Alphonse O'Sullivan en de betrekkingen tussen België en het Habsburgse rijk van Solferino tot Sadowa (1859-1866). (Frederic Eelbode)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK 1. HET HABSBURGSE RIJK EN BELGIE IN HET INTERNATIONALE SYSTEEM VAN HET CONGRES VAN WENEN

 

In dit eerste hoofdstuk van de verhandeling volgt een beknopt overzicht van de Europese verwikkelingen in de periode van het Congres van Wenen tot de Pruisisch-Franse oorlog van 1870. De buiten-Europese gebeurtenissen worden hierin slechts sporadisch vermeld en enkel als ze van fundamenteel belang zijn om de binnen-Europese relaties te begrijpen. Eerst komt een overzicht van de gebeurtenissen die het evenwicht en de verstoring van de internationale politieke scène beheersen. Na de revolutiegolf van 1848 zal nationalisme als aspect van de moderniteit een steeds belangrijker element van de internationale verhoudingen worden. Daarom wordt een kader geschetst waarin het nationalisme kan worden geduid. Nationalisme is echter meer dan een internationale aangelegenheid en daarom wordt daarna de binnenlandse situatie van de Donaumonarchie en van België geschetst. Tot slot volgt een voorstelling van de Belgische diplomatieke dienst en de Belgische gezant in Wenen, Alphonse O'Sullivan de Grass. Het eerste deel vormt het raamwerk voor de Belgisch-Oostenrijkse relaties in de jaren 1859-1866. In tegenstelling tot de volgende hoofdstukken wordt hier hoofdzakelijk gebruik gemaakt van de talrijke studies die reeds over dit thema zijn verschenen.

 

 

1. Het internationale systeem van het Congres van Wenen

 

De periode 1815-1870 wordt getypeerd door het ontstaan en het verval van het Europees Concert. Na de Napoleontische oorlogen moet er een systeem worden uitgedacht dat internationaal geweld kan beperken en grote oorlogen kan vermijden. Er wordt naar een balance of power gezocht[1]. Dit zoeken naar evenwicht dateert al uit de achttiende eeuw maar het Congres van Wenen is toch vernieuwend. Er wordt een restauratief systeem op poten gezet dat steunt op twee belangrijke pijlers. Enerzijds is er het bewaren van het Europees evenwicht en van de territoriale status-quo. Anderzijds is er het behoud van de macht voor de vorsten, het legitimiteitsprincipe. Er wordt getracht het Ancien Régime te herstellen omdat erfelijke vorsten als de beste garantie voor het behoud van het hernieuwde evenwicht worden beschouwd. Elke vorm van politieke, economische of sociale innovatie wordt door de conservatieven argwanend bekeken. Maar de periode tussen 1763 en 1848 wordt ook een transformation of European politics genoemd. De internationale politiek van de achttiende eeuw ondergaat een ingrijpende gedaanteverwisseling. Er ontstaan nieuwe denkbeelden en collectieve mentaliteiten. De Europese staatslieden beseffen 'that they could not pursue the old politics any longer and had to try something new and different'[2]. Meer dan een herstel van het Ancien Régime wordt er naar een nieuwe soort diplomatie op zoek gegaan[3].

Een diplomatiek instrumentarium is in de verdragen van het congres niet voorzien en daarom worden er twee buiten de verdragen om opgebouwd, het tweede belangrijker dan het eerste: de Heilige Alliantie en de Quadruple Alliantie. Bijgevolg zou er vanaf 1815 permanent politiek overleg op Europees topniveau moeten zijn. Dit systeem werkt vrij behoorlijk tot aan de Krimoorlog (1854-'56), hoewel het liberalisme (basisvrijheden voor het individu) en het nationalisme (het politieke en het nationale moeten congruent zijn) steeds meer aan belang gaan winnen, met uitingen hiervan in de revolutiegolven van 1820, 1830 en 1848. Het revolutionaire vuur wordt weerom gedoofd maar een waakvlam blijft bestaan en het precaire Europees Concert gaat grotendeels ten onder aan de Krimoorlog. Rusland staat alleen tegenover een Frans-Brits-Piëmontese alliantie en voelt zich door Oostenrijk bedrogen, omdat ze in 1849 de Hongaarse opstand hebben helpen neerslaan[4].

 De periode 1850-1870 wordt in Europa grotendeels door het totstandkomen van Duitsland en Italië als nationale eenheidsstaten gekenmerkt maar ook de volkeren van de Balkan lokken steeds nieuwe nationalistische opstanden uit. Na het Verdrag van Parijs van 30 maart 1856 wordt de Zwarte Zee geneutraliseerd en de integriteit van het Osmaanse Rijk gewaarborgd. De Piëmontese premier Camillo di Cavour haalt echter eveneens voordeel uit de oorlog door aan de zijde van Frankrijk en Groot-Brittannië te strijden. Rusland is de grote verliezer en Oostenrijk heeft zich door zijn neutrale houding geïsoleerd; bovenal het Europees Concert heeft zijn harmonie verloren. De grootmachten houden niet langer vast aan de gedragscode van zelfbeperking, wederzijds respect en het voorkomen van militaire confrontatie. In die constellatie kunnen de Italianen en de Duitsers aan hun eenmaking beginnen. In verschillende etappes en oorlogen zijn de Italianen en de Duitsers rond 1871 in één staat verenigd. Deze nieuwe staten zijn vooral tot stand gekomen ten koste van Oostenrijk-Hongarije en Frankrijk die zich, net als heel Europa, opnieuw moeten gaan oriënteren na 1871[5].

 

1.1. Het Congres van Wenen: het begin van de restauratie

 

Na de definitieve verbanning van Napoleon komen de voornaamste vorsten en hun diplomatieke vertegenwoordigers samen in Wenen. Er moeten oplossingen voor grote problemen worden gevonden. Enerzijds is er het probleem van de Franse overmacht sinds 1792 en anderzijds zijn er de ideeën van de Franse Revolutie. Verder wordt gestreefd naar de afscherming van buiten-Europese conflicten op de Europese politiek en moet een statuut voor de secundaire staten worden gevonden. Een bonte club hoogwaardigheidsbekleders zoekt ernaar het Europees evenwicht op basis van het legitimiteitsprincipe te herstellen. De dirigent van dit Europese Concert is de Oostenrijker Klemens von Metternich. Hij leidt Europa in deze periode van restauratie binnen en probeert alle opflakkeringen van liberalisme en nationalisme te smoren. Ook al worden de meeste democratische eisen genegeerd, na 1815 begint één van de langste oorlogsvrije periodes uit de moderne en hedendaagse geschiedenis. De muzikanten van het Concert verzoeken er een harmonieuze maat op na te houden. Niettemin zullen er zich enkele conflicten voordoen, vooral op basis van vraagstukken over nationaliteiten en territoriale grenzen. De strijd blijft in de regel echter zowel in tijd als in ruimte beperkt[6].

 De protagonisten van het congres zijn Rusland, Oostenrijk, Pruisen en Groot-Brittannië. Rusland en zijn autocratische tsaar Alexander I zien zich als dé bevrijders van Europa. In oppervlakte en qua bevolking is dit land het grootste van Europa; het heeft tevens een enorm leger. De tsaar heeft zijn oog laten vallen op Polen, delen van het Osmaanse Rijk en de kusten van Alaska en van Californië. Bovendien wil hij een ingrijpen van de vier Europese grootmachten bij elke grenswijziging en elke revolutionaire actie.

 Het etnisch lappendeken Oostenrijk met de conservatieve Frans II en Metternich willen de status-quo in Europa behouden door samenwerking en overleg tussen de grootmachten. Het Habsburgse Rijk heeft bezittingen in Italië en in de Balkan; het is ook de dominante macht in de Duitse Bond. In tegenstelling tot Rusland staat het aanvankelijk weigerachtig tegenover het interventieprincipe omdat dit zou betekenen dat de andere staten ook in het Oostenrijkse gebied zouden mogen interveniëren. Daarenboven beschouwt het zich militair te zwak om risico's te nemen. Metternich is een typische staatsman uit het Ancien Régime die de democratie uitsluit omdat ze het precaire evenwicht tussen de verschillende volkeren zou kunnen verstoren. Het protestantse Pruisen verwerft door het Congres van Wenen de katholieke staten Rijnland en Westfalen. Het is eveneens een conservatieve staat die de overmacht in de Duitse Bond poogt te verwerven ten koste van Oostenrijk[7].

 Groot-Brittannië is de eerste geïndustrialiseerde staat van de wereld en bezit een enorm koloniaal rijk. Dit heeft belangrijke gevolgen voor zijn buitenlandse politiek: het voert de Splendid Isolation in. Het heeft een aanzienlijke militaire slagkracht nodig buiten Europa en mag dus niet al te veel militaire middelen in Europa verspelen. Het Europese evenwicht en de vrede moeten behouden blijven. Een Europese hegemonie, die de Britse maritieme en economische macht kan breken, moet worden vermeden. Hoewel de Britten eerder aan de zijlijn staan bij Europese conflicten, voeren ze buiten Europa een actiever beleid dat evenwel door binnenlandse impulsen wordt beïnvloed[8].

 Frankrijk is de verliezer van het Congres van Wenen maar wordt toch niet monddood gemaakt. De grootmachten 'refused to allow themselves to be distracted by the greed of petty princelings or the desire for revenge against France'[9]. De Bourbons komen terug op de Franse troon te zitten; de verworvenheden van de revolutie worden beknot maar niet volledig teniet gedaan. De Code Civil, het parlement, de indeling volgens departementen en dergelijke blijven in voege. Het is duidelijk dat het legitimiteitsprincipe pragmatisch wordt toegepast. De internationale stabiliteit primeert en de opportuniteit van de Weense besluiten is met andere woorden belangrijker dan de legitimiteit ervan. De Fransen moeten oorlogsschulden betalen maar in de loop van de negentiende eeuw zal Frankrijk er in slagen om zijn koloniaal imperium uit te breiden, vooral in de richting van Afrika. Frankrijk is na 1815 geen totale weerspiegeling van wat het voor 1789 was maar het wordt toch als grootmacht hersteld[10].

 De afrekening met Napoleon gebeurt in verschillende bedrijven. Op 1 maart 1814 wordt het Verdrag van Chaumont gesloten tussen Groot-Brittannië, Rusland, Oostenrijk en Pruisen om een coalitie tegen Napoleon op te richten en het pre-revolutionaire en pre-Napoleontische Europa te herstellen. Het verdrag van Fontainebleau van 6 april 1814 regelt de troonswissel tussen Bonapartes en Bourbons en het Eerste Verdrag van Parijs regelt het uitzicht van Frankrijk na de val van Napoleon. Op 3 januari 1815 sluiten Groot-Brittannië, Oostenrijk en Frankrijk een Geheim Akkoord dat Rusland moet verhinderen de Europese hegemonie te verwerven. Enkele dagen voor Napoleon bij Waterloo definitief wordt verslagen, ondertekenen de geallieerden de Slotakte van Wenen waarin het uitzicht van het post-Napoleontische Europa wordt bepaald. Het Tweede Verdrag van Parijs van november 1815 is een correctie van het Eerste Verdrag van Parijs en bevat een minder gunstige regeling voor Frankrijk[11].

 Het Oude Continent is in 1815 zo evenwichtig mogelijk verdeeld qua grondgebied, natuurlijke rijkdommen en bevolking. Er zijn echter ook intermediaire lichamen. Misschien is dit wel het belangrijkste element van het negentiende-eeuwse internationale systeem. Deze kleine staten doen dienst als bufferstaat en invloedssfeer voor de grootmachten. Enerzijds scheiden ze de grootmachten van elkaar, anderzijds brengen ze de grootmachten dichter bij elkaar omdat ze gebaat zijn bij het bestaan van deze staten. Bestaande staten ondergaan eventueel grenswijzigingen en zijn dan ideaal om bijvoorbeeld Frankrijk in toom te houden. De belangrijkste bufferstaten zijn het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, Zwitserland, de Scandinavische staten en de Duitse Bond. Congres-Polen en Italië fungeren wel als buffers maar zijn de facto protectoraten van respectievelijk Rusland en Oostenrijk. De situatie in de Balkan past minder in deze definitie want bijna de hele Balkan is Osmaans bezit. De secundaire staten willen au sérieux worden genomen maar leggen zich bij de overmacht van de grootmachten neer door zich door één of meerdere van hen te laten beschermen. Ze verwachten hulp bij een inval door een vreemde mogendheid of bij revoluties. De grootmachten op hun beurt erkennen het belang van de intermediaire staten en zien er op toe dat geen van hen ze zal proberen te exploiteren[12].

 

1.2. Metternichs interventiesysteem en de eerste nationaal-liberale opstanden

 

Na het Congres van Wenen is er een transformatie van de internationale betrekkingen. Schroeder noemt dit een metanoia, een omwenteling van de geest. In plaats van dreigende dominerende staten met geweld te bestrijden, ontstaat er in de negentiende eeuw een European Equilibrium, een politiek evenwicht dat de machten van oorlogen moet weerhouden. Naast een herstel van de internationale orde willen de overwinnaars van Napoleon ook de handhaving van de interne gerestaureerde orde. De legitieme soevereinen willen samenwerken om de nationalistische en liberale tendenzen tegen te houden[13].

 De nieuwe orde in Europa wordt vrij snel op de proef gesteld, met name door de revolutiegolf van 1820. In Napels en Turijn breken opstanden uit die in oorsprong liberaal van inspiratie zijn maar waar al gauw een nationalistische dimensie aan wordt toegevoegd. Er wordt een Italiaanse federatie geëist en men poogt die eis op de rest van het Italiaanse schiereiland weerklank te doen vinden. In Spanje wordt Ferdinand VII door een junta van revolutionaire officieren verplicht een grondwet te aanvaarden. Deze opstanden hebben geen gevolgen voor de territoriale verdeling van Europa. Daardoor is Groot-Brittannië, in tegenstelling tot Rusland, per definitie tegen een interventie gekant. Metternichs houding is dubieus. In 1818 is hij nog tegen interventies gekant: hij wantrouwt Alexander I en wil niet dat middelgrote staten als Piëmont-Sardinië bij de alliantie worden toegelaten. Niettemin zullen er dankzij Oostenrijk interventies komen. Na drie conferenties wordt besloten om op te treden. Zonder optreden in Napels zou Oostenrijk haar macht aldaar verliezen en met een gemeenschappelijk optreden wordt de Oostenrijkse harde hand gelegitimeerd. Daarenboven wordt de Russische dubbelzinnige houding ontzenuwd. In ruil voor het vage meer openheid in de Balkan zou Rusland in Napels interveniëren in plaats van de Napolitaanse dissidenten te steunen. Frankrijk zal met de zegen van Rusland en Oostenrijk een succesvolle expeditie tegen de Spaanse revolutionairen beginnen. De Britse reserves tegenover deze interventies nemen echter toe omdat ze liberale sympathieën hebben en de andere machten wantrouwen[14].

De tweede revolutiegolf in 1830 betreft niet enkel de landen in de periferie van Europa maar ook in het centrum. De Julirevolutie in Frankrijk is de katalysator voor deze revolutiegolf. De dreiging voor een nieuwe algemene oorlog lijkt de andere mogendheden reëel en ze doen bijgevolg hun best om de vrede te bewaren. Ook de nieuwe Franse koning, le roi-bourgeois, Louis-Philippe is die mening toegedaan. In Italië kunnen de Oostenrijkers de opstanden in Parma, Modena en de Pauselijke Staten neerslaan maar de verbreiding van het nationaal gevoel wordt toch aangewakkerd. In de Duitse Bond weerklinkt eveneens de roep naar liberalisme en eenheid maar uiteindelijk worden er geen wezenlijke veranderingen doorgevoerd. Sommige staten nemen evenwel een constitutie aan en in 1834 wordt de Zollverein opgericht: achttien vorstendommen verenigen zich in één douane-unie. Na langdurige spanningen tussen de grootmachten wordt de klein-Griekse onafhankelijkheid in februari 1830 erkend[15]. De Belgische revolutie is de eigenlijke testcase van het revolutiejaar maar wordt verderop uitgebreid behandeld.

De beperkte reactie van de grootmachten op deze tweede revolutiegolf relativeert het belang van het legitimiteitsprincipe. De vijf eerste violen van het Concert blijken bereid tot pragmatische oplossingen voor aanpassingen binnen het bestaande evenwicht: zolang de respectievelijke invloedssferen gelijk blijven en er voor een monarch als staatshoofd wordt geopteerd, laten de machten gedijen. In het geval van België en Griekenland is de compromisbereidheid duidelijk. De vijf grote mogendheden doen water bij de wijn en blijken bereid om zich aan de informele gedragscode van het Concert te houden. Zonder het systeem in se te ondermijnen, tasten de politieke en sociale veranderingen in België en enkele Duitse staten de conservatieve solidariteit aan[16]. Na 1830 zullen zich duidelijker twee rivaliserende ideologische groepen aftekenen, namelijk een liberale West-Europese groep met Groot-Brittannië en Frankrijk en een conservatieve groep met Rusland, Pruisen en Oostenrijk. Het belang van deze groepering is relatief maar neemt toe door de steeds groter wordende betekenis van de publieke opinie. Het politieke klimaat in Europa is na 1830 veranderd en het nationalisme en het liberalisme begint zich te roeren[17].

 

1.3. De nationaal-liberale opstanden van 1848 en het einde van het Metternich-systeem

 

'Grosse Teile des europäischen Kontinents wurden 1848 durch revolutionäre Ereignisse erschüttert. Das Substrat dieser Revolutionen [...] war die Krise, die aus der Spannung zwischen dem restaurativen und immobilen politischen System der Heiligen Allianz und der sozioökonomischen Entwicklung der Industriellen Revolution erwachsen war'[18]. De doelen van deze revolutionaire beweging op het Europese vasteland, van Frankrijk tot de Balkan en van Zuid-Italië tot Polen zijn divers en vaak tegenstrijdig. De eisen lopen van de afschaffing van feodale rechten en het oprichten van burgerlijk-liberale politieke systemen over nationalistische projecten tot emancipatiebewegingen van het proletariaat. Uiteindelijk zal enkel het feodalisme worden afgeschaft en is dit een burgerlijke revolutie[19]. Het streven naar nationale eenheidsstaten of naar nationale autonomie wordt niet geconsolideerd, maar toch liggen in 1848 'die Weichen für die Entwicklung in diesen Bereichen gestellt[20]'. Zonder twijfel ligt de economische crisis van 1846-1847 als het gevolg van misoogsten aan de basis van de opstanden.

 Als voorloper vindt in de Zwitserse kantons de Sonderbundkrieg plaats, het echte startschot wordt in Frankrijk gegeven. In februari 1848 breekt een revolutie uit die door het proletariaat wordt gedragen maar door de burgerij zal worden gemonopoliseerd: Louis-Philippe wordt verbannen en de Tweede Republiek gesticht. In juni breken nieuwe opstanden uit die bloedig worden neergeslagen. De burgerij kiest nu voor zekerheid en na nieuwe verkiezingen wordt Louis-Napoleon Bonaparte tot nieuwe Franse president verkozen. Aan de buitenlandse mogendheden wordt echter verzekerd dat deze nieuwe constellatie geen bedreiging voor de internationale verhoudingen zal vormen. In december 1851 pleegt Bonaparte een staatsgreep door de kamers te ontbinden en, na een plebisciet met beperkt stemrecht, wordt hij keizer Napoleon III bij de gratie Gods en de wil van het volk. De tweede Franse keizer 'introduit, sans pourtant renier l'héritage du passé, des idées et des méthodes entièrement neuves'[21]. Hij favoriseert de nationaliteiten als basis voor een aangepaste orde. Naar gallicaanse traditie is hij verdediger van het katholicisme, zij het als discipel van de progressieve Claude de Saint-Simon. Als erfgenaam van de Napoleontische troon droomt hij van het herstel van de natuurlijke Franse grenzen. Ondanks zijn persoonlijk bewustzijn en roeping mist Napoleon III praktisch doorzicht en zijn zijn ideeën nogal confuus en gecompliceerd[22].

 In maart 1848 verzetten Weense studenten en arbeiders zich tegen het restauratieve beleid. Het Oostenrijkse leger is op dat ogenblik met de opstanden in Italië bezig en kan niet onmiddellijk reageren waardoor Metternich moet vluchten. In mei volgt een tweede opstand waardoor het lijfeigenschap van de boeren wordt afgeschaft[23]. Een derde opstand wordt verijdeld door Felix zu Schwarzenberg in oktober hoewel de keizer dan al naar Tirol is gevlucht. Het vertrek van Metternich heeft evenwel consequenties. In maart 1848 breekt de opstand uit in Hongarije onder impuls van Ludwig Kossuth die de afscheiding van Oostenrijk nastreeft. In Kroatië, Moravië, Transsilvanië en Bohemen breken gelijkaardige opstanden uit. De revolutionairen rekenen tevergeefs op Franse en Britse steun, die wordt geweigerd omwille van het Russische gevaar mocht de Donaumonarchie in elkaar storten. Pas in augustus 1849 is de orde in Hongarije opnieuw hersteld onder de nieuwe keizer Frans Jozef en met hulp van Russische troepen.

 De eerste opstand in Italië begint in Palermo en slaat over naar het vasteland. Deze wordt onder meer door Karel-Albert van Piëmont-Sardinië gebruikt om Lombardije aan de Oostenrijkers te onttrekken. Hij wordt hierin gestimuleerd door het verdwijnen van Metternich. Na de opstand van Milaan gaat generaal Jozef Radetzky op de vlucht en valt Karel-Albert Lombardije binnen; ook Venetië gaat revolteren. Radetzky hergroepeert echter zijn troepen, kan het Piëmontese leger uit Lombardije verdrijven en hongert Venetië uit. Karel-Albert abdiceert daarop ten voordele van Victor-Emmanuel. De Heilige Stoel komt evenmin ongehavend uit de strijd. De aanvankelijk liberale paus Pius IX wordt in maart 1849 uit Rome verdreven en keert pas terug met Franse en Oostenrijkse steun in juli van datzelfde jaar. Hij stelt zich vanaf dan op als een reactionaire soeverein en heeft zijn kansen als leider van een Italiaanse confederatie verkeken. Tussen maart en juli wordt het Romeinse Triumviraat opgericht met onder andere de republikein Giuseppe Mazzini. Cavour ziet na de gebeurtenissen van 1848 in dat de Italianen gemeenschappelijk hun onafhankelijkheid moeten verwerven en daarvoor diplomatieke steun moeten vinden. Enkel Piëmont behoudt een liberale grondwet.

 In de Duitse confederatie verenigen zich de nationale en liberale krachten in een poging de Duitse eenmaking te realiseren. Aanvankelijk zal Willem-Frederik IV van Pruisen deze impulsen steunen, inclusief de eisen voor een constitutionele vergadering. Als het verkozen Frankfurter Vorparlament hem de troon van het Duitse keizerrijk aanbiedt, weigert hij echter. Officieel kan hij geen troon van ongelijken, een Volkskammer, aanvaarden maar de echte reden is in München en Wenen te zoeken. De vorsten van Beieren en Oostenrijk laten blijken dat het accepteren van de Duitse troon onvermijdelijk tot oorlog zal leiden. Het parlement van de Paulskirche wordt verjaagd en enkele Duitse vorsten die de eenmaking aanvankelijk gunstig gezind zijn, geven hun steun nu op. Ook de Duitse bourgeoisie trekt uit angst voor geweld haar steun in. De zaak blijft niet zonder gevolgen. In heel wat vorstendommen wordt een grondwet ingevoerd en Pruisen richt de Unie van Frankfurt op, een reeks van bijstandsverdragen tussen de Noord-Duitse vorstendommen. Na het neerslaan van de Hongaarse opstand probeert Oostenrijk de verwezenlijking van een Kleindeutsche Lösung te verhinderen door bijvoorbeeld in 1850 een motie van een Groot-Duitsland aan de Bondsdag voor te leggen. Pruisen weigert en tussen de beide machten groeit een steeds grotere argwaan tot rivaliteit. Op de bijeenkomst van de Duitse Bond van 1850 in Olmütz worden de geschilpunten bijgelegd, voorlopig althans.

De problemen voor de Duitse eenmaking liggen na 1848 bloot. Ten eerste is er de keuze tussen een Groot-Duitsland en een Klein-Duitsland: bij deze laatste oplossing zou Oostenrijk uit het rijk worden buitengesloten ten gunste van Pruisen. Ten tweede zijn de Duitse conservatieven, de Junkers, onder leiding van Otto von Bismarck tegen de parlementaire weg naar de eenmaking. De revolutie van 1848 heeft weinig directe resultaten geboekt maar ze wordt toch als een breukpunt in de negentiende-eeuwse Europese geschiedenis gezien. Voor Bismarck is het duidelijk dat de Duitse eenheidsstaat niet uit overleg en samenwerking kan resulteren noch uit de volkswil maar enkel durch Blut und Eisen, met Pruisen als leidende macht. Het aftreden van Metternich toont aan dat Oostenrijk niet langer het middelpunt van Europa is: het kan niet eens de orde in eigen land handhaven. Het Europees Concert is zijn dirigent kwijt en dit vacuüm zal door Napoleon III en Bismarck maar al te gaag worden opgevuld[24].

 

1.4. De Krimoorlog en de opmars van Napoleon III

 

De revolutie heeft Rusland praktisch onberoerd gelaten en dit steunt Nicolaas I om een aloude Russische ambitie te realiseren, namelijk komaf maken met de Osmaanse machtspositie in het gebied van de Zwarte Zee. De Russische plannen botsen hier onmiddellijk met de Britse belangen. De strategisch en economisch belangrijke zeeëngten Bosporus en Dardanellen zullen onder het mom van religieuze doeleinden de inzet van de Krimoorlog worden[25].

 Als Nicolaas I een religieus protectoraat voor alle orthodoxe christenen in het Osmaanse Rijk eist en daar een ultimatum aan koppelt, is het hek van de dam. De Turken weigeren er op in te gaan omdat ze zich van Britse steun verzekerd weten. In juli 1853 trekken Russische troepen Moldavië en Walachije binnen. De tsaar denkt dat Frankrijk zich afzijdig zal houden omwille van de Napoleontische staatsgreep en de diplomatieke twisten met België, en hoopt op de steun van Berlijn en Wenen[26]. De Russische expansiepolitiek blaast nieuw leven in de Brits-Franse solidariteit. Wenen en Berlijn houden zich neutraal. Op 28 maart 1854 sturen Frankrijk en Groot-Brittannië een oorlogsultimatum naar Sint-Petersburg, dat door Cavour namens Piëmont-Sardinië wordt onderschreven. De tsaar legt dit naast zich neer en daardoor sluiten ook de Oostenrijkers zich bij de Westerse mogendheden aan. Er wordt een diplomatiek vergelijk voorgesteld dat de naam krijgt van de Vier Punten van Wenen maar ook hiernaar heeft Nicolaas geen oren[27].

 Frankrijk en Groot-Brittannië starten een militaire actie en worden hierin door Piëmont-Sardinië gesteund. In de herfst van 1854 landen hun troepen op de Krim en na enkele veldslagen trekken de Russische troepen zich in Sebastopol terug. De stad wordt maandenlang belegerd en dit leidt tot enorme verliezen. In september 1855 geeft Sebastopol zich over. Alexander II is ondertussen de overleden Nicolaas I opgevolgd. De West-Europese mogendheden oefenen sterke druk uit op Oostenrijk om zich bij het ultimatum tegen Rusland aan te sluiten. Hoewel Pruisen strikt neutraal blijft, begint het Habsburgse Rijk voor consequenties in Italië te vrezen en ziet in december 1855 zijn kans schoon om zich aan de West-Europese kant te scharen. De nieuwe tsaar ziet in dat verdere actie geen zin meer heeft en Rusland verklaart zich tot een akkoord bereid. Napoleon III leidt de onderhandelingen in Parijs en meet het Second Empire een prominente rol aan op het Europese diplomatieke toneel[28].

 Het Verdrag van Parijs wordt op 30 maart 1856 door de belligerenten ondertekend. De Fransen zijn dé grote overwinnaars: militair en diplomatiek hebben ze zich uiterst gunstig kunnen profileren. Groot-Brittannië staat in de schaduw van Frankrijk en zal zich in Europa meer op de vlakte gaan houden. Cavour heeft aan zijn interventie een aardig diplomatiek voordeel overgehouden voor het nastreven van de Italiaanse eenheid. Oostenrijk wordt niet beloond omdat het late ingrijpen in de Krimoorlog niet geloofwaardig is voor Groot-Brittannië en Frankrijk. Het land bevindt zich in een isolement, net op het ogenblik dat de Duitse en Italiaanse eenmaking vorm beginnen te krijgen. De grote verliezers zijn uiteraard Rusland maar ook en niet in het minst het Europees Concert. Vanaf nu blijken de mogendheden niet langer bereid om de gedragscode gebaseerd op zelfbeperking, wederzijds respect en het voorkomen van militaire confrontatie te eerbiedigen. De angst voor een vernietigende Europese oorlog vermindert; de mogendheden denken onderling best een beperkte oorlog te kunnen voeren.

Na het Verdrag van Parijs kan er van de Krimoorlogconstelllatie worden gesproken. Rusland en de andere conservatieve machten, Pruisen en Oostenrijk, worden ingedamd ten gunste van Groot-Brittannië en vooral van Frankrijk. Het Second Empire representeert daarbij het verbond met de nationale bewegingen en het tegemoetkomen aan de nieuwe economische en sociale krachten. Napoleon III is scheidsrechter en spilfiguur van de Europese diplomatie geworden. De Franse keizer wekt de indruk het oude en het nieuwe met elkaar te kunnen verbinden. 'In der Praxis stellte dieses Rezept freilich eine hochexplosive Mischung dar, deren Zündung die europäische Ordnung bis in die Grundfesten erschütteren konnte'[29]. Deze situatie wordt niet alleen door Napoleon ingezien maar ook door Bismarck en Cavour[30].

 

1.5. De Italiaanse en de Duitse eenmaking

 

De nieuwe protagonist op het diplomatieke toneel, Napoleon III, begunstigt deels uit overtuiging, deels uit opportunisme de nationalistische impulsen in de Balkan en in Italië. Als voorproef steunt hij het totstandkomen van een Roemeense constitutionele monarchie en de nationale bewegingen van Servië en Montenegro. De Franse keizer boekt echter zijn eerste groot diplomatiek succes in Italië. Louis-Napoleon heeft in zijn jeugd als Carbonaro aan de opstand in Romagna deelgenomen. Daarenboven kan een eengemaakt Italië, als satellietstaat, een kernstuk van de Franse diplomatie tegenover het verzwakte Oostenrijk worden. Napoleon engageert zich ten aanzien van Cavour maar doet dit slechts tot 1859 omdat hij de Italiaanse nationalisten en het eenwordingsproces maar moeilijk onder zijn controle kan houden[31].

 De Piëmontese regeringsleider Cavour is geen romantische dromer maar een nuchtere Realpolitiker. Na 1848 maakt hij van Piëmont-Sardinië een moderne constitutionele monarchie. De Italiaanse eenmaking kan volgens hem niet op eigen krachten plaatsvinden maar enkel met diplomatieke en militaire steun uit het buitenland. De machtigste Italiaanse staat, Piëmont-Sardinië, zou het voortouw moeten nemen. Met deze pragmatische houding vertrekt Cavour in 1858 naar Plombières en heeft er een onderhoud met Napoleon III. Er wordt een geheim akkoord ondertekend. Frankrijk belooft militaire steun aan Piëmont om Lombardije en Venetië van de Habsburgers te bevrijden en wil daarvoor Savoie en Nice in ruil. Daarna zou Piëmont samen met het Zuid-Italiaanse koninkrijk en de Pauselijke Staten een confederatie vormen. Enkele maanden later wordt dit plan ten uitvoer gebracht. De Oostenrijkse troepen worden bij Magenta en Solferino verslagen maar plots sluit Napoleon een wapenstilstand met Frans Jozef. In Midden-Italië zijn er immers opstanden uitgebroken die de Franse keizer gaan verontrusten. De Franse katholieken vrezen dat ook Rome zal worden opgeslorpt en oefenen druk op hun staatshoofd uit. In de Vrede van Villafranca van 12 juli 1859 wordt Lombardije aan Frankrijk afgestaan maar Venetië blijft Habsburgs bezit. In het verdrag van Zürich in november van dat jaar worden Savoie en Nice voor Lombardije geruild. De ontwikkelingen zijn echter niet meer te stoppen en Cavour wil het revolutionaire vuur in Midden-Italië de kop indrukken. Hij zet Napoleon voor een voldongen feit door Parma, Modena, Toscane en Romagna te annexeren en er volksraadplegingen te organiseren. Hierop reageert Napoleon door het geweer van schouder te veranderen en hij stuurt later zelfs troepen naar Rome[32].

 'Die Flutwelle der nationalen Bewegung, einmal in Bewegung geraten, war nicht mehr aufzuhalten'[33]. In april 1860 breekt in Sicilië eens te meer een revolutie tegen de Bourbons uit. Dit keer slaagt de republikeinse Giuseppe Garibaldi, een passionele patriot en Mazziniaan, erin om een campagne voor de Italiaanse eenmaking te beginnen. De eenmaking gaat voor hem voor alles en in naam van Victor-Emmanuel en van Italië neemt hij met zijn Duizend Roodhemden Sicilië in. De successen werken aanstekelijk en hij trekt naar Napels. Als hij aankondigt ook naar Rome te willen trekken, is dit tegen de wil van Cavour die vreest voor anarchie en wanorde. Daarnaast zijn er redenen van internationaal belang. De annexatie van Rome zou nooit door de Fransen worden toegestaan en zou bovendien de Oostenrijkers een ideaal voorwendsel geven om terug te slaan. Cavour organiseert een Piëmontese veldtocht die Garibaldi's optreden vrij snel neutraliseert. De Piëmontesen trekken de Pauselijke Staten binnen maar trekken met een grote boog rond Rome. De pauselijke troepen worden zonder moeite verslagen en na referenda worden Umbrië en de Marken bij Piëmont gevoegd ten koste van de paus. Garibaldi heeft ondertussen het Napolitaanse leger verslagen en daarmee is de Italiaanse eenmaking een feit[34].

Cavour schrijft een plebisciet uit waarin Napels en Sicilië zich voor de aansluiting bij Piëmont-Sardinië uitspreken. Na het onverwachte overlijden van Cavour wordt Victor-Emmanuel op 17 maart 1861 tot koning van Italië uitgeroepen. Firenze wordt de hoofstad van de Italiaanse eenheidsstaat met leemtes: Venetië, Zuid-Tirol en Istrië zijn nog in Oostenrijkse handen; pauselijk Rome wordt door een Frans garnizoen beschermd. Deze Italiaanse gebieden moeten nog bevrijd worden en dit irredentisme zal een belangrijke voedingsbodem van het toekomstig Italiaans nationalisme worden. Pas in 1870 annexeert Italië de romp van de Pauselijke Staten en wordt Rome de hoofdstad van het schiereiland[35]. Daarnaast zijn er nog interne problemen. Enerzijds blijft in het Zuiden enig ressentiment tegen de kolonialiserende Piemontesen bestaan. Dit werkt het ontstaan van een identiteitsgevoel van de Mezzogiorno in de hand. Anderzijds is de paus niet te spreken over het verlies van zijn wereldlijke macht en onstaat er een hevige strijd met de liberale, seculiere Italiaanse grondwet. Het eengemaakte Italië is het resultaat van weloverwogen handelingen en onverwachte gebeurtenissen die zich onder een gunstige internationale constellatie hebben afgespeeld. De internationale situatie heeft de unificatie echter ook afgeremd[36].

Voor Pruisen en met name Bismarck is het duidelijk dat Oostenrijk weerom aan macht en invloed heeft ingeboet, dat Rusland nog van de Krimoorlog herstelt en dat Frankrijk aan prestige heeft verloren. De Franse katholieken zijn überhaupt niet gelukkig met de steun aan de Italiaanse nationalisten en Napoleon moet zijn politiek ten opzichte van Italië aanpassen, te meer daar hij de ontwikkelingen daar niet meer in de hand heeft. Tijdens de Amerikaanse burgeroorlog wil Frankrijk een Latijns-katholiek keizerrijk oprichten in Mexico als tegenpool voor de Angelsaksisch-protestantse macht in Noord-Amerika. Na een interventie samen met Groot-Brittannië en Spanje blijven Franse troepen in Mexico achter en zetten Maximiliaan van Oostenrijk en Charlotte van België op de troon. De Verenigde Staten laten dit echter niet toe waarop Napoleon zijn troepen terugtrekt en Maximiliaan geëxecuteerd wordt[37].

Als pragmaticus en sceptisch realist begrijpt Bismarck dat Pruisen de leiding van de Duitse Bond kan opvorderen. De Pruisische kanselier is net als Cavour een Realpolitiker en beducht voor een emotioneel nationalisme. Tegenover de grootmachten voert hij een testpolitiek door na te gaan hoe ze op de Pruisische poging tot machtsvergroting zullen reageren. Het verzwakte Frankrijk wordt gesteund bij de bezetting van Rome dat door de Italianen wordt geclaimd. Hierdoor houdt hij Napoleon te vriend. Met de tsaar komt het tot een akkoord met betrekking tot Polen in 1863. Bismarck belooft dat de Poolse opstandelingen geen doorgang zullen krijgen via Pruisen hoewel Napoleon de Poolse nationalisten steunt en ook Groot-Brittannië en Oostenrijk over de streep wil trekken. In drie fasen maakt hij van Klein-Duitsland dé grootmacht van Europa. Oorlog is daarvoor onvermijdelijk en die kan er beter vroeg dan laat komen. Bismarck voert drie oorlogen, tegen Denemarken in 1864, tegen Oostenrijk in 1866 en tegen Frankrijk in 1870. De efficiënte organisatie en bewapening van de troepen zal Pruisen een groot voordeel tegenover zijn tegenstanders bezorgen[38].

 De eerste oorlog wordt samen met Oostenrijk gevoerd. De hertogdommen Holstein, Sleeswijk en Lauenburg zijn in 1815 in een personele unie met Denemarken verbonden maar Holstein is een deel van de Duitse Bond gebleven. De inwoners van de vorstendommen zijn hoofdzakelijk Duitstalig (met uitzondering van Noord-Holstein). Sinds enkele jaren is een nationalistische beweging actief in de vorstendommen en dit is een ideaal gegeven voor Pruisen om in noordelijke richting te expanderen. Als de Deense koning Frederik VII zonder kinderen sterft, begint een successiestrijd en Bismarck vraagt de afscheiding van de vorstendommen. Groot-Brittannië en Oostenrijk zijn verontrust. De Britten vragen de Fransen om een gezamenlijke actie tegen Pruisen te ondernemen maar Napoleon laat geschieden; dit werkt het Frans isolement verder in de hand. Als de nieuwe Deense koning Christiaan IX Holstein inlijft, treden Pruisen en Oostenrijk gezamenlijk militair op en annexeren de Deense vorstendommen. In de Vrede van Wenen van oktober 1864 staat Denemarken de vorstendommen af en in de Conventie van Gastein van augustus 1865 besluit men Sleeswijk en Lauenburg aan de Hohenzollern toe te kennen en Holstein aan de Habsburgers[39].

Een grotere uitdaging is de confrontatie met Oostenrijk. Bismarck weet dat hij de suprematie in Duitsland enkel kan halen als de Britten en de Fransen niet interveniëren. Uit de Deense oorlog blijkt dat Groot-Brittannië slechts geneigd is om tussen te komen als Frankrijk dat zou doen. Bismarck trekt in oktober 1865 naar Biarritz en neutraliseert Napoleon door Venetië aan Italië te beloven. De Franse keizer stemt toe omdat hij grote illusies omtrent de Duits-Oostenrijkse oorlog koestert. Hij hoopt op een uitputtingsoorlog waarin hij achteraf kan bemiddelen en voordelen naar zich toe kan trekken. De Pruisische kanselier stuurt aan op een militaire confrontatie door een Oostenrijks voorstel ter verandering van de structuur van de Duitse Bond te torpederen[40]. Bismarck lanceert een schalks tegenvoorstel. Hij wil de Bond hervormen door middel van een parlement dat met algemeen mannenkiesrecht wordt verkozen. Er onstaat een impasse en in de verwarring die daaromtrent onstaat, forceert Pruisen een oorlog. Pruisen valt Holstein binnen en Oostenrijk mobiliseert de Zuid-Duitse partners. In Veneto worden de wapens eveneens tegen Habsburg opgenomen en de tweefrontenoorlog dient Oostenrijk de genadeslag toe. Na amper zeven weken strijd verzoekt Oostenrijk na de slag bij Königgrätz (Sadowa) om een wapenstilstand en de gevolgen zijn navenant. Pruisen heeft de hegemonie in Duitsland kunnen vestigen zonder dat de mogendheden, in casu Frankrijk, kunnen reageren[41].

 De Pruisisch-Oostenrijkse onderhandelingen vinden plaats in Parijs, tot genoegen van Napoleon. In juli komt het tot een voorlopige vrede, het Akkoord van Nikolsburg. De definitieve vrede komt er met de Vrede van Praag op 23 augustus 1866. Hannover, Sleeswijk-Holstein, Hessen-Kassel, Nassau en Frankfurt worden geannexeerd, de Duitse Bond ontbonden en de Noord-Duitse Bond onder dominantie van Pruisen komt tot stand. Venetië sluit zich bij Italië aan en Beieren, Baden en Würtenberg vormen de Zuid-Duitse Bond met uitsluiting van Oostenrijk. De consolidatie van het conservatieve Pruisische belang in Duitsland is hiermee bereikt maar de kans op een conflict met Frankrijk wordt groter. Het is echter markant dat Bismarck geen territoriale eisen formuleert: hij wil zelf de Oostenrijks-Pruisische betrekkingen normaliseren. Als antwoord op de Klein-Duitse oplossing geeft Oostenrijk toe aan de Hongaarse eisen en vormt de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie in 1867, de Ausgleich[42].

De tien jaar Realpolitik na de Krimoorlog heeft frappante machtsverschuivingen met zich meegebracht. Eerst gaat Napoleon III met Cavour in zee en 'gained in standing where Austria had lost' maar verliest de controle over de Italiaanse unificatiedrang[43]. Bismarck profiteert ten volle van de internationale politiek. Een constellatie waarbij Rusland nog moet bekomen van de verliezen na de Krimoorlog en zijn handen van Europese conflicten afhoudt, Oostenrijk een papieren tijger blijkt te zijn, Frankrijk verdrinkt in zijn ambitieuze politiek en Groot-Brittannië niet als cavalier seul in Europa wil optreden, geven Duitsland de nodige ruimte om zich te gaan profileren als dé Europese grootmacht bij uitstek[44].

 

1.6. Vooruitzicht: de Duits-nationale eenheidsstaat en de Frans-Pruisische rivaliteit

 

Na de Pruisische overwinning op Oostenrijk is het voor Napoleon III duidelijk dat de Franse machtspositie in vraag wordt gesteld. Als traditionele voorstander van de nationaliteitenbewegingen kan hij echter niets ondernemen en ziet de militair-diplomatieke suprematie van Pruisen in Centraal-Europa met lede ogen aan. Frankrijk poogt om compensaties voor de Pruisische expansie te verwerven en laat zijn blik op Luxemburg vallen. Na de opheffing van de Duitse Bond is de positie van het Groothertogdom onduidelijk. Op de Conferentie van Londen van 1867 wordt, onder meer op vraag van de tussen Frankrijk en Pruisen gesandwichte Belgen, beslist dat het in handen van de Oranje-dynastie blijft en dat het Pruisisch garnizoen zal worden teruggetrokken als het land neutraal blijft[45].

 De Franse keizer lijdt echter aan meer dan puur prestigeverlies. Na tevergeefse pogingen tot toenadering met Oostenrijk is Frankrijk volkomen diplomatiek geïsoleerd. Ook Groot-Brittannië kijkt met argusogen naar het ambitieuze Frankrijk. Naar aanleiding van een succesieprobleem voor de Spaanse troon komt het tot een oorlog tussen Frankrijk en Pruisen. Pruisen stuurt een Hohenzollernkandidaat waardoor Frankrijk volledig zou worden omsingeld. De geslepen Bismarck kan het incident doen escaleren en op 17 juli 1870 verklaart het Second Empire Pruisen de oorlog. In wezen gaat het de Fransen om de hegemonie in Europa te behouden en de Duitsers om de eenmaking definitief te installeren. Frankrijk zwicht vrij snel onder de Pruisische overmacht en Napoleon III moet aftreden. Voor Duitsland betekent dit het eindpunt van de eenmaking[46].

 Bismarck stuurt de Zuid-Duitse Bond een ontwerp van grondwet tot het realiseren van een eenheidsstaat, dat ook zal worden verwezenlijkt. Groot-Brittannië reageert vrij positief op Duitsland omdat het meer vetrouwen heeft in Bismarck dan in de onberekenbare Napoleon III, zelfs nadat het Duitse Keizerrijk is uitgeroepen. De Duitsers leggen Frankrijk harde voorwaarden op, onder andere de annexatie van Elzas-Lotharingen, een oorlogsschuld van 5 miljard goudfrank en de bezetting door Duitse troepen tot de betaling volledig is geschied. De aanhechting van Elzas-Lotharingen legt een blijvende hypotheek op de Europese machtsverhoudingen. Enerzijds wordt de bevolking niet geconsulteerd bij de aanhechting en anderzijds voelen de Fransen zich enorm vernederd wat zich in revanchistische gevoelens omzet. Duitsland neemt in de volgende decennia de rol van Oostenrijk in Centraal-Europa over maar begaat daarbij dezelfde fouten als Metternich. Het nieuwe keizerrijk is een machtige natie maar Bismarck is veroordeeld tot het volgen van een actieve, maar behoudsgezinde evenwichtsdiplomatie[47].

De oorlogen tussen 1859 en 1871 zijn van verrassend korte duur en van beperkte omvang. Minstens even markant is de snelle integratie van de nieuwe of gewijzigde mogendheden. Dit is onder meer te wijten aan de handigheid en het pragmatisme van Bismarck en Cavour. Ze blijven echter in zekere mate binnen de krijtlijnen van het Europees Concert lopen. Bismarck gaat op zoek naar een hernieuwing van het internationaal evenwicht. In de nieuwe constellatie is dat echter stukken moeilijker dan in 1815. Er zijn onder andere de impulsen van de koloniale wedloop, het Frans revanchisme, het pan-Germanisme, het pan-Slavisme, het irredentisme, et cetera. Ook de intermediaire staten en de oorlogsvoering zijn grotendeels gewijzigd. In de twintigste eeuw wordt de totale oorlog geïntroduceerd waarbij bevolkingsaantal, natuurlijke rijkdommen, economische ontwikkeling en dergelijke een rol spelen. De grootmachten zijn zonder meer capabel om de secundaire staten meteen in de pan te hakken maar geen van de vijf zal solo durven optreden en het duurt tot 1914 vooraleer er een oorlog tussen de vijf grootmachten uitbreekt[48].

 

 

2. Nationalisme

 

Sinds het vallen van het IJzeren Gordijn rond 1990 staat het nationalisme weer ten volle in de schijnwerpers van historici, politologen, sociologen en andere wetenschappers. De recente gebeurtenissen in Oost- en Centraal-Europa, grotendeels gebieden die vroeger onder Habsburgs bewind ressorteerden, vinden hun wortels in de achttiende en de negentiende eeuw. In deze verhandeling kan er niet om dit gegeven heen worden gegaan, te meer daar het nationalisme een belangrijke rol in de internationale verhoudingen speelt en het Congres van Wenen dat belang nog in de hand werkt. Het ontstaan en de ondergang van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie en de desintegratie van het Osmaanse Rijk laten een duidelijke verandering op de kaart zien. Na de Krimoorlog lijkt Metternichs partituur zoek te zijn gegaan[49]. Hieronder volgt een synthese van het nationalisme als gegeven van de moderniteit in het raamwerk van het Europees Concert, en meer bepaald met betrekking tot Oostenrijk in de periode 1859-1866.

 

2.1. Het begrip 'nationalisme' in het kader van de moderniteit

 

Het is moeilijk een eenduidige definitie van het begrip 'nationalisme' te geven. Eens te meer geldt het adagium quot homines tot sententiae, een verscheidenheid die in evenveel boeken wordt weerspiegeld. Bovendien zijn historici zef handelende partij: daar waar men niet over een eigen staatkundige eenheid beschikt, zorgen historici ervoor dat men zich van zijn eigen nationale geschiedenis en identiteit bewust wordt; historici als 'Erwekkern der Nation'[50]. In West-Europa is vooral het gemeenschappelijke politieke verleden belangrijk waardoor naties zich van hun eenheid en bijzonderheid bewust worden. In Oost- en Midden-Europa is de gemeenschappelijke taal, cultuur en religie van groter belang. Hieruit is een zeer onderscheiden en vaak overbenadrukte accentuering van het natiebegrip gevolgd. Soms bewerkstelligt dit een verscherping van de nationale tegenstellingen[51].

Het is niet toevallig dat het nationalisme een product van de negentiende eeuw is. De Industriële Revolutie brengt een enorme maatschappelijke transformatie met zich mee waarin de economische, sociale, politieke en culturele relaties worden herzien. De moderne maatschappij is geboren en de overgang van een agrarisch-hiërarchische maatschappij naar een burgerlijk-industriële samenleving begint. Er wordt gestreefd naar een politieke en culturele homogeniteit die haaks staat op de waarden uit het Ancien Régime. De pre-moderne samenleving is gebaseerd op een traditionele, hiërarchische orde die door culturele en religieuze termen wordt bepaald. In de geïndustrialiseerde maatschappij ontstaat er een nieuwe arbeidsverdeling waarin ook sociale mobiliteit mogelijk wordt en zelfs noodzakelijk is voor de culturele homogeniteit. De afstand tussen de verschillende rollen in het arbeidsproces wordt kleiner dan voorheen. De taal en het onderwijs, voortaan een staatsaangelegenheid, worden gestandaardiseerd en dit werkt het begin van een massacultuur in de hand. De industrialisering leidt bovendien tot een gigantische productiestijging en dito prijsverlaging wat een egaliserende tendens veroorzaakt. De hoogste loyauteit van de moderne mens is aan de eigen cultuurgemeenschap en de beschermers ervan en dus niet meer aan de eigen stand, de vorst of het geloof. Het nationalisme is dus een gevolg van de nieuwe maatschappelijke organisatie die op basis van de eigen, door het onderwijs bepaalde en door de staat beschermde cultuur is ontstaan. In dit kader kan het nationalisme floreren en ook de reactie ertegen vorm aannemen[52].

Het begrip 'natie' lijkt een duidelijk gegeven maar het kan aanleiding geven tot gevaarlijke misverstanden. Een natie baseren op linguïstische en etnische factoren is volgens de Franse historicus Ernest Renan een ernstige vergissing. Hier ligt het onderscheid tussen het objectieve natiebegrip zoals het door Johann Gottfried Herder wordt vooropgesteld en het subjectieve natiebegrip zoals het door Renan wordt geformuleerd. Zowel Herders als Renans natiebegrip zijn per definitie beperkt, maar dat van Herder is beperkter. Volgens de Duitser Herder heeft de natuur de mensheid in verschillende naties verdeeld. Dit is een deterministische benadering die nationaliteit op basis van goddelijk fatum en natuurlijke gegevens bepaalt. De mens is onderworpen aan de natie. Herders Franse pendant Renan vindt naties integendeel een product van de geschiedenis en een tijdelijk gegeven. Renan vindt dat de moderne naties ontspruiten aan het toeval van etnische en linguïstische groepen die zich in de loop der jaren doorheen Europa hebben verspreid en zich nauwelijks van elkaar hebben laten scheiden. Het subjectivistisch standpunt definieert de natie als een politieke gemeenschap die op basis van de voluntaristische participatie van de individuele burgers berust. Het is 'un plébiscite de tous les jours'. Desondanks kan die natie maar bestaan dankzij 'une âme, un principe spirituel', een gevoel van wederzijdse samenhorigheid dat zijn oorsprong vindt in een gemeenschappelijk verleden en het verlangen om de erfenis van de voorvaderen in stand te houden[53]. Het subjectivistisch principe vindt veel navolging bij contemporaine auteurs. Hoewel Renan niet zonder meer wordt geaccepteerd, is zijn definiëring van het natiebegrip een efficiënt paradigma als het over nationalisme gaat[54].

Elie Kedourie vindt de idee van een dagelijks plebisciet een fictie en volgens de marxistische Eric Hobsbawm is de wil van het individu weinig doorslaggevend. Hobsbawm definieert een natie dan ook als 'any sufficiently large people whose members regard themselves as members of a "nation"'[55]. De natie berust bijgevolg op objectieve factoren maar wordt niettemin door de subjectieve overtuiging van de burgers gespekt. Het is hierdoor mogelijk de Frans-Duitse tegenstelling op te geven en de objectivistische en subjectivistische theorie met elkaar te verzoenen. In Frankrijk is de natie bepaald door de gemeenschappelijke politieke cultuur en in Duitsland door de gemeenschappelijke cultuur. De naties spruiten uit het nationalisme van een politieke entiteit voort en niet vice versa. Op het puin van de door God geschapen hiërarchisch-dynastieke orde van het Ancien Régime moet een nieuw wereldbeeld ontstaan. Uiteraard roept dit spanningen op. Er komen botsingen moet bestaande staatsverbanden of met de typische gelaagdheid van de collectieve identificatie[56].

De vaak nagevolgde Ernest Gellner typeert het nationalisme als 'hoofdzakelijk een politiek principe, dat ervan uitgaat dat politieke en nationale territoriale eenheden samen moeten vallen'[57]. Benedict Anderson ziet de natie als 'een imaginaire politieke gemeenschap die inherent beperkt en soeverein is'[58]. Een natie is met andere woorden een politieke gemeenschap hoewel de leden van zelfs de kleinste natie ter wereld nooit de kans zullen krijgen om alle leden van die gemeenschap te leren kennen. Niettemin leeft er in de geest van elk lid een beeld van de gehele gemeenschap. De familie is de eerste en kleinste gemeenschap van elk individu en de natie wordt als natuurlijke uitbreiding hiervan gezien. De congruentie van staat en natie leidt onvermijdelijk tot de ontmanteling van bestaande systemen van multi-nationale staten en is zo 'the most powerful auxiliary of revolution'[59]. Onder het mom van nationale eer en rechten worden een hele reeks oorlogen gevoerd en vallen er miljoenen slachtoffers. Uitgangspunt voor het nationaliteitsbegrip is dat het een onderdeel en een reactie is op de modernisering die zich sinds het einde van de achttiende eeuw in Europa heeft voorgedaan. Het nationalisme wordt als een soort religion civile gezien. De aanhangers van dit geloof vinden er een zinvolle verklaring voor de spanningen en het onrecht in de moderne wereld[60]. Al pogen veel ideologen een nationale geschiedenis in het verre verleden te zoeken, de meeste naties en nationale bewegingen zijn producten van de voorbije twee eeuwen.

Nationalisme kan in Centraal-Europa vier vormen aannemen. Het Habsburgse Rijk zal met al deze vormen in meer of mindere mate worden geconfronteerd. Ten eerste is er het streven naar de unificatie van territoriaal verspreide gebieden zoals Duitsland en Italië. Ten tweede is er het separatisme van kleinere groepen die in een grotere constellatie samenleven, zoals bijvoorbeeld de Tsjechen, Kroaten of Hongaren. Daarnaast is er het streven naar een utopische supernatie zoals het pan-Slavisme. En tot slot wordt er ook een diasporanationalisme onderscheiden, zoals dat van de joden die geen territorium hebben en streven naar een eigen grondgebied[61]. Bij al deze vormen kan worden gesteld dat ze vanuit een cultureel streven ontstaan en dat daar later politieke eisen aan worden gekoppeld. Een gecentraliseerde, overheersende politieke eenheid, in casu Wenen, is een noodzakelijke voorwaarde om nationalisme te doen ontstaan maar zeker niet voldoende conditie[62].

 

2.2. Het nationalisme en het Europees Concert

 

Het humanitarisme van de Verlichting, het patriottisme van Rousseau en Herders cultuuropvatting vormen de basis van het nationalisme in de negentiende eeuw. In de overgang van het Ancien Régime naar de moderniteit voltrekt zich een proces dat in alle landen van Europa is te merken, en dat de spanningen die tegen de bestaande sociale verhoudingen ontstaan ten behoeve van een gehele maatschappelijke en politieke regeneratie kanaliseert. De Franse revolutie laat voor het eerst de samenhang tussen nationalisme en modernisering zien. Naast het creëren van een homogene, gecentraliseerde en egalitaire maatschappij, probeert Frankrijk zich als grote mogendheid tegenover Groot-Brittannië te herstellen. Er onstaat een burgerlijke samenleving waarin alle onderdanen zich in een gelijke verhouding tot de staat bevinden. De natie is in subjectieve zin gedefinieerd als een politieke gemeenschap van burgers die zich door middel van verkiezingen in de institutionele organen kunnen laten vertegenwoordigen. Regionalisme, dialecten en de traditionele intermediare instellingen (Kerk, standen en provincies) worden aan de centrale overheid onderworpen. Het onderwijs en vooral het leger kunnen deze propaganda verspreiden. Het leger wordt een nationale strijdmacht die mensen enkel op basis van hun gemeenschappelijk patriottisme samenbrengt om te strijden voor de ene en ondeelbare natie. De revolutionairen kunnen zich niet langer op een droit divin beroepen maar enkel nog op de wil van het volk. In gebieden als de Elzas, Avignon, Savoie en Nice spreekt de bevolking zich na plebiscieten uit voor de aanhechting bij Frankrijk. Na het katholicisme wordt het patriottisme de religie van de Fransen[63].

 De Franse Revolutie en vooral Napoleon voeren een expansionistisch beleid dat de balance of power ernstig verstoort. De conservatieve ideologie van het Ancien Régime staat lijnrecht tegenover het republikeins-nationale systeem; anders gezegd staat vorstelijke soevereiniteit tegenover volkssoevereiniteit. Hoewel de oorlogen van het revolutionaire Frankrijk in traditionele machtstegenstellingen vervallen, ijvert Frankrijk om de export van haar universele, revolutionaire idealen. Het nationalistisch elan dat aan de oorlogen wordt gekoppeld, roept echter verzet op in de andere landen. Het moderne nationalisme vindt evenwel ingang in tal van staten: 'ideologisch getint, missionair en activistisch, integratief naar binnen en zich afschermend tegen de buitenwereld door het benadrukken van de grens tussen eigen en vreemd'[64]. In Pruisen bijvoorbeeld levert de vernedering door het Napoleontische Frankrijk de kracht voor een hernieuwd Duits nationalisme. De revolutionaire boodschap die gericht is tegen particularisme en voor de uniformisering en modernisering van de administratie, lokt nationalistische protesten uit en draagt bij tot het ontstaan van nationale communicatiegemeenschappen. Gebieden als Italië en Pruisen zijn slechts geografische begrippen en het is Napoleon die met zijn gelijkschakeling het fundament van de unificatie heeft gelegd[65].

 De afrekening met Napoleon en de nieuwe internationale orde na 1815 zijn anti-hegemoniaal maar ook anti-revolutionair omwille van de afkeer voor het liberalisme en het nationalisme: het Europees Concert is de natuurlijke tegenstander van het nationalisme. In Metternichs Oostenrijk, een 'pension van nationaliteiten'[66], ligt het letterlijk en figuurlijk hart van de Weense besluiten. Het land beschikt over een aaneengesloten territorium met invloedssferen in Italië en Duitsland. Het is echter geen nationale staat maar een territoriale staat. Metternich is verplicht een relatief flexibele politiek van eenheid in verscheidenheid te voeren om de nationale gevoelens, tradities en instituties van het Habsburgse Rijk in toom te kunnen houden. Realistisch en pragmatisch is hij een 'baron de balance'[67] en houdt hij het land in evenwicht om aldus de internationale positie van het land te kunnen garanderen[68].

 De revolutie van 1848 treft de Habsburgse veelvolkerenstaat het meest en het Metternichsysteem explodeert door de liberale en nationale impulsen. In een snel tempo slagen de opposanten erin om hun eisen te verwezenlijken maar ze worden bijna overal even snel weer gesmoord. Zoals in 1830 spelen de meeste opstanden zich binnen de bestaande grenzen af. Het is echter Louis-Napoleon die de paus te hulp snelt en niet langer Habsburg. Pruisen helpt in eerste instantie Sleeswijk en Holstein tegenover de Deense koning maar geeft dit op omwille van de internationale consequenties. De Europese status-quo wordt hersteld. Oostenrijk is de grote verliezer en de verhoudingen met Hongarije moeten enkele jaren later worden herzien. De beraadslagingen in Frankfurt leiden tot reflecties over de vorm van de Duitse natie. Ook hier zal Oostenrijk luttele jaren later de gevolgen van ondervinden. In 1853 lanceert Ludwig von Rochau het begrip Realpolitik dat zich snel verbreidt en slagwoord van de eenmaking zal worden. Hetzelfde geldt trouwens voor de Italiaanse eenmakingsbeweging. Niet de ideologische dromers verwezenlijken de eenheidsstaten maar wel de berekenende Realpolitiker. De Italiaanse eenheid zou zonder Cavour en Napoleon wellicht nooit zo snel tot stand zijn gekomen en de Duitse eenmaking evenmin zonder Bismarck. Deze staatslieden zien de politieke situatie goed in en profiteren van de internationale constellatie om het streven naar een natie-staat te kanaliseren. In feite worden de nationalisten door Napoleon III, Cavour en Bismarck geneutraliseerd en instrumenten van hun machtspolitiek[69].

 De Duitse nationale beweging zal tot lang in de negentiende eeuw een intellectuele stroming blijven. Zelfs op het hoogtepunt van de Bevrijdingsoorlogen vindt het nationalisme nauwelijks gehoor bij de grootste delen van de bevolking. Ook elders komt dit patroon vaak aan de oppervlakte. De positie van de liberalen in Italië, Midden- en Oost-Europa is wezenlijk anders dan in Frankrijk en Groot-Brittannië. Het nastreven van eigenlijk liberale hervormingen is meestal ondergeschikt aan het nationalisme aangezien er nog geen sprake is van nationale staten. Er is eveneens sprake van een sociaal-economische achterstand op West-Europa: kosmopolitisme is dus ook niet aan de orde. De Duitse liberaal Friedrich List heeft bijvoorbeeld ernstige kritiek op de vrijhandel. Hij bepleit een Duitse Großstaat die onder meer Nederland moet bevatten en als grote nationale economie kan concurreren met de buitenlandse, in casu Britse, economie. Hierdoor wordt het nationaal belang een speerpunt en kunnen rivaliteit en conflicten met andere landen ontstaan. Er begint zich een kader van scherpe nationale confrontaties af te tekenen. In het Frankfurter Vorparlament worden in 1848 de rechten van het Duitse volk uitgeroepen en stapt men af van de universaliteit van de Franse revolutionairen van 1789. De liberale traditie wordt hierdoor definitief verdrongen ten voordele van het Nationalliberalismus. De roep om binnenlandse veranderingen zoals een constitutioneel regime en een rechtsstaat door te voeren, gaat verloren in conflicten tussen verscheidene nationale groepen[70].

 De Duitse romantische voorstelling van het zuivere, organische Volk zal de nationalistische bewegingen in Midden- en Oost Europa later grotendeels bepalen. Hiermee wordt ook de zwakte van het liberalisme duidelijk: het liberaal-nationalisme zal uitmonden in populisme. In tegenstelling met de oudere West-Europese staten 'geldt hier het volk als de oorspronkelijke eenheid die de basis moet vormen voor de 'ware', organische politieke gemeenschap'[71]. Onder andere Tsjechische, Servo-Kroatische, Poolse en Slowaakse literatoren, lexicografen, en historici zullen de nationalistische bewegingen sturen door de eigen taal, geschiedenis en volkscultuur te ontdekken en vaak te construeren. Het cultureel nationalisme krijgt sinds 1848 een scherpe politieke vorm. Het Habsburgse Rijk wordt bijna verscheurd door de strijd tussen de diverse nationaliteiten. De Italianen kleuren de liberale opstanden als een strijd tegen de Oostenrijkse suprematie en in Hongarije botsen de Magyaren met de Slaven[72].

 De concrete verworvenheden van de nationalistische bewegingen blijven uiteindelijk partieel in de negentiende eeuw. Enkele kleinere landen als België en Griekenland worden in de eerste helft van de negentiende eeuw onafhankelijk en grotere landen als Italië en Duitsland worden nationale staten door Realpolitiker. In ieder geval verzwakt de precaire Oostenrijkse staat ten koste van Napoleons en Cavours politiek in Italië en van Bismarcks politiek in Duitsland. Sinds de gebeurtenissen van 1848-'49 wordt het moeilijker voor de Donaumonarchie om haar maxime van divide et impera uit te spelen: 'the Hungarian hates the Bohemian, the Bohemian hates the German, and the Italian hates them all'[73]. De Hongaren en Italianen streven naar onafhankelijkheid, de Polen willen het onafhankelijke Polen doen herrijzen en de Oostenrijkse Duitsers voelen een sterke drang voor een Anschluß of incorporatie bij een Groot-Duitsland. De nationaliteiten die de regering trouw blijven, zullen er later niet voor worden beloond, integendeel. Het compromis van de Oostenrijkers met de Hongaren ontneemt de Slaven alle hoop en ze moeten wachten tot de implosie van de Dubbelmonarchie om aan de Oostenrijks-Hongaarse suprematie te ontsnappen[74].

 

 

3. Het Habsburgse Rijk

 

De Oostenrijkers definiëren zich pas de laatste decennia als een volwaardige natie. Sinds de Eerste Wereldoorlog leven maar weinig niet-Duitstaligen binnen de Oostenrijkse grenzen. Toch is het pas sinds de Tweede Wereldoorlog dat de Oostenrijkers zich en masse van Duitsland gaan distantiëren. De Alpenrepubliek is slechts een rest van het uitgestrekte en regionaal diverse Habsburgse keizerrijk. Toch is Duits altijd de taal van de cultuur en van de politieke, administratieve, commerciële en militaire elite geweest. In het midden van de negentiende eeuw hebben de Duits-Oostenrijkse zakenlieden arbeiders nodig in steden als Wenen en Praag en ze rekruteren onder andere goedkope Boheemse arbeidskrachten. De Duitstalige bourgeoisie ziet daarin de voorbode van een Slavische vloedgolf en verenigt zich in liberaal-nationale partijen die openlijk de aanhechting bij het Duitse Rijk nastreven. Als de Donaumonarchie wordt ontbonden, zal die liberale burgerij ijveren voor de aansluiting bij Duitsland omdat ze het nieuwe staatje niet levensvatbaar acht. De Anschluß bij het Derde Rijk wordt in brede kringen positief onthaald. Na de Tweede Wereldoorlog, in 1949, laten de geallieerden een Verbond van Onafhankelijken toe die de 'partij van de kleine Nazi's'wordt genoemd[75]. In 1956 wordt die naam omgedoopt in Oostenrijkse Vrijheidspartij, FPÖ, een partij die anno 2000 niet meer uit de pers is weg te denken[76]. Het huidig Belgisch buitenlands beleid is een rabiate voorstander van de veroordeling van de Oostenrijkse regering. Misschien neemt Brussel hiermee een late revanche op Oostenrijk. In de eerste jaren van de Belgische onafhankelijkheid werd de Belgische diplomatie in Wenen met moeite gedoogd. Metternichs 'Oostenrijk liet blijken dat het slechts node het bestaan van de nieuwe staat aanvaardde (sic)'[77]. De hedendaagse Oostenrijkse politiek is een product van het verleden. Hieronder volgt een korte schets van de binnenlandse Habsburgse context van de Belgisch-Oostenrijkse betrekkingen.

 

3.1. Geografische afbakening en het huis von Habsburg

 

De territoriale omvang van het negentiende-eeuwse Oostenrijk is in grote mate met de expansie van de Habsburgse dynastie verbonden. Op het einde van de dertiende eeuw krijgt de familie von Habsburg de koningskroon van het Heilig Roomse Rijk in handen en kan hem erfelijk maken. De Habsburgers streven naar de versteviging van hun Hausmacht en zullen door oorlogen en huwelijken grote delen van Centraal- en West-Europa kunnen verwerven. In het midden van de zestiende eeuw splitst de Habsburgse monarchie in een Spaanse en Oostenrijkse tak. Ferdinand behoudt de keizerstitel, neemt het Oostenrijkse deel van de Habsburgse bezittingen over en wordt koning van Hongarije en Bohemen. Hierdoor wordt hij de grondlegger van de Donaumonarchie. In de loop van de achttiende eeuw zal het Habsburgse Rijk zich naar binnen en naar buiten toe consolideren. Door een aantal hervormingen wordt de interne cohesie van de Donaumonarchie voor de volgende decennia gegarandeerd. Na het Congres van Wenen verwerven de Habsburgers gebieden in Noord- en Midden-Italië in plaats van de Nederlandse provincies. In de jaren 1850 heeft Oostenrijk een bevolking van ongeveer 40 miljoen inwoners waarvan 8,5 miljoen Duitsers, 16 miljoen Slaven, 6 miljoen Italianen, 5 miljoen Magyaren, 2,7 miljoen Roemenen, een miljoen joden en honderdduizend zigeuners. Het rijk loopt van Hilgersdorf in Noord-Bohemen tot Ostrawizzaberg in Dalmatië en van Rocca d'Angera in Lombardije tot Chilischeny in de Bukowina. De kloppende ader die deze gebieden verbindt, is de Donau en de centrale macht die deze ader belichaamt, is de monarchie[78].

In 1848 komt Frans Jozef op de troon. Het achttienjarige staatshoofd is conservatief door enkele grijze eminenties van het Weense hof opgevoed. Zijn moeder Sophie von Wittelsbach, Karl Kübeck von Kübau en kardinaal Jozef von Rauscher zijn discipelen van Metternich en dit heeft een grote invloed op de keizer. Frans Jozef is naar Habsburgse traditie een verlicht autocraat maar ook een hervormer. Op binnenlands vlak belooft hij eerst constitutioneel te regeren maar vervalt snel in een restauratief, autocratisch en reactionair bewind. Net als zijn voorgangers beschouwt Frans Jozef Oostenrijk als een één en ondeelbaar rijk. De monarch wordt enkel als keizer van Oostenrijk gekroond, er is maar één staatsburgerschap en de wetten gelden in het hele territorium. Lombardo-Venetië en Hongarije hebben echter een apart statuut. Ondanks zijn geloof in zijn Gottesgnadentum delegeert de keizer heel wat van zijn bevoegdheden. Hij wil zich niet om kleinigheden bekommeren maar de hoogste ambtenaar van zijn gecentraliseerde staat zijn; ook Hongarije en Bohemen moeten zich hiernaar voegen. Hij regeert absoluut en 'die Herrschaft beruhe auf einem stehenden Heer von Soldaten, einem sitzenden Heer von Beamten, einem knienden Heer von Priestern und einem schleichenden Heer von Denunzianten'[79]. Op buitenlands vlak wil hij Oostenrijks positie in Duitsland en zodoende in Europa consolideren, maar het rijk is eigenlijk te zwak om als echte grootmacht te gelden[80].

 In 1854 huwt Frans Jozef met zijn nicht Elisabeth von Wittelsbach. Ze schenkt het leven aan vier kinderen waaronder slechts één zoon-troonopvolger. Ze zorgt er voor dat Rudolf een liberale opvoeding krijgt in plaats van een spartaanse militaire opleiding. Elisabeth zoekt haar geluk in narcisme, reizen en dichten en heeft weinig politieke invloed. Enkel bij de Ausgleich kan ze Frans Jozef beïnvloeden in het voordeel van Hongarije en van Gyula Andrássy[81]. De keizer leeft op gespannen voet met zijn meer begaafde broer Maximiliaan die later keizer van Mexico wordt. In de jaren 1857-1859 is hij gouverneur-generaal van het Lombardo-Venetiaanse koninkrijk maar wordt door Frans Jozef te liberaal gevonden[82]. De rol van de dynastie op de politiek is enorm maar ze slaagt er uiteindelijk niet in om de burgers die onder haar gezag ressorteren aan zich te binden. Ondanks de historisering van Habsburgse symbolen komt het niet tot een nationale eenheidsstaat hoewel er een enorm register van mythes, beelden en stereotypen wordt opengetrokken. Enkel de militairen blijken een atavistisch geloof an den guten Kaiser te behouden. De Oostenrijkse legers worden echter veel vaker verslagen dan dat ze zelf winnen en dit werkt niet ten gunste van een grote loyauteit aan de dynastie. De eenheid in verscheidenheid die door Wenen wordt gepromoot, zal zich nooit kunnen doorzetten. Van republicanisme is er in Oostenrijk in de negentiende eeuw evenwel geen sprake. De Kerk, de bureaucratie en het leger beschermen de loyauteit aan de keizerlijke familie[83].

 

3.2. De binnenlandse ontwikkelingen

 

In 1848 wordt de contrarevolutie door Schwarzenberg aangevat. Hij wil de Habsburgse veelvolkerenstaat integraal bewaren en kiest voor een sterk centraal gezag. Als Realpolitiker neemt hij ook enkele liberalen op in de regering en belooft dat Oostenrijk een constitutionele parlementaire monarchie zal worden. Dit gebeurt tot grote tevredenheid van O'Sullivan en Leopold I van België maar gaat in tegen de belangen van de adel, de bureaucratie, het leger en de Kerk die hun oude rechten bewaard willen zien[84]. Vanaf dan start de strijd tussen het conservatisme en het liberalisme in de Donaumonarchie[85].

De Reichstag van Kremsier is de 'Sternstunde des Parlamentarismus'[86]. Alle volkeren en politieke richtingen van het Habsburgse Rijk slaan de handen in elkaar en werken er vrijwillig aan een Verfassungsentwurf; 'they could discern in the absolutist system a threat to both political liberty and national autonomy'[87]. Met een keizerlijk besluit wordt deze constitutie verworpen en wordt de oktroyierte Verfassung uitgeschreven. Ook deze centralistische, absolutistische en unitaire wetgeving treedt niet in werking. Frans Jozef neemt het opperbevel van de troepen op zich en installeert een Reichsrat die hij naar eigen believen en als persoonlijk adviesorgaan opvat. De raad dient eveneens voor het bewaken van de regering. Het komt tot een conflict tussen de conservatieve rijksraad en de moderne regering. Met het Sylvesterpatent van 1851 komt er duidelijkheid. De constitutie is buiten werking gesteld aangezien de ministers enkel verantwoording aan de keizer verschuldigd zijn. De gelijkberechtiging van alle burgers en de afschaffing van de feodaliteit blijven evenwel van kracht[88]. Schwarzenberg sterft in 1852 maar de keizer duidt geen nieuwe premier aan en wordt het de facto zelf. De neoabsolutistische Ära is begonnen[89].

Op internationaal vlak is de 'complete failure of the regime' na Schwarzenbergs dood duidelijk[90]. Op nationaal vlak is het verdict niet zo negatief: Oostenrijk ontwikkelt zich van een feodale staat naar een burgerstaat, zij het met grote regionale verschillen. De middenklasse wordt langzaam maar zeker voor de politiek klaargestoomd aangezien de regering een revolutie van boven inzet met betrekking tot de economie, justitie, wetgeving en onderwijs. De hervormingspogingen van Frans Jozefs voorgangers worden tussen 1849-1850 verwezenlijkt en zijn beslissend voor het moderne Oostenrijk. Hoewel de bevolking geen inspraak in deze hervormingen heeft, is ze over het algemeen tevreden. De monarchie beleeft dan ook een economische boom[91].

Op religieus vlak komt er een toenadering tussen troon en altaar. Sinds het Jozefisme is de katholieke kerk de Oostenrijkse staatskerk. De clerus wil zich uit deze positie bevrijden en er komt een ultramontaanse katholieke restauratie naar Rome toe. In ruil voor hulp bij de contrarevolutie wordt vrij verkeer tussen Rome en alle katholieken en tussen de Oostenrijkse clerus onderling toegelaten, komen de scholen onder kerkelijk toezicht te staan en wordt de geestelijkheid door de overheid betaald. Na jaren moeizaam onderhandelen kan Rauscher in 1855 een concordaat met Rome aan de keizer presenteren. Dit geeft reden tot veel kritiek in binnen- en buitenland. In heel wat Habsburgse gebieden leeft een niet-katholieke bevolking - in Hongarije is bijvoorbeeld enkel de hoge adel katholiek. Het concordaat is het markantste symbool van de hele neo-abolutistische periode en het duidelijkste teken van een terugval naar de Vormärz[92].

De militaire nederlagen en de financiële reddeloosheid van de jaren 1850 en 1860 zullen Oostenrijk verplichten een centralistisch-liberaal staatsapparaat te creëren waarbij de dynastieke macht wordt ingeperkt. Het meest prangende probleem, Hongarije, vindt pas in 1867 een oplossing. Eerst wordt het Oktoberdiploma van 1860 uitgeschreven. In de rijksraad zijn alle volkeren vertegenwoordigd en de landsdagen nemen de belangrijkste bevoegdheden op zich. Deze federale constitutie stuit op Hongaars en Duits-liberaal verzet en in het Februaripatent van 1861 wordt de grondwet dan meer centralistisch. Doordat de landsdagen een gelijkaardige structuur krijgen en hun bevoegdheden ingeperkt worden, ligt de weg naar het dualisme open. Na de slag van Sadowa voldoet ook die constitutie niet meer en zal het land een dubbelmonarchie worden[93]. De constitutionele hervormingen van de neo-absolutistische staat naar de liberale staat worden verder in de verhandeling uitvoeriger besproken.

 

3.3. Het buitenlands beleid

 

De Donaumonarchie overleeft tot 1918 door het feit dat de andere grootmachten het land als een grootmacht beschouwen en omdat de 'other powers could think of nothing better to put in its place'[94]. De buitenlandse politiek in de neo-absolutistische periode wordt niettemin een 'Geschichte der Fehlschläge' genoemd[95]. De keizer, als absolutist en opperbevelhebber van het leger, wordt daarvoor persoonlijk verantwoordelijk gesteld. Schwarzenberg probeert van 1848 tot zijn dood toenadering met Frankrijk te zoeken maar faalt. Na Schwarzenberg wordt Ferdinand von Buol-Schauenstein minister van Buitenlandse Zaken. Net als Metternich streeft hij naar vrede in Europa omdat hij zich realiseert dat Oostenrijk anders ten onder kan gaan[96]. Tijdens de Krimoorlog sluit de Donaumonarchie niet bij Rusland aan noch bij de liberale mogendheden maar kiest voor een derde weg, de slechtste weg. Gesterkt door het succes van de contrarevolutie beslist Frans Jozef niet aan te vallen noch ter hulp te komen, maar blijft evenmin neutraal. Hij wil het Duitse Bondsleger mobiliseren maar de Duitse Bond, in casu Pruisen, schaart zich niet achter de Oostenrijkse grootmachtpolitiek. 'Prussia simply did not see that it had any interest in defending Austrian policy [...] against one or another of its powerful neighbours. Besides, Austria made no attempt to offer inducements. It merely assumed that Prussia had a duty to back it as the leading German power'[97]. Achteraf is Oostenrijk geïsoleerd en weet het zich ook niet meer van Russische rugdekking verzekerd in het geval van een conflict met Pruisen[98].

In Italië poogt Wenen nu tegen te sturen. Er wordt een gematigde politiek gevolgd met veel aandacht voor de economische ontwikkeling. De gouverneur-generaal van Italië, Radetzky, wordt naar Wenen teruggeroepen en door de liberalere Maximilaan vervangen. Het mag echter niet baten en tijdens de oorlog van 1859 wordt de Oostenrijkse militaire zwakte duidelijk; te meer daar Oostenrijk steeds militair op rebellie in Hongarije voorbereid moet zijn. In 1860 heeft de Donaumonarchie zijn rijkste provincie verloren, is het een bankroet nabij en is de tijd rijp voor een binnenlandse liberale hervorming. Op internationaal vlak blijft het land compleet geïsoleerd: Buol wordt door Johann von Rechberg-Rothenlöwen, eveneens een Metternichiaan, als minister van Buitenlandse Zaken vervangen. Tegenover Duitsland voert hij een anachronistische politiek. Ieder voorstel tot wijziging van de confederatie wordt geweigerd en Pruisen wordt als gelijkwaardige partner genegeerd. Berlijn heeft ondertussen het grootste economisch potentieel maar Wenen is niet bereid om het formele leiderschap van de Duitse Bond met Pruisen te delen[99]. 'The result was that Austria could only wait upon events. Having nothing to offer, it could take no initiatives'[100].

Oostenrijk wordt door Italië, Frankrijk en Pruisen bedreigd waardoor Frans Jozefs situatie ronduit pathetisch wordt. In de Deense oorlog forceert Rechberg een nutteloze Oostenrijks-Pruisische samenwerking, een 'co-operation for the sake of co-operation'[101]. De Donaumonarchie is als was in de handen van Bismarck en Alexander von Mensdorff-Pouilly wordt de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken. Als de oorlog met Pruisen in juli 1866 onvermijdelijk wordt, sluit Oostenrijk een bizar geheim verdrag met Frankrijk: in ruil voor de Franse neutraliteit wordt Venetië, zowel in het geval van een overwinning als van een nederlaag tegen Pruisen, afgestaan. 'Austria lost the leadership of both Germany and Italy; having refused to make any domestic or diplomatic concessions, it had been forced to rely on a badly and underfunded army'[102]. Van 1852 tot 1866 speelt de keizer de facto zelf minister van Buitenlandse Zaken maar na de desastreuze resulaten van zijn beleid laat hij de volgende minsters van Buitenlandse Zaken meer vrijheid. In de jaren 1870 zal de Hongaar Andrássy als gemeenschappelijke minister van Buitenlandse Zaken het Oostenrijks-Hongaarse beleid in pro-Duitse en anti-Russische richting sturen[103].

 

4. België

 

Zoals reeds eerder aangehaald, is de Belgische omwenteling van 1830 de grote testcase van het revolutiejaar 1830. De Zuid-Nederlandse opposanten bundelen hun krachten om tegen het autocratisch bewind van Willem I in te gaan en koppelen daaraan nationale eisen. België wordt een onafhankelijke, liberale constitutionele monarchie en heeft bovendien een functie in het Europese statenstelsel te vervullen. Voor de grootmachten is de Belgische onafhankelijkheid een compromis terwille van de vrede. De nieuwe staat moet verder als neutrale, intermediaire staat dienst doen om de status-quo in Europa te behouden[104]. Leopold I zal binnen het kader van de grondwet de monarchie stevig grondvesten en zijn invloed op het buitenlands beleid is bijzonder groot. Met een net van vertrouwelingen kan hij zowel zijn positie als die van de jonge staat consolideren in het buitenland. Eén van de pionnen in zijn diplomatieke spel is Alphonse O'Sullivan, Belgisch minister aan het Weense hof.

 

4.1. De consolidatie van België en het huis van Saksen-Coburg

 

Het Europees Concert is door de Belgische revolutie in zijn wiek geschoten. Het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden met zijn aanzienlijke fortengordel dient als buffer en garantie tegen oorlog en chaos. De julirevolutie in Parijs maakt een anti-Franse barrière des te essentiëler. Als Willem I de orde in het Zuiden niet kan handhaven, komt er internationale reactie. Rusland en Pruisen zullen troepen sturen. Oostenrijk zal daarentegen enkel morele steun geven omwille van de eigen problemen in Italië, hoewel het eigenlijk schrik heeft voor een Franse tegenaanval. Louis-Philippe belooft niet te interveniëren zolang Nederland niet door een grootmacht wordt gesteund. De Britten krijgen hierdoor angst dat de Fransen of de Pruisen zich van de Scheldemonding meester zullen maken. De angst voor een Europese oorlog is reëel en er wordt een internationale conferentie in Londen georganiseerd. De grootmachten komen op 20 november bijeen en op 21 januari 1831 wordt het nieuwe land de permanente neutraliteit opgelegd. De vijf machten staan hiervoor garant. Nederland zou de grenzen van 1790 terugkrijgen maar dit wordt niet door België aanvaard. Het veto tegen Louis van Nemours, oudste zoon van de Franse koning, als vorst van het nieuwe koninkrijk, stemt de machten gunstiger omtrent 's lands grenzen. Dit resulteert in het Verdrag van de XVIII Artikelen dat voor België beter uitvalt maar niet door Willem wordt geaccepteerd. De Belgen hebben ondertussen een koning gevonden in de persoon van Leopold van Saksen-Coburg. Na een verrassingsaanval van de Nederlanders enkele maanden later leidt hij met de hulp van Franse troepen het verzet tegen het vijandig leger. Met de steun van Louis-Philippe wordt Willems leger teruggedrongen. Dit schaadt het Belgisch prestige en bevestigt de francofiele reputatie van de vorst en de regering. De mogendheden vrezen dat België geen buffer zal vormen tussen Pruisen en Frankrijk maar te zeer onder invloed van de laatste zal staan. Ze leggen België het minder gunstige Verdrag van de XXIV Artikelen op, dat dode letter blijft tot 1838, wanneer het ook door de Nederlandse koning wordt ondertekend[105].

 Leopold van Saksen-Coburg is een Duitse prins en officier van het Russische leger tegen Napoleon I. Na zijn huwelijk met de Engelse kroonprinses verwerft hij het Britse staatsburgerschap en een zitje in het Britse Hogerhuis. Als prins van Duitsen bloede met Engelse en, na zijn tweede huwelijk met Louise-Marie van Orléans, Franse banden is hij een consensusfiguur voor de mogendheden. Op de Londense conferentie geeft Leopold instructies aan de Belgische afgevaardigden. Daarna blijft Leopold de leading-man van het Belgisch buitenlands beleid. Stengers spreekt van 'het karakter sui generis van het diplomatieke optreden van Leopold I'[106]. Op binnenlands vlak is hij eveneens een compromisfiguur. Hij staat borg voor een beleid dat zowel de kapitalistische belangen als deze van de adel en de kerk zal dienen. Binnen het kader van de grondwet zal hij het gezag van de monarchie stevig funderen en naar Engels voorbeeld uitbouwen[107].

 De koning is opgegroeid in de ideeënwereld van het Ancien Régime en het Verlicht Despotisme. 'Il est conservateur dans l'âme'[108]. Het unionisme ligt hem na aan het hart omdat hij correct voorziet dat zijn eigen macht zal verminderen als er een partijstrijd uitbreekt; de ministers zouden werktuigen van hun partijen en in mindere mate van hemzelf worden. Leopold heeft het meest belangstelling voor de buitenlandse politiek en de defensie. 'Als bedreven diplomaat met belangrijke relaties heeft hij de jonge staat op dit gebied met vaste hand geleid'[109]. Hij onderhoudt enerzijds contacten met buitenlandse staatshoofden en politici zoals zijn nicht Victoria en Metternich. Anderzijds voert hij een uitgebreide correspondentie met de Belgische diplomaten die zijn vertrouwen genieten en dus eerder conservatief zijn. De koning voert vaak een buitenlands beleid in eigen naam buiten de ministeriële verantwoordelijkheid om. De Belgische minister van Buitenlandse Zaken moet zich vaak met een tweederangsrol tevreden stellen en België heeft de facto een tweehoofdige diplomatie. Aan de Belgische neutraliteit wordt formeel echter nooit geraakt[110].

Stengers onderscheidt twee registers in het diplomatiek optreden van Leopold. Enerzijds is er de Grande Politique en anderzijds het buitenlands beleid van de Belgische staat. Auguste Lambermont, secretaris-generaal van het ministerie, drukt het treffend uit aan de Oostenrijkse minister in Brussel: 'Vous savez parfaitement bien, Monsieur le Baron, que nous ne faisons pas de politique dans ce Ministère; elle partient entièrement au domaine privé du Roi et nous savons ordinairement moins que les autres'[111]. Met de Grande Politique heeft de Wetstraat zich niet te bemoeien[112]. Leopold heeft over quasi alle Europese kwesties een persoonlijke mening en wil die laten gelden. Er zijn enkele hoofdideeën in het optreden van de vorst te constateren. Ten eerste waakt hij over de belangen van België. Ten tweede moeit hij zich in het behartigen van de vrede. Europese conflicten moeten worden vermeden en als ze toch ontstaan, moet er een solide oplossing voor worden gevonden. De koning vindt dat zijn familiale banden hem een tussenpersoon tussen de verschillende Europese regeringen maken. Ten derde (en soms belangrijker dan de tweede hoofdidee) wil hij de orde van het Congres van Wenen bewaren. Hij heeft een afkeer voor alles wat revolutionair is. De Belgische vorst is uiterst trots en zelfvoldaan over zijn Europese rol maar ze dient genuanceerd te worden. Hoewel veel tijdgenoten in de grote invloed van Leopold geloven, wordt niet altijd naar hem geluisterd. Het kabinet in Brussel ziet meestal geen graten in het optreden van de vorst. Er zijn dan ook zelden interferenties tussen de Belgische belangen en Leopolds persoonlijk optreden. Het blijft evenwel verwonderlijk dat de Belgische vertegenwoordigers in den vreemde soms informatie doorspelen aan de koning en niet (of later) aan de bevoegde minister.

Bij het formele Belgisch buitenlands beleid moet de koning met de ministeriële verantwoordelijkheid rekening houden. Soms zijn de bevoegde ministers niettemin louter marionetten van de vorst. Vooral tijdens de eerste jaren van de Belgische staat dirigeert Leopold het beleid enkel met medewerking van de minister. Hij overlegt met de minister over belangrijke beslissingen, maar zijn directe toegang naar buitenlandse staatshoofden en regeringsleiders geeft hem een voordeelpositie. Daarnaast is de koning in het begin van zijn regeerperiode in staat om het kabinet zelf samen te stellen, en kan hij de ministerkeuze naar zijn hand zetten. Naarmate het systeem van partijregeringen ingang vindt, neemt de invloed van de Wetstraat sterk toe. Op het einde van zijn leven laat Leopold de teugels vieren en hebben de betreffende ministers het laatste woord[113].

 De dynastieke huwelijken zijn in de negentiende eeuw een belangrijk element van het buitenlands beleid. Het tweede huwelijk van Leopold I moet de banden met Frankrijk verstevigen. De transformatie van de internationale politiek na 1848 leidt naar het zoeken van een evenwicht tegen Napoleon III en de vorst trekt duidelijk de Habsburgse kaart[114]. De Belgische koning is Oostenrijks grootgrondbezitter en ziet het land 'als de sluitsteen van het Europese bouwwerk'[115]. Daarnaast is zijn zus Sophie gehuwd met Emmanuel von Mensdorff-Pouilly en hun zoon Alexander wordt in Oostenrijk minister van Buitenlandse Zaken. Leopold regelt ook de huwelijken van een aantal prominente familieleden. Er komen Coburgers op de tronen van Portugal, Bulgarije en Groot-Brittannië. Ondertussen creëert de dynastie banden met de hoven van Pruisen, Oostenrijk, Rusland, Zweden, Griekenland, Spanje, Noorwegen, Italië, Denemarken, Mexico en Frankrijk. De koning poogt die banden uit te buiten ten gunste van België en van de Coburgers. De huwelijken van de eerste twee Belgische staatshoofden hebben de dynastie en het land verstevigd maar direct tastbare consequenties zijn er niet aan verbonden. Het huwelijk van prinses Charlotte met Maximiliaan van Oostenrijk heeft wel invloed op het Belgisch beleid. Er komt in de jaren 1860 een Belgische expeditie naar Mexico[116].

Hoewel Leopolds greep op de Europese politiek betrekkelijk klein blijft, is de algemene erkenning en consolidatie van België in belangrijke mate aan de vorst te danken. Zijn opvolger, Leopold II, zal vanaf 1865 regeren. In de buitenlandse en defensiepolitiek brengt de troonswissel bijna geen veranderingen met zich mee. 'Als kristallisatiepunt van de nationale gevoelens achtten de beide vorsten het hun belangrijkste taak het Belgische grondgebied te beschermen'[117]. De twee vorsten zullen steeds proberen het budget voor landsverdediging te verhogen teneinde de neutraliteit gewapenderhand te kunnen verdedigen[118].

De eerste Belgische koningen hebben veel aandacht voor economische en commerciële vraagstukken en stimuleren het sluiten van handelsverdragen met Frankrijk en Pruisen. In het begin van de jaren 1850 bevindt Leopold zich op het hoogtepunt van zijn internationaal aanzien. Met de staatsgreep van Napoleon keert zijn huwelijkspolitiek zich echter tegen hem en de reminiscenties aan Napoleons oom maken Leopold nerveus. Hoewel de koning in eerste instantie voor de Napoleontische troonsbestijging is te vinden, denkt hij dat de Bonapartistische ambities wel in de richting van België moeten liggen. De koning haalt de familiale banden met Groot-Brittannië aan als bescherming tegen een mogelijke Franse expansie naar het noorden. De Frans-Britse entente tijdens de Krimoorlog zet Leopold er toe aan zich tot Frans Jozef van Oostenrijk te richten[119].

 

4.2. De binnenlandse ontwikkelingen

 

België wordt een liberale burgerstaat waarin de bourgeoisie een stevige greep op het politieke bestel heeft. De Belgische constitutie erkent de moderne vrijheden als persvrijheid, vrijheid van vereniging, vrijheid van eredienst, et cetera; de volkssoevereiniteit wordt door een parlementair regime gegarandeerd. België is voor aanzienlijke tijd de meest liberale staat van het continent. De revolutie is mogelijk geworden dank zij het samengaan van liberalen en katholieken. Dit politieke bondgenootschap wordt na 1830 verder gezet om de onafhankelijkheid tegen buitenlandse en binnenlandse tegenstanders te beschermen. Het parlement volgt de regering in grote mate en de koning bepaalt het beleid wezenlijk. Leopold tracht zijn constitutionele prerogatieven zo uitgebreid mogelijk te benutten en kent het parlement een tweederangsrol toe. De behoudende krachten van de maatschappij worden ondersteund, niet in het minst met de hulp van het episcopaat dat via de nuntiatuur door Rome wordt beïnvloed ten gunste van het unionisme. De levensbeschouwelijke strijd gaat het politieke leven steeds meer bepalen en is later merkbaar in etnisch-culturele en sociale conflicten[120].

 Vanaf 1839 verzuren de verhoudingen tussen de liberalen en de katholieken. Het unionisme krijgt in 1846-1847 zijn definitieve genadeslag op initiatief van de liberalen. In juni 1846 komt een liberaal congres bijeen en hieruit volgt de oprichting van een liberale partij. Het eerste Belgisch partijcongres voorziet het liberalisme van een partij-organisatie en een politiek programma. De liberalen zijn evenwel geen eensgezinde groep. Enerzijds is er een grote groep gematigde doctrinairen die in de geest van het burgerlijk conservatisme het sociaal probleem onaangeroerd willen laten, onder hen Charles Rogier en Walthère Frère-Orban. Anderzijds wil een beperkte groep radicalen onder invloed van het opkomend internationaal socialisme maatregelen invoeren ter verbetering van de sociale toestand van het proletariaat. De katholieken dromen van een illusoir unionisme maar hebben nog geen partijorganisatie en trekken in verspreide gelederen de verkiezingsstrijd tegemoet. Met een gematigd programma halen de liberalen in 1847 een electorale overwinning. In het parlement zijn de liberalen en katholieken nu even sterk vertegenwoordigd en treden de liberalen als een gesloten blok naar voor. Dit betekent dat er in België nu een echt parlementair regime heerst: de ministers zijn niet enkel ministers van de koning maar ook ministers van hun partij. De jaren 1847-1857 zijn overgangsjaren, een fundamentele discrepantie tussen twee elkaar bestrijdende partijen is er nog niet[121].

De revolutiegolf van 1848 doet een kortstondige paniekstemming in de regering en het koningshuis ontstaan maar gaat zonder ingrijpende veranderingen aan België voorbij. Dit verhoogt het internationaal prestige van het land en Leopolds reputatie. De liberalen kunnen de interne stabiliteit handhaven door onder andere de kiescijns te verlagen. Het imago van België als toevluchtsoord voor verbannen radicalen wordt grotendeels teniet gedaan door een aantal emigranten uit te wijzen, waaronder Karl Marx. De liberalen gaan zich steeds meer aan het unionisme, als dekmantel voor de macht van de clerus en de adel, ergeren en vanaf 1848 worden de spanningen tussen de politieke strekkingen scherper. Bijvoorbeeld over het concordaat tussen Oostenrijk en de Heilige Stoel lopen de katholieke en liberale meningen uiteen. De katholieken hebben er een grote sympathie voor terwijl de liberale pers er heftige kritiek op uit[122]. De liberalen, met overwicht van de doctrinairen, winnen alle verkiezingen tussen 1857 en 1870 en houden de katholieken in de oppositie: het is de triomf van het liberalisme. De homogeen-liberale kabinetten leven op gespannen voet met Leopold en diens binnenlandse invloed is tanend[123].

De liberalen hebben dertien jaar lang de macht in handen maar zullen toch een op- en neergang kennen en de katholieken zullen zich intussen beter organiseren. Ook de opkomende Vlaamse Beweging speelt daar in mee. De liberalen hebben geen oren naar de Vlaamse grieven en onder andere de Meetingpartij maakt daar handig gebruik van. Rond 1863 heerst er een langdurige politieke crisis. De katholieke en liberale tegenstellingen worden ten spits gedreven door onder meer de laïcisering van de kerkhoven die de liberalen willen doorvoeren. Na nieuwe verkiezingen komen de liberalen versterkt uit de strijd. De jaren 1865-1867 zijn een periode van tijdelijke godsvrede. De ziekte van Frère-Orban en het overlijden van Leopold I in 1865 doen de gemoederen bedaren[124]. Leopold II roept op tot nationale samenhorigheid maar de partijstrijd zal tijdens zijn regeerperiode nog hoogtepunten bereiken[125].

In de eerste decennia van Belgiës bestaan wordt het financiewezen, de industrie en de verkeersinfrastructuur ontwikkeld. Het land is een pionier van de industrialisering en heeft een florissante economie. In het midden van de negentiende eeuw voltrekt zich echter een economische scheur in het jonge België. Wallonië wordt een vooruitstrevend industrieel centrum, Vlaanderen, met uitzondering van Gent, hinkt achterop en wordt een onderontwikkeld agrarisch gebied. Het land heeft niettemin alle baat bij het behoud van het Europees evenwicht, omwille van haar positie als bufferstaat tussen machtige buren en omwille van haar economie. Pas in 1848 is de Belgische staat geconsolideerd. Het is opgenomen in de rij van Europese mogendheden en op binnenlands vlak is er een moderne, economisch leefbare staat tot stand gekomen[126].

Door de opheffing van het Verenigd Koninkrijk is de Belgische economie een deel van zijn afzetgebied kwijt. Nederland en zijn kolonies zijn niet langer vrij toegankelijk en de Britse concurrentie groeit. Daarnaast is de Schelde tot 1839 afgesloten wat nadelig is voor de (transit)handel. De Belgische overheid gaat naar nieuwe afzetgebieden op zoek. In eerste instantie wordt naar de buurlanden gekeken, maar met Frankrijk noch met Duitsland komt het tot een akkoord. België schippert tussen zijn twee machtige buren en wordt afwisselend van francofilie en van germanofilie beticht. In de jaren 1840 wint de vrijhandelstheorie steeds meer veld en wordt eerst een verdrag met het Zollverein afgesloten en later met Frankrijk. Daarna volgen verdragen met de Verenigde Staten en met Nederland. Door het verdrag van 1839 betaalt de Belgische staat de tol voor alle scheepvaart doorheen de Schelde naar Antwerpen aan Nederland. De expansie van de Belgische handel doet de druk op de schatkist echter enorm toenemenen. Na moeizame onderhandelingen slaagt de Belgische regering er in 1863 in om de Scheldetol op meesterlijke wijze af te kopen. België moet één derde van het totale bedrag betalen, het resterende bedrag wordt door twintig andere maritieme mogendheden bijgepast. In de jaren 1860 staat het uiterst burgerlijke België aan de top van de wereldeconomie en gaat met succes op zoek naar nieuwe handelsakkoorden[127].

 

4.3. Het buitenlands beleid

 

Het Verdrag van de XXIV Artikelen wordt in België met ontgoocheling aanvaard: de territoriale grenzen vallen immers slechter uit dan verwacht. Men beseft evenwel dat België zijn bestaan aan de interne problemen van de mogendheden heeft te danken en legt zich bij deze situatie neer. De onafhankelijkheid wordt door de mogendheden gegarandeerd, maar daartegenover wordt de eeuwige neutraliteit opgelegd. De onafhankelijkheid en de neutraliteit zijn hierdoor sterk met elkaar vervlochten. De vijf grootmachten staan borg voor de onafhankelijkheid en de neutraliteit, en mogen slechts na overleg interveniëren. België moet duidelijk aan de twee eisen van een intermediair lichaam voldoen. Enerzijds is het een barrière, anderzijds nemen de grootmachten samen de voogdij over het land op zich[128]. Het begrip neutraliteit gaat Brussel zelf inkleuren. De klemtoon ligt op de onschendbaarheid van het eigen grondgebied en de onafhankelijke positie van de staat. België wil een eigen politiek gaan voeren en zich ten minste tegen buitenlandse offensieven kunnen verdedigen. Daartegenover is de neutraliteit vaak een ideale schuilhut als er zich internationale conflicten voordoen[129]. Zijn rol in de Europese politiek als bufferstaat kan ook de eigen belangen dienen. De intermediaire positie kan worden gebruikt om invloed op de grote mogendheden uit te oefenen; vooral de koning gaat zich op die wijze profileren[130].

De buitenlandse politiek is evenwel geen sinecure voor België. Als creatie in de eerste jaren na het Congres van Wenen en multi-etnische staat, wordt België meer en meer een vreemde eend in het nieuwe internationale systeem dat doorbreekt in de jaren 1850. In 1839 voorspelt Metternich dat het Belgisch buitenlands beleid conservatief zou worden en hij krijgt gelijk[131]. In een eventueel conflict tussen Frankrijk en Duitsland vreest België als stootkussen te dienen. Het land en de koning zullen nu meer aandacht aan de defensie gaan besteden teneinde het grondgebied militair te kunnen handhaven. In die optiek wordt er aan een fortengordel rond Antwerpen gedacht waar de regering en het leger zich kunnen terugtrekken om op steun vanuit Londen te wachten. De Antwerpenaars vrezen echter voor een lot als dat van Sebastopol en gaan zich tegen de regeringsbeslissing verzetten. Dit mondt uit in de oprichting van de Meetingpartij[132].

 De Krimoorlog brengt de Belgische diplomatie in een lastig parket. Groot-Brittannië als trouwste garant van de onafhankelijkheid sluit een bondgenootschap met het gevreesde Frankrijk. Leopold doet een mislukte bemiddelingspoging en uiteindelijk houdt men aan de neutraliteit vast. Na de Krimoorlog keert Groot-Brittannië zich van de Europese politiek af en de expansiepolitiek van Napoleon III wordt argwanend bekeken. De regering poogt binnen het kader van de grondwet enkele maatregelen te nemen om de constante spanning met Frankrijk te ontzenuwen, onder andere door de persvrijheid in te perken. De koning houdt echter verkrampt aan het conservatisme en de bestaande orde vast omdat het hem de enige garantie tegen revolutie en Napoleontische expansie-oorlogen lijkt. Zijn austrofiele politiek zet echter kwaad bloed in Frankrijk en Pruisen en vormt een ernstige bedreiging voor het Belgisch buitenlands beleid[133].

Tijdens de Frans-Oostenrijkse oorlog staat Leopold in het Oostenrijkse kamp en veroordeelt de inbreuk op het Europees systeem. De regering houdt er een andere mening op na maar neemt officieel een neutraal standpunt in. De erkenning van Victor-Emmanuel als koning van Italië veroorzaakt een dispuut en laat lang op zich wachten. De liberalen hebben een grote sympathie voor de tegenstanders van het conservatieve Habsburgse Rijk. Als Bismarck in 1862 de Pruisische touwtjes in handen krijgt, is er opnieuw reden tot angst. Bismarck is voor een revisionistische buitenlandse politiek en het gevaar voor de Belgische onafhankelijkheid is legio. Het uitblijven van Britse steun in de Deense oorlog doet nog grotere vragen rijzen. Er ontstaat een grote nervositeit in het buitenlands beleid rond geruchten over een Frans-Pruisische entente ten koste van België. Een uitbreiding van Pruisen in het Noorden zou Napoleon III in de gelegenheid stellen om territoriale compensaties te eisen[134].

De regering zoekt in de eerste plaats steun bij Groot-Brittannië en Oostenrijk. Ze stelt ook zelf enkele initiatieven voor maar is in se verward en stuurloos. De situatie die na de kentering van het internationaal systeem ontstaat, poogt België schuchter en onhandig in zijn voordeel om te buigen. Ten eerste denkt men aan een union intime met Nederland[135]. Ten tweede, en diametraal tegenover de toenaderingspogingen tot Nederland, is er een - voorzichtige - irredentistische en semi-expansionistische houding. In sommige Belgische kringen zijn de scheidingsbepalingen van 1839 nog steeds niet volledig verteerd. Bovenaan het verlanglijstje staan Nederlands-Limburg en Luxemburg, gebieden die de facto tot 1839 Belgisch waren. Met het oog op de mede-controle van de Scheldemonding geniet ook Zeeuws-Vlaanderen belangsteling. Dit vloeit voort uit romantische denkbeelden zoals ze door Emile Banning, medewerker op het Ministerie van Buitenlandse zaken, publicist en vurige nationalist, zijn geformuleerd: hij streeft naar een groot-België dat een zending heeft tussen de nationale staten van eerste rang. Ook meer realistische beschouwingen stellen dat een gebiedsuitbreiding de Belgische positie ten goede zou komen. De vreedzame toevoeging van het Rijnland bij het grondgebied zou Belgiës functie als bufferstaat tussen Frankrijk en Pruisen verhogen. Het blijft echter bij een reeks brieven en memories. De grootste ambitie van Leopold II is het werk van 1830 vervolledigen, 'van het vaderland een compleet land maken, voor gebiedsuitbreiding en meer rijkdom zorgen'[136]. Tot een heroveringsoorlog tegen Nederland komt het niet, de koloniale plannen van Leopold zullen evenwel worden verwezenlijkt[137].

De cultuur wordt eveneens gebruikt om te bewijzen dat België wel degelijk een natie vormt. In de jaren 1850 en vooral 1860 vrezen de kleine staten zonder eigen taal te worden opgenomen in grotere entiteiten op basis van het nationaliteitenbeginsel. De angst voor een Franse annexatie neemt toe als er een internationaal gerucht opduikt dat België ineen zal storten door interne tegenstellingen als Leopold I sterft[138]. De eedaflegging van Leopold II in 1865 veroorzaakt echter geen internationale verschuivingen en wordt aangewend om de nationale eensgezindheid scherper te profileren. De culturele initiatieven blijken nog het meest succesvol, evenals de feesten rond de Belgische onafhankelijkheid in 1855 en 1860. Het overlijden van Leopold I doet eveneens een sterke nationale samenhorigheid ontstaan[139].

 

4.4. De diplomatieke dienst

 

Een actieve buitenlandse politiek als een geschikt middel om het land politiek en economisch te consolideren is het Leitmotiv van de Belgische staatslieden. Niettemin blijft het buitenlands beleid vaak een secundair gegeven in de ogen van de publieke opinie; de binnenlandse tegenstellingen worden wezenlijker geacht. Als klein en neutraal land heeft België een nederige diplomatieke positie, wat de algemene publieke desinteresse kan helpen verklaren. De Belgische diplomatie is dan ook van geen tel op de internationale politieke scène. Hoewel de vorst en enkele diplomaten een actieve diplomatieke rol spelen, ligt het Belgische lot hoofdzakelijk in de handen van de grote mogendheden[140].

Het Belgisch buitenlands beleid is het speelterrein van een beperkte groep hoge ambtenaren, enkele ministers en de koning. In de jaren 1860 verblijven een schare bekwame diplomaten in de belangrijkste Europese hoofdsteden en zij bekleden hun functies meestal jarenlang. Dit zorgt voor een grote continuïteit in het beleid. Aan het hoofd van het ministerie staat tot 1861 de zwakke Adolphe de Vrière en daarna de dynamische regeringsleider Rogier[141]. Vanaf 1861 is Lambermont de secretaris-generaal van het ministerie. Lambermont treedt in 1840 in diplomatieke dienst en hecht veel belang aan de economische impulsen van het buitenlands beleid. In zijn zoektocht naar afzetmarkten voor de sterk uitgebouwde industrie stimuleert hij het sluiten van handelsverdragen. Het hoogtepunt van zijn carrière is de afkoop van de Scheldetol. Daarnaast ligt de uitbouw van een wereldwijd net van consulaten hem nauw aan het hart om verafgelegen afzetmarkten te ontsluiten. In zijn ambtsperiode stijgt het aantal consuls met een derde. Lambermont moet de dynamische Rogier soms intomen. De liberale minister springt minder behoedzaam om met de neutraliteit dan Lambermont zou willen, bijvoorbeeld in de Italiaanse en Luxemburgse kwestie[142].

Na de Belgische onafhankelijkheid wordt uit het niets een diplomatieke dienst uit de grond gestampt want tot dusver is het buitenlands beleid steeds uit Wenen, Parijs of Den Haag geregeld. De diplomaten van het eerste uur zijn meestal betrokken bij de gebeurtenissen van 1830 en voor hun recrutering is er geen enkele reglementering. Connecties en familiale banden zijn noodzakelijk om een carrière in de diplomatie te beginnen. De kandidaten moeten waardig, eerbaar en volkomen te vertrouwen zijn. De Belgische diplomatie is de eerste jaren iets minder elitair dan in de rest van Europa; in de jaren 1850 verandert dit evenwel. In 1841 wordt een examen ingevoerd en vanaf 1858 moeten de diplomaten in spe ten minste kandidaat in de letteren en wijsbegeerte zijn. De Franse taal is een must naast de keuze tussen Duits of Engels. Het hoeft geen betoog dat de diplomaten uit de hoogste klassen komen en van adel zijn of in de adelstand worden verheven. Een persoonlijk fortuin is eveneens onontbeerlijk want de wedden en onkostenvergoedingen zijn laag. Een diplomaat in een Europese stad kan meestal een mooi leven leiden als hij over voldoende persoonlijke fondsen beschikt. De Belgische staat verwacht een grote activiteit van zijn diplomaten. Ze dienen voortdurend op hun qui-vive te zijn omdat de politieke machtsverhoudingen het Belgisch lot bepalen[143].

 

4.5. Alphonse O'Sullivan

 

Over Alphonse O'Sullivan, de Belgische minister in Wenen, is weinig informatie te vinden[144]. In formele diplomatieke termen is hij 'comte O'Sullivan de Grass baron de Séovaud, envoyé extraordinaire et ministre plénipotentiaire de Sa Majesté le Roi des Belges à Vienne'. Hij wordt op 8 november 1798 in Brussel geboren als zoon van Jean-Patrice en Charlotte-Marie de Grass. De familie O'Sullivan is van Ierse origine en was geattacheerd aan het hof van de Stuarts. Na de val van Limerick vluchten ze naar de Nederlanden. In onze contreien vervult de familie eveneens taken voor het staatshoofd. Zijn grootvader is advocaat bij de Raad van Brabant. Zijn vader is lid van de Staatsraad onder Willem I en wordt in 1816 geadeld. Zijn moeder is de dochter van Charles de Grass en Marie-Thérèse de Séovaud. Het echtpaar heeft nog één oudere dochter, Adélaïde, die later ook in Wenen gaat wonen en er in 1865 sterft. Alphonse O'Sullivan krijgt een verfijnde opvoeding in het Napoleontische Frankrijk en is groot, knap, elegant en intelligent; 'il était fait pour plaire'[145]. In 1834 huwt hij in Wenen Françoise-Séverine Schwartz von Mohrenstern uit Mulhouse, dochter van Jean-Jacques en Joséphine Goupy de Quabeck uit Brussel. Het echtpaar krijgt vijf zonen waarvan er drie op jonge leeftijd sterven.

'La diplomatie, c'est vraiment, en ce temps, la chasse gardée de l'aristocratie' en diplomatieke posten worden vaak door middel van familiale banden doorgegeven[146]. O'Sullivans derde zoon Charles zal ook diplomaat worden. Alphonse O'Sullivan schrijft onder andere een brief naar Brussel om zijn zoon als goede kracht voor het diplomatiek corps aan te bevelen[147]. Charles O'Sullivan wordt afgevaardigd secretaris in Wenen en wil later de post van zijn vader overnemen. Hij moet aan die taak omwille van gezondheidsredenen verzaken en op eigen vraag krijgt hij de titel van afgevaardigd ere-secretaris[148].

O'Sullivan treedt op het juiste ogenblik de politieke wereld binnen. Reeds op zijn negentiende gaat hij op het Ministerie van Binnenlandse Zaken werken en eind 1818 wordt hij afgevaardigde van dit ministerie in de Staatsraad. Als jonge hoge ambtenaar wordt hij in 1825 naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken overgeplaatst en begint aan zijn diplomatieke carrière. Zijn eerste taak is die van afgevaardigd secretaris, eerst in Berlijn (1826), daarna in Sint-Petersburg (1828). De Belgische onafhankelijkheid lijkt O'Sullivan definitief; hij vraagt en krijgt het eerbaar ontslag uit zijn functies. Leopold I vraagt hem echter in 1833 om als zaakgelastigde in Wenen de taken van de Jonghe d'Ardoye over te nemen en dit omwille van O'Sullivans patriottisme. Drie jaar later wordt hij er residerend minister en vier jaar later krijgt hij de graad van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister. Na enkele maanden krijgt hij de opdracht voor een speciale missie in Constantinopel en ondertekent het eerste handelsverdrag tussen België en het Osmaanse Rijk. Op het einde van datzelfde jaar krijgt hij de toestemming om de titel van baron de Séouvaud te voeren. Zijn oom langs moederszijde, generaal-majoor de Séovaud de la Bastide, die van Frans Jozef de titel baron kreeg, uit de wens om die titel aan zijn neef over te dragen. De Belgische koning willigt dit verzoek in en in 1847 wordt hij graaf.

Alphonse O'Sullivan staat niet alleen in de gunst van Leopold maar is ook één van zijn vertrouwelingen[149]. Tijdens de Krimoorlog wil een deel van het diplomatieke establishment, de koning en de hertog van Brabant de strikte neutraliteitspolitiek van de regering verwerpen. België zou in die zin tenminste indirect aan de 'strijd van het "beschaafde" Westen tegen de Russische "barbarij"' kunnen deelnemen'[150]. In aansluiting met de koninklijke politiek ontwikkelt O'Sullivan een concept van neutraliteit dat bij Leopold een grote weerklank vindt. De kroonprins schrijft in navolging van gesprekken met Jerome Bonaparte een memorandum: in navolging van een Frans-Belgisch geheim verdrag zou België gebieden van Nederland mogen annexeren. O'Sullivan krijgt het plan te lezen en legt de prins een alternatief plan voor waarin hij de fundamentele bereidheid om de neutraliteit te laten varen ten gunste van gebiedsuitbreiding onderschrijft. De minister in Wenen stelt voor om geen afhankelijkheid met Frankrijk te creëren door een brede verankering in het westers bondgenootschap. Hij ziet een territoriale winst eerder ten koste van Pruisen dan van Nederland omdat Pruisen met Rusland sympathiseert en Nederland op goede voet met de westerse machten staat. Het plan mislukt doordat het uitlekt in de pers. Na een interpellatie in het parlement wijst de regering elke inbreuk op het bestaande neutraliteitsstatuut af. Hij moet ook onderhandelen tussen het Oostenrijkse hof en het Belgische voor het huwelijk van de hertog van Brabant. In deze aangelegenheid wordt hij buitengewoon gevolmachtigd ambassadeur van de koninklijke familie en is getuige voor de hertog van Brabant. Hij wordt daardoor opgenomen in de orde van keizer Frans Jozef en wordt groot-officier in de nationale orde van België[151]. Ook in het huwelijk van Charlotte met Maximiliaan is hij één van de onderhandelaars.

Na 33 jaar in Wenen te wonen, weet de ijdele O'Sullivan zich een eminente plaats in de mondaine Weense high society te verwerven. Samen met zijn echtgenote en zonen organiseert hij befaamde salons waarop Metternich aanwezig was, 'il agrémentait les soirées viennoises de ses talents d'acteur, d'auteur et de boute-en-train'[152]. O'Sullivan is bevriend met de Nederlandse ambassadeur in Wenen, Van Heeckeren en les deux inséparables kunnen een grote invloed op Buol uitoefenen. O'Sullivan houdt het niet alleen bij diplomatieke kringen maar verkeert ook geregeld bij de haute finance. Zijn zwager is Gustav Schwartz, een bekende baron de la finance. In de marge van zijn officiële positie is hij in staat om André Langrand-Dumonceau, rising star aan het financiële firmament, in Oostenrijk te lanceren en met de groten van de Donaumonarchie in contact te brengen[153]. O'Sullivan wordt er financieel niet slechter op, 'le financier [...] lui en est resté toujours reconnaissant. Il ne voulait pas être moralement le débiteur du diplomate, aussi l'a-t-il récompensé en espèces: 30 et 60 mille francs, et même davantage, par an'[154]. Langrand creëert une grande puissance financière catholique en krijgt onder meer de steun van Leopold I, Pius IX en de familie von Thurn und Taxis. De schalkse Dumonceau zal zijn investeerders echter met zijn overtuigende blufferij compromitteren[155].

In eigen land krijgt O'Sullivan een hele reeks decoraties, waaronder ridder in de Leopoldsorde maar ook door onder andere Frankrijk, Rusland, Saksen, Oostenrijk en de Heilige Stoel wordt hij gedecoreerd. Als hij op veertien januari 1866 sterft, is O'Sullivan nestor van het Belgisch diplomatiek corps en krijgt een indrukwekkende begrafenis in de Weense Schottenkirche. Talrijke personen van de binnen- en buitenlandse adel en van buitenlandse ambassades, net zoals een afgevaardigde van het keizerlijk hof en hertog d'Ursel voor de Belgische monarchie, zijn er aanwezig.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] CRAIG, Force and Statecraft, 25.

[2] SCHROEDER, Transformation, viii.

[3] KENNEDY, Rise and Fall, 158-160 en SCHROEDER, a.c., viii.

[4] KERREMANS, Internationale betrekkingen, 6-64 en LUYKX, Geschiedenis van de internationale betrekkingen, 78-80.

[5] BRIDGE, Great Powers and the European States System, 11-12 en VAN DE MEERSSCHE, Internationale politiek, 63-66.

[6] KENNEDY, Rise and Fall, 143-144.

[7] BLED, Fondements du conservatisme, 343-369, KNUTSEN, History of International Relations, 152-153 en VAN DE MEERSSCHE, Internationale politiek, 15.

[8] Met name de regeringswissels van Tories en Whigs en de Industriële Revolutie. - KENNEDY, o.c., 151-158.

[9] CRAIG, o.c., 26.

[10] BRIDGE, o.c., 4-5, CRAIG, o.c., 26-27, SCHROEDER, o.c., 555-558 en VAN SAS, "Europese Statenstelsel", 234-235.

[11] KERREMANS, o.c., 6-15.

[12] BRIDGE, o.c., 2-3, SCHROEDER, a.c., 17-18 en SCHROEDER, o.c., 798.

[13] CRAIG, o.c., 27-28, SCHROEDER, a.c., 1-26 en VOS, Hedendaagse geschiedenis, 64-66.

[14] KERREMANS, o.c., 20-23, VAN DE MEERSSCHE, o.c., 23-28 en WALLER, "Relations between States", 260.

[15] BERINDEI, "Internationale positie", 124-131.

[16] SCHROEDER, o.c., 666.

[17] CRAIG, o.c., 29-31, SCHROEDER, o.c., 666, VAN SAS, a.c., 246-250 en WALLER, a.c., 259-260.

[18] FRÖHLICH, 1848, 7.

[19] Met uitzondering van Frankrijk waar het proletariaat een belangrijk aandeel in de revolutie heeft. - MIDDELL, "Soziabilität und Vereine", 184-195.

[20] FRÖHLICH, o.c., 7.

[21] DROZ, Histoire diplomatique, 363.

[22] ID., o.c., 363-365.

[23] VAN DE MEERSSCHE, o.c., 55.

[24] ID., o.c., 53-61.

[25] DROZ, o.c., 365-370.

[26] Het gaat om hatelijke kritiek van Parijs op de verloving van de hertog van Brabant met Marie-Henriëtte von Habsburg en om de activiteiten van Franse bannelingen op Belgisch grondgebied.

[27] BAUMGART, Europäischen Konzert, 8-16, KISSINGER, o.c., 92-94 en LUYKX, o.c., 81-83.

[28] DROZ, o.c., 366-373 en VAN DE MEERSSCHE, o.c., 63-66.

[29] GALL, Europa auf dem Weg, 44.

[30] DROZ, o.c., 373-376 en GALL, o.c., 42-45.

[31] LUYKX, o.c., 86-90.

[32] VAN DE MEERSSCHE, o.c., 66-69 en VAN OSTA, "Nationalisme en natievorming", 374-376.

[33] GALL, o.c., 48.

[34] LAMBERTS, Houding van de Katholieke, 44-47 en VALSECCHI, "European Diplomacy", 51-72.

[35] GALL, o.c., 46-54 en VAN OSTA, a.c., 376-377.

[36] DE PAUW, "Italië", 17-20 en KERREMANS, o.c., 56-57.

[37] BUCHMANN, Österreichs Schiksalsjahre, 44 en LUYKX, o.c., 96-97.

[38] BRIDGE, o.c., 8-9, KNUTSEN, o.c., 154-159 en LUYKX, o.c., 102.

[39] CARR, Wars of Unification, 77-82 en LUYKX, o.c., 102-109.

[40] Oostenrijk stelt voor om meer macht aan de kleine Duitse staten te geven waardoor het zelf meer invloed kan uitoefenen.

[41] VAN OSTA, a.c., 385-387 en ZIMMER, Bismarcks Kampf, 9-23.

[42] LUYKX, o.c., 109-115 en VAN DE MEERSSCHE, o.c., 74-77.

[43] WALLER, a.c., 265.

[44] ID., a.c., 264-267.

[45] COOLSAET, België, 125-130.

[46] ALBRECHT-CARRIE, Diplomatic History, 135-137 en WALLER, a.c., 267.

[47] LUYKX, o.c., 110-118 en VAN DE MEERSSCHE, o.c., 77-81.

[48] TAYLOR, Struggle for Mastery, xxiv.

[49] TIMMERMANN, "Nationalbewegungen und Nationalismus", 11 en WESSELS, "Verande-rende grenzen", 11-24.

[50] GALL, o.c., 143.

[51] Ibidem.

[52] GELLNER, Naties en nationalisme, 39-45, KOK, "Samenlevingen in een stroomversnelling", 163-164 en WESSELS, a.c., 25-30.

[53] LABRIE, "'Religion civile'", 63.

[54] ID., a.c., 62-64.

[55] GELLNER, o.c., 15.

[56] BUYSE, "Identificatie met de natie", 10-11, GELLNER, o.c., 15-16 en LABRIE, a.c., 64.

[57] GELLNER, o.c., 9.

[58] LABRIE, a.c., 64.

[59] ID., a.c., 65.

[60] LABRIE, a.c., 59-71.

[61] ID., a.c., 68 en GELLNER, o.c., 127-132.

[62] GELLNER, o.c., 9-14.

[63] LABRIE, a.c., 84-86.

[64] VAN SAS, a.c., 233.

[65] ID., a.c., 225-234.

[66] Naar de historicus Namier, geciteerd in: VAN SAS, a.c., 239.

[67] VAN SAS, a.c., 240.

[68] ID., a.c., 234-245.

[69] GALL, o.c., 53-57 en WALLER, a.c., 265-267.

[70] GALL, o.c., 60-61 en LABRIE, a.c., 94-96.

[71] LABRIE, a.c., 94.

[72] ID., a.c., 96-97.

[73] Naar Grillparzer, geciteerd in: BURY, "Nationalities and Nationalism", 237.

[74] ID., a.c., 237-240 en WALLER, a.c., 265-267.

[75] VAN DEN BERGHE, "Oostenrijks nationaal gevoel", 37.

[76] ID., a.c., 34-37.

[77] ASNONG, Diplomatieke betrekkingen, 19.

[78] HAMANN, Elisabeth, 19-20, JANSEN, Geschiedenis van de Middeleeuwen, 319-320 en 401-402, KANN, Nationalitätenproblem, I, 26-30 en VAN OS, Geschiedenis van de Nieuwe Tijd, 14-18, 147-148 en 195.

[79] HAMANN, o.c., 19.

[80] BRIDGE, Sadawo to Sarajevo, 12-15, BUCHMANN, o.c., 18 en MACARTNEY, "Austrian Empire", 526.

[81] BUCHMANN, o.c., 31-32 en PALMER, Twilight of the Habsburgs, 123-126.

[82] ENGEL-JANOSI, "Monarch und seine Ratgeber", 9-18 en KANN, o.c., 320.

[83] BRUCKMÜLLER, Nation Österreich, 357-380 en SKED, a.c., 125-135.

[84] HUYSMANS, Belgisch buitenlands beleid, 246.

[85] WALLER, a.c., 255 en ZÖLLNER, Werden Österreichs, 202-203.

[86] BUCHMANN, o.c., 24.

[87] Enkel de weinig belangrijke Slovenen willen de historische banden met de Habsburgers verbreken. - HADDOCK, "Liberalism, Nationalism, Socialism", 220-221 en MACARTNEY, a.c., 524.

[88] Dit geldt niet voor de joden. Zij mogen geen grondbezit hebben of staatsambten bekleden, ze mogen wel in het leger dienen en zullen actief aan de economische expansie deelnemen. - PAULEY, Austrian Antisemitism, 22.

[89] BUCHMANN, o.c., 24-26 en KANN, Restauration als Phänomen, 270.

[90] KANN, History of the Habsburg Empire, 318.

[91] BRUCKMÜLLER, Sozialgeschichte Österreichs, 363-368, HAUTMANN, Österreichische Arbeiterbewegung, 36-40, KANN, o.c., 318-319 en MACARTNEY, a.c., 534-536.

[92] BUCHMANN, o.c., 24-33, MACARTNEY, a.c., 533-534, MAYER, Österreich als katholische, 205-209 en MIKOLETZKY, Österreich, 360-372. Zie ook: ENGEL-JANOSI, Österreich und der Vatikan, I, 7-142.

[93] BERENGER, Histoire de l'empire, 594-607, NOVOTNY, "Österreichs Innere Politik", 41-43, SKED, "Explaining the Habsburg Empire", 123-125 en ZÖLLNER, Geschichte Österreichs, 404-411. Zie ook over de binnenlandse politiek: RUMPLER, Chance für Mitteleuropa, 324-363.

[94] BRIDGE, o.c., 1-3.

[95] BUCHMANN, o.c., 33.

[96] WALLER, a.c., 263.

[97] SKED, a.c., 149.

[98] HANTSCH, "Kaiser Franz Joseph", 26-28 en SKED, a.c., 149.

[99] BRIDGE, o.c., 6-8, BUCHMANN, o.c., 33-47 en SKED, a.c., 150.

[100] SKED, a.c., 150.

[101] Ibidem.

[102] Ibidem.

[103] BRIDGE, o.c., 9-12, KANN, o.c., 271, SKED, a.c., 150-152. Zie ook over de buitenlandse poltiek: RUMPLER, o.c., 364-402 en WANDRUSZKA, Habsburgermonarchie im System, VI.

[104] VAN SAS, a.c., 245-247.

[105] COOLSAET, o.c., 21-50.

[106] STENGERS, Koningen der Belgen, 249.

[107] COOLSAET, o.c., 35-41, LAMBERTS, "België sinds 1830", 252-253, STENGERS, o.c., 59 en TORDOIR, "Vorsten en koninklijke families", 31-33.

[108] STENGERS, "Léopold Ier et le catholicisme", 474.

[109] LUYKX, Politieke geschiedenis van België, I, 64.

[110] COOLSAET, o.c., 60-64, LUYKX, o.c., I, 63-64, TORDOIR, a.c., 37-45 en WILS, "Monarchie en landsverdediging", 207.

[111] Hügel aan A. Mensdorff-Pouilly, Brussel, 18 oktober 1864. AMBZ, AEV, 1863-1864.

[112] In feite kan de Wetstraat zich ook niet met de Grande Politique moeien aangezien België zich door de verplichte neutraliteit van internationale geschillen afzijdig moet houden. - TAMSE, o.c., 169.

[113] STENGERS, o.c., 249-261 en VIAENE, "Monarchie en de stelling van België", 151-154.

[114] COOLSAET, o.c., 116 en GARSOU, Relations extérieures, 28-29.

[115] VIAENE, a.c., 153.

[116] BRUFFAERTS, "Voorrang aan het hart", 83-89, DE BIE, Coburger, 101, DIEDRICH, Belgier, ihre Könige, 71-72, PURAYE, Lettres de Léopold Ier, 9-13 en STENGERS, o.c., 244-245.

[117] WITTE, Politieke geschiedenis van België, 81.

[118] COOLSAET, o.c., 60-64 en WITTE, o.c., 81.

[119] COOLSAET, o.c., 115-117, TORDOIR, a.c., 65 en VIAENE, a.c., 153.

[120] DENECKERE, "Kerk in het midden", 129, LUYKX, o.c., I, 53-56, STENGERS, a.c., 471-474 en WITTE, o.c., 45-47.

[121] LUYKX, o.c., I, 94-100.

[122] Op gezag van doctor V. Viaene.

[123] STENGERS, o.c., 147-148, VETTER, "Revolutionen der Neuzeit", 156-157, WITTE, o.c., 55-57.

[124] Zie ook: HYMANS, Frère-Orban, II.

[125] GUBIN, "Politieke, economische en sociale structuur", 23-30 KOSMANN, Low Countries, 243-248 en LUYKX, o.c., I, 100-143.

[126] GAUS, Politieke en sociale evolutie, 48-50, LAMBERTS, a.c., 252-256 en VAN DER WEE, "Investment Strategy", 188-192.

[127] DEPOORTERE, Rachat du péage, 366-369, LAMBERTS, a.c., 256-259, LUYKX, o.c., I, 130 en WITTE, o.c., 67-74.

[128] DESCAMPS, Neutralité de la Belgique, 236-259, SCHROEDER, a.c., 18, ID., o.c., 797-798 en THOMAS, Guarantee of Belgian Independence, 51.

[129] Tijdens de Krimoorlog mag Groot-Brittannië bijvoorbeeld geen vrijwilligers op Belgisch grondgebied ronselen. - THOMAS, o.c., 81.

[130] COOLSAET, o.c., 61-64, DESCAMPS, o.c., 172, THOMAS, o.c., 39-51 en VIAENE, a.c., 151.

[131] COOLSAET, o.c., 107.

[132] HELMREICH, Belgium and Europe, 69-90, LAMBERTS, a.c., 260-261, LEHOUCK, Antimilitarisme in België, 247-257, TAMSE, o.c., 119-120, TERLINDEN, Histoire militaire, I, 353-361, THOMAS, o.c., 95-104, VRANCKX, "Belgisch veiligheidsbeleid", 17-18. Over de Meetingpartij, zie vooral: WILS, Ontstaan van de Meetingpartij.

[133] CORTI, Léopold Ier, 301-317, LUYKX, o.c., 112-113 en VIAENE, a.c., 153.

[134] BOOGMAN, "Achtergronden en algemene tendenties", 61-62, COOLSAET, o.c., 119-125, LADEMACHER, Belgische Neutralität, 195-200, LUYKX, o.c., 134-136, TAMSE, o.c., 121-124, THOMAS, o.c., 139-146 en WILS, a.c., 209.

[135] VRANCKX, a.c., 14-16.

[136] STENGERS, "Uitbreiding van België", 237.

[137] BANNING, Traités de 1815, STENGERS, o.c., 237-240, TAMSE, o.c., 182-186 en TAMSE, "Verwaarloosd aspect", 530-542.

[138] HELMREICH, o.c., 79-80 en TAMSE, a.c., 633.

[139] BERG, "Belgische bewustzijn", 60-69, COOLSAET, o.c., 136-138, COUTTENIER, "Nationale beelden", 51-59, LUYKX, o.c., 139 en PIL, "Schilderkunst in dienst", 43-50.

[140] TAMSE, o.c., 129-130 en 180-184.

[141] De Vrière is een trouwe volgeling van de koning maar moet aftreden naar aanleiding van de erkenning van Victor-Emmanuel als koning van Italië.

Zie ook: BOCHART, Biographie, 48-49, COOMANS DE BRACHENE, "Vrière (de)", 237-239, RYSERHOVE, Stamboom van de familie de Vrière en VAN EENO, "Vrière, Adolphe", 929-930.

[142] COOLSAET, o.c., 112-115, DE ROBIANO, Baron Lambermont, 77-81, HELMREICH, o.c., 70-71, TAMSE, o.c., 175-182 en WILLEQUET, Lambermont, 16-29 en 41-59.

[143] BOOGMAN, a.c., 43-49 en DELSEMME, "Quelques aspects sociaux", 12-63.

[144] Er zijn geen monografiën over O'Sullivan geschreven, de informatie die hier wordt gebruikt komt hoofdzakelijk uit: standaardwerken over de Belgische adel en uit het persoonlijk dossier dat zich in het Archief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bevindt. De familie O'Sullivan is sinds 1911 uitgestorven en er is geen archief nagelaten. - DE BORGHGRAEVE, "O'Sullivan de Grass", 351-355.

[145] ID., a.c., 352.

[146] GERARD, Histoire de la noblesse, 71.

[147] A. O'Sullivan aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. AMBZ, Doss. Pers., 247.

[148] Ch. O'Sullivan aan Rogier, Wenen, 29 maart en 31 augustus 1866 en Rogier aan Ch. O'Sullivan, Brussel, 14 september 1866. AMBZ, Doss. Pers., 247.

[149] COOLSAET, o.c., 117.

[150] VIAENE, a.c., 160.

[151] GARSOU, o.c., 28-29 en VIAENE, a.c., 163.

[152] BRONNE, Léopold Ier, 165.

[153] JACQUEMYNS, Langrand-Dumonceau, I, 145-148.

[154] ID., o.c., 210.

[155] DE VLEESHOUWER, "Langrand-Dumonceau", 517-522. Zie vooral: JACQUEMYNS, o.c., I, 145-288 en II, 21-71 en 201-258.