Alphonse O'Sullivan en de betrekkingen tussen België en het Habsburgse rijk van Solferino tot Sadowa (1859-1866). (Frederic Eelbode)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK 3. DE BINNENLANDSE POLITIEK VAN OOSTENRIJK

 

Als Frans Jozef in 1848 op de Oostenrijkse troon komt, begint hij naar Habsburgse traditie autocratisch te regeren. Het rijk wordt als één en ondeelbaar beschouwd. De keizer staat aan het hoofd van een unitaire gecentraliseerde staat. Zoals in de Vormärz onder Metternich worden de meeste politiek-liberale en nationalistische impulsen genegeerd. Niettemin verandert de Donaumonarchie in de jaren 1850 door een economisch-liberale hervorming van bovenaf van een feodale staat in een burgerstaat. De gebeurtenissen in Italië en de financiële kater waarmee Oostenrijk wordt geplaagd, zetten de keizer er toe aan om zijn eigen macht in te perken. In eerst instantie wordt in 1860 het Oktoberdiploma uitgeschreven waardoor de macht voor een groot deel wordt gedecentraliseerd en aan de regionale besturen toekomt. Dit diploma wordt in Duits-liberale en Hongaarse kringen niet aanvaard en daarom volgt hierop het Februaripatent. Dit patent is de jure een aanvulling op het Oktoberdiplom maar de facto een totale ommekeer. Er treedt een centralistische grondwet in werking. Ook deze constitutionele hervorming houdt slechts enkele jaren stand en in 1867 wordt het Oostenrijks-Hongaars compromis uitgeschreven. Hieronder volgt een verduidelijking van de interne Oostenrijkse evolutie en het onthaal ervan door O'Sullivan en de Belgische koninklijke familie. De hervormingen van 1867 komen evenwel pas in het vijfde hoofdstuk aan bod.

 

 

1. Het neo-absolutisme

 

In het Oostenrijk van de negentiende eeuw is er geen synchronie tussen het economisch en het politiek liberalisme. Dit heeft enerzijds met de specifieke eigenheid van de heterogene sociaal-economische en etnisch-nationale strucuur van de veelvolkerenstaat te maken, anderzijds met de conjuncturele dynamiek. Reeds in de Vormärz vindt het economisch liberalisme zijn eerste aanhangers in de ministeriaalbureaucratie van Jozef II. In de jaren 1850 wordt dit de dominerende economische politiek en het machtsinstrument van de burgerij. Het verlies van de controle over de gebeurtenissen van 1848 doet de liberalen niet de democratische weg opgaan: het Metternichsysteem lijkt in hun ogen een kleiner euvel dan het algemeen stemrecht. Het neo-absolutisme is een garantie voor Ruhe und Ordnung. Een onvoorwaardelijke terugkeer naar de maximes van de Vormärz is evenwel onmogelijk. De revolutionaire verworvenheden zoals de afschaffing van het feodalisme en de invoering van handels- en beroepskamers worden behouden. De neo-absolutische periode is de gedefeodaliseerde verderzetting van het bestaande absolutisme. Het regime is tien jaar lang bijzonder unpopulair maar bewijst niettemin dat het beter functioneert dan het semi-feodaal systeem van de Vormärz[252].

De sympathie van de Belgische koning voor het Habsburgse Rijk is groot. 'Die Zeiten und Verhältnisse in unserm guten Oesterreich dass ich so herzlich liebe, erscheinen noch immer schwierig genug, dennoch glaube ich dass mit Muth und mit einigem Geschick es gut hinaus gehen wird. Ich wollte ich könnte sur les lieux etwas dazu beytragen, so viel ich es kann, tue ich es aber auch in der Ferne'. Hij vraagt zijn zwager hem op de hoogte te houden van de ontwikkelingen aldaar[253]. Leopold probeert zijn prerogatieven zo ruim mogelijk te benutten maar koestert evenwel een zeker ongenoegen ten opzichte van het constitutionele net waarin hij zit gevangen. Frans Jozefs autocratie voedt wellicht een zekere afgunst bij de vorst. Als de Belgische minister van financiën het budget voor defensie wil inkrimpen schrijft hij: 'Meine Meynung gilt ihm [minister Frère-Orban] hierinn nicht, was kann ich von so etwas verstehen. So wird jetzt in den constitutionellen Staaten die Welt regiert'[254].

Het Oostenrijks bureaucratisch centralisme is de institutionele incorporatie van de overheidsstaat waarin weinig politieke invloed voor de liberalen is weggelegd. De uitbouw van een bureaucratische machinerie in Hongarije en een politie- en spionnenapparaat in het hele rijk zijn tekenen van een versterkte herhaling van de Jozefistische en Metternichiaanse bestuurstechnieken. Ter compensatie worden maatregelen genomen om de welvaart te stimuleren. Het decennium 1849-1859 is één van de belangrijkste periodes voor de Oostenrijkse geschiedenis aangezien de hervormingen in het bestuur, de justitie, het onderwijs, de transportinfrastructuur en het financiewezen de Donaumonarchie tot haar opheffing zullen beïnvloeden. De kosten voor het onderhoud van de bureaucratie en het leger rijzen echter de pan uit en wegen steeds zwaarder op de staatsschuld. Met de economische hervormingen komt een grotere efficiëntie tot stand maar sociale maatregelen ter bestrijding van de economische ongelijkheid blijven dode letter[255].

 De revolutie van boven heeft als motto: alles für das Volk, nichts durch das Volk. Het regime zit stevig genoeg in het zadel om de binnenlandse mislukkingen en de separatistische neigingen van de Magyaren opzij te schuiven. Dit gebeurt door een centralistisch beleid op basis van één tolgebied, een eengemaakte economische ruimte en een groot leger. Daarenboven wordt getracht om de politieke hegemonie in de Duitse Bond aan een economische te verbinden. De hangende problemen over de landbouwhervorming, de beroepsorden, de tolpolitiek en het loonbeleid worden in liberale zin opgelost. Er wordt een compromis uitgedokterd dat aan de divergente economische en nationale eisen voldoet op lange termijn. De tolunie die in 1851 met Hongarije ontstaat, is gebaseerd op protectionisme en een gematigd loonbeleid; dit vormt het economisch kader van de Donaumonarchie tot 1918[256].

 De staatsadministratie is de gangmaker op de weg naar economische vooruitgang. Een rationele constructie van bureaucratisch bestuur komt in de plaats van een particularistische standenstaat. Uiterst belangrijk is het scheppen van een wettelijk kader voor privé-ondernemers. Hierdoor kan een verdere economische groei ontstaan. Daarnaast betrekt de staat de privé-sector bij de formulering van de doelen en de selectie van de middelen voor het economisch beleid. De samenwerking tussen de staat en de ondernemers wordt in handels- en beroepskamers geconcretiseerd. De burgerij vindt in deze instellingen een economische compensatie voor het verlies aan politieke inspraak. Een verdrag met het Zollverein vindt echter niet onverdeeld bijval, zeker niet vanaf 1857 als er crisis uitbreekt. De economische depressie en de militaire verliezen van de late jaren 1850, restaureren het protectionisme[257]. Het slopen van de Weense stadsversterking en de bouw van de Ringstraße vanaf 1857 past in deze context. Het komt de Weense bouwconjunctuur ten goede. Symbolisch wordt rond de Innere Stadt een ring aangelegd waarlangs prestigieuze overheidsgebouwen en pronkerige patriciërshuizen verrijzen: de Weense industriëlen vinden er een ruimtelijke plaats rondom de gevestigde waarden van de aristocratische paleizen in de binnenstad[258].

 O'Sullivan ziet in Oostenrijk 'une profonde différence entre 1848 et maintenant. Depuis dix ans l'Autriche a changé de face. Elle a un empereur jeune énergique et militaire [...] ministres habiles et actifs [...] l'armée a été epuré'[259]. In een vergelijking met Frankrijk, zou hij voor de Donaumonarchie kiezen want 'dans la pratique il y a plus de liberté à Vienne qu'à Paris'[260]. Naast de aandacht voor de buitenlandse politiek houdt de diplomaat de Oostenrijkse economie en vooral de beursschommelingen nauwlettend in het oog. Hij schrijft de Vrière bijvoorbeeld dat 'la bourse de Vienne continue à être livrée à des subites fluctuations'[261]. De geïsoleerde buitenlandse positie van Oostenrijk vindt hij eind juni 1859 niet het prangendste probleem maar 'la grande difficulté pour l'Autriche c'est l'état de ses finances'[262].

 De modernisering is een zaak van de grote steden terwijl het platteland een zone van langzame vooruitgang en zelfs van stagnatie is. De gezwinde industriële ontwikkeling van de Sudetenlanden, Nederoostenrijk en Voralberg staan in schril contrast met de ontwikkeling in de zuidelijke en noord-oostelijke provincies. De bevolking gaat steeds meer klagen. Frans Jozef is ten volle van zijn Gottesgnadentum overtuigd en hoewel hij niet door de adel gemanipuleerd wil worden, is haar invloed groot, vooral aan het hof. Hand in hand hiermee gaat het geringe begrip van de keizer voor de verschillende nationaliteiten. De nationalistische wensen moeten met de historische rechten van de Länder en met de onverdeelbaarheid van de staat en zijn gemeenschappelijke wetgeving in harmonie worden gebracht. Duits is de lingua franca van de Donaumonarchie maar de moedertaal van een minderheid van de bevolking. Officieel houdt het regime vast aan de gelijkberechtiging van de nationaliteiten maar in de praktijk is dit quasi onuitvoerbaar en strookt dit niet met het centralistisch beleid[263].

 Oostenrijk bestaat uit heel wat provincies en regio's met hun eigenheden en gewoontes. Vooral de Hongaarse adel houdt sterk vast aan het speciaal statuut dat het duizendjarig Hongaarse koninkrijk altijd heeft genoten. In 1848 heeft het land een eigen grondwet geconcipieerd en benadrukt de onafhankelijkheid ten opzichte van de Habsburgse suprematie. De Magyaren beschouwen zich niettemin als Herrenvolk tegenover de snel groeiende Slavische migrantenbevolking uit de Balkan, Bohemen, Moravië, Galicië en de Bukowina[264]. O'Sullivan beschrijft het rijk terecht als moeilijk te besturen. 'Il faut savoir être conservateur et novateur tout à la fois; il faut savoir satisfaire les localités, les nationalités sans affaiblir la centralisation et celui qui réunirait ces rares qualités pour réorganiser toutes les provinces risquerait encore d'échouer vis-à-vis de la Hongrie, car ce royaume est en petit ce que l'empire est en grand; c'est un assemblage de races diverses et rivales et parmi les races, il y a la race magyare [...] c'est la suprématie d'une nationalité qui n'est même pas la majorité'[265]. De malaise in Hongarije stuit O'Sullivan tegen de borst. 'Il ne peut plus être question de pareils privilèges et de la suprématie d'une race conquérante sur des races vaincues [...] Il faudra organiser un système d'élections et fixer le nombres des élus'[266].

Het zelfverzekerde absolutisme van Schwarzenberg en Alexander von Bach doet geen toegevingen in eigen land noch in het buitenland en Oostenrijk wordt zowel van binnenlandse steun als van buitenlandse bondgenoten afgesneden. Als resultaat heerst er interne ontevredenheid en buitenlandse isolatie. Na de Vrede van Villafranca wordt Oostenrijk langs drie kanten bedreigd. Met Napoleon III zal het vroeg of laat tot een nieuw treffen komen met betrekking tot het Italiaans nationalisme. Pruisen vraagt een liberaal-nationale hervorming van Duitsland. Tot slot wil Rusland niets liever dan het verdict van de Krimoorlog in Habsburgs nadeel omkeren. Oostenrijk kan de situatie niet veranderen zonder met één van haar vijanden in botsing te komen, wat een radicale verandering van het buitenlands beleid onmogelijk maakt. Alleen het conservatisme en het liberalisme blijven over.

 Voor O'Sullivan is het duidelijk dat een grondige hervorming van het binnenlands Oostenrijks beleid noodzakelijk is. De moeilijkheden waarmee het land wordt confronteerd, zijn hem duidelijk. 'Le changement de système en Autriche, est la chose la plus difficile, la plus compliquée qu'on se puisse imaginer [...] et après vingt-cinq ans de séjour et d'observation dans cet empire, je suis peut-être plus à même d'apprécier ces difficultés que ceux qui s'en occupent aujourd'hui [...] Ce qu'on fera ne pourra être considéré comme définitif [...] il faut cependant commencer une fois. Pendant ces essais, l'expérience se fera, l'éducation publique et politique se développera; des capacités se feront jour et ce qui paraît si difficile aujourd'hui, semblera aisé et naturel dans vingt ans. En un mot, il faut jeter des bases et laisser faire au tems'[267]. Een liberaler klimaat vindt hij ook noodzakelijk voor de Habsburgse joden. 'C'est principalement pour les juifs qu'il faudra diversifier l'application des principes libéraux. Dans les parties les plus éclairées de l'empire, le droit de posséder leur sera accordé. On sait, au reste, qu'il n'est pas dans les habitudes Israélites d'immobiliser les fortunes'[268]. Van het concordaat vindt de diplomaat dat 'il a été rédigé sans esprit de prévoyance, puisque l'état a déjà dû se prémunir contre de fausses interprétations, contre des applications abusives; ce que je tenais à établir, c'est qu'il y a eu exagération dans les récriminations et les accusations dont le gouvernement autrichien a été fait l'objet'[269].

 Frans Jozefs beleid wordt gekenmerkt door de wens om zijn eigen diplomatieke en militaire positie te versterken. De ministers zijn in die optiek niet meer dan zijn persoonlijke instrumenten. In 1848 hebben de volkeren hun wensen geuit. Anno 1859 is er geen nieuwe revolutie, enkel norse kritiek en passief verzet in Hongarije. De keizer poogt de volkeren te verzoenen zonder zelf aan macht te verliezen. De volkeren hebben hierin geen inspraak; de autocraat beslist. Het enige wat hem interesseert, is de vraag hoe de bevolking tevreden kan worden gesteld zodat het de belastingen betaalt en in het leger dient tot eer en glorie van de dynastie. Twee groepen in het bijzonder pogen de gunst van de keizer te verwerven: de Duitse bureaucraten en de adellijke grootgrondbezitters. De beide groepen bieden Frans Jozef oplossingen aan om het rijk vreedzaam te doen functioneren, zonder inperking van de monarchale macht. De bureaucraten staan onder leiding van Bach maar zijn gediscrediteerd door de gebeurtenissen van 1859. De oprichting van een parlement voor de gehele monarchie stoot op verzet van de keizer. Een parlementaire constitutie leidt tot bemoeienissen van de volkeren en tast de absolutistische macht aan. De centralisatie tijdens het neo-absolutisme heeft de landadel van effectieve macht ontheven. In het begin van de jaren 1850 schrijft een groep loyale Hongaarse edelen een petitie uit ter herstelling van hun historische grondwet. Er wordt geen gevolg aan de petitie gegeven maar de zelfzekerheid en politieke ervaring komt de Hongaren later nog goed van pas. Het geeft hen een voordeel ten opzichte van de adel in de andere provincies.

 De oude conservatieven pretenderen een gemeenschappelijk patroon van adellijke traditie na te streven. In feite heerst in elke provincie een ander klimaat. De Hongaarse adel staat bijvoorbeeld achter het Magyaars nationalisme terwijl de Boheemse adel weinig voor het Tsjechisch nationalisme voelt. Alle motieven om te ontsnappen aan het bureaucratisch systeem zijn goed. In 1859 wordt Hongarije reeds tien jaar vanuit Wenen geregeerd en het gemor wordt er groter. Frans Jozef beseft dat hij zijn macht enkel kan behouden als hij de Hongaren tevreden kan stellen. Daarentegen wil hij aan de Hongaren niet meer toegevingen doen dan aan de andere volkeren van zijn rijk. Bach wordt door Agenor Goluchowski vervangen. Hij krijgt de titel van minister van Staat en moet symbool staan voor het hernieuwd respect voor de provincies. Hij is een Galicische edelman. Dit is een eerste teken dat de Habsburgers zich bij de historische naties neerleggen en dat de Polen zich als onderdanen van de dynastie beschouwen. Goluchowski streeft een Poolse autonomie na onder controle van de adel en de handhaving van het Habsburgse eenheidsrijk dat een bescherming biedt tegen Rusland en Pruisen, de ware onderdrukkers van Polen. Hij is de ideale figuur om de interne problemen uit de weg te gaan. Goluchowski is een perfect alternatief want hij is een conservatieve edelman en toch centralist maar een centralist en toch geen Duitser, geen Duitser en toch loyaal aan de staat en aan de dynastie[270]. O'Sullivan denkt dat er geen wezenlijke oplossingen zullen komen onder Goluchowski. De Habsburgse onderdanen vorderen te veel uiteenlopende toegevingen en ze allemaal tevreden stellen is een onmogelijke opgave[271].

 

 

2. Het Oktoberdiploma van 1860

 

De neo-absolutische periode stimuleert de economische vooruitgang maar de militaire uitgaven slokken grote happen van de kapitaalmarkt op en het einde van de jaren 1850 is een periode van laagconjunctuur. De verliezen in Italië brengen Oostenrijk op de rand van een bankroet en de Donaumonarchie heeft eens te meer met een bestaanscrisis te maken[272]. De verantwoordelijkheid voor de diplomatieke, militaire en financiële ramp van 1859 ligt bij de diplomatie en het leger. Dit zijn de domeinen waar de keizer prominente rechten voor zichzelf heeft weggelegd. Het is uitgesloten dat Frans Jozef een werkelijke koerswissel vooropstelt en hij blinkt uit door obstinate traagheid. Met Rechberg als minister van Buitenlandse Zaken en Frans Crenneville als topman van de militaire kanselarij heeft hij nieuwe adviseurs uit de adelspartij. Samen met Ludwig von Benedek als hoofd van het leger en aartshertog Albrecht vormen ze de kern van een conservatief georiënteerde militaire partij. Goluchowski en Rechberg zijn de vertegenwoordigers van het provinciale federalisme[273]. Dringende hervormingen zijn nodig maar de keizer talmt, 'On annonce tous les jours à Vienne la publication d'ordonnances de la réorganisation de l'empire [...] et rien ne parait'[274].

De Reichsrat treedt uit de duisternis en bij keizerlijk decreet wordt de raad met leden van de Landsdagen aangevuld. De Landsdagen functioneren echter niet meer en het staatshoofd duidt de nieuwe leden zelf aan, twee per provincie. Aartshertog Rainer zit de raad voor. Hij is pro - beperkte - liberale hervormingen van een gecentraliseerd rijk. De Verstärkte Reichsrat wordt door de oude conservatieven gedomineerd, zij het onder heftige kritiek van de bureaucraten. Er zijn 36 adellijke vertegenwoordigers tegenover 23 burgerlijke. Van een volledig herstel van de historische autonome landsbesturen kan evenwel geen sprake zijn. Minister van Financiën Ludwig von Bruck ziet geen vernieuwing van de zelfstandigheid van de kroonlanden noch een herstel van de politieke macht van de standenadel zitten. De dringende sanering van de staatsbegroting kan volgens Bruck enkel worden opgelost in ruil voor de toestemming en garantie van een volksvertegenwoordiging. Rechberg aarzelt niet om zijn collega te steunen. Goluchowski begrijpt dat dit tot de oprichting van een parlementair representatief systeem zal leiden. De keizer is verontrust en geeft de adelspartij de opdracht om 'alles sorgfältig zu vermeiden, was den seit einiger Zeit häufiger auftauchenden konstitutionellen Gelüsten Nahrung geben könnte'[275]. Bruck wordt ontslagen en pleegt zelfmoord[276].

O'Sullivan houdt de lamentabele toestand van de Oostenrijkse schatkist eveneens in het oog en sluit zich bij Brucks mening aan, 'le vrai remède me paraissait être le principe de l'élection comme constituante, le mode représentatif qui associe tout naturellement la nation entière à l'examen des intérêts généraux. [...] personne ne nie qu'il soit évident que le recours au principe représentatif soit tôt ou tard une nécessité'. De strubbelingen van de Hongaren houden dit volgens de Belgische minister tegen. Ze verzetten zich tegen alle mogelijke maatregelen die de eenheid kunnen consolideren[277]. Hij vermoedt dat Frans Jozef overweegt om Venetië aan Piëmont-Sardinië, de Bukowina en Galicië aan Rusland of Bohemen en Silezië aan Pruisen te verkopen om op die wijze de staatsdeficiten bij te passen[278].

Zover komt het echter niet. Ignatz von Plener volgt Bruck op en meer nog dan zijn voorganger is hij een overtuigde liberaal en stelt een hervorming van het financiewezen in liberale zin voor. Voor de keizer is er geen uitweg meer en hij moet met de oprichting van een Budgetkommission instemmen. O'Sullivan doet dit uitgebreid uit de doeken en is tevreden want 'la chambre des comptes sera profondément modifiée et reconstituée sur le modèle de celle des Pays-Bas et par conséquent de la nôtre'[279]. De keizer staat nu voor de keuze. Ofwel kiest hij voor de liberale bureaucraten en staat een vorm van volksvertegenwoordiging toe, ofwel kiest hij voor de conservatieven en staat een decentralisatie van het rijk toe. Onder invloed van het hof beslist hij de feodale adelspartij te volgen om zijn eigen machtsverlies zoveel mogelijk te beperken.

In de discussies van de Versterkte Rijksraad tussen juni en september 1860 wordt niet alleen over een beslissing tussen federalisme en centralisme gediscussieerd. Ook de optie tussen een burgerlijk-liberale en een feodaal-conservatieve oriëntering van de Oostenrijkse binnenlandse politiek is aan de orde. De strijd tussen de federalisten en de centralisten in de Rijksdag gaat tussen de adel en de burgerij. De adel leidt de strijd uit defensieve overwegingen. Haar politieke voorrechten zijn verloren gegaan en nu vordert ze voor de Landdagen de macht terug die het neo-absolutistische regime heeft afgenomen. Hierachter steekt het verwijt dat de gecentraliseerde staat van het neo-absolutisme in de kaart van de burgerij heeft gespeeld ten nadele van de adel. O'Sullivan beseft dat het onmogelijk is om aan alle uiteenlopende verwachtingen te voldoen. Er zijn zoveel verschillende regionale en sociale onderscheiden dat niet alle groepen van de monarchie tevreden gesteld kunnen worden[280]. Hij spreekt van 'un antagonisme ardent'[281].

Het lot van de volkeren is niet de voornaamste drijfveer van dit antagonisme maar wel de jaloerse strijd van de adellijke heren van vroeger tegen de burgerlijke heren van vandaag. Een solide oplossing voor het grondprobleem van de Oostenrijkse staats- en rijksorganisatie vinden ze niet. Ze zien enkel de behartiging van hun eigen belangen. De Hongaar József von Eötvös geeft een treffende analyse van de problematiek: 'Die Begründung eines starken einheitlichen Staates; die Vermittlung der nationalen, auf historischem Recht begründeten Ansprüche der einzelnen Theile der Monarchie mit den Bedürfnissen der Einheit; und zuletzt die Vermittlung der auf die Verschiedenheit der Sprache begründeten Ansprüche der einzelnen Nationalitäten mit dem Prinzip des historischen Rechtes in den einzelnen Theilen und mit den Erfordernissen der Einheit in der Monarchie'[282]. Eötvös kan echter ook geen alternatieven aanreiken. Hij ziet evenwel dat het verzoenen van deze principes bijna niet te verwezenlijken is in een federale staat. Ook het moderne parlementarisme en de burgerij hebben grotere kansen in een Gesamtstaat. De provincies van het rijk zijn niettemin zelfs na tien jaar absolutisme zo sterk gebleven dat ze hun zelfstandigheidsstreven zullen blijven verder zetten.

Op 20 oktober wordt het Oktoberdiploma en de daarmee verbonden landsstatuten afgekondigd. Ze zijn gebaseerd op de gebruiken van de regionale standenvertegenwoordiging. De eenheidsministeries van Binnenlandse Zaken, Justitie en Onderwijs verdwijnen. Het feodaal-federalistische karakter van dit diploma is een even grote stap terug als de neo-absolutistische geest van het Bach-regime, maar minder efficiënt[283]. De eerste etappe van het Oostenrijks constitutionalisme is echter afgelegd en de weg naar de verdere inperking van de monarchale autoriteit ligt open. De bestendige en onherroepelijke grondwet is een bijzonder ongelukkige zaak in vergelijking met alles wat tot dusver in de constitutionele kwestie is bediscussieerd. De keizer is ervan overtuigd dat hij door de erkenning van de historische landsrechten van een compromis met het liberalisme is bespaard. In principe is het Oktoberdiplom federalistisch georiënteerd omdat het de Landsdagen restaureert. Niettemin zijn de rechten en de samenstelling van de nieuwe Landsdagen een terugval. Het meewerkingsrecht bij wetgevende aangelegenheden en het toestemmingsrecht bij fiscale aangelegenheden zijn de facto hooguit tot een raadgevende functie herleid. 'Dem früher nackt sich präsentierenden Absolutismus wurde ein kleines Feigenblatt umgehängt'[284].

Eigenlijk hoopt Frans Jozef dat hij de Hongaren tot een compromis kan verleiden. De bepalingen van het Oktoberdiploma worden in het westelijk deel van de monarchie nooit tot stand gebracht. Hongarije beschikt naast een eigen Hofkanselarij, Landsdag en Hoogste Gerechtshof ook weer over de eigen grondwet van 1848. De inroeping van de Hongaarse Landsdag wordt in het vooruitzicht gesteld om een definitieve regeling voor de staatsrechterlijke verhoudingen van het koninkrijk te treffen. Deze regeling moet daarna bezegeld worden door de kroning van Frans Jozef als koning van Hongarije. Het is ten zeerste de vraag of de Hongaarse politici dit ooit als realistisch hebben ervaren. In ieder geval onstaat een rabiaat anti-Oostenrijks klimaat in de Hongaarse Landsdag. Het belastingssysteem wordt verworpen en wie zijn belastingen toch zou betalen, wordt als een landverrader gebrandmerkt[285].

In oktober 1860 zegt Leopold I tegen de Oostenrijkse vertegenwoordiger in Brussel dat hij hoopt 'voir se former une digue contre le débordement ultérieur de la Révolution'[286]. In Wenen schrijft O'Sullivan uitvoerig maar neutraal over wat hij opvangt over de politieke hervormingen. Als hij het manifest gelezen heeft, besluit hij met: 'c'est un manque de savoir faire'. De Hongaren worden bevoordeeld en er is een gebrek aan duidelijkheid[287]. De autonomie die aan de provincies wordt gegeven, vindt hij een gevaar, 'il fallait fortifier la représentation centrale'[288]. De nationalisten willen dan wel autonome instellingen, voor hun eigen welvaart zouden ze voor een Oostenrijkse eenheidsstaat moeten kiezen[289]. 'Il faut organiser les municipalités et les Etats Provinciaux sur des bases libérales et faire sortir de cette représentation provinciale les éléments d'une assemblée centraliste'. Het Duitse element van de monarchie is democratischer dan de andere nationaliteiten. Ondanks zijn erfenis van het Heilig Roomse Rijk moet de keizer zich meer van de Duitse centralisten distantiëren en de andere nationaliteiten eveneens een plaats naar waarde in de monarchie geven[290].

In het Oktoberdiploma laat de Habsburgse aristocratie zich door door frivoliteit en kortzichtigheid kennen. De adel bewijst haar loyauteit ten aanzien van de kroon maar is op die manier gevaarlijker dan als ze zich afvallig opstelt. De Magyaarse edelen hebben hiervoor een excuus, namelijk dat ze enkel het Hongaarse belangen ter harte nemen. Ze gaan er van uit dat de Hongaarse publieke opinie niet tevreden met de restauratie van hun traditionele rechten zal zijn. Toch stelt het raamwerk van de nieuwe constitutie de Hongaren in staat om op tradtitionele wijze met de keizer te onderhandelen. De Boheemse adel realiseert zich de interne problemen van het rijk niet. Zonder politieke feeling en ervaring is ze enkel in een dam tegen het liberalisme geïnteresseerd en poogt zich kost wat kost tegen het bureaucratisme te beschermen. De triomf van het oude conservatisme impliceert meteen de ruïnering ervan, maar de basisgedachte van een federlistisch Habsburgs Rijk blijft niettemin bestaan; ondanks het verzet van de industriële en financiële kringen. In praxi is het nieuwe beleid onuitvoerbaar en wordt het rijk verzwakt. Het verzet van de Duitse middenklasse neemt toe en het Hongaarse verzet vermindert geenszins[291].

Leopold I spreekt zich tegen de Oostenrijkse ambassadeur in Brussel uit 'avec la plus grande sympathie sur les difficultés actuelles de l'Autriche, dont le point culminant était l'état de l'Hongrie'. De koning vindt dat de Hongaren het onmogelijke vragen. Daarenboven gelooft hij niet 'qu'on puisse revenir à un état d'ordre et de tranquillité dans ce pays sans l'emploi de la force'[292].

 

 

3. Het Februaripatent van 1861

 

De constitutie van het Oktoberdiplom valt niet te realiseren. De conservatieve Magyaarse edelen geven de keizer het advies een nieuwe wending aan het bestuur te geven: het staatshoofd moet in de niet-Hongaarse landen met het federalisme breken en naar het centralistische systeem terugkeren. Hiermee verraden ze hun adellijk-conservatieve strijd- en standgenoten van het jaar 1860. De president van het Hoogste Gerechtshof, Anton von Schmerling, wordt aanbevolen om dit concept te verwezenlijken. Schmerling heeft de reputatie van een gematigde liberaal die in 1850 uit protest het kabinet Schwarzenberg heeft verlaten. Hij streeft de groot-Duitse gedachte na en is voor een enge samenhang tussen het keizerrijk en Duitsland. Hij stelt zich eveneens gunstig op tegenover het concordaat. Hij behoort tot de school van Bach en Bruck en is een vertegenwoordiger van het ministeriële conservatisme. De kandidaat valt bij de keizer in de smaak[293].

 Schmerling is nog beter dan zijn naam laat uitschijnen. Eerst ontgoochelt hij de Hongaren die hem aan zijn functie hebben geholpen: voor de laatste keer wordt gepoogd om de Stefaanskroon onder Habsburgs centralisme te laten ressorteren. Daarna ontgoochelt hij de keizer omdat hij het parlementaire systeem wil uitbreiden. Frans Jozef is ondertussen politiek rijper geworden en geeft aan dat de nieuwe koers de uiterste grens van de beperking van zijn macht is. Hij verplicht zijn ministers om de troon tegen alle mogelijke tegenslagen te verdedigen, hoewel hij weet dat er in het kabinet eveneens tegenstanders van het regime zetelen. Schmerling zoekt met hulp van de Tiroler Hans von Perthaler een compromis tussen het burgerlijk constitutionalisme en het adellijk autonomisme. Het Februaripatent is de aanvulling van het Oktoberdiploma en de Pragmatieke Sanctie van 1713. De federalistische basis van het systeem blijft behouden maar wordt door een sterkere en gecentraliseerde Rijksregering en Rijksparlement verstevigd[294].

 De bicamerale Rijksraad is de centrale instelling van het imperium. Deze raad is bevoegd voor het leger en financiële aangelegenheden van het hele rijk en telt 343 leden waaronder 120 uit de Hongaarse gebieden en 20 uit Venetië. Kwesties die niet het gehele rijk maar enkel de Duits-Boheemse landen en Galicië aanbelangen, benadelt de engere Reichsrat. Hierdoor ontwijkt Schmerling het Magyaarse voorstel om het rijk te delen. De Hongaren, Roemenen en Kroaten reageren door geen afgevaardigden naar het Parlement in Wenen, het Schmerling-Theater, te sturen. De volksvertegenwoordiging vindt met andere woorden enkel plaats in de Beperkte Rijksraad. Het Parlement heeft nu ten minste het recht om wetsvoorstellen in te dienen en het recht om over de jaarlijkse begroting uitspraak te doen. Schmerling volhardt niettemin in zijn standpunt dat de wetten voor het hele rijk van toepassing zijn[295].

 Naar Engels en Pruisisch voorbeeld krijgt de bezittende klasse inspraak in het politieke beslissingsproces. Het kiesrecht voor de Landsdagen, die de vertegenwoordigers naar de Rijksraad delegeren, wordt georganiseerd. De Landsdagen bestaan uit vier curia: grootgrondbezitters, handels- en beroepskamers, steden en markten en landgemeenten. Naast de adellijke grootgrondbezitters en de industriëlen zijn de stedelijke burgerij en de begoede boeren nu ook stemgerechtigd. De traditionele - Duitstalige - politieke elite kan haar macht behouden en ook de nieuwe middenstand vindt nu haar weg in de politiek. Het burgerlijk liberalisme in de politiek wordt hiermee een feit. Het kiessysteem is bewust veranderd ten gunste van de klassen en de instellingen waar het Deutschtum domineert. Ondanks de intenties om alle landen voor de kar van het Februaripatent te spannen, wordt het kiessysteem binnen afzienbare tijd het uitgangspunt voor nieuwe nationaliteitenconflicten. Het Februarpatent staat niet zozeer in het teken van het centralisme; de consolidering van de staat gebeurt door de verzekering van de Duitse hegemonie. Dit is een punt van overeenstemming met de visie van Frans Jozef. De keizer is echter binnen korte tijd door zijn Hongaarse adviseurs overtuigd om in de Magyaarse rijkshelft de Hongaarse suprematie toe te laten en in de Duits-Boheemse rijkshelft de Duitse suprematie[296].

 De nieuwe constitutie bevat geen burgerlijke grondrechten, dit zou nooit door de keizer worden goedgekeurd. Niettemin worden al in de eerste sessie van de Rijksraad enkele wetten in liberale zin uitgeschreven, bijvoorbeeld de perswet. In de ministerraad tekent zich duidelijk een liberale tegenover een conservatieve groep af. Het komt tot heftige discussies. Daarnaast mislukken een aantal (liberale) ministeriële voorstellen omwille van keizerlijke weerstand. Frans Jozef is niet bereid bevoegdheden over het buitenlands beleid en het leger met de Reichsrat te delen. De belangrijkste verwezenlijkingen van het regime zijn de economische reconversie, een hervorming van het strafprocesbeleid en de voorbereiding op de belastingshervorming. De regering Schmerling en de Rijksraad zijn een stap voorwaarts in de maatschappelijke en economische modernisering van de staat; de economische bloei na 1867 is hiervan een belangrijk gevolg[297].

 O'Sullivan beschrijft de nieuwe constitutie uitvoerig en ziet er veel goeds in. 'Il faut convenir qu'il n'y pas le moindre charlatanisme dans la rédaction. En revanche, il y a une incontestable habilité dans la manière dont les intérêts divergents ont été conciliés, dont les difficultés presque inextricables ont été surmontés. Tout le monde n'est pas satisfait, mais personne n'a sérieusement le droit de se plaindre et de se dire sacrifié. [...] La loi fondamentale de l'Autriche a une grande analogie avec celle qui a été proclamé en 1815 dans le Royaume des Pays-Bas'[298]. Bij nader inzien stipuleert de Belgische minister evenwel enkele gebreken van het systeem. Het ontbreken van de ministeriële verantwoordelijkheid en de persvrijheid lijkt hij te betreuren. Uiteindelijk gaat het om een geoctrooieerde constitutie die door de kroon wordt gedicteerd en dit valt niet te vergelijken met een constitutie die door een volksafvaardiging is goedgekeurd. Hij schrijft echter ook dat 'la noblesse et le clergé seront représentés et si leurs anciens droits se trouvent restreints, ils sont au moins respectés'. De Hongaren blijven kop van jut want 'entre les diverses provinces et l'Hongrie, il n'y pas d'égalité'[299]. Niettemin is de constitutionele transformatie van de Donaumonarchie te prefereren. Er is voldoening in het rijk en er heerst meer rust dan ooit sinds 1849[300].

Anderhalve week later herziet hij zijn mening. 'La lutte dure donc encore et si l'on parvient à l'éluder cette difficulté fort sérieuse, d'autres conflits ne tarderent pas à se produire, car il y a guerre entre les deux principes, la centralisation allemande et le fédéralisme, pour ne pas dire le séparatisme des autres races. [...] L'empereur est indécis et son attitude s'en ressent, il a des regrets, des repugnances, des aspirations, sa mar[onleesbaar] ne révèle aucun plan décidé et les impressions du moment sont souvent déterminants'[301]. Midden april schrijft hij over de verkiezingen dat ze in een liberaal klimaat hebben plaats gevonden en dat de verschillende nationaliteiten, klassen en religies nu tenminste vertegenwoordigers kunnen afvaardigen[302]. Maar 'après avoir domininé depuis des siècles, les Magyares ne veulent pas être dominé à leur tour; ils ne veulent même pas de l'égalité absolue des autres races, croyant fermement que le sentiment national et indépendant n'existe que dans la leur'[303].

De hertog van Brabant schrijft over de interne Oostenrijkse ontwikkelingen in zijn dagboek: 'Le pauvre Empereur, battu à Magenta, à Solferino, obligé de perdre la Lombardie, le voilà menacé de perdre sa femme[304] [...] La forme constitutionelle en mettant l'Empereur en tutelle et en donnant à des hommes l'occasion de se produire peut seule sauver ce pays. Il paraît que l'on croit à la sincérité des réformes accordées par le Monarque. Le malheureux F.Joseph si entêté serait devenue défiant de lui-même et d'une faiblesse épouvantable'[305]. Na een ontmoeting met een vroegere Habsburgse minister van Justitie, Nadasti, schrijft hij: 'Peut-être que l'Empereur sera obligé d'aller résider à Pesth et de gouverner de là la monarchie!!! A moins d'avoir recours aux armes, le Cte Nadasti pense que l'on en viendra à un Ministère Hongrois séparé, à un partage de l'armée, des dettes et des revenus.- A Vienne aussi le pouvoir appartiendra peut-être bientôt aux avancés. Le Ministère actuel n'est pas homogène, comment étant divisé ainsi faire face à l'orage?- L'Empereur, paraît il, aimerait assez les divisions parmi les Ministres, il croit alors gouverner seul'[306].

 De historische rechten van Bohemen zijn met het centralistische Februaripatent niet erkend en de Tsjechische gedeputeerden verlaten de rijksraad. Gedeeltelijk wordt de hervorming als te liberaal ervaren, vooral door de Slavische volkeren. Hierdoor is het onmogelijk om fundamenteel positief werk te verrichten. Eind 1865 moet Schmerling erkennen dat hij zijn visie niet kan doorzetten en hij neemt ontslag. Richard Belcredi neemt zijn plaats in. De nieuwe regeringsleider verandert het belastingssysteem in federale zin. Het rijk moet een gefederaliseerde vorm aannemen: de historische provincies moeten de grondslag van de Donaumonarchie vormen. De Rijkraad wordt in september 1865 naar huis gestuurd. Belcredi laat de zeventien Landsdagen samenkomen en ondertussen worden geheime onderhandelingen met Hongarije gevoerd. De Duitse liberalen en de andere Oostenrijkse volkeren protesteren heftig en gaan niet op Belcredi's voorstel in. Een nieuwe binnenlandse crisis treft het Habsburgse Rijk terwijl de verhoudingen met Pruisen ondertussen ondraaglijk worden[307].

 Al enige maanden na de proclamatie van het Februaripatent schrijft O'Sullivan over de talrijke mankementen van het regime. Bijvoorbeeld dat 'la position faite à l'empereur est aussi fausse que pénible et peu constitutionelle. Les ministres ont décidé qu'en principe ils acceptaient la responsabilité de leurs actes et ils la laissent peser tout entière sur le souverain [...] cela prouve l'impossibilité d'un dualisme combiné avec le régime parlementaire. Ce serait perpétuer l'anomalie de la situation où l'on se trouve'[308]. De Belgische koning is sterk met het Oostenrijkse lot begaan en is om andere redenen dan die van O'Sullivan niet tevreden met het Februaripatent. 'Für Oestr. gilt es jetzt aus der Armuth heraus zu kommen. Ich bin wie du weisst Besitzer in Ungarn, und von den Verlusten macht man sich keinen Begriff; [...] Alle sollten sich vereinigen um das schöne alte Reich zu stärken und zu stützen'[309]. De verdere ontwikkeling van de Donaumonarchie ziet hij in eerder positieve zin evolueren, hoewel de financiële toestand hem ernstige zorgen baart. 'Mit vergnügen sehe ich dass in Oestreich Vieles sich zum Bessern dreht, du weisst dass ich eine grosse Predilection für mein altes Oestreich habe, dem ich manchen Liebesdienst erwiesen habe, und hoffentlich noch werde erweisen können. [...] In Ungarn soll es weniger günstig aussehen, doch habe ich nichts Bestimmtes darüber gehört'[310]. 'Wenn nur unser gutes Oestreich aus seiner complicirten Lage schon hinaus wäre. Die Finanzen zu consolidiren ist für Oestreich das Wichtigste; wären sie in recht tüchtigem Stand wie nützlich und mächtig wäre Oestreich'[311].

O'Sullivans eindverdict voor het nieuwe systeem is negatief, hij spreekt van 'la catastrophe du 24 février' en 'l'anarchie qui ne fait pas que s'accroître et qui pourrait compromettre la tranquillité publique'[312]. Een waar constitutioneel systeem lijkt de Belgische diplomaat de enige echte oplossing, 'il était de l'intérêt de l'Autriche de prendre hardiment l'initiative de cette réforme'[313]. 'Je suis persuadé que la plupart des difficultés qui naissent de résistances opposées par les nationalités, disparaîtront quand les discussions seront libres quand les provinces auront besoin de faire prévaloir leurs intérêts et pour cela se serviront de la tribune de la représentation centrale'[314]. Begin 1862 reist O'Sullivan naar Brussel en heeft er onder meer een ontmoeting met de Oostenrijkse ambassadeur en laat zich positief over Oostenrijk uit. Hügel schrijft het volgende naar Wenen: 'Le comte O'Sullivan, ministre de Belgique à Vienne, est arrivé ici en congé il y a quelques jours. Il se prononce non seulement envers moi, mais envers tout le monde de la manière la plus favorable sur l'état de l'opinion publique en Autriche, sur la situation de l'Hongrie et de l'attitude du Cabinet Impérial dans les grandes questions politiques: il fait surtout grand éloge de sa sagesse et de sa fermeté dans les relations avec la Prusse'[315].

 

 

4. Besluit

 

Het neo-absolutisme is bij de publieke opinie bijzonder onpopulair. De Belgische koning is dit regime echter gunstig gezind. Leopolds macht wordt door een parlement en een liberale grondwet sterk ingeperkt, zijn Oostenrijkse collega moet theoretisch tegenover niemand verantwoording afleggen. O'Sullivan laat zich vrij positief over de verwezenlijkingen van de neo-absolutische era uit. De financiële last van het regime is echter ondraaglijk en een ommekeer is enkel mogelijk door toegevingen aan de binnenlandse oppositie. De Belgische diplomaat houdt de Oostenrijkse financiën goed in het oog en geeft een treffende analyse van de problemen waarmee de Donaumonarchie wordt geconfronteerd: de architect van de hervormingen moet zowel conservatief als innovatief zijn als hij een solide oplossing tot stand wil brengen.

De periode 1859-1866 is een periode van vernieuwing van het regime, zij het met een rabiaat vasthouden aan de traditionele macht. De meest diverse eisen worden geformuleerd. De keizer wil enerzijds zijn autocratische positie niet in een - bescheiden - democratie zien verdwijnen maar anderzijds blijft er weinig keuze over als er een oplossing voor de staatsschuld moet komen. De Duits-liberalen willen een gecentraliseerde staat met een volksvertegenwoordiging en de traditionele suprematie van de Duitstaligen. De Hongaren verwerpen het centralisme en het liberalisme terwijl de Boheemse edelen een federale staatsorganisatie met behoud van hun macht willen. Het nationalisme wordt aan verschillende eisen gekoppeld en een wezenlijke oplossing is bijna onmogelijk. O'Sullivan is een voorstander van een liberaal, centralistisch systeem met een vertegenwoordiging voor de verschillende volkeren. De Magyaren beschouwt hij als de grootste dwarsliggers. Ze staan zowel het liberalisme als het centralisme in de weg. Daarenboven beschuldigt hij ze van de dominantie over de minoriteiten aan de Oostelijke zijde van de Leitha.

De keizer probeert verschillende mogelijkheden. Een toegeving aan de loyale adellijke conservatieve federalisten brengt weinig tot geen machtsverlies met zich mee. Het Habsburgse Rijk is echter nooit een echte federale staat geweest. In het midden van de negentiende eeuw, na driehonderd jaar uitbreiding van de Habsburgse macht en zeventig jaar na de Franse Revolutie, draagt de keizer fragmenten van zijn macht over aan de aristocratie. De adel belooft in ruil dat de keizerlijke macht niet door het liberalisme zal worden aangetast. Het financieel probleem wordt hiermee evenwel niet opgelost en kan nationalistische opflakkeringen met zich meebrengen. O'Sullivan beschrijft het Oktoberdiploma als een compleet misbaksel. De federale oplossing van 1860 is een kort leven beschoren. Frans Jozef weifelt en is niet echt capabel om met krachtige hand een beslissing te nemen. De halsstarrige weigering om zijn macht in te perken ondermijnt de monarchie. Het Februaripatent is dan ook een stapje voorwaarts in de modernisering van het Habsburgse Rijk maar biedt evenmin een degelijk fundament voor een stevige interne staatsorganisatie.

De constitutie van het Februarpatent lijkt aanvankelijk met O'Sullivans visie op de hervorming van het rijk te corresponderen maar al snel ziet hij er de grote onvolmaaktheden van in. De keizer zou krachtdadiger moeten optreden en de Hongaren zouden niet alle liberale en nationalistische toegevingen mogen blokkeren. Net als de liberaal Bruck, met wie O'Sullivan vriendschappelijke banden heeft, ziet hij een oplossing voor de enorme financiële problemen enkel in samenhang met een parlementair regime. Het is duidelijk dat O'Sullivans standpunten aansluiten bij die van de liberalen, in zijn depêches is er evenwel geen directe negatieve kritiek op de conservatieven te merken. Misschien doet hij dit om Leopold I niet al te zeer voor het hoofd te stoten. De koning leest de rapporten uit Wenen en als Oostenrijks grootgrondbezitter is Leopold gebaat bij een sterke positie van de adellijke federalisten. Ook zijn zoon, de hertog van Brabant, betreurt de positie van Frans Jozef. Hoewel O'Sullivan zelf wel twee adellijke titels heeft, behoort hij toch tot de noblesse de robe. De familie is slechts sinds een dertigtal jaar in de adelstand opgenomen, als beloning voor diensten aan de monarchie.

Dit uit zich in de familiale banden met de familie Schwartz. Het is aannemelijk dat O'Sullivans zwager als lid van de Weense haute finance tot de Duits-liberale en centralistische strekking behoort. Bovendien is O'Sullivan zelf een participant op de kapitalistische scène. De publieke en particuliere financiën houdt hij scherp in de gaten. Naast Brussel houdt hij ook zijn protégé Langrand-Dumonceau op de hoogte. De Belgische financier is in 1857 in Wenen aangekomen en wordt er warm onthaald door onder andere O'Sullivan. Eén jaar later sticht hij een vennootschap in levensverzekeringen, Der Anker. Ondertussen knoopt hij banden met talrijke machtige prominenten die hem adviseren een kredietinstelling op te richten en O'Sullivan voorziet hem van waardevol advies omtrent de Oostenrijkse staatshuishouding en de mogelijke verkoop van staatsdomeinen. O'Sullivans suggesties vallen niet in dovemansoren. Met veel enthousiasme en jeugdig optimisme begint Langrand-Dumonceau in geen tijd met de oprichting van een financiële onderneming die een budget van tientallen tot honderden miljoenen frank nodig heeft. Dit mondt uiteindelijk uit in een Bank voor Grond- en Industrieel Krediet[316]. Wellicht zijn de verbazend positieve uitspraken van O'Sullivan in Brussel in dit kader te duiden. Langrand is op zoek naar beleggers in binnen- en buitenland. Als de Belgische minister in Wenen in eigen land het politieke klimaat in Oostenrijk ophemelt, kan dit een stimulans voor Belgische beleggers impliceren.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[252] BRUCKMÜLLER, Sozialgeschichte Österreichs, 361-363 en KANN, History of the Habsburg Empire, 325.

[253] Leopold I aan E. Mensdorff-Pouilly, Laken, 18 februari 1850. - PURAYE, Lettres de Léopold Ier, 381.

[254] Leopold I aan E. Mensdorff-Pouilly, Laken, 9 januari 1851. - ID., o.c., 395.

[255] KANN, o.c., 324-325 en MAYR-HARTING, Untergang Österreich-Ungarn, 168.

[256] BOYER, Political Radicalism, 17-21.

[257] MATIS, "Sozioökonomische Aspekte des Liberalismus", 243-248.

[258] BRUCKMÜLLER, o.c., 363. - Zie ook: SCHORSKE, Wenen in het Fin de Siècle, 43-119.

[259] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 30 januari 1859. AMBZ, CP-LAH, nr. 29.

[260] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 1 maart 1859. AMBZ, CP-LAH, nr. 52.

[261] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 24 februari 1859. AMBZ, CP-LAH, nr. 49. - Zie ook onder andere 9 juli 1859, nr. 11.

[262] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 29 juni 1859. AMBZ, CP-LAH, nr. 204.

[263] BRUCKMÜLLER, o.c., 365-366, MAYR-HARTING, o.c., 168, RUMPLER, Chance für Mitteleuropa, 332-334 en WINTER, Revolution, Neoabsolutismus und Liberalismus, 149-150.

[264] KANN, o.c., 286-290.

[265] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 11 augustus 1859. AMBZ, CP-LAH, nr. 35.

[266] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 23 april 1860. AMBZ, CP-LAH, nr. 74.

[267] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 11 augustus 1859. AMBZ, CP-LAH, nr. 35.

[268] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 10 september 1859. AMBZ, CP-LAH, nr. 55.

[269] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 15 september 1859. AMBZ, CP-LAH, nr. 61.

[270] GÖRLICH, Geschichte Österreichs, 393-405, JACQUEMYNS, Langrand-Dumonceau, II, 21-57, RUMPLER, o.c., 324-357 en TAYLOR, Habsburg Monarchy, 103-105.

[271] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 18 januari 1860. AMBZ, CP-LAH, nr. 8.

[272] BRUCKMÜLLER, o.c., 366.

[273] RUMPLER, o.c., 373-374.

[274] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 10 februari 1860. AMBZ, CP-LAH, nr. 21.

[275] Frans Jozef op de ministerconferentie van 25 augustus 1859. - Geciteerd in: RUMPLER, o.c., 375.

[276] GÖRLICH, o.c., 405 en TAYLOR, o.c., 105-108.

[277] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 14 november 1859. AMBZ, CP-LAH, nr. 91.

[278] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 22 december 1859. AMBZ, CP-LAH, nr. 107.

[279] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 31 december 1859. AMBZ, CP-LAH, nr. 111.

[280] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 18 augustus 1860. AMBZ, CP-LAH, nr. 164.

[281] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 3 oktober 1860. AMBZ, CP-LAH, nr. 192.

[282] Geciteerd in: RUMPLER, o.c., 375.

[283] KANN, o.c., 328.

[284] MAYR-HARTING, o.c., 186.

[285] MATIS, a.c., 249-250 en RUMPLER, o.c., 374-376.

[286] Hügel aan Rechberg, Brussel, 21 oktober 1860. AMBZ, AEV, 1860.

[287] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 23 oktober 1860. AMBZ, CP-LAH, nr. 205.

[288] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 25 oktober 1860. AMBZ, CP-LAH, nr. 206.

[289] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 28 december 1860. AMBZ, CP-LAH, nr. 239.

[290] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 24 januari 1861. AMBZ, CP-LAH, nr. 12.

[291] TAYLOR, o.c., 108-110.

[292] Hügel aan Rechberg, Brussel, 22 februari 1861. AMBZ, AEV, 1861-1862.

[293] WINTER, o.c., 150-151.

[294] KANN, o.c., 327-329.

[295] GÖRLICH, o.c., 407.

[296] MAYR-HARTING, o.c., 191-193.

[297] RUMPLER, o.c., 376-379.

[298] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 1 maart 1861. AMBZ, CP-LAH, nr. 32.

[299] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 14 maart 1861. AMBZ, CP-LAH, nr. 39.

[300] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 21 maart 1861. AMBZ, CP-LAH, nr. 42.

[301] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 3 april 1861. AMBZ, CP-LAH, nr. 48.

[302] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 24 april 1861. AMBZ, CP-LAH, nr. 63.

[303] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 6 juli 1861. AMBZ, CP-LAH, nr. 105.

[304] De keizerin is ziek en gaat daarom op zoek naar warmere klimaten.

[305] De hertog van Brabant in zijn dagboek, Wildbad-Gastein, 26 juni 1861. - CAPRON, Voyage à Wildbad-Gastein, 43.

[306] De hertog van Brabant in zijn dagboek, 3 juli 1861. - ID, o.c., 47.

[307] GÖRLICH, o.c., 407 en KANN, o.c., 329-332.

[308] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 18 juli 1861. AMBZ, CP-LAH, nr. 111.

[309] Leopold I aan A. Mensdorff-Pouilly, Laken, 26 maart 1862. - PURAYE, o.c., 423-425.

[310] Leopold I aan A. Mensdorff-Pouilly, Laken, 25 juni 1863. - ID. o.c., 427.

[311] Leopold I aan A. Mensdorff-Pouilly, Ardenne, 27 december 1863. - ID., o.c., 429.

[312] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 26 september 1861. AMBZ, CP-LAH, nr. 150.

[313] O'Sullivan aan de Vrière, Wenen, 1 oktober 1861. AMBZ, CP-LAH, nr. 153.

[314] O'Sullivan aan Rogier, Wenen, 15 september 1862. AMBZ, CP-LAH, nr. 125.

[315] Hügel aan Rechberg, Brussel, 27 februari 1862. AMBZ, AEV, 1861-1862.