De opstand in Vlaanderen van 1323 tot 1328 vanuit Iepers perspectief. Bijdrage tot de beeldvorming van een middeleeuwse stad. (Sarah Smolders) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Deze licenciaatsthesis probeert een bijdrage te leveren aan de beeldvorming van het leven in de stad Ieper in de veertiende eeuw. Dit tijdperk betekende een algemene neergang van het leven in Europa, de verschillende samenlevingen[1] kregen af te rekenen met economische depressies en de daaruit volgende sociale spanningen. Deze ongeregeldheden leidden niet zelden tot, al dan niet georganiseerde, opstanden. In de Ieperse geschiedenis van het eind van de dertiende en het begin van de veertiende eeuw werden reeds twee stedelijke oproeren grondig en kritisch bestudeerd, G. Doudelez maakte een studie over de Cokerulle in 1280 en recentelijk schreef E. Matthys haar licentiaatsthesis over de moord op een aantal schepenen in 1303-1304[2].
Volgend onderzoek wijkt op een belangrijk punt af van deze twee studies. Beide behandelen een intra-regionale opstand, meer bepaald in één stad ingebed in de algemene omstandigheden in Vlaanderen, Frankrijk en Engeland. Ons onderzoek zal de rol van en de situatie in Ieper tijdens de inter-regionale opstand van Kust-Vlaanderen die zich voordeed van 1323 tot 1328 behandelen [3]. De opstand wordt zo genoemd, omdat het de boeren van het Vlaamse kustland waren, die zich in het najaar van 1323 roerden naar aanleiding van de corrupte praktijken van belastinginners.
De geschiedvorsers van de negentiende eeuw leverden reeds verdienstelijk werk in verband met de ontsluiting van de bronnen ter bestudering van de opstand[4]. Deze uitgegeven bronnen leidden in de twintigste eeuw slechts tot twee uitgebreide, kritische studies over het verloop van de opstand en de interpretatie van de gebeurtenissen. In 1949 schreef F.W.N. Hugenholtz zijn doctoraat, waarin hij de opstand in Vlaanderen in vergelijking met de Jacquerie in Frankrijk van 1358 en de opstand in Engeland van 1381 bestudeerde onder de titel: Drie boerenopstanden uit de veertiende eeuw. Recentelijk, in 1993, werd een studie van de Amerikaanse professor William H. TeBrake gepubliceerd onder de titel: A plague of insurrection: popular politics and peasant revolt in Flanders 1323-28. Beide titels geven duidelijk aan dat deze historici de nadruk leggen op de boeren in het verhaal. De voornaamste bron waarvan zij gebruik maakten, was een kroniek met de titel: Chronicom Comitum Flandrensium. Aan de hand van een kritische lezing van dit “verhaal”, kwamen beide tot de conclusie dat de boeren van het kustland in opstand kwamen en zichzelf organiseerden. De rol die de steden zouden gespeeld hebben herleidden ze tot het absolute minimum. TeBrake legde het sterkst de nadruk op de zelfstandigheid van de boeren. Hugenholtz bracht de eventuele rol van de steden nauwelijks ter sprake. De stad Ieper vermeldde hij bijvoorbeeld op geen enkele plaats in zijn thesis.
Tijdens de twintigste eeuw werd er nog verder onderzoek verricht naar onuitgegeven bronnen aangaande de opstand. Sommigen publiceerden enkel deze “nieuwe” bronnen[5], anderen herschreven bestaande visies op de opstand naar aanleiding van hun archiefonderzoek. Twee personen verdienen het hier vermeld te worden: Jean Bovesse (1968) en Jacques Sabbe (1992).
Bovesse spitst zich in zijn artikel toe op de figuur van Jan van Namen en diens rol in de opstand aan de zijde van graaf en koning[6]. Hiermee levert hij een belangrijke bijdrage tot de herziening van de tweede fase in de opstand[7]. Sabbe ging op zoek naar documenten in verschillende archieven en legt in zijn verhandeling de nadruk op de rol van de stad Brugge gedurende de gehele rebellie. Hij bestudeerde de schepenbank van de stad en haar relatie met de omgeving van het Vrije, hierbij kwam hij tot de conclusie dat Brugge een grotere rol mag toegedicht worden, dan TeBrake en Hugenholtz beweren.
Een grondig en kritisch onderzoek naar de rol van Ieper in de opstand en de situatie binnen de stadsmuren werd nog op geen enkele manier uitgevoerd. De bestaande visie over Ieper tijdens de opstand steunt bijna volledig op het Chronicon Comitum Flandrensium. Een beeldvorming van militaire feiten op basis van één enkele soort bron is echter ontoereikend, zeker als deze bron een kroniek is[8]. Op deze manier komt men enkel tot een zeer subjectief gekleurd verslag van de feiten, daarom drong zich vernieuwend onderzoek op dat ook anderssoortige bronnen in het onderzoek zou opnemen, om tot een genuanceerde interpretatie van de gebeurtenissen in Westelijk Vlaanderen te komen. Het is immers ook op deze manier dat Jacques Sabbe de rol van een stad als Brugge heeft kunnen aantonen.
Om een antwoord te kunnen formuleren op de vraag naar de algemene rol van Ieper in de opstand werden er onder meer verschillende diplomatische bronnen verzameld. De voornaamste charters en oorkonden die uitgevaardigd werden tussen 1320 en 1333 door verschillende instanties zijn in een regestenlijst gegoten, die in de bijlagen te vinden is. Samen met deze diplomatische bronnen bleek één administratieve bron van onschatbare waarde te zijn: de uitgegeven stadsrekeningen van de Ieper [9]. Voor ons vernieuwend onderzoek hebben we dus geen enkele verhalende bron geraadpleegd.
Het onderzoek naar de situatie binnen de Ieperse stadsmuren vereist de bestudering van nog andere bronnen. De waardemeter voor de binnenstedelijke toestand is de samenstelling van de schepenbank, om deze te kunnen bestuderen zijn bronnen nodig die achtergrondinformatie geven over de personen die in de schepenbank zitten, dit worden prosopografische bronnen genoemd. De belangrijkste hiervan werden gevonden in de handschriftencollectie van het Fonds Merghelynck. De Ieperse stadsrekeningen toonden zich ook op dit vlak verdienstelijk. Een uitgebreide bespreking van alle gebruikte bronnen zal aan bod komen in het eerste hoofdstuk.
Het tweede hoofdstuk van onze verhandeling brengt een uitgebreide uiteenzetting over het chronologisch verloop van de opstand, op basis van de tot nu gekende studies. Niet enkel het feitelijke verloop van de gebeurtenissen, maar ook de bestaande interpretaties ervan komen aan bod. De tegenstelling tussen de twee vermelde opvattingen wordt hier ook verder uitgediept. Als we in dit hoofdstuk Ieper vermelden, hetzij zijn rol in de opstand of de intrastedelijke situatie, is dit de bestaande visie. Op deze manier zal het verschil met onze bevindingen het duidelijkst naar voren komen.
Het vernieuwend onderzoek in onze licenciaatsthesis valt uiteen in twee luiken, omdat we én de algemene rol van Ieper in de opstand én de intrastedelijke situatie te Ieper zullen onderzoeken. In het eerste luik, proberen we de effectieve rol te achterhalen die Ieper speelde in het geheel van de opstand. In het verloop van het relaas zal het de lezer duidelijk worden dat de bestaande visie grondig zal worden aangepast. Om hiertoe te komen, zullen we een dubbele vraagstelling ontwikkelen. Ten eerste: wat was de houding van de magistraat tegenover de opstandelingen? Dit betekent onder andere dat we zullen onderzoeken met wie het bestuur contact hield door middel van bodes en delegaties. Ten tweede: hoe reageerde het gemeen van de stad Ieper? Revolteerden zij ook? Zo ja, was het een antwoord op eerdere onlusten, gingen ze er veeleer aan vooraf of kwamen ze gelijktijdig voor? Dit onderzoek zal uitgebreid worden beschreven in het derde hoofdstuk.
In het tweede luik wordt de situatie te Ieper zelf verder onder de loep genomen. Naar aanleiding van de machtsovername in juni 1325 door het volk, zal de gewijzigde samenstelling van de schepenbank en aanverwante functies bestudeerd worden. De toplaag van de stedelijke samenleving werd verbannen en nieuwe personen verschenen in het bestuur van de stad. Nà de nederlaag eind augustus 1328, kwamen de patriciërs terug in de schepenbank. We zullen pogen na te gaan of er zich nà de opstand een democratisering van het bestuur manifesteerde. Concreet zal de schepenbank tussen 1328 en 1332 onderzocht worden, met het oog op schepenen die hun carrière startten tijdens de opstand. Een uitvoerig verslag van onze bevindingen zal de lezer in het vierde, en laatste hoofdstuk, vinden.
Dit luik bouwt voort op de resultaten van de studies van S. Fecheyr[10] voor de dertiende eeuw en E. Matthys voor het eind van de dertiende en het begin van de veertiende eeuw[11]. Zij deden beiden een onderzoek naar de bezetting van de schepenzetels over meerdere jaren. Hun resultaten tonen duidelijk aan wie er als patriciër kan beschouwd worden en wie niet. Op deze manier is het voor ons mogelijk om een onderscheid te maken tussen de nieuwe schepenen en de notabelen die al meerdere jaren in de schepenbank zetelen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] We spreken hier liever over “samenlevingen” dan over bepaalde rijken of staten. In de Middeleeuwen bestond het concept “staat” immers nog niet.
[2] DOUDELEZ, G. “La révolution de 1280 à Ypres”. Prisma van de geschiedenis van Ieper. Een bundel historische opstellen. Ieper, 1974, 188-294; MATTHYS, E. Onlusten te Ieper in 1303 en 1304: de rol van een interne stedelijke opstand in het democratiseringsproces van een grote Vlaamse industriestad. Licenciaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Geschiedenis, 1999.
[3] In de literatuur wordt deze opstand nog altijd genoemd naar de naam die Pirenne er aan gaf: Le soulèvement de la Flandre maritime. Meer recentere studies hebben echter aangetoond dat de opstand vrij snel uitbreiding vond naar het Vlaamse binnenland, hierover later meer.
[4] Voorbeelden hiervan zijn: STEIN, “ Conséquences de la bataille de Cassel”, 647-664; DE PAUW, “L’enquête de Bruges après la bataille de Cassel”, 665-704; PIRENNE, Le soulèvement de la Flandre maritime de 1323-1328 en DE SMET, Chronicon Comitum Flandrensium. (Zie de bibliografische lijst voor de volledige informatie).
[5] Een voorbeeld hiervan is de uitgave van de confiscatielijst van het Brugse Vrije door Jacques Mertens in 1968 in de handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis: MERTENS, “Les confiscations dans la Châtellenis du Franc de bruges après la bataille de Cassel”, 239-284.
[6] BOVESSE, “ Le comte de Namur Jean Ier et les événements du comté de Flandre 1325-1326”, 385-454. Hij geeft ook een aantal oorkonden uit. Graaf Jan van Namen was een oom van de toenmalige graaf van Vlaanderen Lodewijk II van Nevers.
[7] Deze herzieningen hebben voornamelijk betrekking op de periode onmiddellijk voorafgaand op de gevangenname van Lodewijk in juni 1325, en de periode van diens gevangenschap.
[8] We gaan hier voorbij aan de bijdrage van A. Vandenpeerenboom in zijn vierde deel van zijn synthesewerk Ypriana. Het is op een zeer populistische en zeker niet wetenschappelijk kritische manier geschreven.
[9] Les comptes de la ville d’Ypres de 1267 à 1329. G. DES MAREZ en H. DE SAGHER, ed. (Publikaties van de Koninklijke Commissie voor geschiedenis, serie in 4°). 2 dln. Brussel, 1913. De brief van de stadsrekening, die de uitgaven voor de bodes en delegaties vertegenwoordigde droeg de titel van Pardekin. Dit Pardekin werd dermate veel gebruikt dat een analyse ervan in tabelvorm terug te vinden is in bijlage.
[10] FECHEYR, “ Het stadspatriciaat te Ieper in de 13e eeuw” in: Prisma van de Geschiedenis van Ieper. Een bundel historische opstellen. Ieper, 1974, 295-303. Dit is enkele een ingekort artikel naar aanleiding van haar licenciaatsthesis aan de Gentse universiteit van 1953-1954 met als titel: Bijdrage tot de kennis der Ieperse schepenfamilies in de XIIIe eeuw. Bestond er te Ieper een stadspatriciaat?
[11] Cf. supra.