Van Panne-strand tot de Zeewacht. Een blik op de evolutie van Oostende in de periode 1940-1980. (Brent Vantournhout) |
|
HOOFDSTUK 2
DE NATIONALE POLITIEK EN DE INVLOED OP DE OOSTENDSE PERS
“Nationale politieke structuren zijn lokaal in mundiaal perspectief”, stelde Bruno De Wever[110]. Inderdaad, als gevolg van de globaliseringstendens is de wereld een groot dorp geworden. De lokale politiek is verbonden met de nationale politiek, net zoals de nationale politiek beïnvloed wordt door de internationale politiek. In dit hoofdstuk analyseren we de nationale politiek aan de hand van artikels uit “De Zeewacht”. Hoewel “De Zeewacht” een regionale krant is, werd toch de nodige aandacht besteed aan de politieke evolutie van het land. Vaak was het zo dat in de naoorlogse periode de Oostendse burgemeesters ook in de nationale politiek actief waren. De beste voorbeelden hiervoor zijn Adolf Van Glabbeke en Jan Piers. Bij de indeling volgden we hoofdzakelijk het werk van Theo Luykx en Marc Platel[111]. Het lag immers in onze bedoeling om na te gaan hoe de krant reageerde op de politiek van de opeenvolgende nationale regeringen.
Kluysse toonde aan dat de krant tijdens het interbellum erg teleurgesteld was over het verlies van de parlementaire meerderheid van de katholieken door de invoer van het algemeen enkelvoudig stemrecht. De krant had ook een duidelijke afkeer van de regeringen van ‘Nationale Unie’ omdat de katholieken steeds het slachtoffer waren aangezien ze zich lieten overdonderen door de socialisten. “De Zeewacht” zag de verkiezingen vooral in het teken van de tweestrijd tussen katholieken en socialisten. Hierbij verdwenen de liberalen meestal op het achterplan, aangezien de krant ook meende dat deze partij ten dode was opgeschreven.Toch ijverde de krant voor een katholiek-liberale regeringscoalitie omdat zij een vurig verdedigster was van vrijhandel en privé-initiatief, waarmee “De Zeewacht” dichter bij de liberalen aanleunde dan bij de socialisten. De liberalen vormden enkel een noodzakelijkheid om de nodige parlementaire meerderheid te behalen.
De regeringen moesten bij voorkeur geleid worden door een katholiek; wanneer dit niet het geval was, was “De Zeewacht” erg verongelijkt. Anderzijds was “De Zeewacht” erg karig met commentaar op de katholieke regeringsleiders. Enkel Jaspar en Van Zeeland kregen openlijke steun. De krant aanzag het parlement als storend voor de normale werking van de regeringen. Toen in 1936 in Frankrijk het links volksfront aan de macht kwam en in Spanje de burgeroorlog uitbrak, riep “De Zeewacht” op om alle partijtwisten in België opzij te zetten om een anti-communistisch nationaal front op te richten, bestaande uit katholieken, liberalen, Vlaams-nationalisten en Rexisten. Ondanks de gespannen internationale toestand voelde de krant zich zelfverzekerd door de neutraliteitspolitiek van Leopold III. Zelfs tijdens de ‘Schemeroorlog’ bleef “De Zeewacht” verkondigen dat België door een strikte neutraliteit buiten de oorlog zou blijven[112].
2.1. De breuk tussen de koning en de regering.
In de vroege morgen van de tiende mei 1940 vielen Duitse troepen het neutrale België binnen. Koning Leopold III plaatste zich aan het hoofd van zijn troepen en deed beroep op de Franse en Britse garanten om de neutraliteit van het land te verdedigen.
Volgens “De Zeewacht” was die neutraliteit door de Belgische regering op consequente wijze nagevolgd: “De regeering heeft zoo pas nogmaals de bevestiging gegeven van haar wil om de rechte lijn die sedert vier jaar door haar voorgangers en door haar zelf werd gevolgd en waarvan zij niet één dag zijn afgeweken, te blijven volgen”[113].
Op 14 mei doorbrak het Duitse leger de Maginotlinie ter hoogte van Sedan en slaagde erin de Maas over te steken. De Belgische administratieve diensten werden aanvankelijk overgebracht naar Oostende, maar weken snel uit naar Frankrijk wegens de aanhoudende bombardementen. Koning Leopold III besloot op 21 mei om in het land te blijven met zijn soldaten en de regering niet te volgen.
Op 28 mei capituleerde het Belgische leger[114]. “De Zeewacht” betuigde daarop haar onvoorwaardelijke steun aan de koning, die “(…) het gevaar van zijn soldaten meeleefde en hen spaarde van een onvermijdelijken dood alswanneer zij dienen moesten als bescherming van de terugtrekkende Fransche en Engelsche legers. Eere aan onzen Koning! Leve Leopold III”[115].
Leopold verklaarde niet te geloven in een geallieerde overwinning en was van oordeel dat, indien hij België zou verlaten, hij er nooit meer zou terugkomen[116]. In Frankrijk, waar de gevluchte regering zich bevond, werd de capitulatie van het Belgische leger en de overgave van Leopold III als verraad beschouwd.
Om die reden besloten de Belgische regering en het parlement met de koning te breken tijdens een vergadering op 31 mei in het Franse Limoges. Volksvertegenwoordiger Leo Porta weigerde deel te nemen aan de vergadering.
Hij was volgens “De Zeewacht” “(…) de eenige die schriftelijk en uitdrukkelijk durfde antwoorden dat hij de resolutie van de Belgische Kamers, waarin onze Koning in opspraak werd gebracht, weigerde bij te treden”[117].
Dit was niet helemaal juist aangezien ook senator de Dorlodot de vergadering had verlaten. De uitgeweken regering stelde de ‘onmogelijkheid tot regeren’ van de vorst vast[118]. De regering was echter verplicht de terugtrekkende geallieerde legers te volgen en zich achtereenvolgens te installeren in Parijs, Poitiers, Bordeaux, Sauveterre-en-Guyenne en Vichy. Op 18 juni 1940 deed de regering wat zij eerder aan Leopold had verweten. Zij besliste de strijd te staken, bood haar ontslag aan de koning aan en vroeg de Duitse bezettingsautoriteiten naar België te mogen terugkeren. Leopold noch de Duitse overheid reageerden op de voorstellen van de regering[119]. Leopold werd krijgsgevangene van de Duitsers en verbleef tot juni 1944 in het paleis van Laken. Minister Paul-Henri Spaak verkreeg van Groot-Brittannië een expliciete erkenning dat de regering-Pierlot als enige wettige regering werd erkend.
In België was de publieke opinie in de zomer na de capitulatie over het algemeen opgetogen over de houding van de koning. De kranten die onder Duitse censuur verschenen, zongen de lof over de koning en stelden de Belgische regering en de uitgeweken volksvertegenwoordigers verantwoordelijk voor de nederlaag. De Belgen werden ertoe aangezet zich rond de troon te scharen en gevolg te geven aan de oproep van de koning om terug aan het werk te gaan[120].
In “De Zeewacht” werd een herderlijke brief van kardinaal Van Roey afgedrukt, waarin opgeroepen werd om “vereenigd en solidair” te blijven aan de zijde van de koning, “de hoogste verpersoonlijking van het in gevaar verkeerende Vaderland”.
In een brief van het V.O.S. (Verbond der Oudstrijders) werd de koning als een held bejubeld:”U hebt het land verdedigd tot het uiterste. Maar ook geen dag langer het bloed van uw volksgenooten doen vloeien dan voor de verdediging van het eigen land kon dienstig worden geacht. U hebt het bloed van uw volk niet ten dienste gesteld van vreemde mogendheden”[121].
In december 1940 arriveerden de ministers Spaak en Pierlot in Londen, waar ze de nieuwe Belgische regering installeerden om de strijd aan Britse zijde verder te zetten. De oorlogskrant “Panne-Strand” fulmineerde tegen de regering-Pierlot. Journalist Edouard Pirsch noemde de gevluchte regering “misdadige verraders die hun volk aan zijn lot hebben overgelaten, hun Koning verloochenden en onze Congo aan het buitenland verkochten”[122].
2.2. De bezetting en de collaboratie.
Van juni 1940 tot juli 1944 heeft België een Militärverwaltung (militair bestuur) onder A. von Falkenhausen[123] met E. Reeder als Militärverwaltungschef gehad. De Militärverwaltung hing niet rechtstreeks af van de nationaal-socialistische partij, maar van de Weermacht en verzette zich tegen de bemoeizucht van de SS. Zij had tot opdracht het economische en menselijke materiaal ten dienste te stellen van de Duitse oorlogsvoering en daarom de rust te handhaven. Het militair bestuur verkeerde in de onmogelijkheid om aan politiek te doen[124].
Ook “Panne-Strand” liet zich inschakelen in het nieuwe bestuur en riep de burgers op in Duitsland te gaan werken: “De arbeidersvoorwaarden zijn er allervoordeligst. U verzekert er niet enkel uw eigen bestaan, maar ook dat van uw familie die toch recht heeft op iets meer dan een droge korst brood die de ‘dop’ U kan betalen. Wees man! Arbeid is er genoeg!”[125].
Op regionaal vlak fungeerde in elke provinciehoofdstad een Oberfeldkommandantur of een Feldkommandantur en in elk arrondissement een Kreiskommandantur. Het burgerlijke bestuur in het bezette België was in handen van de Belgische administratie. De secretarissen-generaal, die aan het hoofd stonden van de ministeriële departementen namen de bevoegdheden van de ministers over.
Omdat “de oude partijen die genoeg bewijzen gegeven hebben van hun onbevoegdheid geen rol meer spelen”, namen de partijen die de ‘Nieuwe Orde’ gunstig gezind waren het heft in handen. “Tot de bewegingen die zich bijzonder aangepast hebben op de richtlijnen van de Duitsche politiek is in de eerste plaats te noemen het Vlaamsch Nationaal Verbond” (V.N.V.).
Inderdaad, reeds op 3 juni 1940, twee dagen nadat het militaire bestuur in Brussel was geïnstalleerd, bood Staf De Clercq het V.N.V. als collaboratiebeweging aan. Het V.N.V. werd geroemd om haar politieke standpunten, nl. “strijd tegen Engeland, tegen het politieke katholicismus, tegen de vrijmetselarij en tegen de Joden”.
In het Waalse landsgedeelte was voornamelijk de Rex-beweging, onder de leiding van Leon Degrelle, actief.
“Degrelle blijft den koning getrouw en is voorstander van een Belgische Staat”[126]. Volgens Edouard Pirsch bracht Degrelle door zijn zuiveringen eenheid tussen Vlamingen en Walen[127].
Het Verdinaso had reeds vroeg in de oorlog haar leider Joris Van Severen verloren. Van Severen werd “een eerlijk man, een heerlijk idealist en een hoogstaand kultureel mensch” genoemd. Zijn dood was bovendien niet tevergeefs geweest, want “zijn bloed zal als het vruchtbaar zaad zijn waaruit een nieuwe generatie zal oprijzen, die trouw het ideaal van den martelaar zal blijven dienen”[128].
Nog in mei 1941 werden het V.N.V., het Verdinaso en Rex-Vlaanderen tot een versmelting gedwongen. Op deze manier werd de Eenheidsbeweging-V.N.V. opgericht[129].
Een reactie in de pers bleef niet uit: “Orde, solidariteit en recht zullen weldra regeeren in ons land. Zij zullen op den troon gezet worden door de Vlaamsche en Waalsche Nationaal-Socialisten. Om dat te verwezenlijken hebben Vlaamsch-Nationalisten, Rexisten en Verdinasos de handen in mekaar geslagen om Vlaanderen groot te maken”[130].
Het politieke monopolie van het V.N.V. werd echter aangevreten door de SS-Vlaanderen en door de DeVlag, dat door de SS werd gesteund.
Toen V.N.V.-kopman Staf De Clercq in oktober 1942 overleed zat het V.N.V. in een diepe vertrouwenscrisis.
Ook “Panne-Strand” verkeerde in rouw: “God heeft hem tot Hem geroepen. Vlaanderen wordt eens te meer beproefd”. Maar dan op profetische wijze uitroepend, eindigde ze: ”Staf De Clercq is niet dood! Hij leeft voort in ons midden tot spijt van wie ’t benijdt!”[131]. Hendrik Elias, de opvolger van De Clercq, zette de lijnen van de beweging verder.
Op 11 september 1941 was Leopold III ondertussen gehuwd met Lilian Baels, de dochter van de provinciegouverneur van West-Vlaanderen.
“Wij wenschen er slechts op te wijzen”, deelde “Panne-Strand” in een objectieve toon mee, “dat Oostende bijzonder vereerd wordt door dit huwelijk. De Prinses van Rethy is de dochter van M. Henri Baels, een geboren Oostendenaar”[132].
Toen het huwelijk bekend werd, reageerde de publieke opinie ontgoocheld en sloeg de stemming zelfs om. Men verweet de koning dat hij zijn krijgsgevangenschap misbruikte om voor zichzelf voordelen te verkrijgen[133].
Kort na de geallieerde landing op 6 juni 1944 in Normandië, werd de koning uit ‘veiligheidsredenen’ weggevoerd naar Duitsland. Op 9 juni arriveerde de Koninklijke familie in Dresden.
Nadat de koning op transport was gesteld, kreeg het land in juli 1944 een Zivilverwaltung. De Zivilverwaltung werd niet gerekruteerd uit militairen, maar uit gemobiliseerde burgers. De Reichskommissar J. Grohé stond aan het hoofd ervan en liet zich niet alleen in met het herstel van de orde en rust in het land, maar ook met politieke vraagstukken[134].
3. BEVRIJDING EN REPRESSIE: REGERINGEN IN CRISISTIJD
Na de bevrijding van het Belgische grondgebied in september 1944, keerde de regering Pierlot uit Londen terug. Koning Leopold zat nog altijd gevangen in Duitsland. Zijn broer, prins Karel, die een duidelijk anglofiele reputatie had, werd op 20 september 1944 tot regent aangesteld.
“De Zeewacht” reageerde enthousiast op deze aanstelling, “(…) want hij is een groote vriend van onze stad, waar hij zoowel ’s winters als ’s zomers menige weken en maanden sleet”. Al de menschen kenden hem: hij wandelde geern door de stad en bijzonderlijk langs de kaaie met zijn beste kameraad baron Goffinet beiden in een zeer eenvoudig pakje of in een imperméabel gehuld”[135].
Na de eedaflegging van de regent bood eerste minister Pierlot op 22 september 1944 het ontslag van zijn oorlogsregering aan. Pierlot mocht meteen een regering van nationale unie vormen, samengesteld uit zeven katholieken, vijf socialisten, drie liberalen, twee communisten, een ‘technicus’ (Gutt) en een lid van de verzetsbeweging (Demany).
De naoorlogse regering-Pierlot was een kort leven beschoren. Ze kreeg meteen af te rekenen met een erg netelig dossier, nl. de ontwapening van het verzet. Op 7 februari 1945 kwam de regering ten val door interne verdeeldheid over de te volgen economische politiek.
“De Zeewacht” legde de oorzaak elders: “De Heer Pierlot nam ontslag om reden van het vertrek der socialistische ministers”[136].
Op 12 februari vormde de socialist Van Acker een nieuwe regering van nationale unie[137].
“De Zeewacht” constateerde met vreugde dat “er min zijn die uit Londen komen en dus meer die de Belgische oorlogstoestanden beleefd hebben en dat M. Van Acker, het nieuw kabinetshoofd, in korte dagen zijn slag thuishaalde”.
Nieuwkomer Adolf Van Glabbeke, die het ministerie van Binnenlandse Zaken onder zijn bevoegdheid kreeg, was meteen de derde Oostendse minister sedert 1830.
“Wij twijfelen niet”, zo reageerde “De Zeewacht” op de benoeming van Van Glabbeke, “dat de handige bedrijvigheid van onzen sympathieken stadsgenoot de grootste diensten aan het land en aan zijn kiesomschrijving zal bewijzen en hij zijn ingewikkeld ministerie zal weten te loodsen in de weg van orde en gerechtigheid”[138].
Op 7 mei 1945 capituleerde Duitsland en nog dezelfde dag werden koning Leopold en zijn familie door Amerikaanse troepen bevrijd in het Oostenrijke Strobl. Het hele land verkeerde bij de bevrijding in vreugdestemming, maar toch kondigden zich reeds de voortekenen aan van de Koningskwestie[139]. Ook in de pers werd deze tegenstelling duidelijk. Dat de koning heelhuids uit de oorlog was gekomen, stemde “De Zeewacht” erg hoopvol: “Met geestdrift heeft België immers vernomen dat Hij met Zijne vrouw en Zijne kinderen gaaf en gezond uit de hel van ellende, waar zij vervoerd werden, gespaard bleef”[140].
De krant deed er zelfs nog een schepje bovenop en verklaarde: “In mei 1940 stond het volk eenparig achter Koning Leopold III. In juli 1945 staat het volk eenparig achter Koning Leopold III. Daarom durven de valsche democraten geen referendum en geen verkiezingen houden”[141].
Het socialistische blad “Voor Allen” was minder opgetogen over de rol van de koning en oordeelde dat de koning het land het beste zou dienen met zijn troonsafstand omdat “(…) hij weigerde de ondergrondsche beweging tegen onzen vijand te steunen, weigerde in de Maquis te gaan zooals zooveel eenvoudige jongens en zijn broeder Prins Karel, Regent van België; lokte zelf zijne wegvoering naar Duitschland uit omdat hij met de leden van de regeering Pierlot niet wilde in aanraking komen”[142].
Toen de koning op 14 juni aan Eerste Minister Van Acker liet weten dat hij naar het land wenste terug te keren, wekte dit heel wat beroering.
“De Zeewacht” nam de linkse partijen onder vuur en stelde dat die partijen “de mening toegedaan zijn dat de Grondwet slechts dient toegepast als ze met hun partijbelangen overeenstemt”[143].
Zo weigerden twaalf ministers uit de regering-Van Acker, waaronder Van Glabbeke, enige verantwoordelijkheid te dragen voor de terugkeer van de Vorst uit schrik voor mogelijke stakingen, betogingen, enz.
Op 16 juni 1945 diende de regering haar ontslag aan bij de Prins-Regent. Dit werd echter geweigerd en op 17 juli verlieten de katholieken de regering. Van Acker verving hen door een aantal liberalen en twee UDB[144]-leden. Het kabinet –Van Acker II, dat van augustus 1945 tot januari 1946 regeerde, gaf zich graag uit voor de ‘regering van de weerstand’[145].
Van Glabbeke was opnieuw van de partij en werd opgenomen als minister van Justitie. Hij speelde bijgevolg een belangrijke rol in het bestraffings- en epuratiebeleid in de administratie. In een omzendbrief (d.d. 11 mei 1945) had Van Glabbeke de gouverneurs en arrondissementscommissarissen aangemaand om in hun ambtsgebied actief op zoek te gaan naar onvaderlandse mandatarissen en zich daarbij niet te beperken tot leden van de ‘partijpolitieke beweging der verraders’, maar ook het geval van ‘diegenen die in de volksmond van burgerontrouw beschuldigd werden’ te onderzoeken[146]. Verder liet hij bij de uiteindelijke Duitse overgave op 8 mei 1945, onder druk van de golf van onlusten, tal van recent vrijgelaten verdachten opnieuw interneren.
Zijn beleid aangaande de bestraffing van de economische collaboratie werd als te slap bestempeld[147] en leidde tot een conflict met de eerste-voorzitter van het Krijgshof Willy Loppens. Loppens beschuldigde Van Glabbeke van directe inmenging in een paar lopende processen.
“De Zeewacht” begreep niet dat de regering de zaak van Van Glabbeke, een zaak die volgens de krant “niet te verdedigen was”, toch hardnekkig probeerde te verdedigen[148]. Toch moest Van Glabbeke uiteindelijk inbinden en zijn ontslag als minister van Justitie indienen[149].
Ook de communistische ministers waren niet erg gelukkig. De moeilijke taken die zij toevertrouwd kregen, zoals Ravitaillering (Lalmand) en Wederopbouw (Terfve) maakten hen bij de bevolking niet meteen populair.
“De Zeewacht” had het vooral gemunt op minister Terfve: “(…) M. Terfve, de minister van Oorlogsschade, weigert de leening goed te keuren die aan te gaan is voor het herstel van de paardenwedrennen zonder dewelke Oostende zich niet kan opknappen”[150].
Ondertussen had Leopold een brief aan Karel overhandigd, waarin hij hem formeel vroeg aan te blijven als regent omdat de koning er niet in slaagde een regering met parlementaire meerderheid te vormen[151].
“Daarom ook, om een klaren toestand te scheppen, heb ik besloten in het land niet terug te keeren vooraleer de uitslag van een nationale raadpleging zal bekend zijn”[152], zo probeerde Leopold III de situatie op te klaren. Vanaf juli 1945 zat de politieke situatie muurvast. Karel zou nog tot in 1947 met linkse regeringen moeten samenwerken.
4. DE PARLEMENTSVERKIEZINGEN VAN 17 FEBRUARI 1946
4.1. Voorbeschouwingen.
De eerste naoorlogse verkiezingen werden georganiseerd in een land dat verscheurd werd door een harde repressie en de koningskwestie. De socialistische partij ijverde openlijk voor de abdicatie van de koning. Bij de liberalen heerste er verdeeldheid. De C.V.P. verdedigde voor de buitenwereld eensgezind de stelling dat de koning na zijn terugkeer automatisch weer in het bezit kwam van zijn koninklijke prerogatieven. Voorspellingen over de uitslag konden er nauwelijks gemaakt worden: de vorige verkiezingen dateerden reeds van 2 april 1939.
Het politieke landschap was fel veranderd. De katholieken waren niet als een homogeen blok uit de oorlog gekomen. Naast actieve verzetsleden had ze ook voorstanders van de ‘Nieuwe orde’ gehad. De katholieke partij had zich dan ook omgevormd tot de Christelijke Volkspartij. De vernieuwde partij diende zich in haar Kerstprogramma van 1945 aan als de ‘bouwmeester van de wederopbouw van België’. Om een zo breed mogelijk centrumpubliek aan te trekken ontdeed men de partij van haar confessioneel karakter en stelde men haar open voor al wie het christendom als grondslag van de Westerse beschaving beschouwde.
“De Zeewacht” probeerde om de C.V.P. in een positief daglicht te stellen en liet zich inschakelen in de propagandamachine van de katholieken: “Om in onzen rampzaligen toestand verbeteringen te brengen, moet een machtige partij het bewind in handen nemen en de Christene Volkspartij alleen is daartoe bekwaam”[153].
Ook de socialisten hadden een gedaanteverandering ondergaan. De Belgische Werkliedenpartij (B.W.P.) was bij het begin van de oorlog door haar voorzitter Hendrik de Man ontbonden. De nieuwe Belgische Socialistische Partij (B.S.P.) diende zich radicaler aan dan haar voorganger. Voorzitter van de socialisten was Max Buset. De communisten hadden tijdens de oorlog veel invloed gewonnen door hun clandestiene activiteiten en hun verzet tegen de verplichte tewerkstelling. De partij was weliswaar voorstander van de republiek, maar waagde het niet om bij de bevrijding de afschaffing van de monarchie te eisen.
De liberalen hadden met hun programma en hun leiders de oorlog overleefd. De rexisten kwamen begrijpelijkerwijze niet meer op. Ook de Vlaams-Nationalisten deden niet meer mee[154].
In de aanloop naar de verkiezingen richtte “De Zeewacht” zich vooral tot de liberalen: “Liberalen denk na! Het uur van de overweging is gekomen. De liberale voormannen hebben, sedert de bevrijding een eenige kans verkeken om consekwent te blijven met hun benaming ‘liberaal’. Met hart en ziel … en hoofd naar links hebben zij zich geworpen in de Staatsdictatuur en de geleide economie”[155].
De krant nam het de liberalen kwalijk dat ze hadden deelgenomen aan de links georiënteerde regeringen.
De kiescampagne zelf verliep vrij rustig. Er scheen een zekere gelatenheid bij het kiespubliek te heersen, veroorzaakt door het oorlogsgeweld. Door de repressie had een grote massa mannelijke kiezers hun kiesrecht verloren omdat ze van collaboratie werden verdacht. Onder deze personen bevonden zich vooral aanhangers van rechtse partijen[156].
Toch was het uiteindelijk de kiezer die moest beslissen en een oordeel moest vellen door “(…) ofwel socialistisch stemmen om radicaal met grote stappen naar het staatssocialisme te gaan met alles wat dit meebrengt op moreel, politiek en economisch gebied, of Liberaal stemmen en zo de Communisten versterken en de anti-communistische oppositie verzwakken door de liberale mandatarissen voor hun roode bazen regelmatig kapituleeren ofwel ons vertrouwen schenken aan de eenige ware nationale beweging: de Christelijke Volkspartij”[157].
Dat deze verkiezingen pas achttien maanden na de bevrijding plaatshadden, had verscheidene oorzaken. De linkerzijde had er electoraal belang bij op de gevangenen uit de concentratiekampen en op de veroordeling van de collaborateurs te wachten, die de rangen van rechts enigszins zouden uitdunnen. In anticommunistische milieus voorzag men bovendien dat het uitstellen van de verkiezingen de machtsbundeling van de Communistische Partij zou tegengaan.
4.2. De uitslagen.
Er kwamen twee winnaars uit de strijd: de C.V.P. en de communisten. De C.V.P. slaagde erin 42% van de stemmen voor de Kamer en op één stem na de meerderheid in de Senaat te verwerven. De communisten behaalden in de Kamer 14 zetels meer en belandden daarmee in het totaal op 23 zetels. Bij de partijen uit de regeringscoalitie was de Liberale Partij het grootste slachtoffer. De partij had weinig interesse getoond voor een naoorlogse reorganisatie van haar structuren en verloor zestien Kamerzetels. De socialisten versterkten hun positie in de Kamer. Voor het arrondissement Veurne-Oostende-Diksmuide werden de katholieken Sobry en Van Buggenhout voor de Senaat afgevaardigd, terwijl voor de Kamer de socialist Peurquaet, de liberaal Van Glabbeke en de katholieken Goetghebeur, Porta en Develter werden verkozen.
Voor “De Zeewacht” bewees de verkiezing “dat er nog twee groote partijen in België bestaan”. Deze partijen waren de C.V.P. en de B.S.P.[158]
De krant was tevreden over de nederlaag van de liberalen, maar kon zich moeilijk neerleggen bij de communistische overwinning: “De Communisten! Die zijn ook bij de groote overwinnaars en hunnen groote aanwinst is eene strenge verwittiging voor onze landgenoten”.
5. DE POLITIEKE CRISIS BLIJFT AANSLEPEN
De C.V.P. had weliswaar geen volstrekte meerderheid behaald in de voorbije verkiezingen, maar kon via de Senaat, elke toekomstige regering ondermijnen. P.-H. Spaak bracht op 13 maart 1946 een homogeen socialistische regering tot stand, die nog dezelfde dag werd ontbonden.
“De Zeewacht” had dat verwacht en toonde weinig respect voor de gevallen regering: “Zooals voorzien heeft de troep, zoo lastig ineengeschakeld door den kunstacrobaat Spaak, slechts 24 uur in den Schouwburg van de Wetstraat gepresteerd”.
De krant meende dat nieuwe verkiezingen de onzekere toestand konden opklaren en vroeg ook dat het stemrecht voor vrouwen zou ingevoerd worden: “Het eenig middel om uit dien toestand te geraken is de kiezingen te herbeginnen met de vrouwtjes; die zullen best de zaken beredderen … maar de mannen van links durven niet!!” [159].
Op 31 maart ’46 startte Van Acker met zijn derde coalitieregering van socialisten, liberalen en communisten[160]. Op 10 juli 1946 moest ook deze regering haar ontslag aanbieden. De oorzaak hiervan was de interpellatie van de socialistische senator Rolin, die ontevreden was over de verklaringen die minister Van Glabbeke, naar aanleiding van de zuiveringen, had afgelegd[161].
Voor “De Zeewacht” was het aftreden van Van Glabbeke, “de treurig-beruchte epuratieheld”[162], een roemloze ondergang. Vooral zijn subjectieve instelling werd hem kwalijk genomen. Van Glabbeke werd immers afgezet “(…) om de economische collaborateurs gesteund te hebben, waar hij de kleine ‘incivieken zoo ongenadig had vervolgd”.
Voor “De Zeewacht” bestond er dan ook maar één optie om het land van de totale ondergang te redden, nl. “het samengaan van de C.V.P. met de socialisten”[163]. Volgens de krant hadden de C.V.P.-mandatarissen ernstig en degelijk werk geleverd in het arrondissement en hoopte ze slechts één ding “ (…) en dat is dat de nieuwe regeering geen schimmenregeering meer zal zijn, maar ’n flinke regeering gesteund door de groote meerderheid van het land”[164].
Camille Huysmans zette, na een uitermate moeilijk formatieberaad, de coalitie van socialisten, liberalen en communisten nog gedurende zeven maanden verder. Op 12 maart 1947 moest ook Huysmans het ontslag van de regering indienen: “’t lachen en gekscheeren van Kamiel is uit; een ernstiger en doeltreffender ploeg wordt verlangd en verwacht”.
Er werd nogmaals op gewezen dat er eensgezindheid nodig was tussen de grote partijen om een gezonde toestand te scheppen: “Alleen een nationaal Gouvernement, communisten uitgesloten, dat eindelijk aan werkelijk regeeren kan denken, kan ons redden”[165].
Na de kortstondige regeringen van Van Acker en Huysmans was duidelijk geworden dat een regering zonder de C.V.P. moeilijk leefbaar was. De B.S.P.-C.V.P.-regering die door Spaak op 20 maart 1947 werd gevormd, bestond dan ook uit 9 C.V.P.’ers, 8 socialisten en 2 technici. Volgens “De Zeewacht” zetelden er geen liberalen in de regering omdat ze “te veeleischend zijn voor hun gering aantal” en ontbraken de communisten “die niet genoeg nationaal denken”[166].
Op 5 april 1948 diende Spaak voor de eerste maal het ontslag van zijn regering in, omdat de liberalen, communisten en socialisten zich verzetten tegen een ruimere subsidie aan het vrij technisch onderwijs. De Prins-Regent had H. Rolin belast met de opdracht de problemen te effenen. Rolin slaagde erin een compromis voor te stellen, dat door alle partijen werd aanvaard. In mei ’48 zat de regering Spaak opnieuw in het zadel tot zij op 19 november 1948 haar ontslag indiende wegens een interpellatie tegen minister Struyve inzake zijn clementiemaatregelen tegen incivieken. Op 27 november ’48 kwam de hervormde regering-Spaak, bestaande uit 8 C.V.P.’ers, 7 socialisten en 2 technici, met een vernieuwd programma voor de dag dat o.m. de nadruk legde op de bestrijding van de werkloosheid en de problemen rond de Koningskwestie[167].
“De regering Spaak gaat verder”, titelde “De Zeewacht”. De krant uitte vooral haar minachting over de rol van de socialisten in de val van de regering en roemde het optreden van de katholieken voor hun omgang met de linkse partijen: “De C.V.P. mag, alles tezamen, tevreden zijn over het resultaat, al zijn er ook schaduwkanten. Zij heeft met voldoende klem haar eisen doen gelden en geweigerd zonder meer de pasklare regeling der socialisten, wier laatdunkendheid stijgend is, bij te treden. Deze houding verdient des te meer waardering daar het de socialisten zijn, die de regering ten val hebben gebracht om enkele hardschreeuwers genoegen te doen”[168].
Op 15 juli 1948 had de Senaat de goedkeuring gegeven aan de invoering van het vrouwenstemrecht. Carton de Wiart had reeds in 1946 het wetsvoorstel hiertoe ingediend, maar het was blijven sluimeren tot aan de regering-Spaak. Vanaf 26 juli ’48 konden de vrouwen effectief hun stem uitbrengen. In de aanloop naar de parlementsverkiezingen van 1949 wees “De Zeewacht” op de grootse verwezenlijkingen van de C.V.P.: “De C.V.P. heeft werkelijk het land gered en een richting van hoop en optimisme gegeven aan West-Europa. Daardoor is een nieuwe buitenlandse politiek ontstaan. Ook in het binnenland heeft deze politiek zijn weerslag gehad. Er is orde geweest en rust”[169].
6. DE PARLEMENTSVERKIEZINGEN VAN 26 JUNI 1949
6.1. Voorbeschouwingen.
De onenigheid in de rooms-rode coalitie over de financiering van de werklozensteun leidde tot vervroegde verkiezingen in juni 1949. De verkiezingen, waaraan vijf partijen deelnamen, verliepen in een bijzonder onstabiel klimaat[170]. De koningskwestie was actueler dan ooit en leek onoplosbaar. In de socialistische pers verschenen dagelijks aanvallen tegen Leopold III. Het feit dat de vrouwen voor het eerst in de Belgische geschiedenis stemrecht hadden bij de nationale verkiezingen, leek vooral gunstig voor de C.V.P. die op stemmenwinst hoopte.
“De Zeewacht” zette dit gegeven dan ook flink in de verf en stelde dat de linkse partijen meenden dat de vrouwen niet genoeg ontwikkeld waren om aan de verkiezingen deel te nemen. De ‘linkse’ partijen hadden zich tenslotte jarenlang tegen het stemrecht voor vrouwen verzet[171].
Een tweede thema dat, vooral in Vlaanderen, de kiescampagne kleurde, was de verruiming van de C.V.P. naar de Vlaams-nationalisten.
In mei 1949 waren de Volksunie en de Vlaamse Concentratie (V.C.) opgericht. De eerste organisatie verdween al snel, maar de tweede nam deel aan de parlements- en provincieraadsverkiezingen van 1949. De lijst ‘Vlaamse Concentratie’ deed beroep op alle Vlaams-nationalisten en repressieslachtoffers. De ‘Vlaamse Concentratie’ werd door de C.V.P. afgeschilderd als een scheurlijst die zou beletten dat een homogene C.V.P.-regering de terugkeer van de koning kon bewerkstelligen en een einde maken aan de repressie[172].
In “De Zeewacht” moesten vooral de socialisten en de communisten het ontgelden: “Overal waar het socialisme hoogtij viert, is het krot en ellende. De verstandige kiezers mistrouwen deze kwijnende partij uit wiens verouderde rangen de communisten gesproten zijn”. De communisten beloofden vrijheid en vrede, terwijl de socialisten zich wilden toeleggen op de middenstand, de landbouw en het toerisme. De liberalen “zullen eeuwige trouw aan de monarchie zweren, ze zullen fiscale ontlastingen beloven, maar de kiezer zal zich herinneren dat de liberalen in een regering zetelden die het staatsdirigisme wilden doorvoeren”.
Voor “De Zeewacht” was het duidelijk dat de C.V.P. de verkiezingen zou winnen, “omdat de partij zonder barnum of grootsprakerigheid, zonder het beloven van gouden bergen gedurende de voorbije parlementaire periode bewezen heeft voor het land de enige grote, ernstige partij te zijn van België”[173].
6.2. De uitslagen.
De C.V.P. bekroonde zich tot de grote winnaar van deze verkiezingen. De partij behaalde de absolute meerderheid in de Senaat, maar niet in de Kamer.
“De Zeewacht” was vooral tevreden omdat de arbeiders, die bij de Christelijke Sociale Organisaties waren aangesloten, hun stem hadden uitgebracht naast de naam van hun eigen kandidaten[174].
De socialisten en communisten waren de grote verliezers. De communisten verloren 41% van hun kiezers van 1947, zodat hun vertegenwoordiging in de Kamer gehalveerd werd. De socialisten behaalden slechts 29,75% van de stemmen. De liberalen boekten een aanzienlijke winst en veroverden 29 zetels in de Kamer. De katholieke partij kon dus haar eisen stellen bij de regeringsvorming en hield zich vast aan de organisatie van de door de vorst gewenste volksraadpleging.
Voor “De Zeewacht” stond de nieuwe coalitie reeds vast aangezien de wil van de kiezer moest gerespecteerd worden: “Naast dit machtige trekpaard [= de C.V.P.] heeft hij [= de kiezer] het liberaal poneytje (sic) aangespannen om de wagen uit een gevaarlijke financiële spoorstaaf te trekken”[175].
“Voor ons”, zo gaf “De Zeewacht” toe, “betekenen de verkiezingen aan de kust een terugkeer naar rechts, die op de keper beschouwd tamelijk natuurlijk is, wanneer men er rekening mee houdt dat de verkiezingen in 1946 zeer sterk beïnvloed werden door de na-oorlogse levensvoorwaarden”.
Op nationaal vlak hadden de verkiezingsuitslagen voor de krant een andere betekenis, nl. een “haltsein op de gevaarlijke weg van de ongebreidelde appetijten op de budgetmogelijkheden die gepaard gaan met een dodende fiskaliteit”[176].
6.3. Gevolgen.
De coalitievorming kende echter heel wat moeilijkheden. Pogingen van Van Zeeland om een regering te vormen werden opgegeven en Van Cauwelaert contacteerde, op verzoek van de Prins-Regent, de socialisten en liberalen. Deze partijen weigerden echter op basis van het koningsvraagstuk toe te treden. Van Cauwelaert zette zijn informatieopdracht verder terwijl geruchten de ronde deden dat Carton de Wiart eerste minister zou worden.
“Als de socialisten blijven volharden”, zo meende “De Zeewacht”, “is de kans groot dat een tweeledige regering C.V.P.-liberalen wordt gevormd”[177].
Dit was ook het geval aangezien op 11 augustus ’49 een C.V.P.-liberale regering onder de leiding van G. Eyskens tot stand kwam. De drie traditionele partijen zochten daarop de koning op in Pregny i.v.m. de koningskwestie. De koning verklaarde zich akkoord met een volksraadpleging, maar verzette zich tegen de vastlegging van een bepaald percentage[178].
Daarop werd in de Senaat door P. Struyve een wetsvoorstel ingediend m.b.t. het inrichten van een volksraadpleging over het koningsvraagstuk. “De Zeewacht” vreesde dat het ontwerp niet zou goedgekeurd worden in de Kamer aangezien de C.V.P. daar geen meerderheid had behaald[179]. De Kamervoorzitter stuurde het ontwerp door naar een speciale commissie. Deze keurde op 13 december 1949 het ontwerp goed. Meteen barstte de koningsstrijd in alle hevigheid los.
“Sedert de bevrijding in mei 1945 is onze koning in ballingschap door toedoen van de vijand!”, schreeuwde “De Zeewacht” uit. “Duistere machten probeerden om de koning tot abdicatie te dwingen, maar dit gebeurde niet”[180].
Toch betreurde de krant het feit dat de koningskwestie op politiek vlak werd misbruikt en vooral dat de monarchie werd beklad: ”Men bekijkt niet meer de waarde van het ambt, waarvan de persoon die het draagt voorbijgaand is, doch men peutert al de kleine kanten en de menselijke zwakheden uit, waarvan niemand vrijgesteld is”[181].
Roger De Kinder reageerde in zijn socialistisch weekblad “Voor Allen” en waarschuwde de coalitie van katholieken en liberalen: “De toestand voor de democratie is hier gevaarlijk geworden gezien het ‘leo-rexisme’ overheerst in de huidige regeringscombinatie van katholieken en zwenkende liberalen. (…) Tegen dat politiek monsterverbond zal het volk in opstand komen”[182].
7. DE VOLKSVERGADERING VAN 12 MAART 1950
7.1. De strijd in de pers.
De campagne voor de volksraadpleging was ongemeen heftig in woorden. Het optreden van de koning werd in het lang en breed uitgesmeerd in de kranten en pamfletten. Met grote slogans op de voorpagina’s werd de lezer voorgehouden hoe hij moest stemmen.
Toch verklaarde “De Zeewacht”: “Ons volk is verstandig en rijp genoeg om zelf een oordeel te geven in deze kwestie”.
De krant zag met een gerust gemoed de volksraadpleging tegemoet want “met een grote meerderheid zullen de Belgen eisen dat Leopold III zijn plaats op de troon van ons land weer inneemt”.
Er werd ook gewaarschuwd voor “de praktijken van bedreiging en verdachtmaking,die sommige linkse elementen niet zullen nalaten te gebruiken om de massa tegen de koning op te jagen”[183].
‘Neen’ stemmen betekende voor de krant: “Ik verkies, boven een menselijk staatshoofd een harteloos paljas, die zich een roem wil maken op lijken en puinen”[184]. Ook de geallieerde mogendheden die tijdens de Tweede Wereldoorlog het land hadden bevrijd, moesten het in “De Zeewacht” ontgelden: “Zij houden er niet van dat België geregeerd wordt door een koning die zo kinderachtig is het leven van zijn onderdanen, de vrede in zijn land hoger te stellen dan bijvoorbeeld de belangen van het Britse Imperialisme”.
De krant verweet eveneens de “blauwe logebroeders” dat ze het “Paleis willen zuiveren van het ongedierte der papen”[185].
“Het Kustblad” daarentegen hield zich tijdens de aanloop naar de volksraadpleging bewust op de achtergrond “want, ons inziens betrof het een zuiver politiek debat, waardoor de positie van ons grondwettelijk koningdom uiterst moeilijk werd gemaakt”.
“Het Kustblad” stond niet bepaald positief tegenover de volksraadpleging omdat die aantoonde hoezeer het land verdeeld was over een essentieel nationaal vraagstuk[186].
Het socialistische blad “Voor Allen” klonk heel wat strijdlustiger: “Met verbeten wilskracht en niet aarzelende daadkracht moet het fascistische wangedrocht de kop ingeslagen worden tot het hier uiteindelijk de geest geeft. Er zijn nu eenmaal tegenstanders waarmede men niet palabert of compromissen sluit, maar die men moet vernietigen. Daarom roepen wij alle eerlijke Belgen op tot daadwerkelijke weerstand tegen het leo-rexisme”[187].
De krant verweet koning Leopold zijn bezoek aan Hitler te Berchtesgaden en zijn evacuatie naar Oostenrijk, terwijl de krijgsgevangen massaal wegkwijnden.
Er bestond weinig begrip voor “de koning-toerist, die slechts hatelijke woorden over had voor de geallieerde generaals die de bevrijdingslegers aanvoerden, maar telegrammen verstuurde om de führer geluk te wensen of om zijn deelneming voor een gesneuvelde Italiaanse generaal te betuigen!”. Voor die man die op het zwart paard speelde en van een clericale dictatuur droomde, is geen plaats op de Belgische troon. Alle eerlijke Belgen stemmen daarom: NEEN”[188].
Ook het huwelijk van de koning met Lilian Baels werd door de tegenstanders onder vuur genomen. Volgens “De Zeewacht” was het huwelijk van de koning “een private zaak, gezien zijn vrouw nooit een koningin zal zijn”[189].
7.2. Uitslagen.
Op 12 maart 1950 sprak een meerderheid van de Belgen zich weliswaar uit voor de terugkeer van de koning, maar door de regionale verschillen zorgde de uitslag voor een patstelling. Vlaanderen plebisciteerde met 72% ja-stemmen voor de koning, terwijl 58% van de Walen en 52% van de Brusselaars Leopold liever kwijt wilden[190].
Voor “Voor Allen” was de volksraadpleging een maat voor niets geweest en een bewijs van de verdeeldheid van het land. Toch waren de socialisten niet gerustgesteld en bleven op hun hoede: “Leopold III klampt zich echter vast. Liliane Baels wil koningin zijn. Het kwaad dat hij aan het land berokkent door zijn koppigheid, grenst aan het misdadige”.
De krant reageerde ook scherp tegen “De Zeewacht” en dan vooral tegen Jacques Elleboudt: “Aan mijnheer Jacquo van ‘De Zeverwacht’ zeggen we: hou snel uw snater ventje, en blijf bij uw leest: publiciteit voor waspoeder en vijgen”[191].
“Voor Allen” probeerde de positie van “De Zeewacht” te ondermijnen en wees hiervoor terug naar de oorlogsjaren toen “De Zeewacht” moeilijkheden kende wegens de mogelijke associatie met de nationaal-socialistisch gezinde krant “Panne-Strand”. “Arme Zeewacht”, stelde “Voor Allen”. “Sedert de C.V.P.- bark die Leopold terug naar Brussel moest brengen, op een klip is gelopen en aan ’t zinken is, trappelen de schrijvelaars in “De Zeewacht” van woede en onmacht”[192].
Ook “Le Courrier du Littoral” noemde de volksraadpleging geen succes. Daarmee nam “Le Courrier du Littoral” een zelfde stelling in als haar Vlaamse tegenhanger, nl. “Het Kustblad”: “Il faut convenir que jamais la Belgique, depuis la fondation de sa dynastie, ne s’est trouvée si près du séparatisme. (…) La continuité de la Dynastie a été mise en jeu par la consultation populaire”[193].
De liberale ministers hadden zich uit de regering teruggetrokken, waardoor de regering-Eyskens op 18 maart ‘50 haar ontslag moest aanbieden. De Prins-Regent stelde daarop twee C.V.P.-formateurs (Eyskens en Carton de Wiart) aan die niet in hun opdracht slaagden omdat de liberalen weigerden mee te werken.
“De Zeewacht” was woedend op de “overdreven en onaannemelijke aanmatigingen van de socialisten in de Koningskwestie en de lauwe, dubbelzinnige houding van de liberalen”[194].
Toen de liberale minister Albert Devèze werd aangesteld als formateur, dreigde hij met een ontbinding van de Kamers. Op 30 april gebeurde dit dan ook.
Door al deze gebeurtenissen was “De Zeewacht” ervan overtuigd dat nieuwe verkiezingen op komst waren. En inderdaad, ten einde raad werd op 4 juni 1950 door de partijen nogmaals beroep gedaan op de kiezer.
8. DE PARLEMENTSVERKIEZINGEN VAN 4 JUNI 1950
8.1. Voorbeschouwingen.
Bij de aanloop naar de verkiezingen nam “De Zeewacht” vooral minister Van Glabbeke onder vuur wegens zijn houding in de koningskwestie. De minister was immers antiroyalistisch ingesteld[195] en had heel wat bedenkingen bij het huwelijk tussen de koning en Lilian Baels[196].
Aan de verkiezingen namen vier partijen deel: de C.V.P., de B.S.P., de liberalen en de communisten. De C.V.P. profileerde zich als een sociale partij voor alle bevolkingslagen.
“De Zeewacht” wees op de verwezenlijkingen van de regering-Eyskens: “Minister Duvieusart maakte een einde aan de financiële ondergang van de koolmijnen, minister Seghers kon het verlies van de spoorwegen tegengaan”.
Volgens de krant streden twee partijen voor de overwinning. Enerzijds de C.V.P. die van België een grondwettelijke monarchie, “waarborg van sociale vrede en welvaart”, wilde maken en anderzijds de socialisten die volgens “De Zeewacht” naar een “volksrepubliek via politieke stakingen en ander revolutionair straatgeweld” streefden[197].
De socialisten waren vooral gebeten op de communisten want, “op het ogenblik dat het gevaar ener clericale dictatuur in de lucht hangt, vindt de communistische partij het niet nodig alles aan te wenden om de democratische krachten samen te bundelen. Integendeel, zij dient overal haar candidatenlijsten in, zelfs daar waar zij geen enkel verkozene hebben. Ziedaar de lafhartige politiek der partij van het Kremlin”[198]. “Laat 4 juni een definitieve afrekening zijn met alles wat in ons land stinkt naar uitbuiting, verdrukking, zwendel en oorlogsstokerij”, hoopte “Voor Allen”. “Het is meer dan tijd”[199].
8.2. Uitslagen.
De C.V.P. behaalde de absolute meerderheid in de beide Kamers. Grote verliezers werden de liberalen en de communisten die respectievelijk 9 en 5 zetels verloren in de Kamer. De socialisten hadden hun zetelaantal met 11 exemplaren opgetrokken. Voor het arrondissement Veurne-Oostende-Diksmuide werden Goetghebeur, Develter, Piers, Van Glabbeke en De Kinder naar de Kamer gezonden. Voor de Senaat werden de katholiek M. Sobry en de liberaal P. Holvoet gekozen. De socialisten behaalden 25,08% van de stemmen in het arrondissement, terwijl de communisten 1,74% van het geheel veroverden. De liberalen behaalden net geen 19%; de katholieken haalden met 55,31% de meerderheid naar zich toe[200].
“De Zeewacht” noemde de overwinning van de C.V.P. “een zegepraal van het gezonde verstand”[201].
Voor de socialisten was de C.V.P.-overwinning een Pyrrhus-zege en “met 45% der stemmen een onvoldoende vertrouwen om te regeren”[202].
8.3. Gevolgen.
Vier dagen na deze verkiezingen kwam onder de leiding van de Waal J. Duvieusart een homogene C.V.P.-regering tot stand. Op 20 juli 1950 werd de motie gestemd dat de ‘onmogelijkheid van regeren’ voor Leopold III werd opgeheven. De dag ervoor was ook de opheffing van het Regentschap gedecreteerd. In een zeer gespannen sfeer keerde de koning in de morgen van 22 juli 1950 tussen een haag van rijkswachters terug naar het paleis te Laken.
“Koning Leopold III is niet langer een banneling. Sedert zaterdag regeert Hij opnieuw over België”[203], stond te lezen in “De Zeewacht” van 28 juni 1950.
De socialistische pers reageerde heel wat feller op de terugkeer van de vorst en haalde verschillende argumenten aan om de vorst in diskrediet te brengen: “Daarom zeggen wij tegen de Saksen-Coburgers: Heraus! Gij wildet uw Duitse afkomst niet verloochenen. Ons goed. Wij zullen blijven vechten tot gij terug de grenzen over zijt. Dat is voor België slechts de enige uitweg meer naar het herstel en naar de zuiverheid”[204].
De socialisten en communisten organiseerden hierop politieke werkstakingen en onlusten. De acties waren het hevigst in Wallonië, maar ook in Vlaanderen kwamen anti-Leopoldisten op straat. Op 24 juli kwam het te Brugge zelfs tot rellen toen voor- en tegenstanders van de koning met elkaar geconfronteerd werden[205]. Toen op 30 juli te Grâce-Berleur bij Luik drie manifestanten door de Belgische rijkswacht werden neergeschoten, dreigden de anti-leopoldisten met een mars op Brussel. Om verdere onlusten te voorkomen, uitte Leopold in de nacht van 31 juli op 1 augustus in een communiqué het verlangen dat het parlement een wet zou stemmen, waardoor zijn koninklijke prerogatieven zouden overgedragen worden op zijn zoon, kroonprins Boudewijn. Door de wet van 10 augustus 1950 werd prins Boudewijn tot plaatsvervanger van zijn vader aangesteld en op 11 augustus legde hij de grondwettelijke eed af[206].
“De Zeewacht” noemde de machtsoverdracht aan de kroonprins een harde klap voor de democratie.
De krant betreurde ten zeerste de handelswijze van de regering en stelde zelfs dat “de regering een grote misstap begaan heeft de koning te laten terugkeren, wanneer ze niet vastbesloten was om de orde te handhaven in het land. De regering moest ofwel de koning niet laten terugkeren ofwel stand houden tegen de oproermakers, maar in geen geval toegeven aan de straat”[207].
Volgens “Het Kustblad” van de liberaal Henri Degrave was de C.V.P. het grootste slachtoffer van de abdicatie van de koning en was er sprake van interne moeilijkheden: “Wij kunnen moeilijk voorspellen of de koningskwestie een scheuring zal teweeg brengen in de C.V.P., met als gevolg, het stichten van een nieuwe partij”[208]. Volgens Degrave kon er pas echt sprake zijn van een overwinning “als wij ons rondom Prins Boudewijn eensgezind kunnen scharen om de eenheid van ons land tot een werkelijkheid terug te brengen en door dit land de rol te doen spelen die voor hem weggelegd is”[209].
Leopold III had volgens “Voor Allen” in alle waardigheid de troon aan zijn opvolger kunnen overgeven, maar hij “is moeten wijken voor de volkswoede en voor het rumoer van de straat. De jonge koning die Leopold III opvolgt, zal zeker de repercussie van de vergissingen van zijn vader gevoelen”, voorspelde de krant[210].
“De Kustbode” slaakte een grote zucht van verlichting omdat “aan de boord van de afgrond zelve het gezond verstand uiteindelijk de bovenhand haalde en dat koning Leopold eindelijk weer begrepen had dat een gebaar nodig was om te voorkomen dat ernstige wanordelijkheden tot burgeroorlog zouden overslaan”[211].
De regering-Duvieusart werd op 16 augustus 1950 vervangen door een nieuwe homogene C.V.P.-regering onder J. Pholien.
“Stuk voor stuk gaat het om mensen die weten wat zij willen en genoegzaam hun krachtdadigheid die wij zo zeer nodig hebben, betoonden. (…) Aan eerste minister Pholien hebben wij intussen een flinke kapitein die onverstoord zijn eigen weg zal gaan”[212], meende “De Zeewacht”.
Op 16 juli 1951 deed Leopold III uiteindelijk definitief afstand van de troon en werd zijn meerderjarig geworden zoon Boudewijn de Belgische monarch.
Journalist Dries Van Damme van “De Zeewacht” dankte koning Leopold III voor “Zijn wijs beleid, Zijn onverdroten toewijding, Zijn koene moed en Zijn edel gebaar van zelfverloochening voor Zijn zoon om de eendracht van alle Belgen rond de troon te herstellen”. Voor de nieuwe vorst werd gehoopt op een voorspoedig en langdurig bewind[213].
Op 18 juni 1951 had premier Pholien het ontslag van de regering ingediend, maar dat werd geweigerd door de koning. De regering-Pholien zette haar activiteiten dan ook verder, maar werd al snel geconfronteerd met een nieuwe moeilijkheid: het onderwijs.
Na de Tweede Wereldoorlog bevonden de vrije katholieke scholen zich in een moeilijk parket wegens de materiële problemen en verwachtten van de homogene C.V.P.-regering een oplossing. De situatie was als volgt: kinderen die naar het middelbaar Rijksonderwijs werden gezonden, konden gratis de lessen bijwonen. Ouders die hun kinderen naar het vrij katholiek middelbaar onderwijs zonden, waren verplicht schoolgeld te betalen omdat deze katholieke scholen weinig of niet werden gesubsidieerd[214].
In oktober 1948 reageerde “De Zeewacht” tegen deze situatie: “Het onderwijs in België is vrij … dat wil zeggen: iedereen mag scholen inrichten. Als die scholen het staatsprogramma en de staatsinspectie aanvaarden, worden zij plus minus door de Staat gesubsidieerd en zijn dus officieel erkende scholen”.
De krant wees erop dat ook vrije scholen officiële scholen waren en stelde de loge verantwoordelijk voor de hele kwestie: “Zij (= de loge) zullen het anders proberen. ‘Weg met de vrije scholen’ want ze weten … met de vrije christelijke school valt de Kerk”[215].
Op 8 juni 1950 was P. Harmel (C.V.P.) minister van Onderwijs geworden. Zijn politiek was erop gericht om enerzijds de ontplooiing van het officieel onderwijs in het algemeen en van het rijksonderwijs in het bijzonder af te remmen en anderzijds aan het vrij middelbaar onderwijs subsidies toe te kennen. Onmiddellijk werd een subsidie van 300 miljoen toegekend, wat tot betogingen leidde vanwege de verdedigers van het officieel onderwijs, die hun onderwijs benadeeld vonden[216].
“Voor Allen” riep de ouders op om hun kinderen naar de officiële scholen te sturen, waar “de kinderen tot goede staatsburgers opgevoed” zouden worden.
“De gemeentescholen, de Rijksmiddelbare scholen, de Athenea zijn alle scholen gesticht door de openbare besturen ten dienste van gans het volk. Het zijn de enige officiële scholen”[217].
“De Zeewacht” reageerde kort daarop en riep op om de kinderen naar vrije scholen te sturen, “waar ze de zekerheid hebben dat ze er een christelijke opvoeding zullen genieten”. Ouders die zo reageerden, handelden volgens de krant consequent met hun geweten: “ze zenden hun kinderen niet naar een ongodsdienstige of neutrale staatsschool of stadsschool omdat ze weten dat hun kinderen een ziel hebben”[218].
De regering-Pholien werd op 15 januari 1952 vervangen door een nieuwe homogene C.V.P.-regering onder de leiding van J. van Houtte.
“De nieuwe Eerste Minister Van Houtte is ongetwijfeld de rechte man op de rechte plaats”, beweerde “De Zeewacht”. “Wij stellen grote verwachtingen in hem. Het homogene kabinet Van Houtte staat voor een zware taak. Als het deze aanvat met daadkracht, is zijn succes echter verzekerd. In het bijzonder verwachten wij van Eerste Minister Van Houtte en zijn ploeg open ogen voor de kustproblemen”[219].
In de loop van 1952 werden door minister Harmel 14 wetsontwerpen bij de Wetgevende Kamers neergelegd en waren erop gericht om de absolute vrijheid van schoolkeuze voor elke huisvader, van welke gezindheid ook, te waarborgen. De minister wenste door invoering van belangrijke subsidiëringen voor het vrij middelbaar onderwijs te bekomen dat minder begoede ouders van het hoge schoolgeld zouden ontslagen worden en dat het lekenpersoneel op dezelfde basis zou vergoed worden als de leerkrachten van het rijksonderwijs[220].
10. DE PARLEMENTSVERKIEZINGEN VAN 11 APRIL 1954
10.1. Voorbeschouwingen.
De verkiezingscampagne in het voorjaar van 1954 was de eerste sedert de oorlog die voluit ging over programmapunten. Koningskwestie, epuratie en repressie verdwenen op de achtergrond. De inkorting van de legerdienst, de verhoging van de pensioenen en het onderwijsbeleid waren de centrale verkiezingsthema’s.
Aan de verkiezingen namen vijf partijen deel: de C.V.P., B.S.P., communisten, liberalen en de C.V.V. (Christelijke Vlaamse Volksunie). De Vlaamse Concentratie was na 1952 verdwenen wegens het uitblijven van verkiezingsresultaten en de opkomst van nieuwe partijpolitieke initiatieven. Een van die nieuwe initiatieven was de C.V.V., ontstaan in maart 1954. Zij was samengesteld uit vertegenwoordigers van het Boerenfront, van het Algemeen Christelijk Middenstandsverbond en restanten van de Vlaamse Concentratie[221].
De C.V.P. ging de verkiezingsstrijd in met de wetenschap dat het uiterst moeilijk zou zijn haar absolute meerderheid in de Kamer te behouden. Haar troef van 1950, de vereniging van alle koningsgezinden, kon ze niet meer uitspelen.
Opnieuw werd “De Zeewacht” ingeschakeld in de politieke strijd ten voordele van de C.V.P. De krant probeerde dan ook om de andere kandidaten in diskrediet te brengen: “Meer en meer wordt het de kiezers duidelijk dat socialisten en liberalen, die gisteren onbekwaam waren om, op het parlementair plan, een sterke en constructieve oppositie te voeren, thans even onbekwaam zijn om behoorlijk hun kandidatuur te stellen voor de regering van morgen”.
De C.V.P. werd natuurlijk geïdealiseerd: “Het staat hen [= de kiezers] voor de geest dat de C.V.P. aan het land regeringsstabiliteit, welvaart en sociale vrede heeft gebracht”[222].
De socialisten, die vier jaar lang in de oppositie hadden gezeteld, blaakten echter van zelfvertrouwen. Spaak en Van Acker lieten weten dat veel van wat de homogene C.V.P.-regering had doen goedkeuren, ongedaan zou worden gemaakt. De polemiek spitste zich toe op het onderwijsbeleid van minister Pierre Harmel. Hij zou het katholieke onderwijs mateloos bevoordeeld hebben, ten nadele van het officieel onderwijs. Ook het thema van de legerdienst bleek in Vlaanderen bijzonder populair te zijn. Bijna twee derde van de dienstplichtigen kwam immers uit het Vlaamse land[223].
In haar strijd tegen de liberalen wees “De Zeewacht” op de commotie rond de lokale liberale kandidaten: “Is het beter gesteld bij de liberalen? Hier zitten Adolphe en Pros zich in het haar en zijn op zoek naar de … echte blauwen. Pros maakt Adolf Van Glabbeke uit dat hij een soort miniatuur Hitler is en Adolf beweert van Pros dat hij een Hitler-aanbidder is”[224].
10.2. Uitslagen.
De C.V.P. bleek de grote verliezer van deze verkiezingen en verloor dertien Kamerzetels, vijf senatoren en de meerderheid in het Parlement. Socialisten en liberalen boekten vooruitgang.
“De Zeewacht” reageerde heel nuchter op deze nederlaag en noemde het een “natuurlijk verschijnsel in de loop der democratische instellingen in het algemeen: na de vloed van 1950, de ebbe van 1954 en de Indianendans van de socialisten en de liberalen, die nu victorie kraaien zal waarschijnlijk heel wat meer bescheiden zijn in 1958 of nog vroeger, wanneer de ‘constituante’ haar taak zal hebben volbracht””.
De liberalen waren volgens de krant gedoemd om “zoniet een chantage- dan toch een “satellietenrol te spelen” in de Belgische politiek[225].
In het arrondissement Veurne-Oostende-Diksmuide behaalden de socialisten voor de Kamer bijna 30%, de communisten kenden een duidelijke terugval en konden slechts op 0,86% van het kiezerskorps rekenen. Ook de C.V.P. kende een terugval en belandde voor het eerst na de oorlog onder 50%.
“De Zeewacht” had wel een terugval verwacht, maar niet in het arrondissement Veurne-Oostende-Diksmuide: “Algemeen werd aanvaard dat, indien er in de provincie West-Vlaanderen zetels zouden verloren gaan voor de C.V.P. in de Kamer, de arrondissementen Ieper en Brugge het eerst in aanmerking zouden komen voor dit zetelverlies”[226].
Voor de Kamer werden in het arrondissement Van Glabbeke (lib.), De Kinder en De Groote (B.S.P.), en de katholieken Goetghebeur en Develter aangeduid. Jan Piers, die 9288 voorkeurstemmen behaalde, werd niet verkozen. De liberalen kenden slechts een lichte vooruitgang. Ook de C.V.V. deed in het arrondissement gouden zaken en behaalde 2,64%[227]. Voor de Senaat werden Edebau (B.S.P.) en Sobry (C.V.P.) verkozen.
“De Zeewacht” was ervan overtuigd dat de voorbije C.V.P.-regering goed werk had geleverd en dat de socialisten en liberalen dit moeilijk zouden kunnen overtreffen: “Als wij de kiespraat van onze locale Dolf, Roger De Kinder, Henri Edebau e.a. moeten geloven, zijn wij op goede weg naar het Luilekkerland, want zij zullen beter moeten doen dan de C.V.P. Maar toch zullen zij alras tot de vaststelling komen dat er een merkelijk verschil bestaat tussen afbreken en opbouwen”[228].
10.3. Gevolgen.
Na de verkiezingen van 1954 kon alleen nog een coalitieregering over een parlementaire meerderheid beschikken. Na mislukte contacten tussen de B.S.P. en de C.V.P. werd op 22 april een linkse B.S.P.-Liberale regering gevormd onder de leiding van Achille Van Acker. De regering bestond uit 16 leden en haar anti-clericaal programma werd in de eerste plaats uitgevoerd door de socialist L. Collard, minister van Openbaar Onderwijs, en de liberaal A. Buisseret, minister van Koloniën. Het ministerie van Binnenlandse Zaken werd toevertrouwd aan de Socialist P. Vermeylen[229].
Adolf Van Glabbeke werd minister van Openbare Werken: “Hij beheerst aldus een sleutelpositie en de middelen waarover hij beschikt, dank aan de vrijgevigheid van zijn partijgenoot dhr. Liebaert, Minister van Financiën, zouden grotendeels moeten ten goede komen aan onze stad al ware het maar in verwezenlijking van hetgeen reeds vastgelegd werd door zijn C.V.P.-voorganger in de Regering”[230].
Het schoolprobleem, dat reeds tijdens de regering-Van Acker opflakkerde, kende een dramatische wending in september 1954 toen minister Collard 110 leraren uit het officieel onderwijs, die gediplomeerd waren van het vrij onderwijs, afzette. De regering ging daarna over tot een drastische inperking van de subsidies aan het vrij onderwijs.
Een reactie van de C.V.P. bleef niet uit en er werd een ‘Nationaal Comité voor Vrijheid en Democratie’ opgericht, samengesteld uit de C.V.P.-P.S.C.-leiders en de topfiguren van de zuilorganisaties en geleid door Th. Lefèvre. Twee indrukwekkende massabetogingen hadden plaats in de periode maart-juli 1955[231].
Ook “De Zeewacht” reageerde in maart op de kwestie: “Zolang de rampspoedige Wet Collard, die het land in een fatale tweedracht en haat tegen elkaar opstelt, niet gestemd is, blijft de beste hoop bestaan dat ons vrij onderwijs kan en zal gered worden”[232].
De wet werd uiteindelijk op 13 juni in de Kamer gestemd en op 21 juli gaf ook de Senaat de goedkeuring aan het document. Dit lokte heel wat tegenstand uit van de rechterzijde. Op 19 juni lieten “de tweederangsburgers – dank aan de Wet Collard – van West-Vlaanderen” hun tanden zien.
Volgens “De Zeewacht” waren ongeveer 40 à 50 000 betogers “met alle mogelijk vervoermiddelen naar Oostende gekomen, met de vastberaden wil het bewijs te leveren dat zij geen boerenpummels zijn, maar mensen die strijden voor hun recht en weten wat zij willen”[233].
Minister Collard mocht zich volgens “Voor Allen” niet laten afschrikken door een manifestatie van klerikale zijde: “Laten we bijgevolg de klerikale honden blaffen; maar dragen we er ondertussen goed zorg voor dat de karavaan van de aanhangers en verdedigers van het officieel onderwijs ongestoord voorbijtrekt”[234].
Het Belgische episcopaat was ondertussen niet bij de pakken blijven zitten en had de organisatie ‘School en Gezin’ in het leven geroepen, die belangrijke fondsen inzamelde ter ondersteuning van het vrij onderwijs. Na de stemming van de Wet-Collard bleef de schoolstrijd onverminderd voortwoekeren[235].
12. DE PARLEMENTSVERKIEZINGEN VAN 1 JUNI 1958
12.1. Voorbeschouwingen.
De verkiezing van 1 juni 1958 was in vele opzichten merkwaardig te noemen. De ‘linkse’ regering van socialisten en liberalen had haar vier jaar volbracht, hoewel ze heftig bestookt werd door het christelijke bevolkingsgedeelte. De verkiezingen stonden volledig in het teken van het schoolprobleem.
De communisten kwamen de ‘linkse’ regering te hulp door in de vier Vlaamse provincies geen eigen lijsten in te dienen en gaf haar kiezers de raad om voor de B.S.P. te stemmen. De C.V.P. pakte naast de schoolkwestie ook uit met een ‘sleutelplan van economische voorspoed’. Dit sleutelplan werd gepersonaliseerd door G. Eyskens[236].
“De Zeewacht” nam in aanloop naar de verkiezingen vooral de socialisten onder vuur, en probeerde tegelijk propaganda voor de C.V.P. te voeren: “De Socialisten, in ’t algemeen, beloven niets … Ze geven ook niets, maar nemen alles als naar gewoonte. (…) De verstandige arbeiders zullen heel eenvoudig lijst nr. 1 laten wegvallen en een kijk nemen op de lijst nr. 2, van de Christelijke Volkspartij, waarvan mag gezegd dat zij geen afbrekende demagogie doet en de kerk in ’t midden van ’t dorp laat”[237].
De krant richtte zich ook tot de middenstanders, werklieden en ‘onafhankelijken’: “Voor de C.V.P. stemmen geeft U een waarborg van wijs beleid en verdraagzaamheid, waarborg die de andere partijen, zij het de liberale niet kan geven, zij het de socialistische, niet wil geven”[238].
De Volksunie was in 1954 opgericht als Vlaams-nationalistische partij en nam deel aan de verkiezingen van 1958.
“De Zeewacht” begreep niet wat deze partij op nationaal vlak kwam zoeken: “Deze hypernationalisten, in een tijd waar werelddelen nauw contact zoeken, lijken ons een beetje als een handvol troglodyten die zich, in hun spelonk, achter een rieten gordijn schuilen om de rijzende zon van de lang verwachte wereldvrede te negeren”[239].
Ook de liberalen werden niet gespaard en de partij werd verweten voor haar beperkte inspiratie: “Gebonden aan de Socialistische Krachtwagen hobbert en dobbert sedert vier lange jaren de Liberale aanhangwagen. Door wat is hij er aangehaakt? Alleen door het antiklerikalisme. Noch op sociaal, noch op financieel en nog wel het minst op ideologisch gebied hebben de Liberalen met de Socialisten niet de minste geestesgemeenschap”[240].
12.2. Uitslagen.
De C.V.P. kwam als grote winnaar uit de verkiezingen tevoorschijn. Ze won acht Kamerzetels en behaalde er 104, drie te weinig voor de volstrekte meerderheid. Die haalde ze wel in de Senaat. De socialisten leden een gevoelige verlies en het aantal Kamerzetels zakte van 86 naar 84. De liberalen vielen terug tot 21 verkozen leden. Bij de Volksunie was de ontgoocheling groot. De partij leed ondanks haar vernieuwingsinspanningen een verlies van 10 000 stemmen[241]. In het arrondissement Veurne-Oostende-Diksmuide werden Marcel Sobry (10 110 stemmen) en Jacques Van Buggenhout (9 429 stemmen) door de C.V.P. afgevaardigd voor de Senaat.
“De zegepraal van de Christelijke Volkspartij” was voor “De Zeewacht” het bewijs dat “de Belgische democratie, die haar volle rijpheid heeft, niet te vinden is voor onverdraagzaamheid en zelfgenoegzaamheid zoals deze die, vier jaar lang, door de Van Ackers, Busets en tutti quanti, aan de dag werd gelegd”[242].
Daags na de verkiezing bood de regering Van Acker haar ontslag bij de koning aan. De nieuwe regering stond volgens “De Zeewacht” voor een zware taak: “Het land heeft zondag klaarblijkend verduidelijkt dat het geen vertrouwen meer heeft in de vorige formatie, waarvan de Socialisten het afgesloofde paard waren en de Liberalen het zieltogende ros”[243].
De krant maakte de lezer duidelijk hoe de nieuwe parlementaire toestand tot ontwikkeling was gekomen: “Grotendeels, natuurlijk, door de aanwinst van duizenden en duizenden stemmen uitgaande van de opkomende generatie, die het Marxistisch negativisme genomen heeft voor het weinige dat het is, op menselijk en economisch vlak, ten overstaan van een machtig rijzende Christelijke Volkspartij … maar ook door de gewetensscheuring van talloze liberalen die het radikaal beu waren hun partij verder te zien minimiseren als het misprezen schoothondje van de Socialisten”[244].
12.3. Gevolgen.
De koning belastte C.V.P.-staatsminister A. de Schrijver met een informatie-opdracht. Drie dagen later werd G. Eyskens als formateur aangesteld. Eyskens kwam op 23 juni 1958 naar buiten met een homogene C.V.P.-regering, die enkel in de Senaat over de meerderheid beschikte. In de Kamer kreeg deze minderheidsregering toch het vertrouwen doordat de V.U. en twee liberalen (Van Glabbeke en Lahaye) met de C.V.P. meestemde[245].
Voor “De Zeewacht” reageerde Van Glabbeke “konsekwent met de wil van de kiezers” om zo het behoud van een C.V.P.-minderheidsregering mogelijk te maken. Nog volgens de krant hadden de heren Van Glabbeke en Lahaye “tijdig begrepen dat het lot van de parlementaire democratie in ’t gedrang staat”[246].
Na de gemeenteraadsverkiezingen van 12 oktober opteerde de C.V.P. voor een coalitieregering met de liberalen[247]. Aan de linkerzijde van de B.S.P.-P.S.B. groeide verzet tegen het samengaan met de liberalen en in vakbondskringen waren aanzetten tot ‘travaillisme’ te bespeuren. De liberalen van hun kant waren bereid met de katholieken te regeren, maar zonder een schoolvrede was dit onmogelijk. Toen het ‘Schoolpact’ op 6 november 1958 werd goedgekeurd, kwam meteen de nieuwe C.V.P.-liberale regering tot actie[248].
“Wij hebben kunnen lezen”, reageerde “De Zeewacht” op het Schoolpact, “dat er door C.V.P. met Liberalen – op officieuse of officiële wijze – en met de Socialisten onderhandeld werd en wij mochten ook vernemen, in vage termen, dat er besloten werd samen te werken met de Socialisten omdat deze veel meer aanboden dan de Liberalen deden. Ons goed en men zou van C.V.P.-zijde wel dom moeten zijn zulks van de hand te slaan”[249].
13. DE CONGO-CRISIS EN DE ‘EENHEIDSWET’.
13.1. De Congo-crisis.
De regering startte in een betrekkelijk serene sfeer, maar werd snel geconfronteerd met de Congo-crisis. Deze crisis vond haar oorsprong in de Tweede Wereldoorlog, maar kwam in het midden van de jaren ’50 in een stroomversnelling toen Kasavubu voorzitter werd van de Abako (Alliance des Bakongo). Kasavubu eiste eerst autonomie en sedert 1958 onafhankelijkheid voor de Belgische kolonie.
“De Zeewacht” noemde het “tragische gebeurtenissen” en wees erop dat de “welvarende en gezonde kolonie” die Leopold II ervan had gemaakt, “ons heden tot een gewetensonderzoek” verplichte. Volgens de krant lag de oorzaak bij de vorige regering toen minister Buisseret (lib.) “een virus van twist heeft ingespuit in de Kongolese samenleving waardoor de atmosfeer zich deterioriseerde”[250].
Wat kon aan voormalig minister Buisseret nu verweten worden? De liberale minister had middelbare scholen toegankelijk gemaakt voor de zwarte bevolking, waardoor ondergeschikte functies in de administratie aan ‘geëvolueerden’ konden worden toevertrouwd.
‘Minister van Belgisch-Congo en Ruanda-Urundi’ Van Hemelrijck (C.V.P.) wilde op korte termijn zelfbestuur voor de zwarte bevolking voorbereiden. Van Hemelrijck werd te progressief bevonden en moest ontslag nemen. Hij werd opgevolgd door partijgenoot De Schrijver. De omstandigheden dwongen de nieuwe minister ertoe de politiek van zijn voorganger in versneld tempo voort te zetten[251].
“De Zeewacht” was niet akkoord met de door de C.V.P. gevolgde politiek koers: “Wij kunnen [er] echter aan toevoegen dat de overgrote meerderheid der C.V.P.-kiezers èn haar Ministers èn de C.V.P.-leiding volledig afkeuren in de door haar gevolgde politiek en ze verder naar de bliksems verwensen”[252].
Op 30 juni 1960 werd de Belgische kolonie onafhankelijk. Eerste minister werd de eerder links gerichte Lumumba. “De Zeewacht” was ontevreden met deze evolutie en noemde Lumumba “een gewelddadig warhoofd (…) wiens grootste verdienste er ooit heeft in bestaan de Belgen straffeloos uit te moorden, hun vrouwen met cynisch welgevallen te laten verkrachten en het doodgewaande kannibalisme nieuwe kansen te hebben gegeven”[253].
13.2. De Eenheidswet.
Op 4 november 1960 werd in de Kamer de zgn. ‘Eenheidswet voor de economische expansie, de sociale vooruitgang en het financieel herstel’ door de regering neergelegd. In het ontwerp wilden de liberalen een verzwaring van de fiscale druk gepaard doen gaan met een bezuiniging op de overheidsuitgaven[254].
Volgens “De Zeewacht” lagen de gebeurtenissen in Congo aan de basis waardoor de ministers de “treurige taak” op zich namen nieuwe lasten te heffen: “Zoals we lieten uitschijnen stelt zij [= de ‘Eenheidswet’] voor de toekomst besparingen in ’t vooruitzicht maar voorziet nieuwe fiscale lasten voor het onmiddellijke”[255].
Het huwelijk van koning Boudewijn met Fabiola de Mora y Aragon kon op 15 december 1960 nog zonder wanklank verlopen, maar enkele dagen later namen de stakingen onder impuls van de Luikse socialistische vakbondsleider André Renard een aanvang. Gedurende vier volle weken werden de mijn- en staalbedrijven in geheel Wallonië lam gelegd, terwijl zich ook in de haven van Antwerpen moeilijkheden voordeden[256].
Een reactie in de pers bleef niet uit: “De socialisten hebben dus, als antwoord op het ontwerp van de Eenheidswet, stakingen uitgeroepen. Men kent onze opinie: wij zijn niet te vinden voor de Eenheidswet, maar dat betekent absoluut niet dat wij ons kunnen solidariseren met de stakingen die ’s lands ekonomie en financies nog dieper zullen neerdrukken”[257].
Voor “Voor Allen” waren de katholieken, en dan vooral eerste minister Eyskens, de grote boosdoeners. “Heren van de regering”, waarschuwde het socialistische weekblad, “ons volk zal niet dulden dat het tot de bedelstaf wordt gebracht omdat gij in de eerste plaats het groot-kapitalisme wilt dienen”[258].
Volgens de krant was de wet reeds lang voordien gepland: “De Eenheidswet is een samenvaagsel van ontwerpen, welke sedert tientallen jaren gereed lagen om uit te spelen tegen de economisch zwakken, zowel tegen de gepensioneerden, arbeiders als bedienden”[259].
“Men mag dan ook de ‘Eenheidswet’ noemen: het monster met de 7 koppen”, concludeerde de socialistische krant. “De eenheid onder de Belgen zal dit ontwerp niet brengen: omdat de regering de klok een halve eeuw terug wil zetten zal haar politiek in het land sociale beroeringen, verzet en botsingen verwekken”[260].
Ook Pros Vandenberghe reageerde met zijn “Het Nieuwsblad van de Kust” scherp op de stakingen. Hij had het echter vooral gemunt op de syndicale vertegenwoordigers: “Opgehitst door syndicale leiders zonder verantwoordelijkheidsgevoel zijn de arbeiders aan het staken gegaan en schrikken ze er niet voor terug sabotagedaden te verrichten die mensenlevens kunnen kosten!”. Maar ook de Waalse stakers werden op de korrel genomen: “Natuurlijk had de staking spoedig sukses in Wallonië, waar zelfs socialistische burgemeesters, die tot taak hebben orde en rust te bewaren, er niet voor terugschrikken de stakers tot wanordelijkheden aan te sporen”[261].
Op 23 januari was de staking voorbij en werd het werk, ook in Wallonië, hervat. “Eindelijk wat gezond verstand! Naar volledige werkhervatting in Vlaanderen!”, zuchtte “De Zeewacht” opgelucht. “Het uur van verstand was aangebroken en wij wensen van ganser harte dat Renard, de sluwe vos, van wiens feodale humanitaire gevoelens als werkgever men zou verwonderd staan, nu eens voorgoed zou beseffen dat men niet ongestraft moedwillig omspringt met de belangen van de arbeiders en bedienden”[262].
De socialistische stakingen hadden hun doel dus niet bereikt, maar zowel het land als de regering-Eyskens kwamen verzwakt uit de strijd[263]. Op 20 februari 1961 werd het parlement ontbonden en meteen drongen zich vervroegde verkiezingen op[264].
14. DE PARLEMENTSVERKIEZINGEN VAN 26 MAART 1961
14.1. Voorbeschouwingen.
De C.V.P. zette de kiesstrijd in met ononderbroken aanvallen op de socialisten die in de wintermaanden het land in een revolutionaire staking hadden gestort.
“De Zeewacht” werd opnieuw ingeschakeld in de C.V.P.-propaganda: “Waartoe Socialisten en Communisten in staat zijn heeft hun politieke staking bewezen: 9 doden, 17 dynamiteringen, in totaal 1 500 sabotagedaden, overvallen op openbare en private gebouwen enz. Ons volk zal dit voor goed blijven onthouden en er de nodige lessen uit trekken”[265]. “Wie voor de orde is”, zo concludeerde de krant, “moet dus schoon schip maken en de Socialisten opnieuw een oppositiekuur doen ondergaan die hen wellicht de wijsheid en betere manieren zal brengen”[266].
De communisten dienden in het arrondissement zelfs geen lijst in, maar riepen op om voor de linkse kandidaten op de B.S.P.-lijst te stemmen[267].
“De Zeewacht” riep de kiezer op zich niet te laten verleiden om kopstemmen te geven aan een of andere partij “omdat we ervan overtuigd zijn dat geen enkele lijst kandidaten voordraagt die honderd procent onze goedkeuring wegdragen. Dus moeten we gaan zoeken naar onze kandidaat waarvan we verwachten dat hij het minst van al besmet is door beroepspoliticisme”[268].
14.2. Uitslagen.
Tegen alle verwachtingen in wonnen de ‘stakingspartijen’ en werd de C.V.P. de grote verliezer van de verkiezingen. De Volksunie verdubbelde bijna haar stemmenaantal en na twaalf jaar stagnatie leek de doorbraak voor de partij geforceerd. De socialisten kregen vijf rechtstreeks verkozen senatoren bij. De communisten wonnen drie Kamerzetels. De liberalen boekten een lichte stemmenwinst, maar verloren een Kamerzetel[269].
“De Zeewacht” was onder de indruk van de opdoffer die de C.V.P. te beurt viel: “Het is onloochenbaar: de uitslagen van de verkiezingen zijn als een koud stortbad over de hoofden van onze partijdignitarissen neergedonderd. En alhoewel ze uiteraard niet al te gauw in de tong geknipt zijn, zijn ze er nu toch enkele uren sprakeloos van geweest en hebben zich ietwat wezenloos over de brokstukken van hun mooie illusies neergebogen”[270].
“Als we het dus aandachtig bekijken”, zo probeerde “De Zeewacht” de nederlaag te analyseren, “is de achteruitgang van de C.V.P. in hoofdzaak te wijten aan de onbeslistheid en tweeslachtigheid van de gevoerde C.V.P.-politiek, die gepoogd heeft zo weinig mensen en groepen in en buiten de partij tegen het hoofd te stoten en die, door voor iedereen te willen wel doen in feite voor niemand wel gedaan heeft”[271].
Voor het arrondissement werden voor de Kamer de katholieke kandidaten Piers, Claeys en Vandamme en voor de socialisten De Kinder en De Groote verkozen. Vooral Piers bleek met 14 596 voorkeurstemmen immens populair te zijn. Voor de Senaat werden Marcel Sobry (C.V.P.) en John Lauwereins (B.S.P.) afgevaardigd[272]. Wat opviel in het arrondissement was dat anders gestemd werd dan in de rest van het land.
“De Zeewacht” zocht de oorzaak hiervoor bij “de tomeloze ambitie van een zelfzeker arrivistje dat zichzelf reeds een tweede Van Glabbeke waande”. De krant wees hiermee op de liberale partijleider Raoul Bonnel die 3372 voorkeurstemmen wist te behalen, maar niet werd verkozen[273].
14.3. Gevolgen.
Toen de koning Pierre Harmel met een informatieopdracht belastte, onderhandelden christen-democratische en socialistische vertegenwoordigers over de verwachte verandering van bondgenootschap. Op 25 april was alles in kannen en kruiken. Theo Lefèvre werd de nieuwe eerste minister in de C.V.P.-B.S.P.-regering[274]. Premier Lefèvre verklaarde dat de regering een progressistische sociaal-economische politiek zou voeren en werk zou maken van de toenemende Vlaams-Waalse tegenstelling.
“De Zeewacht” stond niet geestdriftig tegenover de nieuwe regering en drukte dit in kleurrijke termen uit: “De geboorte van deze regering werkt dus allerminst geestdriftig. Het is niet het schone jongetje dat de enen gewenst hebben en niet het lieve meisje dat de andere gewenst hebben. Het is wel dat lelijke donder van een wicht waarvan de peters en meters alleen kunnen hopen dat het met opgroeien wat minder schabouwelijk zal worden en dat er toch nog een verdienstelijke telg zal kunnen uit voortspruiten”[275].
Op 8 oktober ’61 wijzigde de liberale partij zowel haar benaming als haar programma: “De eens roemrijke liberale partij, versleten door de jaren en door een verouderd programma, heeft het tijdelijke met het eeuwige verwisseld, (…) maar het is duidelijk dat de aanvoerders zullen pogen andersdenkenden, die vroeger afgeschrikt werden door de fanatieke papenfreterij van zekere liberale menners, in te schakelen”[276]. De hervormde P.V.V. (Partij voor Vrijheid en Vooruitgang) verloochende haar oud-anti-clericaal programma en trachtte de zgn. doorbraak te verwezenlijken op politieke stellingen: verdraagzaamheid op religieus en wijsgerig gebied, schoolvrede op basis van het schoolpact, behoud van de Belgische unitaire staat[277].
De volksunie bezorgde, na haar verkiezingsoverwinning, de katholieken heel wat schrik. De groei van het Vlaamsnationalisme en de activiteiten van de Vlaamse Volksbeweging verplichtten de Vlaamse vleugel van de C.V.P. om meer vooruitstrevende Vlaamse standpunten in te nemen. De actie van de Vlaamsgezinden concentreerde zich hoofdzakelijk op de afbakening van de taalgrens en van het tweetalig gebied Brussel. De regering-Lefèvre was van oordeel dat de taalkwestie dringend diende opgeruimd te worden en liet meteen drie wetten goedkeuren. De eerste bekrachtigde de afschaffing van de talentelling, de tweede wet maakte van Brussel een tweetalige hoofdstad, de derde wet regelde het taalregime van het onderwijs. De oplossing van de communautaire problemen bleef echter uit[278].
15. DE PARLEMENTSVERKIEZINGEN VAN 23 MEI 1965
15.1. Voorbeschouwingen.
De verkiezingsstrijd in de maanden april-mei ’65 verliep in een betrekkelijk kalme sfeer. De nieuwe liberale partij, de P.V.V., hoopte op electoraal succes onder de leiding van Omer Vanaudenhove. De partij voerde campagne onder het teken van de Belgische eenheid. De Volksunie diende zich aan als de enige Vlaamse formatie die geen toegevingen of compromissen moest aanvaarden. Zij viel de regering aan op haar taalpolitiek en kwam op voor federalisme. De C.V.P.-campagne werd gevoerd onder het motto ‘Samen, sterk en veilig’.
De campagne van de B.S.P. was vooral gericht naar de jongere en nieuwe kiezers. De regeringspartijen verdedigden nauwelijks het gevoerde beleid en er werd evenmin gepleit voor een voortzetting van de coalitie[279].
De oppositiepartijen hoopten volgens “De Zeewacht” “dat de dommelende kiezersmassa wel een oogje zal toepinken voor de gaten van zijn afvalligheid en tweedracht die het Vlaams-rechtse front ondermijnen en voor de tweeslachtigheid en het driedubbel Janusgezicht dat de P.V.V. belet het werkelijke aanschijn van een nationale partij te tonen”.
Ook de kerkelijke instanties kregen van de krant een ’compliment’: “De kerk doet in deze verkiezingsperiode wat zij inzake pure politiek steeds hoeft te doen: zij zwijgt!”[280].
15.2. Uitslagen.
De twee regeringspartijen, de C.V.P. en de B.S.P. leden een grote electorale nederlaag ten voordele van de P.V.V. en van de Volksunie in Vlaanderen. De C.V.P. verloor in de Kamer 19 zetels. In de Senaat verloor de C.V.P. slechts drie zetels van rechtstreeks gekozen senatoren. De B.S.P. kwam nog meer gehavend uit de strijd. Zij verloor in de Kamer 20 zetels en in de Senaat behaalde de partij nog 52 zetels. De grote overwinnaar was de P.V.V. die in de Kamer 48 zetels veroverde en in de Senaat een totaal van 40 zetels veroverde. Ook de Volksunie vermeerderde in aanzienlijke mate haar aanhang in Vlaanderen. In het arrondissement Veurne-Oostende-Diksmuide behaalde de P.V.V. met bijna 20% van de stemmen een zetel, net zoals de B.S.P. en de Volksunie. De C.V.P. behaalde twee zetels. Voor de Senaat was de C.V.P. de duidelijke sterkhouder: de partij behaalde twee van de drie beschikbare zetels. De B.S.P. rijfde het overblijvende zitje binnen[281]. De V.U. ging één zetel vooruit[282].
“De Zeewacht” was verrast door het resultaat van de verkiezingen: “Zelden werd de politieke konstellatie zo spektakulair overhoop gegooid als thans het geval is”. Volgens de krant lag de verrassing in het feit dat de socialisten, die “al het onheil” op de C.V.P. had willen schuiven, zelf door de kiezer werd gestraft.
Toch was het voor de krant duidelijk dat de C.V.P. niet langer het monopolie van het “Vlaamse zelfverweer” in handen had, maar deze met de Volksunie moest delen. De Volksunie was voor de krant “een nieuwe nationalistische partij die het stadium van scheurlijst ontgroeid is en nu werkelijk gewicht in de weegschaal kan gaan leggen”[283]. De C.V.P. moest lessen trekken uit de nederlaag; deed ze dit niet dan wachtte nog een grotere nederlaag: “Indien de C.V.P. niet bereid is een radikale en afgetekende koerswijziging te aanvaarden, zal zij in de komende jaren afbrokkelen tot een minder belangrijke partij die in dit land niet langer de eerste viool zal te spelen krijgen”[284].
15.3. Gevolgen.
Daags na de verkiezingen bood de regering-Lefèvre haar ontslag aan, dat door de Koning onmiddellijk werd aanvaard. Nadat minister van Staat, A. de Schrijver, tussen 1 en 17 juni 1965 een informatie-opdracht had vervuld, werd P. Harmel op 18 juni door de koning als formateur aangesteld. Harmel poogde aanvankelijk een drieledige regering tot stand te brengen, maar de B.S.P. was niet voor deze formule te vinden. Pas op 27 juli maakte premier Harmel bekend dat een C.V.P.-B.S.P.-coalitie was gevormd[285].
“De C.V.P. en de B.S.P. hebben zich uiteindelijk toch het ja-woord gegeven om voor een nieuwe periode samen in het schuitje te gaan”, reageerde “De Zeewacht” opgelucht.
Toch werd met enige scepsis gereageerd: “Bij een tweede huwelijk komen niet zoveel bloemen en sentimentele gelukwensen te pas. Het is de vrucht van nauwgezet en nuchter overleg en harde noodzaak en dus wachten we gelaten af wat het worden zal”[286].
Op 22 december 1965 maakte de regering-Harmel bekend dat de Limburgse mijnen in Zwartberg op 1 oktober 1966 definitief de deuren zouden sluiten. Er heerste grote verslagenheid en woede. Op 27 januari begon een spontane staking toen de ontslagbrieven uitgereikt werden. Enkele dagen later, op 31 januari nam het drama bloedige vormen aan, toen de stakers besloten de overige mijnen stil te leggen. In Winterslag raakten ze slaags met de rijkswacht, die gebruik maakte van vuurwapens. In Waterschei kwam het opnieuw tot een treffen, waarbij zelfs enkele doden vielen. Vanaf 7 februari keerde de rust terug[287].
Als gevolg van een breuk tussen de socialistische en niet-socialistische mutualiteiten ondernam de regering op 2 februari 1966 een verzoeningspoging, die werd toevertrouwd aan de ministers Segers (C.V.P.) en Brouhon (B.S.P.). Reeds op 4 februari werd duidelijk dat de poging mislukt was, waarop premier Harmel het ontslag van zijn regering aanbood.
“De Zeewacht” verweet de regering dat ze de problemen uit de weg ging in plaats van ze op te lossen: “Met het ontslag van Harmel naar aanleiding van een financieel-technische kwestie zaten we volop in de democratie op zijn rotst! Het was een politieke vlucht van onbekwame dagmelkers die wel mans genoeg zijn om zich met ministriële aureolen te omhullen, maar geen staatslieden genoeg om de problemen tot een oplossing te brengen”.
De Koning weigerde op 5 februari 1966 het ontslag te aanvaarden en verzocht de premier een nieuwe inspanning te doen om een oplossing te vinden.
“De Zeewacht” steunde in alle opzichten de tussenkomst van de koning en richtte zich ook rechtstreeks tot de vorst: “Bravo, Koning Boudewijn! Bravo voor zoveel krachtdadigheid en zoveel democratische verantwoordelijkheidszin”. Volgens de krant wilde de Koning op deze manier het “verroeste raderwerk van onze demokratie weer aan gang brengen”[288].
Op 11 februari ‘66 aanvaardde koning Boudewijn toch het ontslag van de regering-Harmel aangezien ze niet in staat bleek de problemen op te lossen.
Drie dagen later verzocht de koning de voorzitter van de P.V.V., O. Vanaudenhove, om een informatie-opdracht te aanvaarden. Toen deze weigerde, contacteerde de koning A. Van Acker, die de opdracht wel aanvaardde.
P. Segers (C.V.P.) werd met de formateursopdracht belast, maar hij slaagde er niet in deze tot een goed einde te volbrengen[289].
“De Zeewacht” was niet tevreden met de gang van zaken: “Wat we thans aan [het] beleven zijn is in elk geval politiek op zijn smalst. (…) De komedie druipt van hun lange televisiegezichten: politiek in mineur, misselijk spelletje voor onvolwassen arrivisten!”[290].
Op 2 maart werd P. Vanden Boeynants tot nieuwe formateur aangesteld en op 19 maart slaagde deze erin een C.V.P.-P.V.V.-coalitie tot stand te brengen.
De nieuwe regering droeg niet meteen de voorkeur weg van “De Zeewacht”, maar de krant was er ook niet tegen en stelde dat geduld moest uitgeoefend worden: “De ministerploeg is jong en heeft de naam dynamisch te zijn. (…) Die regering heeft natuurlijk ook wel een paar angels in de voet en het is best mogelijk dat het tamelijk vlug tot verzweringen komt”[291].
Het was in deze regering dat Jan Piers werd opgenomen als minister-staatssecretaris van Openbaar Ambt en Toerisme.
Een van die angels voor de nieuwe regering was het probleem Leuven. Tussen 1966 en 1969 stond deze kwestie volop in de politieke belangstelling. Als inrichtende macht van de in Leuven gevestigde Franstalige universiteit hadden de bisschoppen de oprichting van nieuwe instellingen aangekondigd in het Vlaams-Brabantse gebied tussen Brussel, Leuven en Waver. De Vlaamse Beweging verzette zich tegen deze politiek uit vrees dat deze expansie op lange termijn de verfransing van de streek met zich zou meebrengen[292].
“De Zeewacht” omschreef het probleem op bijna identiek dezelfde wijze: “Vlaanderen vreest via de unitaire universiteit te Leuven een nieuwe verschuiving in Noordelijke richting van de Brusselse olievlek”. De krant kon verstaan “dat de bisschoppen niet geneigd zijn tot overhaaste en lichtvaardige splitsing van een wereldberoemde universiteit die steeds een baken voor de universele Kristenheid is geweest en die zij als dusdanig ook in de toekomst willen bewaren”[293].
“De Zeewacht” schatte de hele kwestie nogal pessimistisch in: “De Leuvense tijdbom is ontploft met al de gevolgen van dien en ze zijn niet te onderschatten. (…) Onze unitaire staatsstrukturen komen in opspraak. Het regiem is ondermijnd. De Kerkelijke Overheid mist aan verantwoordelijkheidszin. Aan de Leuvense problematiek en in extenso aan de Vlaams-Waals-Brusselse tegenstellingen is er één oplossing: een pragmatische. En deze is slechts te bereiken zo de drie nationale partijen B.S.P.-C.V.P.-P.V.V. eerst bij zichzelf en voor zichzelf een eerlijk standpunt bepalen”[294].
Op 6 februari 1968 had onder grote belangstelling in de Kamer de interpellatie-Verroken plaats. Verroken wilde een duidelijk antwoord op het vraagstuk-Leuven. Ook in “De Zeewacht” werd op zoek gegaan naar de verantwoordelijken: “Met goed recht kan men het afkeuren en betreuren, maar terzelfdertijd dient dan gezocht naar de verantwoordelijkheid van hen die de etterbuil tot uitbarsting geprikkeld hebben. En dat is ongetwijfeld Professor De Visscher en zijn Leuven-Frans die op een verblinde, onrealistische en zelfs dwaze manier een ekspansieplan in de arena hebben geworpen dat de klok achteruit zet”[295].
De regeringsverklaring op 7 februari 1968 schonk geen voldoening aan de acht Vlaamse C.V.P.-ministers, die hun ontslag aanboden. De regering Vanden Boeynants-De Clercq bood daarop haar ontslag aan.
“De Zeewacht” was ontgoocheld over de val van een regering “die ontegensprekelijk met verregaande moed en dynamisme flink werk opleverde”[296].
Ook de Vlaamse C.V.P. had volgens de krant een verdienstelijke strijd geleverd: “De Vlaamse C.V.P. heeft dan toch deze verdienste dat zij begrepen heeft dat nu geen uitstel noch kompromissen meer mogelijk zijn, dat de etterbuil overrijp is en voor altijd …”.
Voor de krant heiligde het doel echter de middelen en er werd een oplossing voor het probleem gevraagd: “Moeten daarop verkiezingen komen, tot daar aan toe! … Moet de C.V.P. erdoor scheuren, tot daar aan toe! … Moet er politiek kleerscheuren van komen … tot daar aan toe! Maar er moet schoon schip gemaakt worden in het Belgies huishouden”[297].
P. Segers mocht opnieuw proberen de brokken te lijmen en werd belast met een informatie-opdracht. Maar opnieuw slaagde hij er niet in een nieuwe regering tot stand te brengen. Uiteindelijk werd besloten vervroegde verkiezingen in te richten[298].
17. DE PARLEMENTSVERKIEZINGEN VAN 31 MAART 1968
17.1. Voorbeschouwingen.
De vervroegde verkiezingen van 31 maart werden gehouden in een defaitistische sfeer: het land zou uiteenvallen. De publieke opinie geloofde niet dat er nog een nationale regering kon worden gevormd[299].
Ook in “De Zeewacht” werd gesproken van een decentralisatie van België, waarbinnen de verschillende volksgemeenschappen “elk hun eigen erwtjes moeten doppen”. “Enkele dagen scheiden ons van de verkiezingen. In feite is het een referendum!”, was de mening van “De Zeewacht”. “En de keuze waarvoor wij geplaatst worden is: Unitarisme of Federalisme”.
De krant vreesde dat binnen een federaal België vooral de economie het slachtoffer zou worden: “Gans de Belgische ekonomie is onvermijdelijken samenwerking aangewezen, aangezien de in al die jaren ekonomisch uitgegroeide strukturen van het land”[300].
C.V.P. en P.S.C. namen afstand van elkaar. De Vlaamse C.V.P. richtte zich op de overheveling van Leuven-Frans naar Wallonië en voor het behoud van de tweetalige Brusselse agglomeratie binnen zijn 19 gemeenten. Aftredend premier Vanden Boeynants trok in Brussel naar de kiezer met een kartellijst waarop zowel C.V.P.- als P.S.C.-Kamerleden voorkwamen. Bij de P.V.V. werd de figuur van Vanaudenhove volop uitgespeeld. De partij, dat zich buiten de communautaire problematiek had gehouden, ging door als verdedigster van de ‘Belgische eenheid’. Ook voor de B.S.P. hadden de Vlaams-Waalse tegenstellingen gevolgen. De Vlaamse B.S.P.-kandidaten dienden een afzonderlijke Vlaamse socialistische lijst in, deze van de ‘Rode Leeuwen’[301].
17.2. Uitslagen.
De parlementsverkiezingen bevestigden de doorbraak van de taalpartijen ten nadele van de traditionele partijen. De verscheurde C.V.P.-P.S.C. leed de grootste verliezen: de C.V.P. verloor in Vlaanderen 6 Kamerzetels. Alleen in Brussel boekte de kartellijst van Vanden Boeynants een belangrijke winst. De B.S.P. boekte een lichte vooruitgang in Vlaanderen en kon er haar 27 zetels behouden.
“De Zeewacht” had echter een beter resultaat verwacht van de P.V.V.: “Lag de vooruitgang van de V.U. in de algemene lijn der verwachtingen, de voorspelde ‘rush’ van de P.V.V. bleef achterwege”.
De P.V.V. had gehoopt minstens een tiental zetels bij te winnen, maar keerde van een kale reis terug. In Vlaanderen moest de partij een zetel inleveren. De grote overwinnaar in Vlaanderen was de Volksunie onder de leiding van Frans van der Elst: de partij won 8 zetels bij in de Kamer. Bij de kleinere oppositiepartijen leden alleen de communisten verlies.
In het arrondissement Veurne-Oostende-Diksmuide behaalde de C.V.P. 33,74 % van de stemmen en veroverde een Kamerzetel, die opgevuld werd door Dries Claeys met 12 604 voorkeurstemmen. Ook Lootens (V.U.) en Holvoet (P.V.V.) verzekerden zich van een Kamerzetel. De B.S.P. kon twee vertegenwoordigers naar de Kamer zenden: Lauwereins en Degroote. De 2 te behalen zetels voor de Senaat werden keurig gedeeld tussen Piers (C.V.P.) en Miroir (B.S.P.). Piers wist maar liefst 22 068 voorkeurstemmen te behalen.
17.3. Gevolgen.
Na de val van de regering Vanden Boeynants-De Clercq duurde het een hele tijd vooraleer het land een nieuwe regering kreeg. Na een informatie-opdracht van minister d’Alcantara ontving Leo Collard, voorzitter van de B.S.P., een formateursopdracht van de koning, maar zag hiervan af na vruchteloze onderhandelingen.
“De Zeewacht” was een overtuigd voorstander van de vorming van een tripartite “om het schip weer vlot te krijgen en het ook voor de toekomst wind in de zeilen te geven”.
De tripartite moest een welbeperkte opdracht krijgen en voor korte duur gelden. Maar toen begon “de smalle politiek”. De socialisten waren volgens de krant vanaf het begin gekant tegen de tripartite-formule. “Al wisten we wel waarom”, voegde “De Zeewacht” daar fijntjes aan toe: “de sosialisten (sic) kregen zelfs na een oppositiekuur die hen zetelwinst moest opleveren een klap van belang en vrezen nu dat het te vroeg is voor een regeringsverantwoordelijkheid, zeker in een politieke drie-eenheid waarin zij zich onvoldoende zouden kunnen laten gelden”[302].
Op 7 mei richtte de koning zich tot de ontslagen premier Vanden Boeynants. Hierop reageerde “De Zeewacht” tevreden: “Intussen speelt de C.V.P., die tot nog toe in deze naverkiezingstijd volkomen konsekwent en kordaat gebleken is, haar hoofdtroef uit: opnieuw wordt Vanden Boeynants, die zich al die tijd opvallend op de achtergrond heeft gehouden, naar voren geschoven met de kennelijke bedoeling nu kort spel te maken met de zaak (…) Zo’n formateur is voor het land in elk geval interessanter dan een Collard die van meetaf wilde mislukken![303]
Maar ook Vanden Boeynants slaagde niet in zijn opdracht en trok zich op 12 juni terug. G. Eyskens werd daarop door de koning benoemd tot eerste-minister van de nog te vormen regeringsploeg.
Op 17 juni 1968 kwam een regering met 29 ministers uit de bus: “Het is een regering geworden met duidelijke federalistiese inslag. Een dure regering dus met ettelijke ontdubbelingen die het ministertal tot 29 deed uitzwellen”[304]. Zij bestond uit 16 C.V.P.’ers en 13 B.S.P.’ers.
In januari-februari 1970 had het land af te rekenen met een van de meest ernstige wilde stakingen uit zijn geschiedenis. Op 5 januari ’70 brak in het Limburgse steenkoolbekken een staking uit, die niet werd erkend door de vakbonden.
Volgens “De Zeewacht” waren de mijnwerkers de slachtoffers “èn van de gesubsidieerde mijnbazen èn van de syndikaten die het sluiten van mijnen steeds in de weg stonden omdat de regering in gebreke bleef inzake rekonversie”[305].
Toen er niet onmiddellijk een oplossing voor het probleem te vinden was, werd ook de reactie van de krant harder. De krant noemde de golf van wilde stakingen een “ziekteverschijnsel, een koortsaanduider waarmee zeker rekening dient gehouden”[306]. Pas tegen maart was de rust er volledig teruggekeerd.
Op 24 september 1971 werd op verzoek van de regering het parlement door de koning ontbonden zonder dat daartoe de noodzaak bestond. De regering bleef trouwens in functie. Zij beweerde tot deze maatregel te zijn overgegaan, omdat reeds een pre-electorale sfeer met het oog op de verkiezingen van 1972 bestond en dat deze sfeer niet gunstig was voor de oplossing van een aantal nijpende problemen, die een stabiele regering vereisten.
“Het naar huis sturen van het parlement zonder dat de regering aftreedt is een wel ongewone procedure. (…) In feite is het zoiets als aan de noodrem trekken in een eerder uitzonderlijke situatie”[307], meende “De Zeewacht”.
18. DE PARLEMENTSVERKIEZINGEN VAN 7 NOVEMBER 1971
18.1. Voorbeschouwingen.
De meeste partijen waren niet voorbereid op de verkiezingscampagne. De tricolore partijen van 1965 kregen te kampen met innerlijke verdeeldheid. De liberalen vielen in Brussel uiteen in drie elkaar bekampende partijtjes: het P.L.P., dat aanleunde bij het Franstalige F.D.F., een gematigd kartel van Vlamingen en Franstaligen en een dissidente lijst Mundeleer.
Voor “De Zeewacht” bestond het F.D.F. uit een “bonte mengeling van ambitieuze advokaatjes, reaktionairen, kommercantjes, gauchisten en zelfs kommunisten”[308].
Ook de socialisten konden de eenheid niet herstellen: zij kwamen op met een lijst-Simonet en een lijst Rode Leeuwen. De campagne verliep zonder veel animo[309]. De liberale Kamerlijst voor het arrondissement Veurne-Oostende-Diksmuide werd aangevoerd door senator Holvoet. Voor de Senaat opteerden de liberalen ervoor oud-volksvertegenwoordiger Quaghebeur als lijsttrekker aan te stellen[310].
18.2. Uitslagen.
De politieke spanningen rond het communautaire vraagstuk bleken bij de kiezers nog steeds de doorslag te geven. De drie nationale partijen boekten verder stemmenverlies. In Vlaanderen boekte de C.V.P. licht verlies en verloor twee Kamerzetels, de P.V.V. won één zetel en de Vlaamse socialisten bleven status quo. De Volksunie wist één Kamerzetel meer te behalen dan in 1968 en had er nu 21.
“Ons land heeft nog nooit zo gestemd”, aldus “De Zeewacht”, “Vlaanderen hield zich aan een status-quo, Wallonië stemde in uitgesproken federalistische richting en Brussel stemde emotioneel”[311].
In het arrondissement Veurne-Oostende-Diksmuide behaalde de C.V.P. twee Kamerzetels; Dries Claeys bleef zijn zitje behouden, terwijl ook Markey zijn opwachting maakte. De B.S.P. moest een zetel inleveren, maar had met de aanwezigheid van A. Laridon wel een grote persoonlijkheid binnen de Kamer. Voor de V.U. en de P.V.V. waren zetels weggelegd voor respectievelijk Lootens en Holvoet.
Volgens “De Zeewacht” realiseerde Jaak Vandemeulebroucke één der meest opvallende resultaten van de verkiezingen, waardoor hij in één sprong de 14e man in het arrondissement werd. Voor de senaat zetelden, net zoals in 1968, Piers (C.V.P.) en Miroir (B.S.P.). Piers moest zich dit keer tevreden stellen met 17 847 stemmen, wat een verlies inhield van bijna 5 000 voorkeurstemmen[312].
“De Zeewacht” meende dat de C.V.P.-B.S.P. coalitie zou verdergezet worden: “Er is door de schromelijke nederlaag van de liberalen en de onvoldoende doorbraak van de federalistische partijen geen andere mogelijkheid dan een voortgezette C.V.P.-B.S.P. koalitie. Maar ook die koalitie is ziek, doodziek zelfs door de innerlijke verscheurdheid van de twee grote partijen”[313].
De krant was echter niet tevreden over de nieuwe rooms-rode regering, vooral omdat de kustbelangen over het hoofd werden gezien: “Nee, de kuststreek heeft allerminst de regeringsinspraak die zij verdient: het toerisme, de havens nààst Zeebrugge, de zeevisserij, de Westhoek, de Zeemacht, de Oostendse luchthaven. Nu hangen we hiervoor af van een welbepaalde good-will die vaak met ongunstige ogen opkijkt naar de enorme expansie van onze kuststreek”.
Jan Piers, de toenmalige minister-staatssecretaris van Openbaar Ambt en Toerisme, werd door de krant naar voor geschoven als de ideale figuur om de kustbelangen te verdedigen[314].
18.3. Gevolgen.
Na de val van de regering Eyskens-Cools (II) op 22 november 1972 werd Jos de Saegher door de koning met een speciale informatie-opdracht belast. Ondanks alles was “De Zeewacht” ontgoocheld over de val van de regering en noemde Eyskens “de taaiste minister-president uit onze geschiedenis”. Hij was volgens de krant “gestruikeld over de volstrekte onwil van de unitaire Belgische politici om van het nieuwe België een leefbaar land te maken”[315].
“De Zeewacht” voorspelde dat de nieuwe regering er een zou worden “met veel staatssekretarissen voor het apart behandelen van de regio-belangen en met een regeringsprogramma dat de uitbouw van het nieuwe België moet mogelijk maken”[316].
De informateur verklaarde op 8 december zijn opdracht voor vervuld. Enkele dagen later werd E. Leburton, co-president van de B.S.P., aangesteld als formateur. De formateur onderhandelde in de richting van een driepartijenregering. Na lange onderhandelingen werd tussen de drie partijen in de nacht van 13 op 14 januari 1973 een akkoord bereikt over de communautaire problemen, terwijl het compromis inzake de herziening van het Schoolpact in de nacht van 16 op 17 januari 1973 tot stand kwam. Op 25 januari kon Leburton zijn 22 ministers en 14 staatssecretarissen bekend maken[317].
“De Zeewacht” noemde de regering-Leburton een “verruimde regering” omdat “men heel goed weet dat een multipartite een bouillabaisse van tegenstellingen is, die ofwel voortijdig toch weer uit elkaar moet spatten, ofwel een geparalyseerd sukkelwichtje is dat zich voortdurend en aan alles het zere hoofd stoot”[318].
De regering-Leburton werd door de krant omschreven als een “ongewenste baby”. Maar toch bleef de politieke abortus uit: volgens de krant een bewijs dat “men in het putteke van zijn hart nog altijd hoopt dat het kreupele wicht toch nog een gelukkig leven kan kennen en ergens dienstbaar kan zijn aan de politieke maatschappij”[319].
Begin april ’73 ontstond er ernstige onenigheid in de schoot van de regering, toen uit het Belgisch Staatsblad van 31 maart bleek dat op 12 maart een Belgisch-Iraanse maatschappij onder de benaming IBRAMCO[320] was opgericht met het oog op de oprichting van een petroleumraffinaderij te Ternaaien. Kort daarop werden twee socialistische ministers, E. Anseele en A. Dubois, in opspraak gebracht naar aanleiding van corruptie bij de Regie van Telegraaf en Telefoon. Deze problemen veroorzaakten spanningen tussen de regeringspartners.
“Dat een minister nu al tien jaar lang het geknoei van hogere R.T.T.-ambtenaren met zijn verdoezelend gezag dekt, is bepaald erg”, reageerde “De Zeewacht” op het corruptieschandaal.
De krant had vooral kritiek op minister E. Anseele en vroeg om zijn ontslag: “Het lijkt ons in elk geval voldoende om stante pede het ontslag te eisen van deze minister”[321]. De krant eindigde met een morele les aan het adres van de minister: “Het misbruik van politieke macht om vriendjes te bevoordeligen en zo ook rechtstreeks of onrechtstreeks zichzelf te bevoordeligen is je reinste korruptie”[322].
De socialisten namen ontslag uit de regering zodat premier Leburton op 19 januari 1974 het ontslag van de volledige regeringsploeg aan de koning aanbood.
Het was reeds duidelijk dat “De Zeewacht” de regering-Leburton niet gunstig gezind was.
Volgens “De Zeewacht” was Leburton “roemloos over zijn stokpaardje gestruikeld: bij gebrek aan andere reëelle verwezenlijkingen tijdens het jaar dat hij dit land aan het lijntje heeft weten te houden had hij zijn politiek lot verbonden aan de vestiging van een staatsraffinaderij in zijn eigen Luiks gewest”.
De krant legde de oorzaak van de IBRAMCO-kwestie bij Leburton en noemde hem een “onderhuidse arrangeur, de potelaar en bedisselaar, de coulissenknoeier en de susser”. “De Zeewacht” hoopte dat er snelle nieuwe verkiezingen zouden georganiseerd worden[323].
Toen duidelijk werd dat er op nieuwe parlementaire verkiezingen werd afgestevend, verklaarde de krant in februari ’74 “in vrijwillige politieke retraite” te gaan.
“De Zeewacht” verduidelijkte wat ze hiermee wilde bedoelen: “Dat wil zeggen dat we na vandaag onze laatste kommentaar over de nationale politiek geschreven hebben en dit pas zullen hervatten na de verkiezingen”.
De krant gaf voor deze beslissing als reden dat de eigen mening van “De Zeewacht” over de Belgische nationale politiek soms botste met dat van de lezers. Om de lezers niet op stang te jagen werd beslist om ruimte open te laten voor de verschillende politieke partijen[324].
19. DE PARLEMENTSVERKIEZINGEN VAN 10 MAART 1974
19.1. Voorbeschouwingen.
Heel wat politieke prominenten, zoals A. Van Acker, G. Eyskens, O. Vanaudenhove, enz. stelden hun kandidatuur niet meer voor de parlementsverkiezingen van maart 1974.
“De Zeewacht” riep op om niet op de kop van een lijst te stemmen: “Hierbij dienen we te beseffen dat een kopstem een domme stem is: het is de stem van de politiek onmondig, de weinig kritische en de blind-traditionele kiezer”.
Hoe moest de kiezer dan wel stemmen? Door een bolletje te kleuren naast de kandidaat van de eigen keuze omdat “hij het best uw visie over ’s lands beheer zal vertolken en in daden omzetten”[325].
19.2. Uitslagen.
De C.V.P. boekte een stemmenwinst van 2,29%, de B.S.P. kende een lichte achteruitgang.
“De Zeewacht” analyseerde het als volgt: “Het sukses van de C.V.P. en de duidelijke afkeuring van de B.S.P. duidt op een doordachte reaktie van het kiezerskorps tegenover de libertijnse vrijbuiterij waaraan vooral de socialisten zich zo brutaal gezondigd hebben”[326].
De verkiezingsuitslagen in het arrondissement Veurne-Oostende-Diksmuide gaven voor “De Zeewacht” het beeld van een “uiteengespatte zeepbel”: “Die zeepbel is dan het niet meer opgekomen trio Piers-Verstelle-Belaen dat nu volkomen ten nadele van de C.V.P. over de andere partijen werd verstrooid”. Hierdoor moest de C.V.P. volgens “De Zeewacht” stemmen inleveren aan de andere partijen[327]. De C.V.P. behaalde in het arrondissement een zetel voor de Kamer en een voor de Senaat. Vooral de P.V.V. boekte vooruitgang door “de persoonlijke campagne die door haar kandidaten werd gevoerd”.
19.3. Gevolgen.
Na de verkiezingen, die voor de C.V.P. en voor LeoTindemans zeer gunstig waren uitgevallen, was het voor iedereen duidelijk dat Tindemans als formateur zou aangewezen worden. Dit gebeurde dan ook op 21 maart. De onderhandelingen verliepen niet zonder moeilijkheden. Aangezien de formateur met de C.V.P. en de liberalen slechts een minderheidsregering kon tot stand brengen, verkoos hij verder te onderhandelen met de B.S.P. om een meerderheidsregering te vormen. Op 11 april ’74 sprongen de onderhandelingen met de B.S.P. af[328].
“De Zeewacht” was niet ontevreden dat er een coalitie zou gevormd worden zonder socialisten: “Met eindeloos geduld en met een bewonderenswaardig respekt voor het parlementair spel waagt Tindemans zich met een minderheidsregering in zee die warempel de steun beloofd is van de federalistische partijen. Het is dus toch mogelijk te regeren zonder de socialisten, die het met hun arrogantie en korrupt beleid de meerderheid al te zeer op de heupen gaf”. Toch bleef de krant realistisch genoeg om te beseffen dat een minderheidsregering “een glibberig ding” was “dat heel onverwachts verrassende richtingen kan uitschieten”[329].
Op 19 april had een eerste gesprek plaats tussen de C.V.P, de liberalen en de communautaire partijen, de Volksunie, het R.W. en het F.D.F. Een week later legde een minderheidsregering de grondwettelijke eed af. Zij bestond uit 19 ministers en 6 staatssecretarissen. Op 11 juni 1974 werd de regering verruimd waardoor ook het Rassemblement Wallon (R.W.) tot de regering toetrad.
“De Zeewacht” meende dat op die manier de economische crisis kon aangepakt worden: “Met die versterkte regering kan hij [= Tindemans] dan op zijn manier de uit de hand lopende inflatie te lijf”[330]. De krant bleef haar steun aan Tindemans betuigen, ondanks de toenadering tot het R.W.: “Wel is hij een toonbeeld geweest van eindeloze lankmoedigheid en geduld, maar op geen enkel ogenblik heeft hij op principiële punten toegegeven. (…) Tindemans heeft daarmee inderdaad een nieuwe regeringsperiode verzekerd waarin zonder frustraties kan worden geregeerd”[331].
Op 9 maart 1977 werden de Kamers door de Koning ontbonden, terwijl de regering aanbleef tot aan de dag van de verkiezingen. “De Zeewacht” steunde Tindemans bij de genomen beslissing en er zat niets anders op dan “het parlement van bekrompen, onverantwoordelijke en met weinig staatszin begaafde praatbarakkers naar huis te sturen in de hoop dat er andere en betere in de plaats zullen komen”[332].
De krant probeerde de regering Tindemans te verdedigen en legde de oorzaak voor haar val bij de economische crisis: “Een goede regering is in krisistijd net zo ziek als het land ziek is. Het is trouwens geen schande ziek te zijn nadat juist die regering, waarvan de socialisten meer dan twee jaar geleden voorspelden dat zij slechts een paar maanden zou stand houden, in de allermoeilijkste omstandigheden het meest onpopulaire bewind sinds de tweede wereldoorlog heeft moeten voeren”.
Vooral de Waalse politici werden hierbij onder vuur genomen omdat ze probeerden hun verantwoordelijkheid in de regering te ontlopen: “Het ergste van al is hierbij dat die regering van binnenuit wordt aangevreten door een stel onverantwoordelijke Wallinganten die hun verkwanseld politiek hachje willen redden door met één voet in de regering te staan en met de andere voet erbuiten”[333].
20. DE PARLEMENTSVERKIEZINGEN VAN 17 APRIL 1977
20.1. Voorbeschouwingen.
De verkiezingen van 1977 draaiden volledig rond de figuur van de aftredende Leo Tindemans. Van de drie traditionele partijen kwamen alleen de socialisten nog op met een volledig gezamenlijk programma. De liberalen traden voor het eerst met twee autonome vleugels voor de kiezer aan; bij de C.V.P. was dit reeds lang het geval. Er kwamen talrijke splinterpartijtjes op zoals Amada, de Verenigde Feministische Partij, maar ook Agalev, dat de ecologische richting wilde inslaan[334].
20.2. Uitslagen.
Premier Tindemans werd de onbetwistbare overwinnaar van de verkiezingen. “De Zeewacht” twijfelde wat de oorzaak hiervoor was: “Ofwel beschikt de C.V.P. over doortrapte reklamespecialisten die Tindemans meer dan ooit weten aan te smeren ofwel leeft bij de bevolking dat gevoel dat Tindemans in de huidige krisistijd dé wonderdoener is die alle vertrouwen waardig is”[335].
De C.V.P. kon daar mee van profiteren en won 6 Kamerzetels, de P.S.C. moest zich met twee gewonnen exemplaren tevreden stellen. Ook de socialisten gingen vooruit: in Vlaanderen met één, in Wallonië met twee zetels. De Vlaamse liberalen liepen verrassend genoeg een nederlaag op en verloren vier Kamerzetels.
“De kust heeft alweer anders gestemd dan de rest van het land”, concludeerde “De Zeewacht” na de verkiezingen. In het arrondissement Veurne-Oostende-Diksmuide boekte de C.V.P. voor de Kamer een vooruitgang van 2,7%, terwijl de B.S.P. het ook voortreffelijk deed met een toename van 2,3%. Voor de krant was de Volksunie de grote verliezer: in de Kamer een achteruitgang van 3,6%, in de Senaat liep dit zelfs op tot 5,6%[336]. Voor de Senaat werden de socialist Mommerency en de C.V.P.’er Van Canneyt afgevaardigd.
“De Zeewacht” verheugde zich op een minister uit de kuststreek: “Minister Laridon of Minister Content?” vroeg de krant zich al te voorbarig af. Laridon had volgens de krant de grootste kansen aangezien de B.S.P. het departement van het onderwijs opeiste en aangezien Laridon zich profileerde als de grote onderwijsspecialist[337]. Uiteindelijk kreeg geen van beiden het ambt toegeschoven.
20.3. Gevolgen.
Op 22 april werd Tindemans door de koning belast met de vorming van het nieuwe kabinet. “Tindemans zal zijn nieuwe regering hebben”, voorspelde “De Zeewacht”. “Met de B.S.P., de V.U. en het F.D.F. Een Pinksterkind waarop hij zelf niet zo enorm fier zal zijn”.
Tindemans liet meteen zijn voorkeur blijken door gesprekken aan te knopen met de C.V.P., de B.S.P. en de liberalen. De socialisten stelden echter hun veto tegen een eventuele liberale deelname aan de regeringscoalitie. Daarop benaderde Tindemans de regionale partijen Volksunie en het F.D.F. De Volksunie had opvallend veel moeite om tot een antwoord te komen, uiteindelijk werd de regeringsdeelname goedgekeurd.
“De Zeewacht” noemde de nieuwe regering “de vrucht van het kompromis der kompromissen, een amalgaam van toegevingen waarbij aan Vlaamse zijde alweer het zwaarste pond moest worden betaald”[338]. De krant stond dus niet meteen gunstig gezind ten opzichte van de nieuwe regering.
Op 9 mei vonden verdere onderhandelingen plaats in het Egmontpaleis te Brussel. Daar werd onderhandeld over de vijf knelpunten in de staatshervorming, zoals die door Tindemans waren vooropgesteld: de grenzen van de drie gewesten, de bevoegdheden, de samenstelling van de organen, de financiële middelen van de gewesten en de grondwettelijke gevolgen van de hervorming. In de ochtend van 23 mei 1977 was het ‘Egmontpact’ een feit[339]. “De Zeewacht” reageerde terughoudend op het ‘Egmontpact’, maar moest toegeven dat er ook positieve kanten te bespeuren waren: “De positieve kanten liggen in het feit dat nu de wettelijke organen worden geschapen waarin wij zelf onze eigen kulturele aangelegenheden, ons onderwijs, ons sociaal leven, onze ekonomie, onze persoonsgebonden zaken beheren kunnen”.
De krant had echter ook oog voor de toegevingen die gedaan moesten worden aan het Waalse landsgedeelte: “Negatief is en blijft het prijsgeven van de pariteit in Brussel waardoor de Vlamingen zich als een minoriteit laten terugdringen in hun eigen hoofdstad”[340].
Na bijzonder moeilijke besprekingen legden de ministers op 3 juni de eed af bij de koning. Het nieuwe kabinet telde 23 ministers en 7 staatssecretarissen. F.D.F. en V.U. kregen niet de invloedrijke portefeuilles waar ze op gehoopt hadden.
“De Zeewacht” nam vooral de politieke koers van de Volksunie op de korrel, omdat die maar al te graag in de regering wilde zetelen, zelfs ten koste van toegevingen aan Wallonië: “De Volksunie betaalt een zeer hoge prijs voor de deelname van haar twee ministers en één staatssecretaris in de regering. Zij blijft meer dan welke andere partij bespat met het odium van de ontoelaatbare toegevingen aan de frankofonen rond Brussel”. Volgens de krant was de oorzaak hiervoor een “machiavellistisch maneuver” van de C.V.P. om de Volksunie in de val te lokken[341].
Minister van Financiën Geens (C.V.P.) maakte in een mededeling aan het Parlement op 14 februari 1978 duidelijk dat een aanpassing van de begroting voor 1978 onvermijdelijk was om het begrotingstekort binnen aanvaardbare perken te houden. Pas op 12 april kon de regering aan het Parlement de een aantal besparingsmaatregelen voorstellen. Premier Tindemans koppelde ondertussen het voortbestaan van zijn regering aan de goedkeuring van het saneringsplan. De goedkeuring van deze zgn. ‘Anti-Crisiswet’ kende flink wat moeilijkheden. Op 14 juni kwam het binnen de regering tot een botsing. De B.S.P. en het F.D.F. ijverden ervoor dat de Anti-Crisiswet en het Egmontpact gelijktijdig behandeld zouden worden. De kloof tussen de partijen bleek echter onoverbrugbaar en Tindemans diende daarop het ontslag in van de regering. Het ontslag werd door de Koning in beraad gehouden. Twee dagen later verzocht de Koning aan Tindemans om een nieuwe poging te leveren om de crisis op te lossen. De Anti-Crisiswet en het Egmontpact werden van elkaar losgekoppeld. In het onderwijs werd echter heftig gereageerd op de besparingen in de sector[342].
Op 11 oktober diende Tindemans tijdens een tumultueuze zitting van het parlement het ontslag in van de regering, dat door de Koning werd aanvaard.
“Tindemans is het beu”, reageerde “De Zeewacht” op het ontslag van de regering. “Het moet zijn dat de tergende aanvallen op zijn persoon door de Waalse socialistenleider Cools zozeer op de heupen gewerkt hebben dat hij, zonder zelfs zijn eigen partij op de hoogte te brengen, er plots de brui aan heeft gegeven”.
“De Zeewacht” betreurde het feit dat de aftredende premier zijn eigen partij niet op de hoogte had gebracht van zijn ontslag: “Eigenlijk een ietwat onvolwassen gebaar vanwege een nochtans erg evenwichtig politicus”[343].
Het was onduidelijk wat er zou gebeuren, maar toen bekend werd dat nieuwe verkiezingen op komst waren, reageerde “De Zeewacht” allerminst enthousiast: “Wat niemand wenst is onvermijdelijk gebleken: er komen toch verkiezingen!”[344].
De P.S.C.’er Vanden Boeynants, vice-premier in de regering Tindemans, moest de verkiezingen voorbereiden aan het hoofd van een overgangskabinet, waaruit alleen Tindemans was verdwenen. Op 13 oktober 1978 belastte de Koning Vanden Boeynants met een informatieopdracht, maar de informateur zag geen mogelijkheden. Na een tussenkomst van de koning werd de nieuwe regering op 20 oktober geïnstalleerd. Op 17 december werden opnieuw voortijdige parlementsverkiezingen georganiseerd[345].
21. DE PARLEMENTSVERKIEZINGEN VAN 17 DECEMBER 1978
21.1. Voorbeschouwingen.
De campagne voor de verkiezingen van 17 december 1978 verliep in een grimmige sfeer. De mislukking van het Egmontpact, dat was gekelderd door het ontslag van premier Tindemans op 11 oktober 1978, had diepe wonden geslagen.
De Volksunie kreeg af te rekenen met belangrijke dissidente lijsten: de Vlaamse Volkspartij van oud-V.U. senator Lode Claes en de Vlaams-nationale partij van Karel Dillen, verenigd in het Vlaams Blok. De liberalen zaten op rozen. Ze hoefden als oppositiepartij slechts de slagen te tellen die de coalitiepartners aan elkaar uitdeelden[346].
21.2. Uitslagen
De uitslagen van deze voortijdige verkiezingen vormden een bevestiging van de uitslagen van april 1977. “De Zeewacht” meende dat de kiezer wijs geoordeeld had: “In haar massale anonimiteit heeft het kiezerskorps sterk de nadruk gelegd op haar bekommernis om dit land weer leefbaar te maken”[347].
De Volksunie verloor zes zetels in de Kamer, de Vlaamse socialisten verloren er één. De winst ging vooral naar de Vlaamse liberalen (+ 5), de communisten (+2), C.V.P., P.S.C., Vlaams Blok en R.A.D. wonnen elk één zetel bij. De Vlaamse socialisten behaalden hun laagste naoorlogse score. Volgens “De Zeewacht” wees dit op “een steeds sterker wordende polarisatie tussen socialistische kiezers die vinden dat de B.S.P. niet links genoeg is en dus te burgerlijk is geworden, terwijl een ander deel van dit rode kieskliënteel een verdere kollektivisering van de maatschappij vreest en dus wil afremmen”.
Ook de V.U. kende een terugval. Volgens de krant was dit een gevolg van de politiek van partijvoorzitter Schiltz, “de man die het gegeven woord zo konsekwent trouw bleef dat hij zich met Egmont vergallopeerde op het ogenblik dat de C.V.P. al aan ’t afremmen was”[348].
21.3. Gevolgen.
Na de verkiezingen was de situatie zeer moeilijk in te schatten. De kiezer had geen enkele opvallende afscheiding teweeggebracht. Op 21 december werd de Vlaamse socialist Willy Claes door de koning belast met een informatieopdracht. Reeds op 8 januari 1979 werd Claes van zijn taak ontlast aangezien de situatie muurvast zat.
“De Zeewacht” was ervan overtuigd dat de oorzaak hiervoor de overdreven eisen waren van de Franstalige gemeenschap: “De wanhopige bemiddelingspogingen van Claes-Nothomb zijn dus stukgelopen op de onmogelijk in te willigen eisen van het ‘Front Francophone’. Want, inderdaad, men mag de meest lullige Lamme Goedzak zijn, maar zulke eisen zijn alleen olie op het vuur: het eerste ministerschap voor de frankofone minderheid, stopzetting van de havenwerken te Zeebrugge en opschorting met de Waterverdragen met Nederland”[349].
Aan C.V.P.-voorzitter Martens werd gevraagd een regering te vormen. Pas op 16 januari begonnen de eigenlijke onderhandelingen. Martens had zijn ideeën voorgelegd aan de C.V.P., B.S.P., V.U., de liberalen en het F.D.F. In de nacht van 6 op 7 februari 1979 trok de V.U. zich terug uit de onderhandelingen. Op 12 februari beëindigde Martens zijn opdracht zonder resultaat.
Toch meende “De Zeewacht” niet dat de Volksunie enige schuld trof. “Het gaat niet op”, zo werd geredeneerd, “de verantwoordelijkheid van de breuk nu op andere schouders te willen laden dan deze van het FDF. Datzelfde FDF dat amper vijf procent van ’s lands stemmen vertegenwoordigt blijft het hele land de les spellen”[350].
Op 5 maart werd P.S.C.’er Vanden Boeynants aangeduid als formateur. Op 23 maart stelde Vanden Boeynants de vorming voor van een overgangsregering onder leiding van een C.V.P.’er: dat kabinet zou aanblijven tot na de Europese verkiezingen en zich enkel bezig houden met de meest dringende economische problemen. “Formateur VDB is nu kennelijk in de wanhoopsfase beland”, meende “De Zeewacht”. “Nadat hij het met alle mogelijke combinaties heeft geprobeerd (…) heeft hij nu alle deuren opengeworpen: alwie een regering wil helpen vormen is welkom. Het zijn de laatste stuiptrekkingen van een afmattende sluierdans die haar charmes al lang kwijt is”[351].
De krant ergerde zich aan het uitblijven van een nieuwe regering en reageerde daar erg cynisch op: “Weet je hoe de Belgische grootmoeders tegenwoordig hun sprookjes beginnen waarmee ze rumoerige bengels in slaap vertellen?”, vroeg de krant aan haar lezers. “… Dat gaat nu zo: ‘Héél, héél lang geleden, toen België nog een regering had …[352]”. Een week later werd Wilfried Martens voorgesteld als nieuwe eerste minister.
Op 2 april ’79 werd Martens door de Koning formeel belast met de opdracht een regering te vormen[353]. “De Zeewacht” leefde mee met de moeilijke situatie die de nieuwe regering te wachten stond: “Geen pretje voor hen die het waar moeten maken, noch in sociaal-ekonomisch opzicht, noch in communautair opzicht”[354].
Op 16 januari 1980 leverde Martens het ontslag van de regering in wegens een breuk met het F.D.F.[355]
Tijdens de Tweede Wereldoorlog wilde de oorlogskrant “Panne-Strand” volledig breken met de vooroorlogse parlementaire partijen en streefde naar ‘nieuwe tijden’. De gevluchte regering Pierlot kon op weinig sympathie rekenen en werd verweten het volk èn de koning te hebben verraden. Ook voor het verzet had de krant weinig lovende woorden over. De partijen die de ‘Nieuwe Orde’ steunden – Rex, Verdinaso en V.N.V. – werden volop gesteund.
De katholieke partij kwam verdeeld uit de oorlog: naast verzetslieden telde ze voorstanders van de ‘Nieuwe Orde’. “De Zeewacht” wilde de eenheid in de partij herstellen door zich eenzijdig achter koning Leopold III te scharen. Dit werd niet in dank aangenomen door een links front van communisten en socialisten die hierin een poging zagen om een conservatief regime op te richten; zij gingen dan ook in het offensief en viseerden de vorst.
De Tweede Wereldoorlog mag niet aanzien worden als een breuklijn in de historie van “De Zeewacht”. De ultra-rechtse lijn werd door hoofdredacteur Eduard Lauwers gewaarborgd, terwijl er weinig sympathie heerste voor de linkse partijen. De krant had ook heel wat kritiek op de liberale Oostendse minister Van Glabbeke voor zijn rol bij de bestraffing van collaborateurs.
De krant hoopte dat de C.V.P. met de invoer van het vrouwenstemrecht opnieuw de parlementaire meerderheid zou behalen. De daaropvolgende homogene C.V.P.-regeringen werden volop door “De Zeewacht” gesteund en zij slaagden er ook in koning Leopold III terug te brengen. Door de linkse agitatie werd niet Leopold, maar Boudewijn de nieuwe koning. “De Zeewacht” voelde dit aan als een tijdelijke nederlaag, maar schaarde zich na verloop van tijd opnieuw achter de nieuwe vorst.
De kloof tussen links en rechts werd door de ‘Schoolstrijd’ opnieuw uitgediept. “De Zeewacht” had heel wat minder aandacht voor deze kwestie dan dat ze voor de ‘Koningskwestie’ had getoond. De katholieke zuil moest immers niet meer gemobiliseerd worden aangezien de eenheid binnen de partij volledig hersteld was.
De jaren ’60 kunnen wel aanzien worden als een cesuur in de ontwikkeling van “De Zeewacht”. De krant kon zich niet verzoenen met de door de partij gevoerde politiek inzake de Congo-crisis en de Eenheidswet en distancieerde zich van de C.V.P. Na de strijd om de Leuvense universiteit ontwikkelde zich in de krant een deconfessionaliseringspolitiek. Voor de krant was de kerk te conservatief ingesteld en diende ze zich niet met politiek in te laten. Het christelijke aspect dat de krant altijd hoog in het vaandel had gedragen verdween geleidelijk.
Bij de communautaire problematiek nam de krant een gematigde houding aan. De reactie van de Vlaams-nationalisten was volgens de krant overdreven, maar ze kon wel verstaan dat een consequente lijn diende gevolgd te worden. Daarom werd gestreefd naar een vernederlandsing van de kust, maar met aandacht voor het toeristisch aspect.
Hoewel “De Zeewacht” de strijd om Brussel weinig aan bod liet komen, nam de krant scherpe stellingen in tegen de Waalse partijen – vooral het F.D.F. – die een verfransing van de hoofdstad wilden doorvoeren. De krant had ook scherpe kritiek op de V.U. omdat toegevingen werden gedaan aan Wallonië.
Hoewel het christelijke karakter van “De Zeewacht” vanaf de jaren ’60 werd afgescherpt, bleef de krant de belangen van de C.V.P. tijdens de parlementsverkiezingen verdedigen. Daarbij werden vooral de resultaten van de favorieten – o.m. Jan Piers, maar ook Leo Tindemans – gevolgd.
In de periode tussen 1944 en 1980 verdedigde de krant op twee manieren de belangen van de C.V.P.: op een ‘openlijke’ en op een ‘onafhankelijke’ wijze.
Tussen 1944 en 1960 liet “De Zeewacht” alleen ruimte voor propaganda voor de C.V.P. en werden de andere partijen zoveel mogelijk door het slijk gehaald. De oorzaak hiervoor is te vinden in de erfenis van Alphonse Elleboudt. Alphonse Elleboudt was een katholiek politicus in hart en nieren en volgde de partij zonder kritiek. Hijzelf schreef ook heel wat bijdragen in de krant en zetelde als C.V.P. gemeenteraadslid.
Vanaf de jaren ’60 volgde de krant een eerder onafhankelijk lijn, hoewel een verdoken sympathie voor de C.V.P. duidelijk bleef. Dit was niet alleen een gevolg van de maatschappelijke veranderingen, maar ook van interne veranderingen binnen de directie van de krant. De beheerders van de krant, Jacques en Jean Elleboudt, volgden minder de radicale rechtse lijn van Alphonse Elleboudt, maar lieten meer ruimte voor de inbreng van de hoofdredacteurs van de krant. Toch was er weinig kritiek op C.V.P.-ministers: indien er eens iets misliep was dit immers niet veroorzaakt door de minister in kwestie, maar door externe oorzaken.
|
[110] DE WEVER (B.), “Geschiedschrijving en lokale politiek”. Res Publica, I, 1997, 34, p. 101.
[111] LUYKX (T.), PLATEL (M.), Politieke geschiedenis van België. Deel 2: Van 1944 tot 1985. Antwerpen, Kluwer Rechtwetenschappen, 1985, 1011 p.
[112] KLUYSSE (K.), op. cit., pp. 60-63; 123-124.
[113] De Zeewacht, 27.04.1940, p. 1, c-d.
[114] VAN GOETHEM (H.), VELAERS (J.), op. cit., pp. 179-185.
[115] De Zeewacht, 06.07.1940, p. 1, d-e.
[116] COOLSAET (R.), België en zijn buitenlandse politiek, 1830-1990. Leuven, Van Halewyck, 1998, p. 300.
[117] De Zeewacht, 03.08.1940, p 1, c.
[118] WITTE (E.), CRAEYBECKX (J.), MEYNEN (A.), Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden. Antwerpen, Standaard, 1993, p. 220.
[119] COOLSAET (R.), op. cit., pp. 300-301.
[120] WITTE (E.), CRAEYBECKX (J.), MEYNEN (A.), op. cit., p. 221.
[121] De Zeewacht, 20.07.1940, p. 1, c-d.
[122] Panne-Strand, 01.11.1941, p. 1, a.
[123] Alexander von Falkenhausen (°Blumenthal bij Neisse, 29 oktober 1878 – + Nassau, 31 juli 1966) stamde uit een Pruisisch officieren- en ambtenaarsgeslacht. Hij koesterde een uitgesproken sympathie voor Leopold III. Zie: DE WEVER (B.), “Alexander von Falkenhausen”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998, deel 1, pp. 1111-1112.
[124] WITTE (E.), CRAEYBECKX (J.), MEYNEN (A.), op. cit., p. 225.
[125] Panne-Strand, 04.04.1942, p. 3, a.
[126] Panne-Strand, 15.03.1941, p. 1, a-b.
[127] Panne-Strand, 16.11.1940, p. 2, e.
[128] Panne-Strand, 09.11.1940, p. 1, f.
[129] DE WEVER (B.), “Staf De Clercq”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998, deel 1, pp. 744-749.
[130] Panne-Strand, 17.05.1941, p. 1, c.
[131] Panne-Strand, 31.10.1942, p. 1, b.
[132] Panne-Strand, 13.12.1941, p. 1, a-b.
[133] VAN DEN WIJNGAERT (M.), Een koning geloofd, gelaakt, verloochend. Leuven, Acco, 1984, pp. 54-55.
[134] VAN GOETHEM (H.), VELAERS (J.), op. cit., p. 861.
[135] De Zeewacht, 30.09.1944, p. 1, b.
[136] De Zeewacht, 04.02.1945, p. 1, c.
[137] VAN GOETHEM (H.), VELAERS (J.), op. cit., p. 891.
[138] De Zeewacht, 17.02.1945, p. 1, a-b.
[139] VAN GOETHEM (H.), VELAERS (J.), op. cit., p. 912.
[140] De Zeewacht, 12.05.1945, p. 1, b.
[141] De Zeewacht, 27.07.1945, p. 1, a.
[142] Voor Allen, 29.04.1945, p. 1, a.
[143] De Zeewacht, 23.06.1945, p. 1, a-b.
[144] De ‘Union démocratique belge’ (U.D.B.) werd als travaillistische partij opgericht in oktober 1944. Zij werd sterk beïnvloed door het verzet. De leidende figuren waren Marcel Grégoire, Antoine Delfosse en Jacques Basijn.
[145] LAGROU (P.), “Verzet en naoorlogse politiek”. In: HUYSE (L.), HOFLACK (K.), De democratie heruitgevonden. Leuven, Uitgeverij Van Halewyck, 1995, p. 52.
[146] HUYSE (L.), DHONDT (S.), Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België, 1942-1952. Leuven, Kritak, 1991, p. 33.
[147] VANDEWEYER (L.), “Adolf Van Glabbeke”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998, pp. 1325-1326.
[148] De Zeewacht, 12.07.1946, p. 1, d-e.
[149] HUYSE (L.), SABBE (H.), “De magistratuur na de oorlog”. In: HUYSE (L.), HOFLACK (K.), De democratie heruitgevonden. Leuven, Van Halewyck, 1995, p. 141.
[150] De Zeewacht, 11.10.1946, p. 1, a-b.
[151] VAN GOETHEM (H.), “Prins Karel, regent van België: de koningskwestie, de democratie, de geallieerden”. In: HUYSE (L.), HOFLACK (K.), De democratie heruitgevonden. Leuven, Van Halewyck, 1995, p. 98.
[152] De Zeewacht, 20.07.1945, p. 1, a.
[153] De Zeewacht, 15.02.1946, p. 1, a-b.
[154] DE RIDDER (H.), Vijftig jaar stemmenmakerij. 17 verkiezingscampagnes (1946-1995). Gent, Uitgeverij Scoop, 1999, pp. 13-14.
[155] De Zeewacht, 01.02.1946, d-e.
[156] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., p. 446.
[157] De Zeewacht, 08.02.1946, p. 1, a-b.
[158] De Zeewacht, 22.02.1946, p. 1, d.
[159] De Zeewacht, 01.03.1946, p. 1, a.
[160] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., pp. 446-447.
[161] De Zeewacht, 12.07.1946, p. 1, d-e.
[162] De Zeewacht, 02.04.1948, p. 5, c.
[163] De Zeewacht, 20.09.1946, p. 1, e.
[164] De Zeewacht, 12.07.1946, p. 1, d-e.
[165] De Zeewacht, 14.03.1947, p. 3, b.
[166] De Zeewacht, 21.03.1947, p. 3, b.
[167] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., p. 447.
[168] De Zeewacht, 03.12.1948, p. 4, a-b.
[169] De Zeewacht, 29.04.1949, p. 1, a-b.
[170] DEWACHTER (W.), VAN DEN WIJNGAERT (M.), MABILLE (X.), e.a. Tussen staat en maatschappij (1945-1995). Christen-democratie in België., Tielt, Lannoo, 1995, p. 40.
[171] De Zeewacht, 24.06.1949, p. 1, a-b.
[172] DE RIDDER (H.), op. cit., pp. 16-19.
[173] De Zeewacht, 24.06.1949, p. 1, a-b.
[174] De Zeewacht, 01.07.1949, p. 1, a-b.
[175] De Zeewacht, 01.07.1949, p. 1, c.
[176] De Zeewacht, 01.07.1949, p. 1, a-c.
[177] De Zeewacht, 22.07.1949, p. 1, a
[178] De Zeewacht, 12.08.1949, p. 1, a.
[179] De Zeewacht, 14.10.1949, p. 1, a.
[180] De Zeewacht, 25.11.1949, p. 1, a.
[181] De Zeewacht, 16.12.1949, p. 1, a.
[182] Voor Allen, 25.09.1949, p. 1, a.
[183] De Zeewacht, 17.02.1950, p. 1, a.
[184] De Zeewacht, 10.03.1950, p. 1, a-d.
[185] De Zeewacht, 03.03.1950, p. 1, d-e.
[186] Het Kustblad, 17.03.1950, p. 1, a-c.
[187] Voor Allen, 08.01.1950, p. 1, a-d.
[188] Voor Allen, 05.03.1950, p. 1, a-d.
[189] De Zeewacht, 10.03.1950, p. 1, a-d.
[190] DEWACHTER (W.), VAN DEN WIJNGAERT (M.), op. cit., pp. 40-41.
[191] Voor Allen, 19.03.1950, p. 6, c-d.
[192] Voor Allen, 23.04.1950, p. 3, a-b.
[193] Le Courrier du Littoral, 19.03.1950, p. 1, a-b.
[194] De Zeewacht, 05.05.1950, p. 1, a-b.
[195] VANDEWEYER (L.), “Adolf Van Glabbeke”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998, deel 1, pp. 1325-1326.
[196] VAN GOETHEM (H.), VELAERS (J.), op. cit., p. 987.
[197] De Zeewacht, 02.06.1950, p. 1, a-b.
[198] Voor Allen, 21.05.1950, p. 1, a-d.
[199] De Zeewacht, 21.05.1950, p. 1, d.
[200] VAN DEN DAELE (G.), “De verkiezingen van 4 juni 1950”. De Gids op Maatschappelijk Gebied, 1950, pp. 636-639.
[201] De Zeewacht, 09.06.1950, p. 1, a.
[202] Voor Allen, 11.06.1950, p. 1, b-e.
[203] De Zeewacht, 28.06.1950, p. 1, a.
[204] Voor Allen, 30.07.1950, p. 1, d.
[205] THEUNISSEN (P.), 1950: Ontknoping van de Koningskwestie. Antwerpen-Amsterdam, De Nederlandse Boekhandel, 1984, p.100.
[206] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., pp. 470-471.
[207] De Zeewacht, 04.08.1950, p. 1, a-b.
[208] Het Kustblad, 11.08.1950, p. 1, a-c.
[209] Het Kustblad, 04.08.1950, p. 1, a-d.
[210] Voor Allen, 06.08.1950, p. 1.
[211] De Kustbode, 04.08.1950, p. 1, a-b.
[212] De Zeewacht, 18.08.1950, p. 1, e.
[213] De Zeewacht, 13.07.1951, p. 1, a-b.
[214] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., 470-475.
[215] De Zeewacht, 15.10.1948, p. 6, a-b.
[216] LARIDON (A.), MERTENS (J.), Schoolstrijd en schoolpact, Oostende, A. Vermeylenfonds, 1988, p. 42.
[217] Voor Allen, 20.08.1950, p. 1, b-c.
[218] De Zeewacht, 01.09.1950, p. 3, c-d.
[219] De Zeewacht, 18.01.1952, p. 1, f.
[220] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., pp. 471-472.
[221] DE WEVER (B.), SEBERECHTS (F.), “Vlaams Nationalistische partijen”. Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998, pp. 3334-3361.
[222] De Zeewacht, 09.04.1954, p. 1, a-b.
[223] DE RIDDER (H.), op. cit., pp. 32-37.
[224] De Zeewacht, 02.04.1954, p. 1, a-b.
[225] De Zeewacht, 16.04.1954, p. 1, d-f.
[226] De Zeewacht, 23.04.1954, p. 1, d.
[227] VAN DEN DAELE (G.), “De verkiezingen van 11 april 1954”. De Gids op Maatschappelijk Gebied, 1954, pp. 637-667.
[228] De Zeewacht, 16.04.1954, p. 1, f.
[229] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., pp. 480-481.
[230] De Zeewacht, 30.04.1954, p. 1, a-b.
[231] WITTE (E.), CRAEYBECKX (J.), MEYNEN (A.), op. cit., p. 269.
[232] De Zeewacht, 04.03.1955, p. 1, e-f.
[233] De Zeewacht, 24.06.1955, p. 1, c-f.
[234] Voor Allen, 09.12.1956, p. 11, c.
[235] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., p.484-486.
[236] DE RIDDER (H.), op. cit., pp. 38-40.
[237] De Zeewacht, 16.05.1958, p. 1, a-b.
[238] De Zeewacht, 30.05.1958, p. 1, a-b.
[239] De Zeewacht, 16.05.1958, p. 1, b.
[240] De Zeewacht, 16.05.1958, p. 1, a-b.
[241] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., p. 486.
[242] De Zeewacht, 06.06.1958, p. 1, a.
[243] De Zeewacht, 06.06.1958, p. 1, a.
[244] De Zeewacht, 11.07.1958, p. 1, a-b.
[245] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., p. 487.
[246] De Zeewacht, 11.07.1958, p. 1, a.
[247] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., p. 487.
[248] WITTE (E.), CRAEYBECKX (J.), MEYNEN (A.), op. cit., pp. 269-270.
[249] De Zeewacht, 14.11.1958, p. 1, a-b.
[250] De Zeewacht, 22.07.1960, p. 1, a-b.
[251] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., pp. 499-500.
[252] De Zeewacht, 05.08.1960, p. 1, a-b.
[253] De Zeewacht, 1906.1970, p. 2, a-b.
[254] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., pp. 502-503.
[255] De Zeewacht, 11.11.1960, p. 1, a-b.
[256] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., p. 502.
[257] De Zeewacht, 23.12.1960, p. 20, a-b.
[258] Voor Allen, 18.12.1960, p. 2, b.
[259] Voor Allen, 11.12.1960, p. 1, e.
[260] Voor Allen, 11.12.1960, p. 1, e.
[261] Het Nieuwsblad van de Kust, 29.12.1960, p. 1, d-e.
[262] De Zeewacht, 06.01.1961, p. 1, a-b.
[263] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., 503.
[264] DEWACHTER (W.), VAN DEN WIJNGAERT (M.), op. cit., p. 53.
[265] De Zeewacht, 24.03.1961, p. 11, c.
[266] De Zeewacht, 17.03.1961, p. 1, a-b.
[267] De Zeewacht, 24.03.1961, p. 11, a.
[268] De Zeewacht, 10.03.1961, p. 1, a.
[269] DE RIDDER (H.), op. cit., pp. 50-51.
[270] De Zeewacht, 31.03.1961, p. 1, a-b.
[271] De Zeewacht, 31.03.1961, p. 1, a.
[272] De Zeewacht, 31.03.1961, p. 4, a-f.
[273] De Zeewacht, 31.03.1961, p. 9, a
[274] DEWACHTER (W.), VAN DEN WIJNGAERT (M.), op. cit., p. 53.
[275] De Zeewacht, 28.04.1961, p. 1, a-b.
[276] De Zeewacht, 13.10.1961, p. 1, e-f.
[277] BREPOELS (J.), Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn? Leuven, Kritak, 1985, p. 178.
[278] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., pp. 506-507.
[279] DE RIDDER (H.), op. cit., pp. 52-56.
[280] De Zeewacht, 14.05.1965, p. 2, e-f.
[281] VAN DEN DAELE (G.), “De verkiezingen van 23 mei 1965”. De Gids op maatschappelijk gebied, 1965, pp. 843-865.
[282] “Les élections législatives du 23 mai 1965”, Courrier Hebdomadaire du CRISP, 1965, 288, p. 3
[283] De Zeewacht, 28.05.1965, p. 1, a-e.
[284] De Zeewacht, 28.05.1965, p. 1, a-e.
[285] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., pp. 530-532.
[286] De Zeewacht, 30.07.1965, p. 2, e-f.
[287] BREPOELS (J.), op. cit., pp. 178-179.
[288] De Zeewacht, 11.02.1966, p. 1, a-b/p .2, a-b.
[289] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., pp. 539-540.
[290] De Zeewacht, 11.03.1966, p. 2, e-f.
[291] De Zeewacht, 25.03.1966, p. 2, e-f.
[292] LUYKX (T.) PLATEL (M.), op. cit., pp. 554-555.
[293] De Zeewacht, 27.05.1966, p. 2, e-f.
[294] De Zeewacht, 09.02.1968, p. 2, e-f.
[295] De Zeewacht, 26.01.1968, p 2, a-f.
[296] De Zeewacht, 09.02.1968, p. 2, e-f.
[297] De Zeewacht, 23.02.1968, p. 2, e.
[298] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., p. 556.
[299] DE RIDDER (H.), op. cit., p. 60.
[300] De Zeewacht, 22.03.1968, p. 2, a-b.
[301] DE RIDDER (H.), loc.cit.
[302] De Zeewacht, 26.04.1968, p. 2, a-f.
[303] De Zeewacht, 10.05.1968, p. 2, a-f.
[304] De Zeewacht, 21.06.1968, p. 2, a-f.
[305] De Zeewacht, 20.02.1970, p. 2, e-f.
[306] De Zeewacht, 06.03.1970, p. 2, d-e.
[307] De Zeewacht, 01.10.1971, p. 2, a-b.
[308] De Zeewacht, 26.11.1971, p. 2, a-c.
[309] DE RIDDER (H.), op. cit., pp. 68-71.
[310] BOEYNAEMS (M.), “De lijstsamenstelling in de P.V.V.” Res Publica, XIV, 1972, 2, p. 259.
[311] De Zeewacht, 12.11.1971, p. 2, a-c.
[312] De Zeewacht, 12.11.1971, p. 1.
[313] De Zeewacht, 24.12.1971, p. 2, b-c.
[314] De Zeewacht, 04.02.1972, p. 2, c.
[315] De Zeewacht, 24.11.1972, p. 2, c-d.
[316] De Zeewacht, 12.11.1971, p. 2, a-c.
[317] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., pp. 630-632.
[318] De Zeewacht, 01.12.1972, p. 2, a-b.
[319] De Zeewacht, 26.01.1973, p. 2, e-f.
[320] I.B.R.A.M.C.O. staat voor ‘Iranian Belgian Refining and Marketing Compagny’.
[321] De Zeewacht, 01.06.1973, p. 2, d-e.
[322] De Zeewacht, 08.06.1973, p. 2, a.
[323] De Zeewacht, 25.01.1974, p. 2, d-e.
[324] De Zeewacht, 01.02.1974, p. 2, b-d.
[325] De Zeewacht, 08.03.1974, p. 1, f.
[326] De Zeewacht, 15.03.1974, p. 2, b-c.
[327] De Zeewacht, 15.03.1974, p. 1, f
[328] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., pp. 660-662.
[329] De Zeewacht, 26.04.1974, p. 2, b-c.
[330] De Zeewacht, 07.06.1974, p. 2, c-d.
[331] De Zeewacht, 14.06.1974, p. 2, b-c.
[332] De Zeewacht, 11.03.1977, p. 2, b-c.
[333] De Zeewacht, 11.02.1977, p. 2, b-c.
[334] DE RIDDER (H.), op. cit., pp. 81-86.
[335] De Zeewacht, 22.04.1977, p. 2, b-c.
[336] De Zeewacht, 22.04.1977, p. 1, b.
[337] De Zeewacht, 22.04.1977, p. 1, f.
[338] De Zeewacht, 27.05.1977, p. 2, b-c.
[339] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., pp. 694-695.
[340] De Zeewacht, 08.07.1977, p. 2, b-c.
[341] De Zeewacht, 10.06.1977, p. 2, b-c.
[342] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., pp. 710-712.
[343] De Zeewacht, 13.10.1978, p. 2, a-c.
[344] De Zeewacht, 27.10.1978, p. 2, e-f.
[345] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., pp. 713-714.
[346] DE RIDDER (H.), op. cit., pp. 88-92.
[347] De Zeewacht, 22.12.1978, p. 2, b.
[348] De Zeewacht, 29.12.1978, p. 2, e-f.
[349] De Zeewacht, 02.03.1979, p. 2, e-f.
[350] De Zeewacht, 09.02.1979, p. 2, e-f.
[351] De Zeewacht, 23.03.1979, p. 2, e-f.
[352] De Zeewacht, 16.04.1979, p. 2, e-f.
[353] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., pp. 730-737.
[354] De Zeewacht, 06.04.1979, p. 2, e-f.
[355] LUYKX (T.), PLATEL (M.), op. cit., pp. 767-768.