Van Panne-strand tot de Zeewacht. Een blik op de evolutie van Oostende in de periode 1940-1980. (Brent Vantournhout)

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 

INLEIDING

 

1. INLEIDING

 

Is het voor de dagelijksche pers een moeilijke taak haar lezers op de hoogte te houden van de ingewikkelde toestanden, die, om zeggens, alle uren veranderen, het is nog veel lastiger voor de wekelijksche pers een degelijk maar beknopt overzicht te geven van de gebeurtenissen die zich met zulk een groote snelheid opvolgen[1].

Inderdaad, de informatieweekbladpers heeft het niet altijd even gemakkelijk gehad. Vooral in de meest recente periode waarin we aan een ongelooflijke snelheid met nieuwe informatie geconfronteerd worden heeft de krant het niet gemakkelijk. De krant kreeg af te rekenen met nieuwe mediavormen die de positie van de krant destabiliseerden. We denken hierbij aan de radio en de televisie.

 

De krant wordt aanzien als instrument dat de openbare opinie weergeeft. Daarom vormt de krant een belangrijke bron voor de historicus. Toch moet ook deze bron met de nodige omzichtigheid behandeld worden. De krant is geen onfeilbaar instrument, maar een kind van zijn tijd en moet daarom in een breder historisch, economisch, politiek, … kader geplaatst worden.

 

Het nieuws uit de eigen regio heeft de mens steeds geboeid. Vooral de regionale weekbladen hebben hier op ingespeeld. Deze weekbladen richten zich tot een specifieke regio en door hun wekelijkse periodiciteit en hun ruim aantal pagina’s kunnen zij het regionale nieuws meer uitdiepen dan de dagbladen. Indien toch nieuws wordt gegeven op nationaal niveau, dan wordt toch steeds een specifieke regionale invalshoek gezocht. Doordat men meer tijd heeft dan de regionale redacties van de dagbladen, kan men ook meer aandacht besteden aan achtergrondinformatie, aan menselijke aspecten van het nieuws.

 

Toch verschenen in de loop van de geschiedenis steeds minder regionale weekbladen omdat de concurrentie met de regionale edities van de dagbladen, met de lokale radio’s en met regionale televisie, maar vooral met de gratis huis-aan-huisbladen, die met een deel van de regionale reclamekoek weglopen, steeds groter werd. Op het einde van de jaren ’60 werd de traditionele Oostendse pers verweten dat ze haar ogen toekneep voor de manier waarop de lokale overheid de gemeente bestuurde. Het gevolg was dat nieuwe initiatieven ontstonden die op een eigen, specifieke manier het lokaal nieuws wilden verspreiden.

 

Deze eindverhandeling kan gesitueerd worden binnen wetenschappelijke traditie van de persgeschiedenis van de vakgroep Nieuwste Geschiedenis van de Universiteit Gent. In deze thesis werpen we een blik op de Oostendse informatieweekbladpers en meer specifiek behandelen we de katholieke krant “De Zeewacht” in de periode tussen 1940 en 1980. Hierbij moet opgemerkt worden dat voor de periode tussen 1940 en 1944 “De Zeewacht” een publicatieverbod kreeg opgelegd. Om deze leemte op te vullen analyseerden we de gecensureerde krant “Panne-Strand”. Deze krant werd door onze bronnen[2] ‘een vermomming’ van “De Zeewacht” genoemd. Anderzijds willen we de klemtoon leggen op de lokale ontwikkelingen die zich gedurende deze veertigjarige periode te Oostende voordeden. Een zevental hoofdstukken, geselecteerd op basis van belang voor Oostende, moeten de lezer in staat stellen om een genuanceerd beeld van Oostende en de Oostendse perswereld - meer specifiek van  “De Zeewacht” - te vormen.

 

De Oostendse perswereld werd reeds grondig geanalyseerd. Toch is het opmerkelijk dat de meeste auteurs de periode na de Tweede Wereldoorlog links lieten liggen. Volgens ons is dit onterecht en we hopen dat dit werk een aanzet kan zijn om ook de meest recente historische periode onder de loep te nemen.

 

2. DE KRANT ALS BRON VOOR HISTORISCH ONDERZOEK

 

2.1. De interpretatie.

 

De krant heeft zich ontwikkeld tot een medium dat niet meer uit de huidige maatschappij weggedacht kan worden. Van de krant wordt verwacht dat ze nieuws brengt. Wat nieuws wordt genoemd hangt echter af van de verwachtingswereld en kennis van de krantenlezer. Algemeen kan gesteld worden dat verslaggevers het nieuws bij voorkeur selecteren en interpreteren conform het conventionele wereldbeeld van de meerderheid van hun lezers[3].

 

De krantenlezer gaat selectief te werk: hij/zij kiest berichten die aansluiten bij de eigen interesse, houdingen en meningen. Een volgende stap is de interpretatie van het nieuws of bericht: de krantenlezer decodeert de ontvangen informatie en verleent het bericht daarbij een bepaalde betekenis. De lezer is echter geen geïsoleerd individu. Dit betekent dat individuele opinies, opvattingen en houdingen sociaal van aard zijn. Ze reflecteren een bepaalde groepscultuur. Ook wat de Nederlanders Van Cuilenburg en Noomen ego-involvement genoemd hebben, speelt een rol bij de interpretatie. Het gaat hierbij om de plaats die bepaalde soorten informatie in de waardenhiërarchie van iemand innemen. Het komt er m.a.w. op neer dat sommige zaken voor iemand belangrijk zijn en andere niet.

 

In de jaren ’20 was het gangbaar de media voor te stellen als injectienaalden. Volgens deze zgn. injectienaaldtheorie kon een journalist (zender) elk gewenst effect bereiken bij de lezer als hij zijn boodschap op de juiste manier doseerde. Vandaag is van deze mening afgestapt en wordt de nadruk gelegd op de mens als sociaal wezen met een vrije wil, een eigen cognitieve structuur, groepsbindingen en voorkeuren die de effectiviteit van de boodschap mee bepalen of belemmeren[4].

 

Volgens Fred Wester kan een onderscheid worden gemaakt tussen betekenissen die door de makers van het materiaal zijn ingebracht en/of meegedacht en de betekenissen die gebruikers (lezers/kijkers/luisteraars) aan het materiaal toekennen. Omdat elke gebruiker in principe een geheel eigen invalshoek kan hanteren is het aantal betekenissen van het materiaal eindeloos. De probleemstelling kan hierbij dienen om de invalshoek te bepalen. Soms wordt naast de makers- en gebruikersbetekenissen ook nog zoiets onderscheiden als ‘inherente’ betekenissen, betekenissen die het materiaal in zich draagt, los van maker of gebruiker. Wester benadrukte daarnaast dat betekenissen impliciet worden meegedacht en laat zich daarbij meevoeren in de gedachtenstroom van Van Cuilenburg en Noomen. Deze impliciete betekenissen zijn, volgens Wester, verbonden met de culturele context waarin makers en/of gebruikers functioneren. Betekenissen verwijzen naar een bepaald geografisch en historisch maatschappelijk kader waarin ze als het ware vanzelfsprekend zijn. De gebruikte aanduidingen of tekens zijn voor de deelnemers van het communicatieproces zo vanzelfsprekend dat de ideologische lading niet meer bewust wordt gehanteerd en dus voor de gebruiker deels verborgen blijft. Dat is vooral het geval wanneer materiaal uit vroegere tijden of andere culturen wordt onderzocht. Dan is het vanzelfsprekende van de gebruikers niet meer zo vanzelfsprekend[5]

 

De krant zelf heeft verschillende functies. Van Cuilenburg en Noomen konden vier soorten onderscheiden. De informatie-functie levert nieuws over zaken en gebeurtenissen in de samenleving. Het feitelijke en objectieve karakter van de informatie staat hier centraal. De opiniëringsfunctie heeft betrekking op zaken als interpretatie, beoordeling, het vormen van waarde-oordelen over zaken en gebeurtenissen in de samenleving. Eveneens van groot belang is de expressie-functie. Massacommunicatie kan dienen als forum voor individuen of groepen om hun opvattingen te uiten en hun eigen politieke, culturele en sociale identiteit te realiseren. Ten slotte is er de kritiek-functie waarbij de pers als een soort waakhond gaat optreden[6].

 

Ook De Bens en Witte hechtten veel waarde aan deze laatste functie. Kranten zijn volgens hen meer dan gewone koopwaar en moeten kunnen waarborgen dat de verschillende politieke en ideologische strekkingen worden weerspiegeld. Nog volgens de Nederlandse ex-journalist Janssen heeft de pers een verantwoordelijkheid tegenover de gemeenschap. De pers is een integraal deel van het communicatieproces en dat is het belangrijkste bestaansrecht van iedere krant. Als dat communicatieproces wordt verwaarloosd ten gunste van propaganda en winstbejag, dan komt de democratie zelf onder druk te staan[7]

 

2.2. De taal.

 

We hebben er reeds op gewezen dat wie de krant leest, de tekst op een of andere manier interpreteert. Om te kunnen interpreteren wordt gebruik gemaakt van een bepaalde code. In ons geval is deze code de taal.

C. Ogden en I. Richards – de grondleggers van de analytische of referentiële school -  verwierven een grote bekendheid met de uitbouw van hun ‘basic triangle’. Volgens hen bestaat er geen directe relatie tussen woord en object waarnaar dat woord verwijst. Woorden worden geassocieerd met concepten (begrippen) en alleen die verwijzen naar objecten in de werkelijkheid. De referentiële school omschrijft ‘betekenis’ als datgene waarnaar woorden in de werkelijkheid verwijzen.

In de jaren zestig ontwikkelde J. Katz een psychologische theorie van ‘betekenis’. Woorden zijn volgens hem in het menselijk geheugen verbonden met conceptuele informatie. Naast conceptuele informatie beschikt de mens over perceptuele informatie, bestaande uit zintuiglijk ontstane voorstellingen van de objecten waarnaar woorden verwijzen.

 

In het linguïstisch relativisme wordt de stelling verdedigd dat de taal onze ervaringen stuurt. Bepaalde interpretaties van de werkelijkheid kunnen in sommige taalgemeenschappen niet voorkomen omdat de woorden en redeneerwijzen ervoor ontbreken. Noam Chomsky, een van de grondleggers van het linguïstisch universalisme, meent dat de grammaticale structuur van alle talen wordt gestuurd door een aantal universele principes. Kinderen worden volgens hem geboren met het vermogen deze universalia te herkennen in de specifieke taal waarmee zij worden geconfronteerd. Onze communicatievrijheid wordt begrensd door de taal waarvan wij ons moeten bedienen. De taal is echter geen onveranderlijke structuur, maar laat ruimte om zich aan nieuwe maatschappelijke behoeften aan te passen[8].

 

2.3. Pers en geschiedenis/politiek.

 

History is more than the story of what happened in the past”. Dat is alvast de mening van James Startt en David Sloan. Zij stelden dat ook historici te kampen hebben met het probleem van de interpretatie. Ze benaderden deze problematiek echter niet met een negatieve ingesteldheid, maar zagen het eerder als een verrijking voor het historisch onderzoek. De persgeschiedenis staat – net zoals andere vormen van geschiedbeoefening – niet op zichzelf. De geschiedenis kan niet gescheiden worden van de context waarin de gebeurtenis plaats had. Startt en Sloan bevestigden dit en wezen erop dat “communication history has a place in the mainstream of social, economic, cultural and political history[9].

 

Vooral media en politiek zijn onafscheidelijk. In de 19e eeuw had elke fractie van de burgerij nood aan een eigen opinieblad bij de verspreiding van gegevens over de wijze waarop haar belangen werden verdedigd. Zo kwam het regelmatig voor dat de eigenaars en redacteurs van kranten het medium inschakelden om zelf actief deel te nemen aan het politieke leven, om een plaats onder het politieke personeel van een bepaalde partij te veroveren of om die via tussenpersonen bezet te houden, zodat ze hun krant als een hefboom voor machtsverovering gebruikten.

 

Met de doorbraak van de massapers veranderde er weinig in het burgerlijke kamp. De banden tussen eigenaars/redacteurs en de partijen bleven – zij het in mindere mate – verder doorleven. De arbeiderspartijen kenden, in tegenstelling tot de burgerlijke partijen, wel het fenomeen van de partijpers. Een van de gevolgen hiervan was dat dit soort pers vooral partijloyale journalisten aantrok. Tot diep in de jaren vijftig varieerden de banden tussen de partijen en de pers van vrij hecht (privésector) tot zeer hecht (partijpers).

 

Vanaf de jaren zestig werd deze verhouding fundamenteel gewijzigd. Door de groei van de Keynesiaanse verzorgingsstaat werd een afname vastgesteld van het klassegebonden karakter van de burgerlijke en arbeiderspartijen. De lezerskringen van de kranten werden steeds pluriformer en minder politiek exclusief. De pers onderging een verandering in de traditionele redactionele koers. Kranten gingen meer aandacht besteden aan a-politieke onderwerpen en zich minder partijgericht opstellen[10].

 

3. PROBLEEMSTELLING

 

3.1. Algemeen.

  

Met ons onderzoek begeven we ons enerzijds op het vlak van de lokale geschiedenis en anderzijds op het vlak van de persgeschiedenis. Vele signalen wijzen erop dat de beoefening van lokale geschiedenis aan een heropleving toe is. Een aanwijzing hiervoor is het grote aantal kringen m.b.t. lokale, regionale, archeologische en folkloristische geschiedenis. Een tweede aanwijzing is het aantal verschenen publicaties[11]. Toegepast op de casus Oostende stellen we vast dat er enorm veel gepubliceerd werd over de periode van de ‘Belle Epoque’, toen Oostende haar grootste bloei kende. Vele auteurs hebben een grote belangstelling voor de periode tot de Tweede Wereldoorlog. De naoorlogse periode daarentegen kan op weinig sympathie rekenen bij historici.

 

Een mogelijke verklaring hiervoor werd ons aangereikt door Eric Hobsbawm, hoogleraar aan de New School for Social Research te New York. De geschiedschrijver van de 20e eeuw kampt volgens hem met een bijkomend probleem: “Wanneer de historicus (-a) het heden nadert, raakt hij of zij afhankelijk van twee typen bronnen, nl. kranten en tijdschriften en periodiek verschijnende rapporten, economische en andere overzichten, statistische compilaties en andere publikaties door nationale overheden en internationale instanties[12].

 

Bij de politieke wetenschappers stellen we vast dat die interesse wél bestaat. We verwijzen hier vooral naar de publicaties van Peter Roose en Joos Demeulenaere[13]. De communicatiewetenschappers toonden ook enige interesse, hoewel die beperkt bleef tot algemene beschrijvingen. Een voorbeeld hiervan is het werk van Gilbert Rogiers[14]. Door het gebrek aan voldoende achtergrondinformatie waren we gedwongen een beroep te doen op meer nationaal geïnspireerde werken. Toch zijn we van mening dat dit geen verloren moeite is geweest, aangezien we zo een breder politiek en sociaal-economisch kader konden schetsen om de situatie te Oostende beter te begrijpen.   

 

Elke journalist weet en elke lezer zou moeten beseffen dat het de krant en de journalist onmogelijk is elke dag de volledige objektieve waarheid te brengen over de evoluerende geschiedenis van de wereld in al zijn facetten”, schreef Louis De Lentdecker. De pers, de journalist streeft naar waarheid en het feit dat zij met de beste bedoelingen in dat streven vaak de bal misslaan, kan het publiek alleen aanzetten tot voorzichtigheid en tot het besef van de menselijke beperktheid. Ook de krant is niet onfeilbaar[15].

 

3.2. Chronologische afbakening.

 

Wie met kranten omgaat, selecteert. We hebben er reeds op gewezen. Deze selectie kan gebeuren op een bewuste en onbewuste manier. Voor ons was het van belang om bewuste en weloverwogen keuzes te maken. Een van die keuzes was de afbakening van de periode waarbinnen we ons onderzoek zouden situeren.

 

Als uitgangspunt hebben we geopteerd voor de Duitse inval van 10 mei 1940. Dit is op het eerste zicht niet logisch omdat bij de inval de kranten hun activiteiten staakten. Dit was ook onze opvatting bij de aanvang van het onderzoek. Naarmate ons onderzoek vorderde, wezen steeds meer bronnen erop dat te Oostende tijdens de Tweede Wereldoorlog wel kranten waren verschenen. Een van die kranten was “Panne-Strand”. Groot was echter onze verbazing toen bleek dat “Panne-Strand”, dat verscheen op vraag van de Duitse invaller, door onze reeds vernoemde bronnen “een vermomming van “De Zeewacht” werd genoemd. We besloten dan ook om deze krant bij ons onderzoek te betrekken. We moeten er wel rekening mee houden dat “Panne-Strand” aan de Duitse censuur werd onderworpen en dat de krant dus de nodige aandacht moest besteden aan wat ze schreef: er werd m.a.w. selectieve informatie gebracht.

 

Deze Duitse bezetting heeft een enorme impact gehad op de samenleving, zowel op politiek als sociaal-economisch vlak. Ook voor de pers waren na de oorlog nieuwe tijden weggelegd. Vele kranten kregen het moeilijk en verdwenen of werden opgekocht door grote persbedrijven. Zo verging het ook “De Zeewacht”.

Toen de krant op 1 januari 1980 overging in handen van de “Roularta Media Group” uit Roeselare verloor het blad meteen haar statuut van familiekrant. Met de nieuwe overnemer veranderde ook de inhoud van de krant. Dit leek ons dan ook een geschikt ogenblik om het onderzoek af te ronden.

 

Ook ruimtelijk hebben we ons onderwerp afgebakend. Aangezien er drie edities bestaan van “De Zeewacht” opteerden we ervoor om een welbepaald gebied af te bakenen. We legden ons toe op de edities van de ‘Middenkust’ en meer specifiek bekeken we de krantenberichten m.b.t. het grondgebied Oostende. Wel is het zo dat in 1970 de gemeenten Zandvoorde en Stene bij Oostende werden gevoegd, hoewel Oostende en de beide gemeenten tot dan toe een verschillende evolutie kenden. Ook Raversijde, voorheen deelgemeente van Middelkerke, werd bij Oostende gevoegd. Oostende heeft altijd het belang van Raversijde voor de regio erkend, vooral door de aanwezigheid van de luchthaven.

 

3.3. Methodologie.

 

Of een onderzoek al dan niet wetenschappelijk kan worden genoemd, wordt bepaald door de gehanteerde methode”, zo benadrukte prof. L. François het belang van de vraagstelling[16]. De woorden van Eric Hobsbawm indachtig, realiseerden we ons dat de meeste archiefdepots gesloten zouden blijven gezien we ons op het terrein van de recente geschiedenis begaven. Na samenspraak met prof. François opteerden we voor het weekblad “De Zeewacht”. Deze krant verschijnt tot op vandaag nog altijd en geldt dan ook als een van de ouderdomsdekens binnen de lokale perswereld. Het overleefde bovendien de beide wereldoorlogen en verwierf na de laatste oorlog een bijna-monopoliepositie te Oostende.

Een gemiddeld krantenlezer leest zijn krant anders dan de onderzoeker” leerden we in de loop van ons onderzoek. Als onderzoeker legden wij ons dan ook toe op een specifieke werkwijze, nl. de inhoudsanalyse. De inhoudsanalyse wordt toegepast op materiaal ontleend aan de media zoals kranten, tijdschriften, film, radio en tv, maar ook op sprookjes, mythen en legenden, … Van Cuilenburg en Noomen omschreven inhoudsanalyse als het verwerken van teksten op basis van een tevoren ontwikkeld categorieënsysteem. Zo’n systeem fungeert dan als raster dat over de geselecteerde artikels wordt gespreid. Welke categorieën gebruikt worden, is volgens hen afhankelijk van het doel van het onderzoek[17].

 

Ons onderzoek richt zich op de evolutie van Oostende in de periode tussen 1940 en 1980. We lieten vooral de informatiefunctie en de kritiekfunctie, zoals die in de krant aan bod kwamen, primeren. We wilden dus niet enkel weten WAT en HOE iets gebeurd was, maar ook de REACTIE van “De Zeewacht” op deze gebeurtenis nagaan. Het leek ons dan ook nuttig om te werken met citaten om de reactie van de krant weer te geven. Als basis voor de selectie van onze artikels opteerden we voor zes categorieën: pers, nationale politiek, lokale politiek, openbare werken, toerisme en economie. In elk van de hoofdstukken staat de situatie te Oostende centraal.

 

Als gevolg van de globaliseringstendens is de lokale gemeenschap niet langer op zichzelf aangewezen. Het is volgens ons dan ook nuttig om eens over de gemeentegrenzen te kijken om de nationale problematiek aan bod te laten komen. Het kan niet ontkend worden dat een gebeurtenis als de “Koningskwestie” ook op lokaal vlak zijn impact had. Voor deze levensbeschouwelijke thema’s lieten we niet alleen “De Zeewacht”, spreekbuis van de katholieke zuil (later ‘onafhankelijk’), aan het woord maar bekeken ook het standpunt van “Voor Allen” (socialistisch), “De Kustbode” (liberaal) en “Het Kustblad” (neutraal). Het was ook zo dat we bij deze ideologische tegenstanders van “De Zeewacht” informatie vonden over de door ons te onderzoeken krant. Deze ‘externe’ informatie - vaak ging het om elementen die “De Zeewacht” wilde verzwijgen - werd door ons in de tekst ingepast waar we dit nodig achtten.

 

In het dossier van het Oostends bedrukt papier werd in “De Stoeten Ostendenoare” geschreven: “(…) Door de verstrengeling van “De Zeewacht” met bepaalde private belangen in het Oostendse staat het blad allesbehalve met vrije handen tegenover die belangen. “De Zeewacht” verdedigt immers een kleine groep, die men wel eens als ‘de bourgeoisie’ bestempelt. Die mensen staan in hun positie mijlenver van de

man in de straat[18]. We zullen proberen na te gaan in hoeverre deze uitspraak als juist kan geïnterpreteerd worden.

We hadden veel aandacht voor de mogelijke relatie tussen “De Zeewacht” en de oorlogskrant “Panne-Strand”. Zo belandden we bij de rechtbank van Koophandel te Veurne waar de oprichtingsakte van “La Panne-Plage”, de voorganger van “Panne-Strand”, verleden werd.  Over de uitgever van die krant, Edouard Pirsch, vonden we gegevens bij de bevolkingsdienst van het stadhuis van De Panne. We contacteerden het Auditoraat-Generaal te Brussel i.v.m. het dossier van de uitspraak tegen de medewerkers van “Panne-Strand”. De Auditeur-Generaal gaf ons geen inzage in dit dossier. De archieven van “De Zeewacht” werden na de overname door Roularta per opbod verkocht of vernietigd en konden bijgevolg niet teruggevonden worden.

 

In ons eerste hoofdstuk schetsen we de historie van de Oostendse pers. Binnen dit kader legden we vooral de klemtoon op de evolutie van “De Zeewacht”, maar we wilden ook wijzen op de wisselwerking op persvlak tussen de verschillende ideologische stromingen. In de naoorlogse periode was de opkomst van de huis-aan-huisbladen en de moeilijke positie van de weekbladpers opvallend waardoor concentratieprocessen onvermijdelijk werden. (hoofdstuk 1).

 

Nauw verbonden met de pers, is de politieke evolutie. Oostende kende in die veertig jaar heel wat grote politieke figuren: H. Serruys, A. Van Glabbeke, J. Piers, R. De Kinder, … Hoe vertegenwoordigden zij de stad? Hadden levensbeschouwelijke thema’s invloed op de lokale politiek? Hoe stemde de burger en hoe reageerde “De Zeewacht” op het kiesgedrag? (hoofdstuk 2). We volgden ook de houding van “De Zeewacht” t.o.v. de nationale politiek en de rol die volgens de krant voor Oostendse politici was weggelegd (hoofdstuk 3).

 

Steden veranderen doorheen de geschiedenis. In sommige periodes gebeurt deze transformatie sneller, vaak omwille van externe oorzaken. Zo liet de Tweede Wereldoorlog onvermijdelijk sporen na in Oostende. Er was geen plaats voor nostalgie: vele huizen waren vernield en de administratieve gebouwen waren in de as gelegd. Na de oorlog werd dit alles hersteld. We volgen de heropbouw van het stadhuis, het verrijzen van het Europacentrum, … Vaak ging dit ten koste van de afbraak van andere gebouwen. (Hoofdstuk 4).

 

Als badplaats was Oostende heel bekend om haar toeristische aantrekkingskracht. We volgen de naoorlogse evolutie van het toerisme met de crisis in de hotelnijverheid en de bloei van het appartementstoerisme. Het herstel van de toeristische infrastructuur ving aan met de bouw van het Casino en gecombineerd met complexen als het “Thermae Palace” en het “Royal Palace Hotel” nam Oostende opnieuw haar plaats in als voorname badplaats. Dit alles had ook een keerzijde: de kust veranderde in een ‘betonnen muur’ en ook het milieu bleef niet gespaard door o.m. het wildkamperen. (hoofdstuk 5).

Ondanks de oorlog herstelde de economie in België opvallend snel, er werd zelfs gesproken van het ‘Belgisch mirakel’. Gebeurde het economisch herstel te Oostende op een zelfde miraculeuze wijze of werd de stad volledig verwaarloosd? Waren die ‘golden sixties’ wel zo glanzend als in de rest van België? Hoe verging het de vissers te Oostende? Een van de opvallendste kenmerken van de naoorlogse periode is wel de enorme evolutie van de mobiliteit. Oostende kreeg in 1940 haar luchthaven te Raversijde, in 1956 volgde de aanleg van de autostrade. ‘Koning auto’ verwierf zijn plaats in het straatbeeld. De groei van de luchthaven ging ook in Zaventem niet ongemerkt voorbij. Hoe hoog was de tol die voor de toenemende mobiliteit moest betaald worden? (hoofdstuk 6).

 

De biografieën van de voornaamste figuren uit dit eindwerk zijn terug te vinden in hoofdstuk 7. We legden hierbij vooral de nadruk op personen uit het persmilieu: in eerste instantie ging dit hoofdzakelijk om journalisten en uitgevers van “De Zeewacht” zelf, in tweede instantie selecteerden we ook de uitgevers van de belangrijkste ideologische tegenstanders van “De Zeewacht”. We denken hierbij aan Prosper Vandenberghe, Henri Degrave, … Uit het politieke milieu selecteerden we de burgemeesters die Oostende in de periode tussen 1940 en 1980 gekend heeft.

 

In het laatste hoofdstuk wordt een algemeen besluit geformuleerd op basis van de deelbesluiten uit de afzonderlijke hoofdstukken (hoofdstuk 8).

 

4. BIBLIOGRAFIE

 

4.1. Bibliografieën en repertoria.

 

DEGRAER (H.), MAERVOET (W.), e.a. Repertorium van de pers in West-Vlaanderen (1807-1914). De arrondissementen Oostende, Brugge, Diksmuide, Kortrijk, Tielt en Veurne. Leuven-Parijs, Bijdragen I.C.H.G., 415 p.

 

FRANCOIS (L.), DREESEN (J.), FARASYN (D.), e.a. Bibliografie van de geschiedenis van Oostende. Oostende, Oostendse Historische Publicaties, 2000, 370 p.

 

FRANCOIS (L.), VANHAUTE (E.), VRIELINCK (S.), De vele gezichten van de nieuwste geschiedenis: bibliografie van de licentiaats- en doctoraatsverhandelingen betreffende de Belgische nieuwste geschiedenis, tot stand gekomen aan de afdelingen geschiedenis van de Belgische universiteiten, 1975-1994. Gent, Academia Press, 1995, VII + 325 p.

 

GAUS (H.), VAN EENOO (R.), Beknopte bibliografie van de politieke en sociaal-economische evolutie van België, 1945-1992. Leuven, 1992.

 

MADDENS (N.), e.a. Bibliografie van de geschiedenis, taal- en volkskunde van West-Vlaanderen en de Westvlaamse gemeenten, 1950-1981. Kortrijk, De Leiegouw, 1983-1985.

 

SCHEPENS (L.), Westflandrica. Keuze uit de onderwerpscatalogus van de Provinciale bibliotheek en cultuurarchief te Brugge. Brugge, 1972.

 

4.2. Monografieën.

 

Algemene geschiedenis der Nederlanden. Haarlem, Fibula-Van Dishoeck, 1981-1982, 15 delen.

 

AMPE (T.), DE PAUW (E.), VAN ISACKER (K.), Onderzoek naar het socio-kultureel beleid van de stad Oostende. Periodes 1825-1850 en 1945-1970. R.U.G., onuitgegeven kandidatuursoefening, 1983, 83 p.

 

ART (J.), FRANCOIS (L.), Docendo discimus. Liber Amicorum Romain Van Eenoo. Gent, 1999, 2 delen.

 

ASSELOOS (A.), Oostende onder de nazi’s. Oostende, 1992-1994, 4 delen.

 

BAERT (J.), De Roularta-groep. R.U.G., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1982, 172 p.

 

BAUDHUIN (F.), L’economie belge sous l’occupation, 1940-1944. Bruxelles, Etablissements Emile Bruylant, 1945, 435 p.

 

BAUDHUIN (F.), Histoire économique de la Belgique, 1945-1956. Bruxelles, Etablissements Emile Bruylant, 1958, 514 p.

BAUER (R.), VAN CAENEGEM (R.), DEFOORT (E.), e.a. Tussen herinnering en hoop. Geschiedenis en samenleving. Leuven, Davidsfonds, 1998, 138 p.

 

België 1940. Een maatschappij in crisis en oorlog: Acta van het colloquium gehouden te Brussel van 22 tot 26 oktober 1990. Brussel, N.S.C.W.O.II, 1993.

 

BREPOELS (J.), Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidsstrijd in België. Leuven, Kritak, 1988, 208 p.

 

BREPOELS (J.), HUYSE (L.), SCHAEVERS (M.), e.a. Eeuwige dilemma’s. Honderd jaar socialistische partij. Leuven, Kritak, 1985, 271 p.

 

CONSTANDT (M.), Een eeuw vakantie. 100 jaar toerisme in West-Vlaanderen. Tielt, Lannoo, 1986, 160 p.

 

CONSTANDT (M.), Evolutie van het toerisme te Oostende (1874-1914). R.U.G., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1980.

 

CONSTANDT (M.), De paradox van de mobiele toerist. Middelkerke, 1998,

 

CONSTANDT (M.), Van palace tot tent. Historiek van de logiesmogelijkheden aan zee. Middelkerke, 1999.

 

COOLSAET (R.), België en zijn buitenlandse politiek, 1830-1990. Leuven, Uitgeverij Van Halewyck, 1998, 670 p.

 

DE BENS (E.), RAEYMAECKERS (K.), Regionale media in Vlaanderen. Een doorlichting. Gent, Academia Press, 170 p.

 

DE BENS (E.), De Belgische dagbladpers onder Duitse censuur (1940-1944). Antwerpen-Utrecht, De Nederlandsche Boekhandel, 1973.

 

DE BENS (E.), De pers in België. Het verhaal van de Belgische dagbladpers. Gisteren, vandaag en morgen. Tielt-Utrecht, Lannoo, 1997, 480 p.

 

DECAN (R.), Wie is wie in Vlaanderen 1985-1989. Biografische encyclopedie. Brussel, BRD, 1989, 1455 p.

 

DELAERE (X.), Het verzet te Oostende tijdens W.O. II. Een bijdrage tot de geschiedenis van de verzetsgroeperingen in België met een blik op hun na-oorlogse ontwikkeling. R.U.G., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1994.

 

DEMANY (F.), De grote staking (december 1960-januari 1961). Brussel, ACOD, 1961, 134 p.

 

DE MEESTER (G.), Oostende, industrieel ontwikkelingsgebied? Visie op de economische en industriële ontwikkeling. K.U.L., onuitgegeven licentiaats- verhandeling, 1993, 110 p. + bijlagen.

 

DEMEULENAERE (J.), Studie van het machtsverwervingsproces op micropolitiek vlak. Casus Oostende 1946-1988. R.U.G., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1996, 174 p. + bijlagen.

 

DE RIDDER (H.), Vijftig jaar stemmenmakerij. 17 verkiezingscampagnes (1946-1995). Gent, Uitgeverij Scoop, 1999, 191 p.

 

DESEURE (S.), De krant van West-Vlaanderen: een vergelijkende analyse van de verschillende regionale titels. R.U.G., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1998, 115 p.

 

DEWACHTER (W.), VAN DEN WIJNGAERT (M.), Tussen staat en maatschappij (1945-1995). Christen-democratie in België. Tielt, Lannoo, 1995, 563 p.

 

GAUS (H.), Politiek-biografisch lexicon. Belgische ministers en staatssecretarissen, 1960-1980. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1989, 1284 p.

 

GUNST (P.), Verandering en continuïteit van het politiek personeel. Burgemeesters en schepenen in het arrondissement Oostende van 1938 tot 1947. Met een vergelijkende studie van de repressie en epuratie in België en de Scandinavische landen. R.U.G., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1991, 2 delen.

 

HOBSBAWM (E.), Een eeuw van uitersten. De twintigste eeuw, 1914-1991. Utrecht, Het Spectrum, 1995, 723 p.

 

HOVART (P.), 150 jaar zeevisserijbeheer, 1830-1980. Een analyse van normatieve bronnen. Brugge-Oostende, 1993, 317 p.

 

HUYSE (L.), DHONDT (S.), Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België, 1942-1952. Leuven, Kritak, 1991, 312 p.

 

HUYSE (L.), HOFLACK (K.), De democratie heruitgevonden. Oud en nieuw in politiek België, 1944-1950. Leuven, Uitgeverij Van Halewijck, 1995, 230 p.

 

HÜTTNER (H.), RENCKSTORF (K.), WESTER (F.), Onderzoekstypen in de communicatiewetenschap. Houtem-Diegem, 1995.

 

JANSSEN (C.), Politiek en dagblad/journalistiek. Muiderberg, Coutinho, 1987, 240 p.

 

KLUYSSE (K.), De Zeewacht. Houding van een regionale krant tegenover de voornaamste politieke en sociaal-economische processen tijdens het interbellum.  R.U.G., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1992, 273 p.

 

KOSTERS (M.), Focus op toerisme. Inleiding op het toeristisch gebeuren. ’s Gravenhage, Vuga-uitgeverij, 1981, 590 p.

 

LANOYE (R.), Oostende’s epos. Oostende, Erel, 1965, 136 p.

 

LARIDON (A.), MERTENS (J.), Schoolstrijd en schoolpact. Oostende, A. Vermeylenfonds, 1988, 215 p.

 

LUYKX (T.), PLATEL (M.), Politieke geschiedenis van België. Deel II: Van 1944 tot 1985. Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1985, 1011 p.

 

MAERVOET (W.), De politieke evolutie in het arrondissement Oostende (1830-1914). R.U.G., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1965, 274 p.

 

MASSART (J.), La presse clandestine dans la Belqique occupée. Paris-Nancy, Berger-Levrault, 1917, 317 p.

 

MOMMEN (A.), The Belgian economy in the twentieth century. New-York, Routledge, 1994, 266 p.

 

Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt, Lannoo, 1998, 3 delen.

 

Oostende, Kruispunt van Europa. Een koninklijke stad. Knokke, Mappamundi, 1985, 144 p.

 

PAQUAY (J.), Oostende herbouwt. Oostende, 1952.

 

RABAU (W.), Voor koningin geboren. Oostende, duizendjarig boegbeeld van maritiem Vlaanderen. Middelkerke, Trends bvba, 2000, 384 p.

 

RENOY (G.), DE MOOR (P.), Honderd jaar toerisme. Tielt, Lannoo, 1997, 175 p.

 

ROGIERS (G.), Lokale nieuwsvoorziening voor Oostende, complementair aan de grote media. Een vergelijking tussen de perioden ’76-’77 en ’82-’83. R.U.G., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1984, 179 p.

 

ROMBOUTS (G.), Algemene economie. Krachtlijnen en relaties. Oostmalle, De Sikkel, 1998, 131 p.

 

ROOSE (P.), Rivaliteit tussen de politieke partijen in het arrondissement Oostende-Veurne-Diksmuide. Analyse van de gemeenteraadsverkiezingen. R.U.G., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1991.

 

SCHEPENS (L.), 1940. Dagboek van een politiek conflict. Tielt, Lannoo, 1970, 258 p.

 

SCHEPENS (L.), De provincieraad van West-Vlaanderen, 1921-1978. Socio-politieke studie van een instelling en haar leden. Tielt, Lannoo, 1979, 427 p.

 

SIMOEN (O.), S.E.O. Spaarzaamheid Economie Oostende. Neutrale coöperatieve van het Rijkspersoneel. R.U.G., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1993.

 

STARTT (J.), SLOAN (D.), Historical methods in mass communication. New Jersey, Hillsdale, 1989.

 

TAVERNIER (F.), De programmatie in de Koninklijke Schouwburg van Oostende in de periode 1950-1965. R.U.G., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1999, 2 delen.

 

Te kust en te kuur. Badplaatsen en kuuroorden in België, 16de-20ste eeuw. Brussel, 1987, 314 p.

 

THEUNISSEN (P.), 1950. Ontknoping van de koningskwestie. Antwerpen-Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1984, 180 p.

 

THEYS (J.), VANNESTE (O.), ZWAENEPOEL (M.), Het arrondissement Oostende. Een regionaal-ekonomische studie. Brugge, 1962, 442 p.

 

VAN CUILENBERG (J.), NOOMEN (G.), Communicatiewetenschap. Muiderberg, Coutinho, 1984, 247 p.

 

VAN DAMME (D.), Oostende overstroomd: giertij van 1 februari 1953. Oostende, Unitas, 1953, 16 p.

 

VANDENABEELE (J.), Industrialisering en toerisme in de streek van Oostende. K.U.L., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1972, 119 p.

 

VANDENABEELE (P.), De Oostendse drukkerijen. Een inleidend onderzoek naar het leven en het werk van een beroepsgroep (1780-1940). R.U.G., onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1985, 3 delen.

 

VAN DEN WIJNGAERT (M.), Een koning geloofd, gelaakt, verloochend. Leuven, Acco, 1984.

 

VANDEPUTTE (R.), Economische geschiedenis van België, 1944-1984. Tielt, Lannoo, 1985, 240 p.

 

VAN DER LINDEN (C.), HOLLANDER (E.), Media in stad en streek. ’s Gravenhage, Ando, 1993, 324 p.

 

VANDERWAL (A.), Biografie van Alphonse Marie Joseph Elleboudt. R.U.G., onuitgegeven kandidatuuroefening, 1981.

 

VAN HAVERBEKE (E.), De geschiedenis van de familie Elleboudt. De Oostendse tak. Roeselare, Roularta, 1996, 131 p.

 

VANHOVE (N.), Het Belgisch kusttoerisme: vandaag en morgen. Brugge, WES, 1973, 520 p.

 

VANLANGENHOVE (J.), Ekonomisch-sociaal verslag Oostende-Veurne-Diksmuide, 1956-1961. Oostende, Gewestelijk Verbond der Christelijke Vakbewegingen, 1961, 156 p..

 

VELAERS (J.), VAN GOETHEM (H.), Leopold III, de koning, het land, de oorlog. Tielt, Lannoo, 1994, 1152 p.

 

VERMEIRE (B.), Oostendes kursaal zorgt voor vuurwerk (juni 1992-december 1998). Mag Leon Stijnen tevreden zijn? Gent, Hogeschool voor Economisch en Grafisch Onderwijs, 1999, 91 p.

 

VEREENOOGHE (B.), “De Zeewacht” door zijn lezers gezien. De Haan, H.I.S.S., 1978, 209 p.

 

VILAIN (O.), Langs ’t hard zand. Kleine Oostendse histories. Oostende, Eigen Beheer, 1973, 166 p.

 

WITTE (E.), CRAEYBECKX (J.), Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden. Antwerpen, Standaard, 1993, 416 p.

 

WITTE (E.), e.a., Tussen restauratie en vernieuwing. Aspecten van de naoorlogse Belgische politiek (1944-1950). Brussel, VUB-Press, 1989, 352 p.

 

WITTE (E.), Media en politiek. Een inleiding tot de literatuur. Brussel, VUB-Press, 1991.

 

4.3. Artikels.

 

“A. Van Glabbeke. Oostends burgemeester, 1953-1958”. De Stoeten Ostendenoare, VI, mei 1981, 9, pp. 10-11.

 

BOEYNAEMS (M.), “De lijstsamenstelling in de P.V.V.” Res Publica, XIV, 1972, 2, pp.

 

DE LENTDECKER (L.), “Zijn alle journalisten leugenaars?” Ostend Flash, IV, 1961, 4, pp. 7-8.

 

DE WEVER (B.), “Geschiedschrijving en lokale politiek”. Res Publica, I, 1997, 34, pp. 101-107.

 

“Drukkerij Vandenberghe (bekend als ‘Drukkerij Nieuwsblad van de Kust’ en opgericht in 1938), legt de boeken neer op 30 december 1996”. Het Visserijblad, LXIV, 1996, 2, p. 26.

 

“Gesprek met Henri Degrave: een vol en gevuld leven”. Tijdingen, XVIII, 1991, 5, pp. 17-25.

 

“Henri Degrave overleden”. Den Athenee, maart 1993, 3, p. 33.

 

“Het dossier van het Oostends bedrukt papier deel 2. Omstreeks de Eerste Wereldoorlog”. De Stoeten Ostendenoare, I, juni-juli 1975, 10, pp. 10-11.

 

“Het dossier van het Oostends bedrukt papier deel 4. De zwartschrijvers”. De Stoeten Ostendenoare, III, januari 1977, 5, pp. 11-12.

 

“Het dossier van het Oostends bedrukt papier deel 7. De korte euforie na de bevrijding”. De Stoeten Ostendenoare, III, december 1977, 4, pp. 14-16.

 

“Het dossier van het Oostends bedrukt papier deel 8. Alleen de sterksten (sluwsten) blijven over”. De Stoeten Ostendenoare, IV, januari 1978, 5, pp. 24-25.

 

“Het dossier van het Oostends bedrukt papier deel 10. “De Zeewacht” onder het mes: de jaren 1970-1978”. De Stoeten Ostendenoare, IV, juli 1978, 10, pp. 16-18.

 

HUILMAND (R.), “Ray Huilmand werd … Jo Deensen”. De Kinkhoren, 1998, 1, p. 7.

 

“Les élections législatives du 23 mai 1965”. Courrier Hebdomadaire dus CRISP, 1965, 288, p. 3.

 

MENU (P.), “Het bezoek van de Sjah van Iran aan Oostende in 1960”. De Plate, XXVII, 1998, 10, pp. 194-197.

 

“(Uitgeverij) Erel: verdwijnt de Courrier?” Tijdingen, XXI, februari 1994, 8, p. 26.

 

VAN ALDERWEIRELDT (E.), “Het Panorama en de dooltocht van een 115 meter lang schilderij ‘De slag van de Ijzer”. De Plate, V, 1976, 10, pp. 7-8.

 

VAN CRAEYENEST (R.), “1000 jaar Oostendse haven”. Neptunus, XXI, 1964, 3, pp. 50-55.

 

VAN DEN DAELE (G.), “De verkiezingen van 4 juni 1950. Uitslagen en vergelijkingen”. De Gids op Maatschappelijk Gebied, 1950, pp. 616-639.

 

VAN DEN DAELE (G.), “De verkiezingen van 11 april 1954. Uitslagen en vergelijkingen”. De Gids op Maatschappelijk Gebied, 1954, pp. 637-667.

 

VAN DEN DAELE (G.), “De verkiezingen van 23 mei 1965. Uitslagen en vergelijkingen”. De Gids op Maatschappelijk Gebied, 1965, pp. 843-865.

 

VAN HECKE (E.), “Les fusions de communes: 1964-1971”. Courrier hebdomadaire du CRISP, 1971, 540-541, 44 p.

 

4.4. Archieven.

 

Rechtbank van Koophandel te Veurne: uitreksels uit het Handelsregister.

 

Bevolkingsdienst De Panne: Bevolkingstelling 1921-1930.

                                                   Bevolkingstelling 1931-1940.

 

Correspondentie met het Auditoraat-Generaal bij het Militair Gerechtshof te Brussel.

 

4.5. Periodieken.

 

De Zeewacht, 1940; 1944-1980.

 

Panne-Strand / Het Strand, 1940-1944.

 

Voor Allen, 1944-1946; 1949-1950; 1956-1958.

 

Het Kustblad, 1944-1946; 1950

 

Het Visscherijblad, 1940-1942.

 

De Kustbode, 1950.

 

De Duinengalm, 1940-1942.

 

Le Courrier du Littoral, 1950.

 

Het Nieuwsblad van de Kust, 1960 ; 1963 ; 1970.

 

 

Lijst met gebruikte afkortingen.

 

AMADA

Alle Macht Aan De Arbeiders.

A.M.B.C.K.O.

Algemeen Maatschappij Beheerster van het Casino Kursaal Oostende.

B.S.P.

Belgische Socialistische Partij

B.W.P.

Belgische Werkliedenpartij.

C.V.P.

Christelijke Volkspartij

C.V.V.

Christelijke Vlaamse Volksunie

De Vlag

Deutsch Vlaamse Arbeidsgemeenschap.

F.D.F.

Front des Francophones.

P.A.

Propagandaabteilung

P.O.M.

Partij der Onafhankelijken en Middenstanders.

P.S.C.

Parti Social Chrétien

P.V.V.

Partij voor Vrijheid en Vooruitgang.

R.W.

Rassemblement Wallon

V.C.

Vlaamse Concentratie

Verdinaso

Verbond der Diets Nationaal-Solidaristen.

V.F.P.

Verenigde Feministische Partij

V.N.V.

Vlaams Nationaal Verbond

V.O.B.

Verenigde Oostendse Belangen.

V.U.

Volksunie

 

De artikels uit “De Zeewacht” hebben we als volgt geciteerd:

b.v. De Zeewacht, 13.02.1959, p. 1, c.

Dit betekent: een artikel uit “De Zeewacht” van 13 februari 1959, pagina 1, kolom 3.

 

 

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

 


[1] De Zeewacht, 20.04.1940, p. 5, b.

[2] Deze bronnen zijn: Het Kustblad, 01.10.1944, p. 2, a-b. en “Het dossier van het Oostends bedrukt papier deel 4. De zwartschrijvers”. De Stoeten Ostendenoare, III, januari 1977, 5, pp. 11-12.

[3] JANSSEN (C.), Politiek en dagblad/journalistiek. Muiderberg, Coutinho, 1987, pp. 45-46.

[4] VAN CUILENBURG (J.), NOOMEN (G.), Communicatiewetenschap. Muiderberg, Coutinho, 1984,

   pp. 150-158.

[5] WESTER (F.), “Inhoudsanalyse als kwalitatief-interpreterende werkwijze”. In: HÜTTNER (H.), RECKSTORF (K.), WESTER (F.), Onderzoekstypen in de communicatiewetenschap. Houtem-Diegem, 1995, pp. 624-650.

[6] VAN CUILENBURG (J.), NOOMEN (G.), op. cit., pp. 176-180.

[7] JANSSEN (C.), op. cit., p. 16.

[8] VAN CUILENBERG (J.), NOOMEN (G.), op. cit., pp. 111-115.

[9] STARTT (J.), SLOAN (D.), Historical methods in mass communication. New Jersey, Lawrence Erlbaum associates, 1989, pp. 19-25.

[10] WITTE (E.), Media en politiek. Een inleiding tot de literatuur. Brussel, VUB-Press, 1991, pp. 120-128. 

[11] FRANCOIS (L.), “Lokale geschiedenis voorbij de kerktoren”. In: BAUER (R.), VAN CAENEGEM (R.), e.a. Tussen herinnering en hoop. Geschiedenis en samenleving. Leuven, Davidsfonds, 1998, pp. 123-126.

[12] HOBSBAWM (E.), Een eeuw van uitersten. De twintigste eeuw, 1914-1991. Utrecht, Het Spectrum, 1995, p. 9.

[13] ROOSE (P.), Rivaliteit tussen de politieke partijen in het arrondissement Oostende-Veurne-Diksmuide. Analyse van de gemeenteraadsverkiezingen (1946-1988). R.U.G., onuitgeg. licentiaatsverh., 1991. en DEMEULENAERE (J.), Studie van het machtsverwervingsproces op micropolitiek vlak. Casus Oostende, 1946-1988. R.U.G., onuitgeg. licentiaatsverh., 1996.

[14] ROGIERS (G.), Lokale nieuwsvoorziening voor Oostende, complementair aan de grote media. Een vergelijking tussen de perioden ’76-’77 en ’82-’83. R.U.G., onuitgeg. licentiaatsverh., 1984.

[15] DE LENTDECKER (L.), “Zijn alle journalisten leugenaars?” Ostend Flash, IV, 1961, 4, pp. 7-8.

[16] FRANCOIS (L.), op. cit., p. 127.

[17] VAN CUILENBURG (J.), NOOMEN (G.), op. cit., pp. 61-65.

[18] “Het dossier van het Oostends bedrukt papier deel 10. “De Zeewacht” onder het mes: de jaren 1970-1978. De Stoeten Ostendenoare, IV, juli 1978, 10, pp. 16-18.