[36] JÄNICKE, M., Untersuchungen, 49-51.

[37] MANNHEIM, K., Ideologie und Utopie, Bonn, 1929.

[38] MANNHEIM, K., Ideology and utopia: an introduction to the sociology of knowledge, L. WIRTH en E. SHILS vert., New York, 1936.

[39] KETTLER, D., MEJA, V., STEHR, N., Karl Mannheim, Chichester, 1984, 12; Over de kritieken op Ideologie und Utopie van Mannheim verscheen in 1981 een artikel van Richard Ashcraft. Hij wees hier op de kritiek die zowel van marxistische als van niet-marxistische auteurs kwam. Zie: ASHCRAFT, R., ‘Political theory and political action in Karl Mannheim’s thought: reflections upon Ideology and utopia and its critics’, Comparative Studies in Society and History, 23 (1981), Nr. 1, 23-50.

[40] MANNHEIM, K., Mensch und Gesellschaft im Zeitalter des Umbaus, Leiden, 1935; MANNHEIM, K., Man and society in an age of reconstruction, E. SHILS vert., Londen, 1950; Alle belangrijke werken van Mannheim waren verzamelingen van essays. De Duitse en Engelse versies verschillen telkens op verscheidene vlakken van elkaar. Zie: KETTLER, D., MEJA, V., STEHR, N., Karl Mannheim, 34.

[41] LOADER, C., The intellectual development of Karl Mannheim. Culture, politics, and planning, Cambridge, 1985, 136.

[42] KETTLER, D., MEJA, V., STEHR, N., Karl Mannheim, 15.

[43] Het essay verscheen oorspronkelijk in het Engels. Het gaat dus niet om een vertaling.

[44] KOHN, H., ‘Between democracy and fascism’, G.S. Ford red., Dictatorship in the modern world, Minneapolis, 1935, 151.

[45] GLEASON, A., Totalitarianism, 39.

[46] De Nederlandse politicoloog en filosoof Govert J. Buijs stelde in zijn proefschrift dat de jonge generatie intellectuelen die geconfronteerd werd met de opkomst van totalitaire regimes, zich niet meer kon vinden in het testament van Max Weber (door de onontkoombare teloorgang van het christelijke geloof, heeft de moderne mens geen criteria meer wie voor hem ‘God’ of ‘duivel’ is). Deze jonge intellectuelen moesten nu op zoek naar nieuwe concepten om het onderscheid tussen een gezond en misdadig regime te kunnen onderscheiden. Zie: BUIJS, G.J., Tussen God en Duivel. Totalitarisme, politiek en transcendentie bij Eric Voegelin, Amsterdam, 1998, 20.

[47] DAWSON, C., ‘Religion and the totalitarian state’, Criterion, 13 (1934), 1-16.

[48] TILLICH, P., ‘The totalitarian state and the claims of the church’, Social Research, 1 (1934), 407.

[49] Eric Voegelin werd in Duitsland geboren als Erich Vögelin, maar zou zijn naam veranderen bij zijn naturalisatie tot Amerikaans staatsburger in 1944.

[50] VOEGELIN, E., Die politischen Religionen, Stockholm, 1939.

[51] BUIJS, G.J., Tussen God en Duivel, 21-22.

52 MARITAIN, J., Humanisme integral. Problèmes temporels et spirituals d’une nouvelle chrétienté, Parijs, 1936.

[53] HERZ, D., ‘Der Begriff der “politischen Religionen” im Denken Eric Voegelins’, H. MAIER red., Totalitarismus und Politische Religionen. Konzepte des Diktaturvergleichs, Paderborn, 2003, 196-197.

[54] HAYES, C.J.H., ‘The novelty of totalitarianism in the history of western civilization’, Proceedings of the American Philosophical Society, 82 (1940), Nr. 1, Symposium on the Totalitarian State (23 feb. 1940), 95.

[55] Het boek werd voor het eerst uitgegeven in mei 1939. Ik heb gebruik gemaakt van een herduk uit december 1940. De ondertitel luidde a study of the new totalitarianism. Zie: DRUCKER, P.F., The end of economic Man: a study of the new totalitarianism, New York, 1939. In andere versies werd ook de ondertitel tbe origins of totalitarianism gebruikt. Het gaat echter om een ongewijzigde versie.

56 DRUCKER, P.F., The end of economic Man: the origins of totalitarianism, New Brunswick (New Jersey), 1995, xv-xvi; Het betreft hier een herdruk met een nieuwe inleiding door de auteur.

 

[57] Dit was de klassieke visie, die echter zeer generaliserend was en weinig rekening hield met de complexiteit van het fenomeen totalitarisme. Zie: BRACHER, K.D., Zeitgeschichtliche Kontroversen: um Faschismus, Totalitarismus, Demokratie, 5de uitg., München, 1984, 119.

[58] DRUCKER, P.F., The end of economic Man, xvi.

[59] Ibidem, 4.

[60] Ibidem, 224.

[61] De Dreyfus-affaire was een schandaal uit de Franse politiek waarbij de joods-Franse officier Alfred Dreyfus (1859-1935) valselijk veroordeeld werd, als zou hij een Duitse spion geweest zijn.

[62] HOOVER, C.B., Bolshevism, fascism and capitalism, New Haven (Connecticut), 1932; HOOVER, C.B., ‘Dictatorships and democracies’, Virginia Quarterly Review, 10 (April 1934), 161-176; CHAMBERLIN, W.H., ‘Farewell to Russia’, Atlantic Monthly, 78 (November 1934), 359-368; CHAMBERLIN, W.H., ‘Russia and Germany – Parallels and contrasts’, Atlantic Monthly, 79 (September 1935), 564-573; DEWEY, J., Freedom and culture, New York, 1939.

[63] GLEASON, A., Totalitarianism, 47-48.

[64] BORKENAU, F., The totalitarian enemy, Londen, 1940, 7.

[65] Franz Borkenau was in 1921 ook zelf lid geworden van de communistische partij in Duitsland, maar zou hier in 1929 afstand van nemen. Hij bleef wel politiek geëngageerd. Zo was The totalitarian enemy een werk dat handelde over de totalitaire vijand die moest overwonnen worden in naam van de vrijheid.

[66] BORKENAU, F., The totalitarian enemy, 21.

[67] Ibidem, 210.

[68] HAYES, C.J.H., ‘The novelty of totalitarianism’, 93.

[69] NEUMANN, S., Permanent revolution: The total state in a world at war, New York, 1942; In 1965, drie jaar na de dood van Sigmund Neumann, verscheen een heruitgave waarbij een voorwoord van Hans Kohn werd toegevoegd. Het is deze versie die in het kader van dit onderzoek werd gebruikt: NEUMANN, S., Permanent revolution: the total state in a world at war, 2de uitg., New York, 1965.

[70] NEUMANN, S., Permanent revolution, xi.

[71] Ibidem, 5.

[72] Deze auteurs schreven allemaal verschillende werken over het totalitarisme. In deze voetnoot staat hun meest relevante studie. Zie:  MARCUSE, H., ‘Der Kampf gegen den Liberalismus in der totalitären Staatsauffassung’, Zeitschrift für Sozialforschung, 3 (1934), 161-195; NEUMANN, F., Behemoth: the structure and practice of national socialism, Londen,1942; FROMM, E., Escape from freedom, Londen, 1941; HORKHEIMER, M. en ADORNO, T.W., Dialektik der Aufklärung: Philosophische Fragmente, New York, 1944.

[73] HORKHEIMER, M. en ADORNO, T.W., Dialektik der Aufklärung, 3-4; Er werd in het kader van dit onderzoek gebruik gemaakt van een ongewijzigde herdruk uit 1969.

[74] HORKHEIMER, M. en ADORNO, T.W., Dialectic of Enlightenment, J. CUMMING vert., New York, 1972.

[75] AERTS, R., ‘Prometheus en Pandora’, 17.

[76] MARCUSE, H., ‘The struggle against liberalism in the totalitarian view of the state’, Negations: essays in critical theory, J.J. SHAPIRO vert., Boston (Massachusetts), 1968, 19; Deze tekst werd reeds uitgebracht in 1934 in het Duits. Zie: MARCUSE, H., ‘Der Kampf gegen den Liberalismus in der totalitären Staatsauffassung’, Zeitschrift für Sozialforschung, 3 (1934), 161-195.

[77] MANDT, H., ‘Neue Begriffsbildungen: Totalitarismus, politische Religionen’, H. MAIER red., Totalitarismus und Politische Religionen. Konzepte des Diktaturvergleichs. Band III: Deutungsgeschichte und Theorie, Paderborn, 2003, 86-87.

[78] MEY, K. red., ‘Interpreten des Totalitarismus: eine lexikalische Übersicht’, H. MAIER red., Totalitarismus und Politische Religionen. Konzepte des Diktaturvergleichs. Band III: Deutungsgeschichte und Theorie, Paderborn, 2003, 356.

[79] ISAAC, J.C., ‘Critics of totalitarianism’, 187.

[80] BRUNETEAU, B., Les totalitarismes, 117.

[81] GLEASON, A., Totalitarianism, 64-65.

[82] HAYEK, F., The road to serfdom, Londen, 1944, 6-7.

[83] Ibidem, 10.

[84] Ibidem, 85.

[85] Ibidem, 135.

[86] Er werd gebruik gemaakt van een heruitgave uit 1985. Het is de derde uitgave van het boek na een heruitgave in 1969. Zie: VON MISES, L., Omnipotent government. The rise of the total state and total War, 3de uitg., Spring Mills, 1985.

[87] VON MISES, L., Omnipotent government, 3.

[88] GLEASON, A., Totalitarianism, 66.

[89] Er werd beroep gedaan op een heruitgave uit 1989. Zie: POPPER, K.R., The open society and its enemies. 1: The spell of Plato, 5de uitg., Londen, 1989; POPPER, K.R., The open society and its enemies. 2: The high tide of prophecy: Hegel, Marx and the aftermath, 5de uitg., Londen, 1989.

[90] GLEASON, A., Totalitarianism, 66.

[91] POPPER, K.R., The open society and its enemies. 1: Plato, 1.

[92] VERBEEREN, J-P., De problematiek van de macht in de politieke werken van Bertrand de Jouvenel, Onuitgegeven licentiaatverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, faculteit Sociale wetenschappen, 1974, 16.

[93] DE JOUVENEL, B., Du Pouvoir. Histoire naturelle de sa croissance, Genève, 1945, 13.

[94] BRUNETEAU, B., Les totalitarismes, 118.

[95] Ibidem.

[96] Bertrand de Jouvenel en de Britse historicus Edward Hallett Carr waren de eerste gebruikers van de term ‘totalitaire democratie’, een concept dat echter altijd verbonden wordt met Jacob Leib Talmon.

[97] HARTWELL, R.M., A history of the Mont Pelerin Society, Indianapolis, 1995; Oorspronkelijk zou de organisatie de naam Acton-Tocqueville Society krijgen, maar deze naam kreeg weerstand van onder andere Ludwig von Mises.

[98] In feite was de periode 1935-1945 een uitzonderlijke historische situatie waarbij er Amerikaanse sympathie heerste voor de Sovjet-Unie. Men verkoos althans de Sovjet-Unie van Stalin boven het Duitsland van Hitler. Deze Amerikaanse sympathie werd bepaald door de opkomst en de val van Nazi-Duitsland, waartegen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie zich gezamenlijk verzetten, omdat ze daarin beide een groter gevaar zagen dan elkaar. Voor een korte periode werd de antikapitalistische en communistische Sovjet-Unie dus niet als bedreigend aanzien. Zie: HOBSBAWM, E., Age of extremes: the short twentieth century 1914-1991, Londen, 1994, 143.

99 Hitler negeerde het Molotov-Ribbentroppact en viel de Sovjet-Unie aan in juni 1941. Hierdoor veranderde de houding van Stalin tegenover Hitler en kwam de Sovjet-Unie aan de kant van de westerse geallieerden te staan, waar ze voordien zeer wantrouwig tegenover stonden. De geallieerden hadden er, voor een paar jaar, een belangrijke medestander bij. Zie: LEE, S.J., European dictatorships, 1918-1945, 2de uitg., Londen, 2000, 85.

[100] GLEASON, A., Totalitarianism, 73-74.

[101] Toch was er ook kritiek op het betoog van Truman. Zo kloeg de Amerikaanse journalist Max Lerner in 1948 over het feit dat (het nationalistische) China en het Portugal van Salazar de Amerikaanse president precies koud lieten. Truman maakte alleen voor de Sovjet-Unie gebruik van het woord totalitarisme. Zie: GLEASON, A., Totalitarianism, 77.

[102] Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat vele liberalen, de grootste tegenstanders van de totalitaire Sovjet-Unie, de praktijken van Joseph McCarthy veroordeelden. McCarthy was een Amerikaanse republikeinse senator die het gemunt had op de communisten in de Amerikaanse samenleving. Zijn communistenjacht werd door vele liberalen zelfs omschreven als een totalitaire activiteit. Zie: GLEASON, A., Totalitarianism, 86.

[103] De Franse filosoof en schrijver Albert Camus stond bekend om zijn sterke oppositie tegen het totalitarisme, waarmee hij lijnrecht tegenover zijn vroegere kompaan, de beroemde Franse filosoof Jean-Paul Sartre, kwam te staan. Ook Raymon Aron brak met Sartre nadat deze weigerde het Sojvet-totalitarisme te veroordelen. Aron wordt algemeen beschouwd als de tegenhanger van Jean-Paul Sartre. Zie: GLEASON, A., Totalitarianism, 144.

[104] ARON, R., Le grand schisme, Parijs, 1948.

[105] GLEASON, A., Totalitarianism, 149.

[106] ARON, R., Les guerres en chaîne, Parijs, 1951; Aron zou zijn bekendste werk over het totalitarisme, Démocratie et totalitarisme, pas schrijven in de jaren zestig. Hierin had hij het over de overheidspolitiek van Nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie, beide een groot gevaar voor de democratie. Zie: ARON, R., Démocratie et totalitarisme, Parijs, 1965.

[107] DWORK, D. en VAN PELT, R.J., De Holocaust: een geschiedenis, C. HILBRINK vert., Amsterdam, 2002 (vertaald uit: DWORK, D. en VAN PELT, R.J., Holocaust, a history, New York, 2002), 93-113.

[108] De naam Goelag Archipel en de slechte leef- en werkomstandigheden hierin kregen vooral bekendheid door een in 1973 geschreven boek van de Rus Aleksandr Solzjenitsyn, over zijn ervaringen in de werkkampen. Een jaar later werd het boek in het Engels vertaald. Zie: SOLZJENITSYN, A., The Gulag archipelago 1918-1956, T.P. WHITNEY vert., Londen, 1974.

[109] Er is geen consensus onder historici over het aantal slachtoffers. In Le livre noir du communisme, een controversieel boek uit 1997, werd zelfs gesproken van 20 miljoen slachtoffers in de Sovjet-Unie. Zie: COURTOIS, S. e.a., Le livre noir du communisme: crimes, terreur, répression, Parijs, 1997, 14.

[110] VERBEECK, G., ‘In de schaduw van Auschwitz en de Goelag Archipel. De Historikerstreit’, P. DASSEN en T. NIJHUIS, Gegijzeld door het verleden: controverses in Duitsland van de Historikerstreit tot het Sloterdijk-debat, Amsterdam, 2001, 23-26.

[111] CRICK, B., ‘On rereading The origins of totalitarianism’, M.A. HILL (red.), Hannah Arendt: the recovery of the public world, New York, 1979, 27-47; CANOVAN, M., Hannah Arendt: a reinterpretation of her political thought, Cambridge, 1992; Het boek van Hannah Arendt over het totalitarisme werd na omvangrijk wetenschappelijk onderzoek dat zich bezighield met het oeuvre van Arendt, als haar meest fundamentele aangeduid omdat het een uitgangspunt was voor haar hele werk. De hoofdlijnen voor haar politieke theorie die ze in haar latere boeken heeft uitgewerkt, waren reeds aanwezig in The origins of totalitarianism. Zie: SONTHEIMER, K., Hannah Arendt. Der Weg einer grossen Denkerin, München, 2006, 86.

[112] Biograaf Kurt Sontheimer verklaarde dit door te stellen dat het willen begrijpen van de dingen de levensstelregel van Hannah Arendt was. Zie: SONTHEIMER, K., Hannah Arendt, 70.

[113] In geen enkel boek beschikbaar in het Engels was een dergelijke analyse te vinden in de jaren voor de publicatie van The origins of totalitarianism. Zie: GLEASON, A., Totalitarianism, 109; Dialektik der Aufklärung van Theodor Adorno en Max Horkheimer had wel een vergelijkbare ambitie, maar vanwege haar intellectuele complexiteit en radicaliteit werd het pas in 1972 naar het Engels vertaald. Zie: HORKHEIMER, M. en ADORNO, T.W., Dialectic of enlightenment, J. CUMMING vert., New York, 1972.

[114] ARENDT, H., The burden of our time, Londen, 1951; Voor deze masterproef werd gebruik gemaakt van een nieuwe uitgave uit 1967: ARENDT, H., The origins of totalitarianism, nieuwe uitgave, Londen, 1967.

[115] ARENDT, H., Elemente und Ursprünge totaler Herrschaft, Frankfurt, 1955; De Duitse versie was dus niet louter een vertaling, maar een herziene versie. Het verschil met de Engelse tekst zat in enkele kleine aanpassingen, maar vooral in een nieuw hoofdstuk ‘Ideologie und Terror’ dat in de plaats kwam van de slotopmerkingen uit de Amerikaanse editie. Zie: SONTHEIMER, K., Hannah Arendt, 69.

[116] YOUNG-BRUEHL, E., Hannah Arendt. For love of the world, New Haven (Connecticut), 1982, 184; Het originele manuscript van The origins of totalitarianism werd voltooid in de herfst van 1949, meer dan vier jaar na de nederlaag van het Duistland van Hitler en minder dan vier jaar voor de dood van Stalin. Zie: ARENDT, H., The origins of totalitarianism, vii.

[117] SONTHEIMER, K., Hannah Arendt, 71.

[118] GLEASON, A., Totalitarianism, 108.

[119] CANOVAN, M., Hannah Arendt: a reinterpretation of her political thought, 18-19.

[120] CANOVAN, M., The political thought of Hannah Arendt, 17.

[121] Ibidem, 20.

[122] CANOVAN, M., ‘Arendt’s theory of totalitarianism: a reassessment’, D. VILLA red., The Cambridge companion to Hannah Arendt, 2000, 29.

[123] SONTHEIMER, K., Hannah Arendt, 71-72.

[124] CANOVAN, M., The political thought of Hannah Arendt, 28.

[125] CANOVAN, M., Hannah Arendt: a reinterpretation of her political thought, 43.

[126] CANOVAN, M., The political thought of Hannah Arendt, 30.

[127] Hiermee stond Arendt lijnrecht tegenover het model van bureaucratie van Max Weber. Volgens Weber ging het om een hoogst gerationaliseerde, verantwoordelijke vorm van bestuur die werkte volgens de regels. Zie: CANOVAN, M., The political thought of Hannah Arendt, 33.

[128] ARENDT, H., The origins of totalitarianism, 223.

[129] CANOVAN, M., The political thought of Hannah Arendt, 34.

[130] ARENDT, H., The origins of totalitarianism, 311.

[131] Er dient opgemerkt te worden dat Hannah Arendt onderscheid maakte tussen de ‘masses’ en de ‘mob’, die deze eerste voorafgingen. Het onderscheid tussen beide werd duidelijk omschreven door Margaret Canovan: ‘[Arendt] distinguishes between the “masses” and the “mob”. By the latter she means the socially disreputable, the outcasts and criminal elements, and she notes that the leaders of the Nazi and Bolshevik movements were drawn from this band of adventures accustomed to war against established society. By the masses, on the contrary, she means people who would in any stable society be perfectly content to fill the role to which they were born, but who found themselves cut off, isolated from their fellows, convinced of their own helplessness and unimportance, and prepared to devote themselves to any organization that gave them a place in the world and a reason for existing.’ Zie: CANOVAN, M., The political thought of Hannah Arendt, 19-20.

[132] Zoals reeds eerder aangegeven, werd Hannah Arendt gedreven door deze horror om haar origins te schrijven. Arendt sprak reeds in 1943 voor het eerst over de gruwelijkheden die plaatsvonden in Auschwitz en de indruk die het bij haar achter liet. Zie: LEIBOVICI, M., Hannah Arendt, une Juive: expérience politique et histoire, Parijs, 1998, 158.

[133] Voor Hannah Arendt was het fascistische Italië van Mussolini geen totalitaire staat, althans niet in de definitie die zij aan het totalitarisme gaf. Zie: CANOVAN, M., Hannah Arendt: a reinterpretation of her political thought, 35-36.

[134] ARENDT, H., The origins of totalitarianism, 438.

[135] CANOVAN, M., The political thought of Hannah Arendt, 25.

[136] YOUNG-BRUEHL, E., Het belang van Hannah Arendt, H. GROEN en G. WENT vert., Amsterdam, 2007, 15.

[137] Ibidem, 63.

[138] SONTHEIMER, K., Hannah Arendt, 87.

139 CANOVAN, M., Hannah Arendt: a reinterpretation of her political thought, 62.

[140] YOUNG-BRUEHL, E., Het belang van Hannah Arendt, 63; Zie ook deze studie voor meer voorbeelden waarbij de politiek van Arendt in het hedendaagse leven van belang kan zijn. Het betreft een Nederlandse vertaling uit 2007. De originele Engelse versie verscheen een jaar eerder. Zie: YOUNG-BRUEHL, E., Why Arendt matters, New Haven, 2006.

[141] ARENDT, H., Totalitarisme, gevolgd door: Het verval van de nationale staat en het einde van de rechten van de mens, R. PEETERS en D. DE SCHUTTER vert., Amsterdam, 2005.

[142] Ibidem, 10.

[143] WHITFIELD, S.J., Into the dark: Hannah Arendt and totalitarianism, Philadelphia, 1980, 64.

[144] Totalitarisme was, zoals in de vorige hoofdstukken duidelijk werd gemaakt, al vanaf het eerste gebruik van het woord een gecontesteerd concept. Er woedde lang een discussie tussen voor- en tegenstanders van het begrip, of over het gebruik ervan. Het was de verdienste van Hannah Arendt om deze discussie enigszins te overstijgen en een theoretische verklaring te bieden voor het totalitarisme en zo duidelijk te maken dat het een concept was dat wel degelijk bestond en zijn praktische uitvoering vond in het nazisme en stalinisme.

[145] ARENDT, H., Totalitarisme, 16-17.

[146] GLEASON, A., Totalitarianism, 112-113.

[147] BUIJS, G.J., Tussen God en Duivel, 162.

[148] VOEGELIN, E., ‘The origins of totalitarianism’, The Review of Politics, 15 (Januari 1953), Nr. 1, 72-73.

149 Voegelin trachtte dit te doen door middel van de bewustzijnstheorie. Het betrof hier een herziening van zijn substitutiethese, die reeds in het tweede hoofdstuk werd aangehaald. De substitutiegedachte impliceerde dat een vergelijking kon worden gemaakt tussen wat eerst was en wat ervoor in de plaats kwam. Deze vergelijking had echter een tertium nodig, een opzicht waarin deze termen vergeleken werden. Dit was de bewustzijnstheoretische herziening van de substitutiethese, waarbij Voegelin besefte dat het transcendentieprobleem het kardinale punt van vergelijking was. Zie: BUIJS, G.J., Tussen God en Duivel, 162-166.

[150] VOEGELIN, E., ‘The origins of totalitarianism’, The Review of Politics, 15 (Januari 1953), Nr. 1, 74.

[151] ARENDT, H., ‘[The origins of totalitarianism]: a reply’, The Review of Politics, 15 (Januari 1953), Nr. 1, 77.

[152] CANOVAN, M., Hannah Arendt: a reinterpretation of her political thought, 17-18.

[153] ARENDT, H., ‘[The origins of totalitarianism]: a reply’, 78.

[154] Ibidem, 82.

[155] VOEGELIN, E., ‘[The origins of totalitarianism]: concluding remark’, The Review of Politics, 15 (Januari 1953), Nr. 1, 85.

[156] Dit boek was in feite het eerste volume van een driedelige reeks. De twee volgende volumes verschenen later in 1960 en 1981. Zie: TALMON, J.L., Political Messianism: the romantic phase, Londen, 1960; TALMON, J.L., The myth of the nation and the vision of revolution: the origins of ideological polarisation in the twentieth century, Londen, 1981.

[157] GLEASON, A., Totalitarianism, 191.

[158] Ibidem, 115.

[159] Ibidem, 114.

[160] TALMON, J.L., The origins of totalitarian democracry, 4.

[161] Ibidem, 43.

[162] SEITSCHEK, H.O., ‘Eschatologische Deutungen: Vondung, Talmon’, H. MAIER red., Totalitarismus und Politische Religionen. Konzepte des Diktaturvergleichs. Band III: Deutungsgeschichte und Theorie, Paderborn, 2003, 184-185.

[163] GLEASON, A., Totalitarianism, 116.

[164] Al bleef er in Europa in de Koude Oorlog-periode een dreiging bestaan voor het totalitarisme en bleven er elders in de wereld nog totalitaire regimes aan de macht.

[165] FRIEDRICH, C.J. red., Totalitarianism. Proceedings of a conference held at the American academy of arts and sciences, march 1953, Cambridge (Massachusetts), 1954, 1-14.

[166] Ibidem, 2.

[167] TIMASHEFF, N.S., ‘Totalitarianism, despotism, dictatorship’, C.J. FRIEDRICH red., Totalitarianism. Proceedings of a conference held at the American academy of arts and sciences, march 1953, Cambridge (Massachusetts), 1954, 39-47.

[168] FRIEDRICH, C.J., ‘The unique character of totalitarian society’, C.J. FRIEDRICH red., Totalitarianism. Proceedings of a conference held at the American academy of arts and sciences, march 1953, Cambridge (Massachusetts), 1954, 58.

[169] Ibidem, 60.

[170] GLIKSMAN, J.G., ‘Social prophylaxis as a form of Soviet terror’, C.J. FRIEDRICH red., Totalitarianism. Proceedings of a conference held at the American academy of arts and sciences, march 1953, Cambridge (Massachusetts), 1954, 60-74.

[171] FRIEDRICH, C.J. red., ‘Part II: The nature of totalitarianism. Discussion’, C.J. FRIEDRICH red., Totalitarianism. Proceedings of a conference held at the American academy of arts and sciences, march 1953, Cambridge (Massachusetts), 1954, 74-84.

[172] Ibidem, 75.

[173] Hij schreef vanaf de vroege jaren veertig artikels over onder andere Hitler, de naoorlogse periode, het Sovjetregime en het totalitarisme in het algemeen.

[174] SONTHEIMER, K., Hannah Arendt, 176-178.

[175] In januari 1952 had Gurian ook reeds een artikel uitgebracht over deze kwestie waarin hij het secularisme in zijn totalitaire vorm omschreef als een seculiere religie. Zie: GURIAN, W., ‘Totalitarian religions’, The Review of Politics, 14 (Januari 1952), Nr. 1, 3-14.

[176] GURIAN, W., ‘Totalitarianism as political religion’, C.J. FRIEDRICH red., Totalitarianism. Proceedings of a conference held at the American academy of arts and sciences, march 1953, Cambridge (Massachusetts), 1954, 122.

[177] FRIEDRICH, C.J. red., ‘Part III: Totalitarianism and ideology. Discussion’, C.J. FRIEDRICH red., Totalitarianism. Proceedings of a conference held at the American academy of arts and sciences, march 1953, Cambridge (Massachusetts), 1954, 129-137.

[178] FRIEDRICH, C.J. en BRZEZINSKI, Z.K., Totalitarian dictatorship and autocracy, Cambridge (Massachusetts), 1956.

[179] Brzezinski schreef in hetzelfde jaar ook nog een ander interessant artikel over het totalitarisme. Zie: BRZEZINSKI, Z.K., ‘Totalitarianism and rationality’, The American Political Science Review, 50 (September 1956), Nr. 3, 751-763.

[180] ISAAC, J.C., ‘Critics of totalitarianism’, 193.

[181] Alle bronnen uit de voetnoten zijn in deze bibliografie opgenomen, ook de niet nader onderzochte.