Mozambique: De politieke economie van 30 jaar burgeroorlog. (Maarten Van den Eynde)

 

home lijst scripties inhoud  

 

1. Inleiding

 

            De oorlog in Mozambique is een vrij onbekende oorlog. Mozambique is immers een ex-Portugese kolonie, met als gevolg dat de berichtgeving over het land beperkt blijft tot natuurrampen of een escalatie tijdens de oorlogen die in het land woedden tussen 1964 en 1992. Tegelijkertijd is Mozambique ook een interessant conflictgebied, omdat het een gruwelijke oorlog heeft gekend. Het Gersony report van het US State Department concludeerde dat wat gebeurde in Mozambique één van de brutaalste holocausts was sinds WOII. UNICEF schatte in 1989 dat er alleen al in de jaren ’80 1 000 000 doden waren gevallen’. Desondanks heeft het vredesakkoord standgehouden, en is de VN-missie er na een aantal jaren met opgeheven hoofd terug vertrokken. Er kan gesproken worden van een zekere rust en vrede. Maar ook hier hoort een maar: ondanks het einde van de oorlog blijft Mozambique aan het staartje van de economische trein bengelen, en ook op ontwikkelingsvlak scoort het land niet goed, met een HDI van 0.320 in 2000 en de 170ste plaats in de ranking [1]. Zoals elk land zit ook dit vol met tegenstellingen, als gevolg van zijn verleden.

 

In dit werk proberen we een beknopt beeld te geven van de oorlogseconomie van het Oost-Afrikaanse land. In een eerste deel leggen we nadruk op de algemene context, maar met een economische klemtoon. Het eerste stuk geeft een korte historische inleiding, met een schematisch overzicht a.d.h.v. een eenvoudige tijdlijn. Het tweede stukje gaat kort in op de karakteristieken van het conflict. We zetten dus even de polemologische bril op. In het derde stuk van het eerste hoofdstuk schetsen we het economisch beleid van Mozambique, beginnend in de vroeg-koloniale tijd en sterk uitwijdend over de laatste 30 jaar beleid.

Het tweede hoofdstuk gaat over het huishoudniveau in de Mozambikaanse economie. Welke factoren bepalen er mee de basisstructuur van deze micro-economie, en hoe heeft de kolonisering en de burgeroorlog daarop ingespeeld.

Het derde hoofdstuk geeft een beeld van de macro-economische realiteit in Mozambique, tussen 1980 en 1992, de hevigste oorlogsjaren dus, en de periode waarin de problemen dramatische proporties aannamen. Aan de hand van een empirisch onderzoek worden de belangrijke grootheden onder de loep genomen.

 

 

2.Politiek-economisch kader

 

2.1. Historische context

 

Mozambique kent een lange traditie van geweld: eerst van het Portugees koloniaal regime om de onafhankelijkheidsstrijd te vernietigen, vervolgens van het Rhodesisch regime om zijn macht te behouden en uiteindelijk van de Zuid-Afrikaanse regering om de nieuwe staten in zuidelijk Afrika te destabiliseren en ondergeschikt te maken aan zijn eigen politieke en economische hegemonie.

 

Mozambique kwam officieel onder het Portugese bewind na de Conferentie van Berlijn in 1885. Portugal investeerde weinig in zijn kolonie omdat het land geen kostbare grondstoffen bezat. Na een militaire staatsgreep in Portugal in 1926 veranderde dit en werden er tienduizenden Portugezen, voornamelijk boeren, naar de kolonies gezonden. De kolonialisten bekleedden de belangrijkste functies en hadden weinig oog voor de noden van de Mozambikaanse bevolking.

 

De golf van nationalisme die eind jaren ’50, begin jaren ’60 over het Afrikaanse continent spoelde,  was de prikkel die de Mozambikanen tot het begin van een onafhankelijkheidsstrijd dreef. In 1962 werd het Frelimo (Frente de Libertação de Moçambique) opgericht, onder presidentschap van Eduardo Mondlano. Initieel was het constitutioneel en geweldloos, maar in 1964 koos het met steun van Rusland en Oost-Europa voor de gewapende strijd.[2] Deze beweging werd voornamelijk gevormd door intellectuelen uit het zuiden van het land, maar de oorlog moest beginnen in het noorden, aan de grens met het onafhankelijke Tanzania en Zambia. In 1969 werd Mondlane vermoord en opgevolgd door Samora Moises Machel. Na enkele successen van de onafhankelijkheidsbeweging konden de Portugezen het financiële en menselijke kapitaal niet meer opbrengen om de oorlog te financieren. In 1975 werd Mozambique onafhankelijk.[3]

 

Het was Frelimo die de macht overnam, en een sterk gecentraliseerd bestuurssysteem uitbouwde (zie verder). In een (overigens goed gedocumenteerd) rapport van het International Food Policy Research Institute wordt gesteld dat de periode na de onafhankelijkheid een aantal jaren van hoop en nationale verzoening betekenden.[4] Andere auteurs stellen dat Frelimo in die jaren alle macht naar zich toe trok, en daarvoor alle middelen gebruikte. Immers, nu de gemeenschappelijke vijand was verslagen, kwamen de interne verschillen terug meer bovendrijven. Versnippering en fragmentatie dreigde. Frelimo zou daarop gereageerd hebben door een eigen visie van nationale eenheid te propaganderen en te praktiseren. Er werd een éénpartijsysteem geïnstalleerd, er werden een aantal regels afgekondigd die oppositiekrachten het leven zuur moesten maken en moesten onderdrukken door middel van een sterke repressie, strafkampen in het noorden van het land en folteringen. Er werden Dynamising Committees opgezet die de lokale autoriteiten moesten vervangen. Een Nationale veiligheidsdienst moest voor de interne veiligheid zorgen. Tenslotte was er ook een terugslag van de Roomse Kerk die werd beschuldigd met verregaande verbondenheid met het koloniale Portugese bewind.[5]

 

Enkele onpopulaire maatregelen genomen door de nieuwe regering, stootten heel wat mensen tegen de borst. Vooreerst waren er Frelimo dissidenten die in diskrediet waren geraakt of die niet akkoord gingen met bepaalde standpunten van de nieuwe regering. Voorts waren er ook de blanke Mozambikanen die niet tevreden waren met de nieuwe zwarte regering. De Mozambikaanse regering joeg ook het buurland Rhodesië tegen zich in het harnas door de inperking van de handel met Rhodesië en de stationering van de verbannen Zimbabwese African National Union (Zanu) in Mozambique. De misnoegden verenigden zich tot Renamo. De aanvallen van de rebellen concentreerden zich voornamelijk in het westen van het land, aan de grens met Rhodesië. In deze periode was het rebellenleger nog heel klein en van weinig betekenis. Na de onafhankelijkheid van Rhodesië in 1980, werd Renamo overgeheveld naar Zuid-Afrika.[6]

 

Wat waren de redenen van Zuid-Afrika om het Renamo te steunen? De blanke regering van Zuid-Afrika verdedigde de ideologische basis van apartheid, waarin men stelt dat verschillende rassen niet harmonieus kunnen samenleven of werken. Verder was er de internationale context van de Koude Oorlog, waardoor Zuid-Afrika moest reageren tegen de marxistisch-lenistische éénpartij staat. De vijandige houding van Frelimo en het feit dat het ANC Zuid-Afrika aanviel vanuit basissen in Mozambique, zorgde verder voor de steun van Zuid-Afrika aan Renamo. Met Zuid-Afrikaanse steun groeide Renamo uit tot een grote en goed uitgebouwde beweging. De rebellenbeweging voerde succesvolle raids uit vanuit het zuiden van het land. Om de aanvallen van Renamo vanuit Zuid-Afrika te stoppen werden de onsuccesvolle ‘Nkomati’-akkoorden afgesloten tussen Mozambique en Zuid-Afrika: ‘…to respect each other’s sovereignty and independence and in fulfillment of this fundamental obligation, to refrain from interfering in the internal affairs of the other.’[7] 

 

Dit alles verklaart wel niet waarom er zoveel Mozambikanen meevochten in deze ‘burgeroorlog’. Het grootste deel van de Mozambikaanse Renamo-rebellen werden gedwongen gerekruteerd. [8] Anderen steunden het Renamo uit onvrede met de politieke en economische hervormingen van de nieuwe regering.

 

Vanaf het einde van de jaren ’80 kregen beide partijen het moeilijk. Frelimo verloor heel wat steun van de Sovjet-Unie en Oost-Duitsland, na onrust in de Sovjet-Unie in ’88. Tanzania maakte hiervan gebruik om ook zijn troepen uit Mozambique terug te trekken. De steun van Zuid-Afrika en conservatieve organisaties uit West-Europa en de V.S. aan Renamo werden internationaal sterk bekritiseerd, waardoor de rebellenbeweging zijn steun verloor. Beide partijen begrepen dat ze enkel via diplomatieke weg een einde konden maken aan de oorlog. In 1988 begon het vredesoverleg en in 1992 werd de vrede ondertekend.

 

Tijdslijn Mozambique: 1973-1992

 

 

73

74

75

76

77

78

79

80

81

82

83

84

85

86

87

88

89

90

91

92

 

Lusaka-

akkoord

Onafhankelijkheid onder Frelimo-regime

 

Samora Machel

Joaquin Chissano

Frelimo: verzet

Centrale planning model

Mentaliteits-

verandering

Structurele aanpassing onder
toezicht van IMF en WB

Dictatoriaal kol. regime

Centraal beleid, nationaliseringen, 3de partijcongres, Centralisering,

De eerste slechte cijfers

4de partijcongres

° ESRP, Washigtonconcensus

Socialere programma’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Portugezen,

Frelimostrijders

Rhodesisch Renamo

Zuid-Afrikaans Renamo

Zelfstandig Renamo
® afhankelijk van de inlandse bevolking

demobi-lisatie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.2. Het gewapende conflict in Mozambique: 1961-75 en 1976-92: Burgeroorlog?

 

Wil een wetenschapper een fenomeen uit de werkelijkheid proberen te beschrijven, dan zal hij trachten dit op een zo adequaat mogelijke wijze te doen. Theorieën zijn hier zoals bekend het geëigende middel voor. Wij hebben geprobeerd om een theorie (de Protracted Social Conflict-theorie (PSC) van Azar) toe te passen op de Mozambique-case maar kwamen bedrogen uit. Hoe meer we ons inwerkten in het verloop van de oorlog, het ontstaan, de voedingsbronnen, hoe meer het duidelijk werd dat het geen PSC was, hoewel Azar lijkt te beweren dat bijna alle (tot alle?) oorlogen na WOII in de derde wereld tot dit type behoren.[9] Doorheen een gesprek met professor Luc Reychler over dit theoretisch dilemma werd nog maar eens duidelijk dat het vredesonderzoek nog een recente wetenschap is die worstelt met haar ‘pubertijd’: een twijfelachtige zelfbeeld in de zin van conceptuele verwarring.  Mozambique lijkt immers een atypisch conflict. Het is geen klassieke interstatelijke oorlog, nog een klassieke burgeroorlog. Laat staan een PSC. Sommige auteurs maken gewag van een destabilisatieoorlog, maar dat is een concept waar zover wij ontdekt hebben nog maar weinig conceptualisering rond gebeurd is.

Misschien is het nog het beste te vergelijken met het actuele terrorisme dat sinds eind jaren ’90 en zeker sinds 09/11 plots onder de aandacht van het Westen is gekomen. Het grote verschil met het Al Qaeda-terrorisme is dat het doelwit van de terreur (Mozambique) niet een land in het centrum is, maar in de periferie, en dat de terroristen gesteund werden door een land dat meer naar het centrum leunde dan het doelwitland (Zuid-Afrika). Maar de manier van oorlogsvoeren lijkt vergelijkbaar: een willekeurige terreur, tegen de meest kwetsbaren: de burgers op het platteland. Grote steden waren zelden het voorwerp van militaire actie door het Renamo. Het Frelimoregime reageerde op een manier die schijnbaar Bush junior geïnspireerd heeft: een hoogtechnologische antiterrorismestrijd die veel geld heeft gekost, zodat het aandeel van de defensie-uitgaven ten nadele van sociale programma’s toenam. In feite is de terreur van Renamo te vergelijken met de acties van de VS in Latijns-Amerika in de jaren ’70 en ’80. Via de CIA werden er gerichte acties ondernomen, met als doel de doelwitstaat omver te werpen. Bekend voorbeeld is uiteraard de coup van Augusto Pinochet op 11/09/1973 en het Varkensbaaifiasco, twee acties met onweerlegbare Amerikaanse betrokkenheid. Doordat het telkens regimes betreft die erkend werden door de internationale gemeenschap, moesten de acties in het geheim gebeuren. Dit geldt ook voor de acties van het Renamo. Officieel opereerden ze zelfstandig, maar in wezen werden ze gestuurd en gesteund door het buurland Zuid-Afrika, dat als de VS van Afrika zou beschouwd kunnen worden (als regionale hegemoniale macht), en was er ook heel wat sympathie vanuit de Reagan-administratie.

In de loop van de jaren ’80 treedt er echter een belangrijke verandering op in het beeld van het conflict. Het Renamo begint zich een primaire politieke doctrine toe te eigenen. Als we de verklaring hiervan proberen te achterhalen, wordt duidelijk waarom het zinvol is in een artikel over de politieke economie een bladzijde te wijden aan de conflicteigenschappen. Deze zijn immers inherent verbonden met elkaar. Door het Leninistisch centralisme van de Frelimo-regering, werden steeds meer boeren in Centraal- en Noord-Mozambique getroffen door het beleid. De groeiende ontevredenheid kon uitgebuit worden door het Renamo in die zin dat ze gemakkelijker jonge soldaten konden ronselen voor hun zaak. Dit effect lijkt nog versterkt te worden door de grote droogte van 1985. Een bepaalde groep agrarische jongeren werd bijzonder gevoelig voor de argumenten van het Renamo, en sloot zich er bij aan. De opflakkering van het conflict lijkt daar een rechtstreeks gevolg van te zijn.

We zouden hier nog een theoretische boom kunnen opzetten over het einde van het gewapende conflict in Mozambique. Was dat in 1992, bij het vredesakkoord, of loopt de oorlog nog steeds, doorheen de armoede die blijft verder duren en vermoedelijk door de oorlog werd versterkt? We gaan er van uit dat de oorlog eindigde in 1992 en we noemen het een oorlog, in de zin van de klassieke definitie van minimum 1000 doden per jaar, hoewel ik bij deze veel vraagtekens heb.

 

 

2.3. De crisis: een erfenis van 30 jaar economisch wanbeleid

 

2.3.1. Het koloniale beleid

 

De Portugese staat kent een lange koloniale traditie. Toen haar ontdekkingsreizigers in 1505 voet aan land zetten in Sofala, een stad aan de kust van de Grote Oceaan, vonden ze een gebied dat stevig verankerd zat in het handelsnetwerk dat over de Indische oceaan was uitgebouwd. De Mozambikanen verhandelden o.a. goud, ivoor, andere metalen. De Portugezen begonnen aan hun expansie, en ontwikkelden een koloniaal systeem dat gebaseerd was op enerzijds de goudhandel, en anderzijds het prazo-systeem. Dit hield in dat de settlers land in beslag namen en autoriteit en absolute macht kregen over de autochtone bevolking. Inlands verzet dreef de Portugezen aanvankelijk uit de agrarische gebieden, maar de opkomst van de slavenhandel en slavenarbeid verstevigde de positie van de kolonisator. Na de afschaffing van de slavenhandel, rond 1850, intensifieerde het kolonialisme, en steeds meer gebied kwam in de handen van de Portugezen. De kolonisten kregen hierdoor de maken met overstretching (wereldsysteemtheoretici zouden zeggen dat dit typisch was voor een ex-hegemoniale of ex-semihegemoniale macht, en zouden de vergelijking maken met de Amerikanen in Irak): ze hadden niet genoeg kapitaal en macht om de overheersing af te dwingen. Buitenlands kapitaal uit Zuid-Afrika en Rhodesië vormde de oplossing, met als gevolg dat tegen 1917, het eindpunt van de koloniale expansie, Mozambique voor een groot deel afhankelijk was van buitenlands kapitaal, wiens eigenaars veel concessies en speciale administratieve behandelingen kregen. De Portugezen voerden een systeem door van geforceerde arbeid en belastingen, zodat de Mozambikanen gedwongen waren de productie van cashcrops te verhogen, of in loonarbeid te gaan werken op een plantage of in de mijnbouw in Zuid-Afrika.

Na het aantreden van Salazar in Portugal (1926) werden er veel Portugezen naar Mozambique gestuurd, zodat er een sterke toename was van de import van consumptiegoederen en werden er een aantal nijverheidsbedrijven opgezet. De groei die hierdoor gecreëerd werd, kwam de lokale bevolking echter niet ten goede. Maar bijna alle Mozambikaanse mannen moesten minstens 6 maanden per jaar ongeschoolde loonarbeid doen, en de resterende tijd ging in het algemeen naar het teelten cashcrops. Het gevolg was dat de vrouwen en kinderen in hoofdzaak verantwoordelijk waren voor voedselzekerheid. Deze sector was echter niet ontwikkeld en zeer arbeidsintensief. Het onderwijs werd daardoor niet ontwikkeld bij de inheemse bevolking. Gedurende de koloniale periode lag het analfabetisme ongeveer 90%. Het technisch en secondair onderwijs werd ontwikkeld vanaf de jaren ’60, evenals een universiteit, maar die laatste kwam alleen de settler-populatie ten goede, die was aangegroeid tot 200 000 individuen. Bij de onafhankelijkheid lag het aantal Mozambikanen met universitair diploma op ongeveer 40, aldus schattingen van de FAO van 1982. De fysische infrastructuur was uitgebouwd in functie van de koloniale belangen, en bijgevolg vooral van haven naar interland gebouwd. Er was geen noord-zuidverbinding, hoewel het noorden traditioneel met een voedseloverschot zat, en het zuiden met een tekort. Verklaring is dat de steden in het zuiden voorzien werden van geïmporteerde tarwe. Hoewel het land zelfvoorzienend was voor rijst en maïs, was er een tekort aan calorieaanbod, aldus de FAO in 1982.  Zoals boven werd beschreven, startte de Mozambikaanse bevolking in 1962 haar onafhankelijkheidsstrijd, die tegen 1974 het dictatoriale regime in Lissabon economisch zodanig verzwakte (door de dure oorlog), dat de Anjerrevolutie plaatsvond. Mozambique werd onafhankelijk onder Frelimobestuur van Machel.

 

2.3.2.Het Frelimo-bewind

 

De onafhankelijkheid van Mozambique was geen vloek, maar ook geen zegen. Nu werd pas duidelijk hoe kwetsbaar de economie was. Bijna alle mensen die iets opleiding hadden genoten en capaciteiten hadden om een land als Mozambique te besturen (dat ongeveer even groot is als Frankrijk en het UK samen, aldus het CIA-handboek), behoorden tot de settlers, die samen met het koloniale regime het land verlieten, nadat wat niet verscheept kon worden, vernield was. Het ging om zo’n 200 000 mensen, of iets meer dan 90% van de totale koloniale bevolking. Een deel van de groep die achterbleef zou een gevaar op lange termijn betekenen, want zij waren medeconstitutief voor het Renamo. Maar ook de oude bondgenoot van de Portugese kolonialen, het Zuid-Afrikaanse Apartheidsregime, kondigde desastreuze maatregelen af. Het oude systeem van het uitbetalen van de lonen van de mijnwerkers in goud aan de Portugese overheid werd stopgezet, evenals de pendelarbeid zelf. Het gevolg was dat in de zuidelijke provincies het merendeel van de huishoudens zonder monetair inkomen kwamen. Ook de massale import van tarwe voor de steden in het zuiden viel stil, en het noorden was nauwelijks in staat hen te voorzien van voedsel. Kers op de taart waren de internationale sancties van de UNO tegen Zuid-Rhodesië, waardoor de havenactiviteiten in Beira bijna volledig stagneerden. Kortom, de Frelimo-administratie stond voor een gigantische uitdaging.

De eerste jaren na de onafhankelijkheid werden gekenmerkt door crisismanagement, in een poging de economie wat zuurstof te geven, voordat het eigenlijke ‘eerste hulpprogramma’ kon beginnen. In 1975 werd er een halt toegeroepen aan de vallende economie, en dankzij de input van buitenlands kapitaal was er sprake van een heropleving van de economie in de periode 1977-‘81. De keuze van het Frelimoregime voor een socialistisch beleid was niet vreemd, gezien het in haar strijd tegen de Portugezen gesteund was door landen uit het Warschaupact. Kernpunt van dit beleid was dat de industrie het zwaartepunt moest worden van de economie, en dat de landbouw een ondersteunende rol moest spelen.

Bij de onafhankelijk werd bij grondwet een parlement van 230 leden aangesteld, maar het zwaartepunt van de macht lag bij de regering en vooral het hoogste partijorgaan, het Permanent Politiek Comitée. Er werd gekozen voor een sterk gecentraliseerd beleid. Hierdoor moesten Machel en zijn ministers niet veel wezenlijke veranderingen doorvoeren, omdat de Portugezen ook op een centralistische wijze hadden bestuurd. Zo lagen bijvoorbeeld in de koloniale tijd de producenten- en consumentenprijzen vast, waren er vermarktingsgrenzen per product en per regio etc. Deze oude regels werden verder ontwikkeld of herbevestigd in een aantal Nationale Plannen op het derde partijcongres van Frelimo in 1977. De strategie die daar ontwikkeld werd, hield onder andere de creatie en ontwikkeling in van zware industrie, ontwikkeling van een staatsgeleide landbouwsector, verregaande veranderingen van het platteland en de massale ontwikkeling van human resources. In het 10-jarenplan van 1980 werd een groei van 17% tegen 1990 vooropgesteld, en een vervijfvoudiging van de agrarische productie. De investeringen van de overheid waren dan ook fenomenaal, zoals onderstaande grafiek aantoont. De piek begin jaren ’80 is duidelijk te zien. Ook in de landbouwsector poogde de overheid haar plannen door te voeren.

 

Grafiek 1: Publieke (versus private) investeringen in Mozambique[10]

 

 

Eén van de maatregelen in het landbouwbeleid was het creëren van de gemeenschapsdorpen of aldeamentos.[11] In een verdere paragraaf gaan we dieper in op dit beleid en zal het duidelijk worden dat het nefaste gevolgen had voor de gemeenschapsstructuur van de kleine boeren en bijgevolg ook voor het economisch functioneren op huishoudniveau. De nadruk binnen het landbouwbeleid lag echter niet op de kleine bedrijven. Het beleid was hoofdzakelijk gericht op de 2000 grote staatsboerderijen. Dit waren ex-koloniale bedrijven (plantages)die tijdens de exodus door de Portugezen waren achtergelaten. De bedoeling was het kapitaal dat er nog in aanwezig was terug in de economie in te schakelen, en ze tevens verder uit te bouwen. Indirect doel van de staatsboerderijen was de controle (afhankelijk van de auteur, in positieve al dan niet in negatieve zin) over de huishoudboerderijen van de regio waar de plantage gevestigd waren. Hiervoor moesten er aan het hoofd van deze plantages mensen komen waarop het regime kon vertrouwen. Zoals in zovele ontwikkelingslanden[12] begon er zich hierdoor een cliëntelistische verhouding tussen staat en plantage te ontwikkelen. Ondanks alle goede voornemens faalde het economisch beleid: de vele investeringen in industrie en transportinfrastructuur waren disproportioneel hoog in verhouding met de groeicijfers. Ook het landbouwbeleid bleek te falen, met als gevolg dat het vertrouwen in de overheid (en in Frelimo) afnam, ten voordele van het Renamo.

Het Frelimo-regime raakte echter vooral in de problemen door een totale misconceptie van het platteland, aldus Marc Wuyts[13]. Het beleid dat het uitstippelde ging uit van een massa kleine boeren, maar zag over het hoofd dat deze boeren vanuit de koloniale periode afhankelijk waren van de eerder vermelde loonarbeid in Zuid-Afrika of op de plantages. Het gevoerde beleid hield geen rekening met het feit dat de meeste huishoudgezinnen voor hun inkomen niet alleen afhankelijk waren van hun landbouwactiviteiten, maar (voor een niet onbelangrijk deel) ook van die loonarbeid. Het gevolg was een groeiend verzet op het platteland, temeer dat het regime in zijn beleid duidelijk de voorkeur gaf aan de ontwikkeling van de steden. Dit gegeven werd problematischer naarmate de oorlog vorderde. Frelimo verloor steeds meer greep op de agrarische maatschappij en Renamo rukte steeds verder op. Hoe deze twee feiten zich causaal verhouden is ons niet duidelijk geworden. Was het het onaangepaste beleid van de regering dat Renamo populair maakte in de agrarische gebieden? Of was het feit dat Renamo steeds meer aanhang kreeg oorzaak voor een terugtrekking van de overheid? Het is in elk geval zo dat Renamo zich met haar blinde geweld richtte op overheidsambtenaren en hun gezinnen, op overheidsgebouwen en transportwegen. In die zin is het verklaarbaar dat de administratie in Maputo weinig aandacht had voor het platteland, en zich noodgedwongen moest terugtrekken.

 

2.3.3. Barsten in het Leninistisch model:

 

In veel publicaties over Afrika, waar Mozambique vaak relatief kort wordt behandeld (in de Portugese literatuur zal dit uiteraard niet zo zijn, maar wij zijn die taal niet machtig), krijg je het beeld dat Frelimo halverwege jaren ’80 een vrij abrupte interne revolutie heeft doorgemaakt naar aanleiding van de interne economische malaise. Dit zou volgens ons echter een misvatting zijn. Immers, in de aanloop naar het Vierde Partijcongres in 1984 was de partijtop al bezig met het evalueren van oudere beleidsplannen, en werd duidelijk dat er een aantal dingen drastisch bijgesteld moesten worden. Het ging o.a. over de kleine boeren, het foute beleid van de staatsbedrijven, het probleem van de centrale planning, namelijk inflexibiliteit en extreme kwetsbaarheid voor exogene schokken en het gebruik van de grondstoffen. Er werd opgeroepen voor een actieprogramma voor de periode 1984-1986, dat onder meer volgende punten bevatte: grotere economische flexibiliteit en decentralisatie, groter vertrouwen in de marktkrachten, het belang van de kleine boeren, de publieke financiën te verstevigen en een hervorming van de exportverantwoordelijkheden (die lagen bij het staatsbedrijf ENACOMO, en zouden meer verspreid worden over bedrijven die cashcrops verwerkten), meer privaat ondernemerschap toelaten, en de prijzen liberaliseren (beperkt weliswaar). Toch waren de maatregelen niet afdoende, omdat ze niet snel genoeg geïmplementeerd geraakten. Ook het Nkomati-akkoord met Zuid-Afrika, een poging om de oorlog te beëindigen, opdat de economie een kans zou krijgen, mislukte, omdat Zuid-Afrika Renamo bleef steunen, en Mozambique het ANC op haar grondgebied bleef tolereren. Van vredesproces was er dus geen sprake (zoals verder opgemerkt zal worden, stopte Zuid-Afrika wel met de voedselbevoorrading van Renamo. Het gevolg was dat de rebellen steeds zwaarder gingen wegen op de boeren, en hen steeds meer gingen beschouwen als voedselleveranciers. Zuid-Afrika bleef Renamo echter wel financieel en militair steunen.) De zware koloniale erfenis, de kosten van de oorlog, zowel direct (overheidsuitgaven, zie verder) als indirect (schade en vernietiging, zie verder), het foute economische beleid (centraal geleid, ideologisch) en de natuurrampen die Mozambique in de jaren ’80 troffen (droogtes, overstromingen en tyfoons)[14], maakten de ineenstorting van het Leninistisch geïnspireerde Frelimo-beleid mogelijk. Het overheidsbudget zou ongeziene proporties aannemen (voor de macro-economische cijfers verwijs ik naar hoofdstuk 4) zodat het publieke deficit steeds groter werd. Op monetair vlak liep het ook helemaal fout. De ruilvoet van de metrical werd vastgehouden door de munt te koppelen aan de US dollar. Het gevolg was dat er parallelle zwarte markten ontstonden voor goederen, waardoor de belastingsinkomsten daalden. Het belang van buitenlandse munten nam toe door een combinatie van de vaste prijzen, verlies van monetaire controle en een verhoogde vraag voor consumptiegoederen en marktgewassen. Dit alles had zware gevolgen voor de export, wat de havens van Maputo en Beira sterk aantastten. Ook de import werd zwaar geraakt, maar minder erg dan de export. In 1981 bedroeg de export 50% van de import, in 1986 was dat minder dan 25%. Daardoor groeide de afhankelijkheid van buitenlandse hulp en leningen.

Onderstaande tabel geeft een aantal cijfers weer, uit een rapport van Brück, maar een recenter dan dat waarop we onze analyse van hoofdstuk 4 o.a. op hebben gebaseerd. Als we ons concentreren op de crisisjaren, kunnen we een aantal merkwaardige vaststellingen doen. Zo heeft de voedselproductie per capita een daling gekend van 11.7 ten honderd, met 1980 als referentiejaar. Een ander bevestigend cijfer is de export, die in 1983 nog maar + ¼ is van de export in 1980. De druk van het handelsdeficit op het GDP neemt ook sterk toe midden jaren ’80, tot 51%. De fiscale balans en de schuldenkwestie komen in hoofdstuk 4 uitgebreider aan bod.[15]

 

Tabel : Economische indicatoren voor Mozambique: 1980-1997[16]

In % (unless otherwise indicated)

1980-82

1983-86

1987-92

1993-94

1995-97

Private sector production

 

Annual real GDP per capita growth1

-4.1

-6.8

4.2

6.8

6.0

Food production per capita index (1980=100)2

95.6

81.8

78.3

69.9

82.1

Private consumption per capita index (1980=100)

96.0

79.1

71.0

61.8

56.7

Foreign Trade

 

Annual exports per capita (1980 US$)

20.5

5.9

5.7

5.4

7.2

Trade deficit/GDP

23.0

14.8

51.1

59.5

30.4

Fiscal Balance

 

Total expenditure/GDP

35.0

36.0

47.0

44.8

36.7

Military expenditure/total expenditure

19.2

31.3

20.5

18.3

10.0

External interest expenditure/total expenditure

..

1.2

5.8

5.8

6.0

Social expenditure/totale expenditure

..

..

9.2

8.3

11.7

Foreign debt and foreign aid

 

Foreign debt/GDP4

..

73.8

344.1

361.8

320.8

Foreign aid/GDP

7.3

9.2

74.4

84.9

55.2

 

            Het is duidelijk dat de Mozambikaanse economie midden jaren ‘80 in zware problemen zat, en dat er dringend nood was aan sterke hervormingen om uit het moeras te geraken. Toenadering tot het Westen zette de deur open voor initiatief vanuit het IMF en de Wereldbank. De internationale donorgemeenschap volgde na de eerste ODA.

 

2.3.4. Structurele aanpassingen: sleutelen aan de economie

 

In 1987 introduceerde de Mozambikaanse overheid het Economisch Rehabilitatie Programma (ERP), waarvan het hervormingsprogramma werd afgeleid, het ESRP, waar de ‘s’ op Sociaal duidt. Het is een typisch  IMF-WB-plan, geschreven vanuit de kantoren in Washinton DC, met weinig multi-stakeholdersparticipatie of inbreng van specialisten uit het land zelf. De eerste jaren kunnen het IMF en de wereldbank ongestoord het plan uitwerken en uitvoeren. Het plan bevatte grosso modo een reeks standaardmaatregelen voor stabilisering, zoals fiscale aanpassingen, monetaire beperkingen en devaluatie van de ruilvoet. Op microniveau was het hoofdzakelijk gericht op de inefficiëntie van de productie, en daar zou iets aan gedaan worden door het private ondernemerschap te promoten en liberaliseringen door te voeren. Na enkele jaren groeit de kritiek op de orthodoxe leer van de Washington consensus, kritiek die ook de verhoudingen tussen het IMF en de WB zelf onder druk zet. Er ontstaan ernstige meningsverschillen tussen de Wereldbank en het IMF over hun respectievelijke ontwikkelingsvisie[17]. Dit alles culmineert in de veroordeling van de ‘onmenselijkheid van de SAF’s en SAP’s’ door de civil society, die in de internationale sfeer steeds meer als beleidsactor erkend wordt.

Een niet onbelangrijke opmerking die we willen maken, is over het landbouwbeleid tijdens de hervormingen. Bij de bespreking van de socialistische beleidsperiode hebben we gesproken over de misconceptie van de Mozambikaanse regering van de kleine boerengemeenschap. Zij zag de boerengemeenschap toen als een massa subsistente boerenfamilies. Dat was echter niet zo. De gezinnen waren zoals gezegd door het koloniale systeem uiterst afhankelijk geworden van loonarbeid in mijnen of op plantages. Bij de structurele aanpassingen maakte de Mozambikaanse overheid opnieuw een soortgelijke fout. Ze zag de boeren als een homogene massa kleine boeren. Het gevolg van het beleid gebaseerd op deze misconceptie was dat de sociale en regionale differentiatie van het platteland versterkt werd. Sommige agrarische huishoudens werden bijvoorbeeld minder getroffen door de oorlog en moesten minder bezittingen opofferen. De toegang tot land, materiaal en krediet bijvoorbeeld, is disproportioneel verdeeld in het voordeel van de grote ondernemingen (zie eerder) aan de ene kant en een snel ontwikkelende groep van nieuwe op kleine schaal werkende kapitalistische boeren. De arme kleine boer, keert zich echter niet in subsistentie, maar blijft voor een deel afhankelijk van loonarbeid met huishoudelijke productie om levensonderhoud veilig te stellen. Hij heeft cash geld nodig voor een deel van zijn voedselbehoeften en voor de aankoop van goedkope geïmporteerde bewerkte consumptiegoederen en basisinstrumenten.[18]

Omdat het grootste gedeelte van het plan uitgewerkt wordt na het vredesakkoord van 1992, gaan we hier niet te uitvoerig in op het programma. Wat wel relevant is in het kader van deze paper is nog even iets te zeggen over het verband tussen de vredesbesprekingen en het programma. Ook hier is het moeilijk causaliteit vast te stellen: wat was er eerst, de kip of het ei? Wat wel zeker is, is dat de verschillende factoren wisselend op elkaar hebben ingespeeld. De verschrikkelijke economische toestand in het land, maakte beide partijen oorlogsmoe. Frelimo zat met een enorm fiscaal deficit opgezadeld, en het Renamo, dat door de hun strategie van absolute terreur op en destructie van het platteland de eigen voedsel- en kapitaalbevoorrading op lange termijn ondermijnde, raakte aan het einde van haar oorlogslatijn. Er was dus sprake van conflictrijpheid. In 1986 is er een nieuwe president, Joaquin Chissano, aan de macht gekomen, nadat Machel in een vliegtuigongeluk is omgekomen. De verandering van de macht maakte het voor de Frelimo-top gemakkelijker om de oorlogslogica achter zich te laten. Dit alles betekende niet dat het geweld stopte. Zo was er bijvoorbeeld  de opflakkering van het geweld in 1986-1987, met onder andere het grote offensief van Renamo, dat wordt teruggeslagen door een alliantie van Tanzaniaanse, Mozambikaanse en Zimbabwaanse soldaten. Opmerkelijk is dat op 20 juni 1987 Renamo ook de oorlog verklaard aan Zimbabwe, waar het ook sociale infrastructuur gaat vernielen.[19] Vermoedelijk begint het Renamo op haar beurt aan een ‘grand décar’ die ze niet aan kan: een te groot grondgebied voor een te klein leger. Ook dit zou een stimulans voor de vredesbesprekingen kunnen zijn geweest. Tenslotte is er ook het feit dat de VS lange tijd het Renamo heeft gesteund. De samenwerking tussen Frelimo en het IMF en de Wereldbank, heeft door de jaren heen voor een ontdooiing gezorgd van de relaties. Het verdwijnen van de Reagan-administratie uit het Witte Huis is ook niet te onderschatten, vermits zij gedurende de jaren ’80 de Renamo-rebellen had ondersteund. Het is ons inziens duidelijk dat het voor het Witte Huis niet meer opportuun was een rebellengroep te steunen, die door de internationale gemeenschap (terecht) sterk geassocieerd werd met het Zuid-Afrikaanse Apartheidsregime, dat steeds meer onder druk kwam te staan, waarvan de internationale boycot getuige was. Door de shift van Leninistisch naar IMF-WB-beleid verdween het Koude Oorlog aspect uit de positionering van de VS ten opzichte van de Mozambique. Zeker na de val van de Muur was het duidelijk dat Mozambique volledig afhankelijk van het Westen was geworden.

 

 

3. De analyse van de Mozambikaanse oorlogseconomie

 

3.1. De micro-economische realiteit

 

            In een poging een zekere eenheid te brengen in deze paper, hebben we getracht een schema op te stellen van het functioneren van een klein agrarisch bedrijf. Het ziet er als volgt uit:

 

 

De belangrijkste factoren die de productie van een boerengezin bepalen, zijn de arbeid, het beschikbare kapitaal, en het bruikbare land. Bijkomende bepalende factor is de (on)zekerheid. Gezinnen kunnen kiezen tussen foodcrops en cashcrops. Cashcrops worden vermarkt, meestal voor de export bedoeld. Ook een deel van de foodcrops kunnen op de markt worden gebracht. Dit zijn in het algemeen lokale markten. De mogelijkheden tot het vermarkten wordt bepaald door de instituties in het land en de regio. Vaak zijn de sociale netwerken belangrijk, de wegen, auto’s, andere transportmiddelen, de organisaties van de markt. In de meeste landen zijn de markten van de informele economie onderhevig aan zeer sterke niet geschreven regels. De opbrengsten van de lokale markt kunnen ruilproducten zijn voor voedselconsumptie, of geld. Ook uit de verkoop van cashcrops genereert het gezin geld. Dit geld kan gebruikt worden voor consumptie, maar kan ook geaccumuleerd worden en gespaard worden. In een jaar dat het slechter gaat, kan dit kapitaal aangesproken worden om doorheen de problemen te geraken.

            Uit onderzoek, hoofdzakelijk door Oxford University uitgevoerd, is gebleken dat deze cyclus zwaar onder druk is komen te staan onder de lange en gruwelijke oorlog in Mozambique. In elke fase van de cyclus zijn er diepgaande veranderingen opgetreden, die moeilijk omkeerbaar zijn. Dit merkt men in het ontwikkelingsprogramma dat sinds 1992 echt goed in werking is getreden. De poverty traps zorgen ervoor dat Mozambique nog steeds laag scoort in de HDI bijvoorbeeld, ondanks het feit dat de Vredesakkoorden van Rome al 13 jaar van kracht zijn. Nu is het zo dat deze transformatie van de micro-economie al onder druk stond van de nationalistische oorlog tegen de Portugezen. De wreedheden, gebruikt als oorlogstactiek door het Renamo, hebben dit proces echter versterkt. Maar ook de Frelimo-overheid gaat niet vrijuit.

 

3.1.1. Productiefactoren: kapitaal, arbeid, land, (on)zekereheid

 

3.1.1.1. Kapitaal

 

De eerste productiefactor kapitaal wordt in een artikel van Brück ontleed tot drie vormen van kapitaal, meer bepaald het menselijk kapitaal, het fysisch kapitaal en het sociale kapitaal. De mogelijke impact van oorlog en natuurrampen op kapitaal kan drie vormen aannamen, namelijk erosie (een verlies aan kapitaal doorheen de transformatie naar een lagere waarde), destructie (volledige verdwijnen) en reallocatie. De kwetsbaarheid van kapitaal is afhankelijk van vier factoren, namelijk de zichtbaarheid (hoe zichtbaarder, hoe kwetsbaarder), de mobiliteit (hoe mobieler, hoe kwetsbaarder), de specificiteit (hoe specifieker, hoe gevoeliger voor militaire actie) en de duurzaamheid (duurzaam kapitaal is meer geliefd dan niet duurzaam kapitaal). De burgeroorlog had op het niveau van de kapitaalstructuur een grote impact. Het menselijk kapitaal was aan erosie onderhevig, door verminking, ziekte (de gezondheidszorg stortte in elkaar bij de escalatie van de oorlog), dalende waarde van onderwijs (arbeidskrachten werden schaarser zodat kinderen meer en meer werden ingeschakeld), was aan destructie onderhevig (naar schatting 1 miljoen doden tussen 1980-1990) en allocatie (vluchtelingen, naar buitenland, maar vooral intern, wat moeilijker te meten is). Onderstaande tabel 2 geeft een schatting, uitgevoerd door de Wereldbank en de International Organisation for Migration.

 

Tabel 2: Geschat aantal verplaatste  mensen en vluchtelingen[20]

 

September 1986

Midden 1989

Oktober 1992

Totale bevolking

14 174 300

15 166 000

14 285 000

Totaal aangetast1

Na

2 837 957 (19%)

na

Totaal verplaatst2

Na

1 689 492 (11.1%)

3 728 000 (26.1%)

Totaal aangetast en verplaatst

3 482 626 (24.6%)

4 563 449 (30.1%)

Na

Totaal vluchtelingen3

250 000

1 000 000

1 390 000

Totaal verplaatst en vluchtelingen

Na

2 689 492

5118 000

Totaal verplaatst, aangetast en vluchtelingen

3 732 626

5 563 449

Na

1 mensen wiens huis of leefomgeving is verwoest maar die niet gevlucht zijn

2 diegenen die zich binnen Mozambique hebben verplaatst

3 in buurlanden, voor 1986 en 1989, data beperkt tot Malawi, Zambia en Zimbabwe.

 

Het fysisch kapitaal had ook te leiden onder de drie vormen van kapitaalstoringen: bij destructie denk ik aan het platbranden van huizen en schuren, bij erosie denk ik aan het verminderen in waarde van gereedschappen door gebrek aan onderhoudsmateriaal en bij allocatie denk ik aan in beslag name van materiaal. Maar ook zijn er indirecte effecten op het kapitaal waar te nemen. Zo zal oorlog de noodzakelijke minimum hoeveelheid voedsel (overlevingsdrempel) niet negatief beïnvloeden. Hierdoor zal een huishouden meer belang hechten aan hoe de beschikbare tijd besteed wordt. Het nut van overleven op korte termijn kan versterkt worden, terwijl intergenerationele banden binnen een huishouden verzwakken. Dit ondermijnt een basismotief voor de vorming van een duurzaam huishouden wat o.a. inhoudt dat er minder stimulansen zijn voor het opbouwen van bezit of een sterke erfenis voor de nakomelingen. De oorlog had bijgevolg een negatief gevolg op de bezittingen van de kleine boer, en bijgevolg ook een indirect negatief effect op het inkomensniveau.[21] Tabel 3 geeft een beeld van de directe destructie van fysiek kapitaal.

 

Tabel 3: destructie van immobiel kapitaal (gemeten eind 1992)[22]

Immobile capital by sector

Number

%

%

Operational

Non-Operational

Destroyed

Total

Destruction

Non-operational and destroyed

Agriculture

Irrigation systems

118

24

7

149

5

21

Dams

122

208

57

387

15

68

Seed productions Centres

13

9

0

22

0

41

Nurseries

38

19

4

61

7

38

Tick-Cleansing Tanks

70

299

40

509

8

67

Water supply

Wells

3057

1071

138

4266

3

28

Holes

1225

530

32

1787

2

31

Fountains

484

205

11

700

2

31

Small Water Supply Systems

96

84

29

209

14

54

 

Het sociale kapitaal wordt gezien als instituties, (zowel het legislatieve, executieve en juridische systeem), als de tradities en culturele waarden. Uit een onderzoek naar posttraumatische stress- behandeling bleek dat het merendeel van de jongeren van Mozambique op één of andere manier in contact was gekomen met geweld (88%) en sexueel geweld (64%). Tabel 4 geeft een indicatie van de oorlogservaring van kinderen tussen 6 en 15 jaar oud.

 

Tabel 4: Oorlogservaring van kinderen tussen 6 en 15 jaar oud in oorlogsaangetaste gebieden[23]

War experience

%

Witnessed physical abuse and/or torture

88%

Witnessed killings

77%

Served as porters for Renamo

75%

Were abducted from their families

64%

Witnessed rape or sexual abuse

63%

Were physically abused or tortured

51%

Witnessed family members killed

37%

Were trained for combat

28%

Admitted to being raped

16%

Admitted to killing

9%

Suffered permanent physical injury

7%

 

Het gevolg hiervan voor het naoorlogse Mozambique is dat er door jongeren op een heel andere manier met maagdelijkheid wordt omgegaan dan voor de oorlog, wat spanningen teweeg brengt binnen de gemeenschap. Verkrachting werd ook gebruikt als een middel om vrouwen te vernederen en voor de ‘emasculating’ van mannen. Het was ook een middel om het gezin en de gemeenschap te fragmenteren door het gevoel van etnische integriteit te destabiliseren.[24] Een ander voorbeeld zijn de massadorpen, kunstmatig gecreëerd, door alle partijen, Portugezen, Frelimo en Renamo, met telkens een eigen (militaire) doelstelling. Problematisch aan deze aldeamentos was dat de meeste Mozambikaanse etnieën niet de gewoonte hadden zich te verzamelen. Door de lage bevolkingsdichtheid kenden zij een grote spreiding, wat de polygame levensstijl mogelijk maakte. Slechts bij het overlijden van iemand en één keer per jaar tijdens tribale feesten verenigden de mensen zich, voor de rest leefden ze op zichzelf. In de kunstmatige dorpen werden ze verplicht om voortdurend dicht op elkaar te leven. Dit tastte ontegensprekelijk het zelfbeeld aan, wat op zijn beurt effect had op de efficiëntie van de activiteiten.[25]

 

            De kwetsbaarheid van kapitaal laat zich analyseren aan de hand van vier variabelen. Ten eerste is er de zichtbaarheid: hoe zichtbaarder, hoe kwetsbaarder. Huishoudens probeerden hun kapitaal onzichtbaar te maken, door zich af te schermen van de buitenwereld, en over te schakelen op subsistentielandbouw. Ten tweede is er de mobiliteit van het kapitaal. Mobiel kapitaal is gevoelig voor allocatie (plundering, diefstal). Geld is gemakkelijk te roven, een geoogste oogst ook, vee ook, maar stallen bijvoorbeeld niet. Zij zijn alleen vernietigbaar, niet alloceerbaar. Immobiel kapitaal is dus wel onderhevig aan erosie en destructie. De specificiteit is een derde variabele. Specifiek kapitaal is gevoelig voor militaire actie. Niet specifiek kapitaal zal vaak voor de oorlog al omgezet zijn naar andere sector die minder oorlogsgevoelig is. De duurzaamheid van het kapitaal  is een vierde variabele. Duurzaam kapitaal is meer gegeerd bij soldaten dan niet duurzaam kapitaal.[26] Tabel 5 geeft een beeld van de kwetsbaarheid voor de belangrijkste economische sectoren.

 

Tabel 5: Oorlogskwetsbaarheid van verschillende sectoren in Mozambique[27]

Sector

 

Visible?

Immobile?

Specific?

Duration?

Vulnerability

Export-oriented

inputs

xxx

xx

xx

xxx

medium

Agriculture

production

xxx

xxx

xxx

xxx

high

 

output

xxx

xx

xxx

xx

medium

Manufacturing

input

xxx

xx

xxx

xx

medium

 

production

xxx

xxx

xxx

xxx

high

 

output

xxx

xx

xx

xx

medium

Subsistence

land

xx

xxx

xx

x

medium

Agriculture

livestock

xxx

xxx

xxx

xxx

high

 

seeds

xx

x

xx

xx

medium

 

output

xx

xx

x

x

Low

Construction

rural

xx

xxx

x

x

Low

 

urban

xxx

xxx

xx

xxx

high

Government

input

xxx

x

xxx

xxx

high

 

output

xx

x

xxx

xxx

high

X, xx and xxx denote low, medium and high relative war vulnerability, respectively.

 

 

3.1.1.2. Land

 

De tweede factor is land. In een artikel stelt Brück in zijn hypotheses dat de elasticiteit van het landbezit per hoofd van een huishouden ligt tussen 0 in het geval van perfecte overvloed aan land en 1 bij perfecte schaarste aan land. In de meeste populaire publicaties wordt gesteld dat Mozambique een overvloed aan land kent. Dit is in zekere zin wel zo, maar toch moet dit sterk gerelativeerd worden. Zo wordt de beschikbaarheid van land voor landbouw beperkt door de uitgebreide mijnenvelden die de toegang tot het land moeilijk maken. Verder zijn door de vele interne bevolkingsverplaatsingen de traditionele eigendomstelsels verstoord, maar wel herverdeeld onder de vluchtelingen. De vruchtbaarste gronden rond de Zambezirivier, in de zogenaamde Beira-corridor, werden gedurende heel de oorlog ingenomen door uitgestrekte vluchtelingenkampen. De Zimbabwaanse overheid was immers afhankelijk van deze corridor voor haar export en import (de haven van Beira is één van de belangrijkste havens van de Oost-Afrikaanse kust), en stelde met militaire middelen een veilige corridor in tussen Zimbabwe en Beira. De gronden in de corridor zijn van alluviale aard, wat wil zeggen dat ze regelmatig worden overstroomd en dus herbemest. Maar de grond is hier dus heel schaars. We kunnen globaal gezien wel spreken van een zekere elasticiteit, maar de meest vruchtbare gronden zijn toch al in gebruik. Conflicten over land kunnen zich ook stellen wanneer vluchtelingen terugkeren naar hun geboortegrond die ingenomen zien door andere families of compagnies. Het aanbieden van even vruchtbare grond is dan maar een beperkte maatregel, doordat hier een emotioneel argument meespeelt.

 

3.1.1.3. Arbeid

 

De derde productiefactor is arbeid. Deze factor beïnvloedt op een negatieve manier het onderwijsniveau. Immers, alle mannen tussen 18 en 45 jaar werden in principe gemobiliseerd door de overheid.[28] In gebieden die onder controle stonden van Renamo, was er vaak sprake van gedwongen mobilisatie, met inbegrip van kinderen. De productiviteit van de mannen die beschikbaar bleven voor de landbouw, konden dan nog negatief beïnvloed worden bij aanvallen van één van de twee partijen, door het ontploffen van mijnen of door ziektes (we hadden het al eerder over de falende gezondheidszorg). Door het dalende aanbod aan arbeidskrachten, steeg de waarde ervan. Dit werd nog eens versterkt door het feit dat steeds meer huishoudens in oorlogsgebied overschakelden op subsistentielandbouw, waar we verder nog op terugkomen. Dit is een arbeidsintensieve vorm van productie, zodat het redelijk is om te stellen dat de vraag naar arbeidskrachten ook nog eens toenam.

Gevolg van deze verschillende elementen is dat de waarde van arbeid verhoogde. Het gevolg hiervan is dat de steeds meer kinderen van de scholen werden weggehaald (als die al niet vernietigd waren) en werden ingeschakeld op de boerderij. Dat dit een negatief effect heeft op welvaart op de lange termijn, blijkt uit onderzoek van Rasmus Heltberg en Niels Johannesen.[29] Zij stelden empirisch vast dat in Mozambique de scholing van de moeder een sterke invloed heeft op de ontwikkeling van de menselijk kapitaaloutput, zoals de gezondheid van het kind (lengte t.o.v. leeftijd en overlevingskansen), onderwijs van het kind en vruchtbaarheid. De impact van een oorlog die op zijn minst 16 jaar heeft geduurd, (en in feite 28 jaar, telt men de koloniale oorlog ook mee, en in dit opzicht is dat niet onbelangrijk omdat ook die oorlog gekenmerkt werd door een appreciatie van arbeid en een depreciatie van onderwijs) betekent een handicap voor de Mozambikaanse maatschappij die niet op korte termijn kan opgelost worden. Ook dat blijkt uit recent onderzoek. Ondanks het vele geld dat men in de sociale wederopbouw steekt, zijn de outputs van deze programma’s al bij al vrij laag. Dit is een vorm van path dependency, maar op microniveau. De beslissingen die huishoudens hebben gemaakt, worden na het beëindigen van de politieke oorlog niet onmiddellijk ongedaan gemaakt. Hier is er met andere woorden duidelijk sprake van een poverty trap.[30] Zo is het bijvoorbeeld moeilijk om de negatieve perceptie over scholing bij te stellen. Mensen hebben doorheen de oorlogsjaren een vorm van kortetermijndenken ontwikkeld, dat kadert in hun overlevingstrategie. Educatie staat daar haaks op, vermits het een investering op lange termijn is.

            Bij de analyse van arbeid moet er in de Mozambique-case echter een belangrijke vaststelling gemaakt worden, die we eerder al vermelden, maar die toch nog eens herhalen. De arbeidsstructuur van het land had een aantal accenten die afstamden uit de koloniale tijd. Er is geen sprake van homogene subsistentieproducenten, noch van een massa kleine boeren die elk voor zichzelf produceren. Vele huishoudens benutten hun arbeidsfactor voor loonarbeid. In het zuiden en een deel van Centraal-Mozambique was dat pendelarbeid in de mijnen in Zuid-Afrika. In het noorden was het seizoensarbeid op de grote staatsplantages. Op die manier kwamen de huishoudens aan het nodige geld voor consumptiegoederen en de aanschaf van het voedsel dat ze niet voor zichzelf konden kweken. In de bespreking van het macro-economisch beleid van het Frelimobewind komen we daar nog op terug. Wat hier van belang is, is dat deze structuur onder druk kwam te staan in de oorlogsregio’s. Immers, loonarbeid is meer zichtbaar dan thuis werken, omdat de loonarbeider bijvoorbeeld moet pendelen tussen zijn werkgever en zijn thuis.[31] Grotere zichtbaarheid betekent grotere kwetsbaarheid, zodat men deze activiteit gaat proberen te vermijden. Dit dwong veel boeren in subsistentie.

 

3.1.1.4. Onzekerheid

 

Onzekerheid heb ik in het model wat apart geplaatst, omdat het geen echte productiefactor is, maar toch in sterke mate de productie beïnvloedt. Brück stelt dat “Consumption decisions and changes in the capital stock are closely related to issues of risk, uncertainty and expectations.” Ik meen te kunnen stellen dat je onzekerheid en de bijhorende anticipatie op gepercipieerd risico van agenten kunt extrapoleren naar keuzes in de productie. De grootste onzekerheid in oorlogsgebied is het moment en de leeftijd van sterven. Maar mijns inziens gaat het om meer dan dat. Ook de keuze tussen cashcrops en foodcrops, hoeveel men van welk gewas gaat verbouwen, is onderhevig aan risicocalculaties van de boeren. Het is bijvoorbeeld weinig waarschijnlijk dat zij zullen kiezen voor het verbouwen van producten die pas na een aantal jaren vrucht beginnen dragen. Ik heb hier nergens een indicatie van gevonden, maar deductief lijkt het me correct te stellen dat dit één van de verklarende factoren zou kunnen zijn waarom er zo weinig overbleef van de kokosboomplantages en de veestapels op het einde van de oorlog. Schattingen wijzen uit dat de veestapel in 1980 135 000 stuks bedroeg, en in 1992 teruggebracht was tot 25 000 stuks.[32] (zie grafiek 2). Uiteraard heeft dit ook te maken met de grote kwetsbaarheid van deze gewassen (zichtbaar, immobiel, specifiek). Boeren kiezen na een risicoanalyse, die sterk bepaald wordt door gevaren op korte termijn. Bijgevolg werd er gemakkelijker omgeschakeld naar subsistente landbouw.

 

Grafiek 2: Evolutie van de Mozambikaanse veestapel tussen 1980 en 1992.[33]

 

            Het is belangrijk in de casus van Mozambique niet alleen de oorlog te zien als bron van risico. Ook natuurrampen zijn een belangrijk element en vormen een outputrisico. Op de volgende bladzijde vindt u een extract uit een onderzoek naar de natuurrampen die Mozambique de laatste 27 jaar heeft getroffen. Daaruit blijkt dat Mozambique tijdens de 10 zwaarste oorlogsjaren, werd getroffen door bijna jaarlijkse droogtes en daarmee verbonden hongersnoden. Dieptepunt was 1985, waarbij 100 000 burgers het leven lieten, en waar bijna 2.5 miljoen mensen geraakt werden. In combinatie met de destabiliseringoorlog, waren de slechte weersomstandigheden een bron van constant risico voor de boeren. Een andere bron van risico is het beleid van de overheid, in de mate dat de overheid nog greep had op het platteland. Vanaf midden jaren ‘80 verloor het haar greep op de noordelijke provincies, en het is maar door het militaire ingrijpen van Zimbabwe en Tanzania dat werd voorkomen dat Noord-Mozambique zich onder Renamo afscheurde.[34] Deze wisselende autoriteit heeft natuurlijk een sterke invloed op de onzekerheid van de bevolking. Maar ook het centralistische beleid van de Frelimo-administratie in de eerste jaren na de onafhankelijkheid zorgde voor onzekerheid bij de boerenbevolking. In Renamo-gebied was er een hoge risicofactor, in die zin dat vanaf de akkoorden tussen Zuid-Afrika en Mozambique, de steun van Zuid-Afrika voor de rebellen wegviel, en zij zich in Mozambique zelf moesten bevoorraden. Boeren werden dus ingeschakeld in het voorzien van voedsel voor het rebellenleger. Dit betekende dat hun oogsten konden in beslag genomen worden, de vrouwen konden worden ingeschakeld in transport van goederen na een overval op een dorp of voedseltransport, etc.[35]

            Gewoonlijk wordt er bij risico in een gemeenschap een vorm van verzekeringssysteem opgericht, waar niet gecorreleerde risico’s verdeeld worden. Het probleem bij oorlogsrisico’s is dat die meer eigen zijn aan bepaalde groepen en gebieden. Oorlog kent dus een hoge graad van gecorreleerde risico’s. Verzekeringen zullen dus niet voorzien worden voor oorlogsgeïnduceerde schade. Oorlog wordt gezien als de meest extreme vorm van door de staat geïnduceerde risico’s. Oorlog gaat in wezen om autoriteit en legitimiteit. De erosie van beide factoren leidt tot groeiende onzekerheid. Immers, hoe meer een staat bedreigd wordt door een oprukkende vijand, hoe meer zij haar beleid gaat veranderen en hoe meer zij het in functie van de oorlog gaat stellen, om toch de overwinning te kunnen halen. Onderstaande tabel geeft de evolutie van de beide variabelen – autoriteit en legitimiteit - weer tijdens de oorlog. De Mozambikaanse overheid ging doorheen de oorlog door verschillende stadia, van volledige chaos (weinig autoriteit en legitimiteit) naar volledige autoriteit en legitimiteit na het beëindigen van de gevechten en het succes van het vredesproces.

 

Tabel: Determinanten van oorlogsonzekerheid in Mozambique[36]

Oorlogsonzekerheid Mozambique

Weinig autoriteit

Volledige autoriteit

Weinig legitimiteit

Meeste onzekerheid (chaos in 1975)

Middelmatige onzekerheid

(Groeiend na de onafhankelijkheid)

Volledige legitimiteit

Middelmatige onzekerheid

(bedreigde autoriteit in de jaren ’80)

Geen onzekerheid

(vredestoestand, jaren ’90)

 

Dit creëert een onzekerheid bij de boeren, die met een erg onvoorspelbare staatsactor te maken kregen. Brück concludeert in zijn studie dat door een stijgende onzekerheid, de output, de groei, de consumptie en de welvaart negatief beïnvloed worden.

 

3.1.2. De productiekeuze: cashcrops of foodcrops

 

In een publicatie van US AID van begin jaren ’80 werd gesteld dat Mozambique tot de groep van landen behoort die afhankelijk is van meerdere marktgewassen, die samen meer dan 70% van hun exportinkomsten vormen. Voor Mozambique was het belangrijkste gewas cashewnoten. Andere belangrijke gewassen waren suiker, thee, katoen, sisal, kokosnoten en garnalen. Op de volgende pagina is een tabel ingevoegd, waarin de landbouwstructuur van Mozambique wordt weergegeven voor het jaar 1970. Vergelijkbaar cijfermateriaal van tijdens de oorlog hebben we (voorlopig) niet gevonden. (De ‘data-gap’ veroorzaakt door de totale destructie van de oorlog lijkt zich hier te manifesteren.) De auteur maakt in de tabel onderscheid tussen drie vormen van landbouwbedrijven: Plantages, settlerboerderijen en kleine boeren. We maken op dit moment in de analyse abstractie van de eerste twee categorieën, omdat zij tot midden jaren ’80 in handen van de staat waren, en na het starten van de grote hervormingen kwamen ze in handen van privé-kapitaal, maar in beide gevallen werden ze meer beschermd door het leger, en waren ze dus minder onderhevig aan het oorlogsgeweld en waren ze meer onderwerp van beleid, zoals eerder werd gesteld in 2.2.2 en 2.2.3. In het noorden wordt 60% van het Bruto Regionaal Product geproduceerd voor eigen consumptie, in het centrum is dat 48% en in het zuiden is dat 49%. In totaal is 55% van de totale landelijke productie bestemd voor eigen verbruik. Cashcrops worden het meest gekweekt in het noorden. In de andere delen van het land konden de boeren voor liquide middelen rekenen op de arbeid op plantages en de mijnbouw. Dit laatste is vooral in het zuiden belangrijk (20-30% van alle mannelijke arbeidskrachten). Na de onafhankelijkheid traden er wel belangrijke verschuivingen op, onder andere in het zuiden. De moeilijke verhoudingen met Zuid-Afrika, maakte dat het aandeel migranten afnam. Dit genereerde een significante daling van het aantal uitbetalingen aan arbeiders. Het gevolg was een grote werkloosheid onder deze ex-arbeiders, en een grotere kwetsbaarheid van deze huishoudens. Deze werden meer afhankelijk van cashcroparbeid op plantages, die doordat ze steeds meer monoteelten gingen verbouwen, pieken in de vraag naar arbeid creëerden. Dit was problematisch voor deze gezinnen, omdat ze door hun ‘path dependency’ afhankelijk waren geworden van deze loonarbeid voor consumptiegoederen, maar ook voor de eigen voedselproductie (het aankopen van werktuigen, inputs of vee). Hoewel we er geen informatie over gevonden hebben, willen we toch de vraag stellen of de sterk dalende curve van vee (zie hoger) hier ook door beïnvloed wordt. Veel vee is in de eerste plaats in beslag genomen of gedood tijdens gevechten. Maar ook het gebrek aan nieuwe investeringen is nefast op lange termijn voor een veestapel, bijvoorbeeld door het probleem van inteelt.

 

3.1.3. Van boerderij naar markt: verhoogde transactiekosten door de oorlog

 

Wat er eventueel door een huishouden kan vermarkt worden, hangt uiteraard af van de productie. De productie van huishoudens in oorlogsgebieden wordt beïnvloed door een hele reeks factoren, waarvan er al een aantal beschreven zijn in de voorgaande paragrafen. Als de productie een functie is van kapitaal en arbeid, is het duidelijk dat de impact van de oorlog op deze factoren (zie hoger) de productie van een huishouden zal verschuiven naar haar oorsprong langsheen de productiefunctie. Een ander element is de invloed van productiviteit op de consumptie, en van consumptie op gezondheid, en van gezondheid op productie. Er is dus sprake van een vicieuze cirkel die in oorlogstijd gemakkelijk een neerwaartse spiraal wordt. De invloed van de oorlog op de factor kapitaal en zo op productiviteit is complex. Ten eerste is er de beschadiging van eigendom en technische efficiëntie (bijvoorbeeld tractor in panne en geen bevoorrading van wisselstukken), zodat voor een gegeven arbeidsinput er minder gewassen worden geoogst. Het gevolg is dat een huishouden de neiging heeft om het arbeidsaanbod ten opzichte van haar eigendom relatief te verhogen, om te garanderen dat het minimum aan voedsel geproduceerd kan worden. Gevolg hiervan is dat dit huishouden zich afwendt van het marktgebeuren en kiest voor de subsistentielandbouw. Een vergelijkbare redenering kan opgebouwd worden voor de opslagcapaciteit van kleine boerderijen. Door de onvoorspelbaarheid van de oorlog is een neerwaartse druk op de opslagfunctie omdat voor een gegeven hoeveelheid in voorraad opgeslagen goederen, er minder beschikbaar zijn bij het uit voorraad nemen.[37]

            Een ander effect van de oorlog op het keuzegedrag van kleine agrarische huishoudens is de verhoogde transactiekosten door de oorlog. Als er al surplussen waren, konden die moeilijk vermarkt worden door de armzalige transportmogelijkheden en door het mislukken van het ontwikkelen van krediet en handelsnetwerken, die samen met de Portugese exodus het land waren verlaten.[38] Deze transactiekosten zijn moeilijk in te schatten. In een studie van de Wereldbank nemen zij als parameter voor transactiekosten het aantal gebouwen (instituties) die er zijn in een land. Hoe meer gebouwen (en dus uitgebouwde instituties), hoe vlotter de transacties verlopen, zo is de redenering. Onderstaande tabel geeft een schatting van de impact van de oorlog op het commerciële netwerk in Mozambique.

 

Tabel : commercieel netwerk voor landbouwmarketing in Mozambique. (1982-1988)[39]

 

Commercial structures

Numbers of establishments nationally

% change

1982

1985

1988

1982-1988

Private shops

3582

2452

2187

-39%

Agricom Fixed posts

235

150

62

-74%

Other fixed posts

393

94

99

-75%

All other structures

882

1230

1226

39%

Total Commercial

Structures

5092

3926

3574

-30%

 

            Het is duidelijk dat de oorlog een negatieve impact heeft op de commerciële netwerken in Mozambique. Een andere benadering voor transactie efficiëntie focust op de verhoogde distributiekosten, enerzijds veroorzaakt door de gereduceerde kwaliteit van de transportinfrastructuur en anderzijds door onveiligheid (Renamo hield werkelijk plundertochten, en zag in het overvallen van goederentransporten één van zijn belangrijkste bronnen van voedsel). Grafiek 3 toont de distributiekosten als een percentage van de kosten voor de twee grootste export- en subsistentiegewassen (per gewicht) in 1989, onder verschillende veiligheids- en transportscenario’s. Hieruit blijkt dat de exportgewassen cashew en copra veel meer te leiden hebben onder verhoogde distributiekosten dan voedselgewassen rijst en maïs. Het is jammer dat de gegevens ontbreken voor de drie andere scenario’s voor voedselgewassen.

 

Grafiek 3: Distributiekosten in de oorlogseconomie[40]

                        Scenario A: 1989 Mozambikaanse situatie met toegewijde bescherming van veiligheidsdienst

                        Scenario B: situatie van 1989

Scenario C: zelfde als B, maar met verbeterde wegtransport infrastructuur

Scenario D: zelfde als C maar met verbeterd maritiem transport en verbeteringen op vlak van veiligheid in die mate dat militaire escorte niet meer nodig is (vredesscenario)

 

            Het positieve effect van goed uitgebouwde transportfaciliteiten en van veiligheid op de economie van een land, wordt hiermee nog duidelijker. Dat deze kostenstructuur de keuze van een individueel huishouden beïnvloedt inzake teeltkeuze, is enkel een logisch besluit uit deze geschatte gegevens.

 

3.1.4. Het resultaat: vernietigde huishoudens

 

De impact van de oorlog op het Mozambikaanse productiesysteem was zodanig, dat er fundamentele veranderingen in optraden. De exportgeoriënteerde landbouwsector droeg de zwaarste last van de oorlog. Het feit dat de gewassen traag groeien, de productie plaats vond op het platte land waar het meest werd gevochten, en dat de bulk output moest worden getransporteerd, droeg bij tot een grote kwetsbaarheid van deze productiesector. De subsistentielandbouwsector was in een iets betere positie. Deze was minder kwetsbaar dan de export georiënteerde omdat het afhing van heel lokale verkoop en aankoopstructuren, en minder afhankelijk was van niet-lokaal transport. Het gevolg was dat vele huishoudens zich gedwongen zagen om zich in extreme vormen van zelfvoorziening te gaan specialiseren. Subsistentielandbouw was dus een geforceerde vorm van productie, een alternatief voor vroegere cashcrop producers, en een onbereikbaar alternatief voor landloze arbeiders en vluchtelingen. Want zoals gezegd is het feit dat er een lage bevolkingsdichtheid is in Mozambique, geen garantie voor geen landconflicten. Dit wil niet zeggen dat het voor de subsistentielandbouw eenvoudig was! Zij droegen ook een hoge oorlogslast, door de willekeurige aanvallen van de rebellen en het onevenredige tegengeweld van de overheid.

 

 

4. De macro-economische effecten van de oorlog

 

4.1. De macro-economische realiteit: de cijfers volgens Brück

 

4.1.1. Het model van Brück

 

In zijn bijzonder interessante en gedetailleerde studie uit 1999, formuleert Brück uit zijn theoretisch kader negen hypotheses die hij gaat testen aan de hand van een dataset verzameld in de noordelijke provincies van Mozambique. Onderstaande tabel geeft een overzicht van deze predicties. Zij zullen een leidraad vormen in de zoektocht naar een coherent beeld van de macro-economie van Mozambique.

 

Tabel 8: De predicties in het dynamisch model van Brück[41]

 

Output

Growth

Consumption

Welfare

Government debt

 

Capital

LR

= LR

SR

K: ;L: =

na

P1

Fiscal deficit

=SR, ¯ LR

LR

LR

= SR, ¯ LR

­ LR

P2

Transaction efficiency

Na

P3

Uncertainty

Na

P4

Net effect

P5:

P6:

P7:

P8:

P9: ­

 

P = prediction; na = not applicabel; SR = short run; LR = Long run; K = capital; L= Labour

 

De predicties 1 tot 4 worden gevormd door hypotheses op rij-niveau. Predictie 1 stelt dat het vernietigen van kapitaal een negatief effect heeft op de output, de consumptie en de welvaart, terwijl de groei op lange termijn constant blijft. Een heropleving op lange termijn valt niet te verwachten. Een daling van het bevolkingscijfer doet de economie inkrimpen, maar laat de welvaart op een gelijk peil.  Predictie 2 stelt dat een toenemend fiscaal deficit een negatief welvaartseffect heeft voor toekomstige generaties, maar voor de huidige een status quo impliceert. Consumptie en groei worden negatief beïnvloed, evenals de output op lange termijn. Op de korte termijn zal de kapitaalsvoorraad en zijn productiviteit onaangetast blijven, maar op lange termijn zal er een verplaatsing van het kapitaal plaatsvinden bij voortdurend fiscaal deficit. Predictie 3 stelt dat bij daling van de transactie efficiëntie er een daling is van alle factoren. Predictie 4 voorspelt een daling van de factoren tot op een bepaald niveau waar de economie zich stabiliseert, als de onzekerheid van dezelfde aard blijft. Onzekerheid en slechte transactie efficiëntie versterken elkaar negatief. Het netto effect van oorlog op de hoofdvariabelen output, groei, consumptie, welvaart en overheidsschuld wordt vertaald in volgende predicties gevormd uit de kolomgegevens. Predictie 5 stelt dat oorlog het korte en lange termijnniveau van output zal reduceren. Predictie 6 stelt dat de groeiratio zal dalen, waarschijnlijk tot na het beëindigen van de oorlog. Onder deze condities zullen ook consumptie- en welvaartsniveaus dalen (predictie 7 en 8). Predictie 9 tenslotte, stelt dat door de verhoogde overheidsuitgave tengevolge van de oorlog en de daling van fiscale inkomsten (door de oorlog), de overheidsschuld zal toenemen.[42]

            Wij hebben gekozen om een onderscheid te maken tussen het huishoudniveau en de macro-economische grootheden en ze in aparte paragrafen te behandelen. In dit model wordt duidelijk dat deze keuze een beperking inhoudt, zoals elke keuze een beperking inhoudt. Het heeft weinig zin om de eerder besproken elementen hier terug te bespreken, vandaar dat we een sprong maken naar predictie 5 tot 9, met uitzondering van het fiscale deficit dat nog niet aan bod kwam.

 

4.1.1.1. Predictie 2: de fiscale balans

 

Drie belangrijke elementen van de publieke financiën zijn belastingsontvangsten, overheidsuitgaven en het netto fiscale deficit. We bekijken ze één voor één aan de hand van tabel 9 die is ingevoegd op de volgende bladzijde, en de bijhorende grafieken. Als we rekening houden met de structuur van de oorlog, verwachten we ofwel een neerwaartse trend in de ontvangsten, ofwel een verhoging van de belastingen, ofwel een verbreding van de belastingsbasis. De tabel toont dat de belastingsinkomsten in de periode 1981-‘85 een val kennen. Het effect van het aanpassingsplan van het IMF is duidelijk: vanaf 1986-‘87 beginnen de inkomsten aan een gestage stijging. Mogelijke verklaring hiervoor is dat de formele economie terug aan belang is beginnen winnen, zodat de belastingsbasis verbreed werd. Qua overheidsuitgaven kan in het algemeen gesteld worden dat er een stijging was, met een hoogtepunt in 1988, maar de data geven sterke fluctuaties weer. In elk geval is het zo dat in relatieve zin de overheidsuitgaven ten opzichte van de belastingsinkomsten toenamen. In een oorlogsland is het ook altijd interessant om naar de defensiecijfers te kijken. In absolute termen is er sprake van een verdubbeling in 1994 (8990) ten op 1980 (4419). In verhouding tot de totale uitgave kenden de defensie-uitgaven een piek in 1985 (27.9%), waarna de cijfers terug daalden tot rond de 18%. De defensie-uitgaven in verhouding tot het totale BNP kende haar hoogtepunt in de jaren 1987-90. De hoge militaire kosten van voor 1980 kunnen verklaard worden met de dreiging vanuit Rhodesië, terwijl de hoge uitgaven na het vredesakkoord verklaard worden door de hoge kost van de ontwapening. In absolute zin kennen de bestedingen aan lonen, salarissen, goederen en diensten een neerwaartse trend met dieptepunt in 1987, waarna de grafiek aan een sterke stijging begint (met een groei van meer dan 120% in de periode 1987-1994). Echter, in verhouding tot de totale uitgave, zien we eveneens een sterke daling met dieptepunt in 1987, maar de remonte daarna is vrij zwak, met een stijging tussen 1987 en 1994 van maar 5,2%. Als noch het relatieve belang van defensie, noch dat van lonen, salarissen, goederen en diensten ten opzichte van de totale uitgaven stijgt, kan men zich afvragen waar de Mozambikaanse overheid haar budget aan spendeerde in de jaren 1987-94. De investeringscijfers zijn hier indicatief. Het investeringsdieptepunt van de overheid ligt in 1985, waar maar 16.8% van het budget gespendeerd wordt in binnenlandse investeringen. In 1994 ligt dit op 58.8%. Het lijkt er dus op dat de overheid haar budget hoofdzakelijk uitgeeft aan interne investeringen. Het belang van buitenlandse steun is voor deze ontwikkelingen niet onbelangrijk. In 1985, bij de aanvang van het aanpassingsprogramma, bedroegen de inkomsten uit hulp 15.7% van de totale belastingsinkomsten. In 1994 is dit 121.7%. Nu is het zo dat veel van de hulp tijdens de oorlog gegeven werd in het kader van hongersnood of voor algemene ontwikkelingsdoelstellingen, en niet expliciet om de oorlog te steunen.

 

Tabel 10: Fiscale variabelen in Mozambique

 

4.1.1.2. Predictie 5: De output

 

In deze predictie stelden we dat de output zou dalen door de vernietiging van kapitaal, transactie inefficiëntie, en onzekerheid. In Mozambique was aan alle voorwaarden voldaan. De maatstaven die gebruikt worden in de studie zijn GDP en GSP (Global Social Product), per capita (pc), uitgedrukt in constante prijzen van 1980 (cp), gebruik makend van de GDP-deflator en berekend als een index, met 1980 als referentiejaar 100. Op die manier is het mogelijk vergelijkingen te maken en trends vast te stellen. De tabel en bijhorende grafieken zijn te vinden op de volgende bladzijden.

In de grafiek die de outputniveau weergeeft zien we een zeldzame indicatie van de koloniale economie. Wat de GSP-cijfers van voor 1973-75 interessant maakt is het feit dat de pervasieve effecten van de nationalistische oorlog af te leiden zijn. In de aanloop naar de Portugese Anjerrevolutie (waarvan één van de belangrijkste oorzaken de escalerende oorlogen in Angola en Mozambique genoemd worden) en de onafhankelijkheid van Mozambique, stort de output in, 112 Meticais in 1973 naar 71 Meticais in 1975. In 1980 is de output terug wat toegenomen, maar door de escalatie van de oorlog gaat het bergafwaarts tot een dieptepunt in 1987 voor GDP (60.5 miljard Mt) en 1985 voor GSP (53.9 miljard Mt). Ook de outputniveaus per capita geven een vergelijkbare trend aan: een dieptepunt voor beide indicatoren midden jaren ’80. Opmerkelijk blijft de stijging van de output tussen 1987-1990, omdat de oorlog toen nog volop woedde. De positieve effecten van de hervormingen en de daarmee verbonden instroom van hulp maakten de expansie mogelijk, ondanks de voortdurende destructie van kapitaal. En een cynisch argument is dat in sommige oorlogsgebieden de destructie van kapitaal totaal was, zodat groeiende output de enige mogelijkheid was. Tevens moet vermeld worden dat de groeiende outputs niet het resultaat waren van duurzame veranderingen, dus van het terug investeren van intern gegenereerde winsten, maar eerder van exogeen gedetermineerde instroom van buitenlandse hulp. Globaal gezien kan de predictie niet verworpen worden: de output tijdens de oorlog kende een sterke daling, zeker voor 1988.

 

4.1.1.3. Predictie 6: Economische groei

 

Tijdens de oorlog wordt door de vernietiging van kapitaal in combinatie met transactie inefficiëntie en onzekerheid de groeicijfers gedrukt. Uit de data blijkt dat er sterke fluctuaties zijn geweest tussen 1980-94. Het is dus moeilijk langetermijntrends in te schatten. Enkel de GDP toont een zekere trend: bijna alle cijfers voor 1988 liggen onder de 0, die na 1988 liggen meestal boven de 0, en zijn dus positieve groeicijfers. Mogelijke verklaring is dat de oorlog de cijfers aanvankelijk drukte, maar dat het aanpassingsprogramma tegengewicht bood. De moeilijkheid om een duurzame groei te genereren bevestigt de stelling dat de negatieve impact van de oorlog (van kapitaalsdestructie) veel langer doorwerkt dan de feitelijke oorlog. Men zou dus een theoretisch onderscheid kunnen maken tussen de militaire oorlog, en de economische oorlog. Waar de eerste stopt bij de vredesbesprekingen, duurt de tweede nog een heel eind langer.

 

4.1.1.4. Predictie 7: Consumptie

 

De predictie stelde dat de consumptie zou vallen door de oorlog. Het niveau van private consumptie daalde de eerste zes jaren van de oorlog, waarna het een trage stijging kende (1986-89), waarna het opnieuw stijl bergaf ging. Overheidsuitgaven kenden ten opzichte van 1980 een sterkere daling dan de private consumptie, tot het moment waarop de buitenlandse hulp begon binnen te stromen, en de publieke consumptie boven de private consumptie steeg. Maar beide indicatoren blijven wel ver onder het niveau van 1980.

De vaststelling dat de private consumptie minder snel daalde dan het GDP, kan verklaard worden door de complexiteit van de schok van een oorlog. Oorlog gaat de capaciteit van een economie om zichzelf weer op te bouwen sterk ondermijnen. Voor 1987 dwong de aanhoudende dreiging van een langdurige oorlog mensen in een onvrijwillige vorm van consumptie. Daarbij kwam nog het feit dat doordat mensen dichter bij hun overlevingsdrempel leefden, zij de neiging hadden om meer te gaan consumeren bij dalende inkomen. Ten derde was er het feit dat door het budgettaire deficit de welvaart van de bevolking steeds meer onder druk kwam te staan, maar dat mensen die nog niet de nadelen van de oorlog ondervonden, relatief een hogere consumptie kenden in verhouding met hun output. Deze algemene verhoging van de consumptie kan leiden tot een daling van de outputs, wat op lange termijn negatieve gevolgen kan hebben op de groeimogelijkheden. Na 1987 kan de sterke groei van de output verklaard worden door de buitenlandse hulp.

 

4.1.1.5. Predictie 8: Welvaart

 

De gebruikte indicator voor welvaart in de studie is GDP. Zoals de predictie voorspelde, kende het GDP zoals eerder voorspeld, een sterk dalende trend als gevolg van de oorlog. De HDI is voor de jaren ’80 niet beschikbaar. Maar we hebben al vermeld dat als gevolg van de oorlog de onderwijssector grotendeels werd vernietigd. In tabel 11 wat cijfermateriaal om dit te illustreren.

 

Tabel 11: Vernietigingen in de onderwijssector

 

Lagere scholen

gesloten of vernietigd

Year

Totaal aantal

%

1983-1987

2655

45.1

1988

226

3.8

1989

238

4.0

1990

77

1.3

1991

206

3.5

Totaal

3402

57.8

Totaal aantal lagere scholen in 1983

5886

100.0

 

Ook de sterftecijfers in oorlogsgebied werden sterk beïnvloed, alsook de migraties van de bevolking. Op het hoogtepunt hiervan was er sprake van 50% van de bevolking die niet meer op zijn oorspronkelijke grond woonde. De sterftecijfers in vier oorlogsprovincies (Gaza, Inhambane, Manica en Tete) lagen respectievelijk om 69 000 (1983), 140 000 (1983), 75 000 (1984), 74 000 (1987), terwijl het landelijk gemiddelde in die periode ongeveer 20 000 was. De impact van de oorlog op de welvaart is duidelijk… Er moet wel opgemerkt worden dat het verzamelen van data voor sociale variabelen moeilijk is in een land waar volgens de Wereldbank 95% van de mensen als arm worden gecategoriseerd. Brück noemt dit gebrek aan data op zich al een kost van het conflict.

 

4.1.1.6. Predictie 9: Schulden

 

De predictie stelde dat de overheidsschuld zou stijgen door de oorlog. Doordat er weinig binnenlands kapitaal was, was de Mozambikaanse overheid verplicht te gaan lenen bij externe geldschieters. In 1993 was de schuld/GDP ratio op weg naar de kaap van 500%. Het moment van structurele aanpassing, wat voor vele private geldschieters uit de internationale kapitaalmarkt een signaal is om geld te lenen, laat zich duidelijk aflezen uit de tabel. In 1986 bedroeg het nog 75%, in 1987 was het al 287% van GDP. Dit is een reflectie van het fiscale deficit door de jaren heen verzameld, en weerspiegeld zowel de nood aan verhoogde oorlogsuitgaven, en de gereduceerde mogelijkheden om belastingen te innen, door de oorlog.

 

 

5. Besluit

 

Doorheen de analyse van de oorlogseconomie van Mozambique, is het duidelijk geworden welke desastreuze gevolgen een langdurige oorlog kan hebben voor een land en de doorsnee burger. De oorzaken zijn echter veel moeilijker te detecteren. Sommige auteurs lijken de schuld voornamelijk in de schoenen van Frelimo te schuiven, anderen in die van Renamo. In het eerste geval wordt de overheid gezien als een extreem-Leninistisch en communistisch, in het tweede geval zijn het de soldaten van Renamo die de barbaren zijn, met hun totaal zinloze geweld. Zoals altijd als we naar de sociale werkelijkheid kijken blijkt de waarheid iets complexer te zijn.

      Ik denk persoonlijk dat het zwaartepunt van de oorzaken bij de lange koloniale geschiedenis van het land ligt. Het is ruim 350 jaar gebruikt als instrument voor de ontwikkeling van Portugal, èn voor het krampachtig proberen vast te houden van een schijn van macht die anachronistisch geworden was. Het gebrek aan financiële capaciteiten van Portugal om het land te besturen, heeft mijns inziens er toe bijgedragen dat het land in die mate is ‘uitgezogen’, als ik deze normatieve term mag gebruiken. Wanneer Frelimo aan de macht komt, heeft zij acht jaar de tijd om vanuit het niets een maatschappij op te bouwen. Na die acht jaar begint het volk definitief te morren, en geraakt de overheid haar legitimiteit kwijt. Waarmee ik niet wil zeggen dat de beleidsmakers vrijuit gaan. Het is duidelijk dat zij bijzonder blind beïnvloed waren door hun Oost-Blokpartners tijdens het verlenen van militaire steun tijdens de dekolonisatiestrijd en een ideologische doctrine hebben aangenomen die niet toepasbaar was op de postkoloniale economie van Mozambique. Tevens kenden zij waarschijnlijk het land niet goed genoeg om een gericht, effectief en coherent beleid te kunnen voeren. Een andere verklaring daarvoor is de lage scholingsgraad tijdens het koloniale tijdperk. De oprichter van Frelimo, Eduardo Mondlane, was één van de weinige Mozambikanen die een universitaire opleiding hadden genoten, hoewel hij die niet eens heeft kunnen afmaken door het apartheidsbeleid van Zuid-Afrika (hij volgde daar sociale wetenschappen). Frelimo moest dus met onmogelijke middelen een onmogelijke taak uitvoeren. Daarbij werden ze op de koop toe gehinderd door de regionale politieke moeilijkheden met Zuid-Afrika, dat zich kosten noch moeite bespaarde om het beleid te ondermijnen, en daar uiteindelijk ook in slaagde na een 10 jaar lange uitputtingsslag, in de eerste plaats voor de bevolking.

De koloniale erfenis plaatste een zware hypotheek op de ontwikkeling van Mozambique, en het wanbeleid van Frelimo en het wangedrag van Renamo maakten de totaal zinloze en absurde oorlog mogelijk.

 

      Het conflict in Mozambique geeft een indicatie van de pervasieve effecten van een destabiliseringoorlog. Het zijn vooral de kleine boeren die onder het geweld te lijden hebben, en die in wezen niets met die oorlog te maken hebben. Maar tegelijkertijd geeft het ook aan dat het mogelijk is om een duurzame vrede op te bouwen in een multi-etnische samenleving, dat een zwaar en geladen verleden met zich meetorst. Ook de succesvolle peacekeeping-missie kan een voorbeeld zijn naast de negatieve voorbeelden van de missies in Somalië, Rwanda en Bosnië, om de meest geciteerde te noemen.

 

 

Bronnen

 

  1. Ardeni, P.G. Economic growth in Mozambique? An assesment. Universita de Bologna: 1999.

http://www.dse.unibo.it/wp/381.pdf

  1. Azar, E. Protracted Social Conflicts and problem-solving Forums. In Ronald Fischer, op cit. pp 77-97.

  2. Berman, E. en UNIDIR. Disarmament and conflict resolution project: managing arms in peace processes: Mozambique. New York, 1996.

  3. Bornstein, L. Consolidating peace in post-war Mozambique: Local conflict stories and peace practiceUniversity of Natal: 1999.      

http://www.nu.ac.za/csds/Publications/donor_10.PDF

  1. Brück, T. Working paper Number 11. Macroeconomic effects of the War In Mozambique. Oxford Universit: 1999.

http://www2.qeh.ox.ac.uk/RePEc/qeh/qehwps/qehwps11.pdf

  1. Brück, T. Determinants on rural poverty in post-war Mozambique: Evidence from a Household survey.  Oxford University: 2001.

http://www2.qeh.ox.ac.uk/RePEc/qeh/qehwps/qehwps67.pdf

  1. Brück, T. Post-War debt, Reconstruction and Poverty Alleviation in Mozambique.UNU/WIDER: 2001

http://www.wider.unu.edu/conference/conference-2001-2/parallel%20papers/2_3_bruck.pdf

  1. Brück, T. Land Acces, Tenure and Investemtn in Post-War Northern Mozambique. German Institute for economic research: 2003.

http://www.diw.de/deutsch/produkte/publikationen/diskussionspapiere/docs/papers/dp358.pdf

  1. Calvert, P & Calvert, S. Politics and society in the Third World. 2th edition. Pearson education Limited: 2001.

  2. Christensen, C. e.a.  Honger genoeg: achtergronden bij het Afrikaanse hongerdossier. IPIS-dossier: Antwerpen. 1986.

  3. Collier, P. Economic Causes of Civil Conflict and their implications for Policy. World Bank: 2000.

http://www.worldbank.org/research/conflict/papers/civilconflict.pdf

  1. Dierckx de Casterle, E. Report on Human Development in Mozambique. UNDP: 1999.

http://www.undp.org.mz/articlefiles/12-Main%20text.pdf

  1. FAO/WFP. Crop and Food supply assessment mission to mozambique. FAO/WFP: 1997.

http://www.fao.org/waicent/faoinfo/economic/giews/english/alertes/srmoz596.htm

  1. Heirman, M. Het smeulende Mozambique. IPIS-Brochure, 62: 1993.

  2. Heltberg, R. & Johannesen, N. How Parental Education affects Child Human Capital: Evidence from Northern Mozambique. Institute of Economics, University of Copenhagen: 2002.

http://www.econ.ku.dk/wpa/pink/abstract/0204.pdf

  1. Honwana, A. Untold war stories: Young Women and War in Mozambique. African Gender Institute: 2000.

http://web.uct.ac.za/org/agi/pubs/newsletters/vol6/war.htm

  1. . Igreja, V. e.a. The cultural Dimension of war traumas in central Mozambique.

http://www.priory.com/psych/traumacult.htm

  1. IMF Staff Country report No. 89/59. Republic of Mozambique: Selected issues. IMF: 1998.

http://www.imf.org/external/pubs/ft/scr/1998/cr9859.pdf

  1. Instituto Para a Promocão de exportacões. Exotic food and beverages: A supply survey in Mozambique.International Trade Centre UNCTAD/WTO:

http://www.intracen.org/iatp/surveys/exotic/exotmoz.pdf

  1. Morgan, G. ‘Violence in Mozambique: the case of Renamo’, Africa Insight, no. 2 (1990), (p. 74-80).

  2. Mozambique: a tale of terror told by ex-participants of Renamo and refugees. Amsterdam, s.d.

  3. Nyhamar, T. War and Peace in Mozambique 1992-94:Bringing Fear Back in. University of Oslo: 2001.

http://www.statsvitenskap.uio.no/konferanser/nfkis/intpol/nyhamar.pdf

  1. Pavignani, E. The reconstruction Process of the Health Sector in Mozambique. WHO:

http://www/who.int/disasters/hbp/field_experience/case_studies/reconstruction.htm

  1. Rupiya, M. War and peace in Mozambique: the historical context. Concilation Resources: 1998.

http://www.c-r.org/accord/moz/accord3/rupiya.shtml

  1. Stiglitz, J. Perverse globalisering. Het Spectrum: 2002.

  2. Tanner, Ch. The land question in Mzambique: elements for discussion. Fao: 1996.

http://www.fao.org/sd/Ltdirect/Ltan0010.htm

  1. Tarp, F. e.a. Facing the development challenge in Mozambique: an economic perspective. International Food Policy Reseach Institute, Washington DC: 2002.

http://www.ifpri.org/pubs/abstract/abstr126.htm

  1. Weyl, U. Opportunities for an integrated demining strategy in rural areas.

http://maic.jmu.edu/journal/3.1/profiles/gtz_weyl/gtz_weyl.htm

  1. Worldbank. Mozambique: restoring rural production and trade. Washington DC: 1990.

  2. Worldbank. Mozambique: transportsector review. Washington DC. 1999.

  3. Wuyts, M. The Agrarian Question in Mozambique’s Transitions and Reconstruction. WIDER:2001.

http://www.eldis.org/static/DOC9312.htm

  1. X,x. Characteristics of Market. Mozambique. Agricultural sector. Background.

http://www.tradepartners.gov.uk/agriculture/mozambique/profile/overview.shtml

  1. X,x. Disaster profiles: Natural disaster profile: Mozambique. Centres for Research on the epidemiology of disasters (CRED). Leuven/Brusssels: 2003.

http://www.cred.be/emdat/profiles/natural/mozambiq.htm

  1. X,x. Mozambique: security information. ISS:2003.

http://www.iss.co.za/AF/profiles/Mozambique/SecInfo.html

  1. x, Text of the Nkomati Accords. Journal of African Marxists, no. 6: 1984.

 

Searching for peace in Africa

 

home

lijst scripties

inhoud

 

 

[1] http://hdr.undp.org/reports/global/2002/en/indicator/cty_f_MOZ.html

[2] Tarp, F. e.a. Facing the development challenge in Mozambique: an economic perspective. International Food Policy Reseach Institute, Washington DC: 2002.

[3] Berman, E. en UNIDIR. Disarmament and conflict resolution project: managing arms in peace processes: Mozambique. New York, 1996, p. 11-12.

[4] Tarp, F. e.a. Facing the development challenge in Mozambique: an economic perspective. International Food Policy Reseach Institute, Washington DC: 2002.

[5] Rupiya, M. War and peace in Mozambique: the historical context. Concilation Resources: 1998.

[6] Morgan, G. Violence in Mozambique: the case of Renamo. Africa Insight, no. 2 (1990), (p. 74).

[7] X,x. Text of the Nkomati Accords. Journal of African Marxists. no. 6 (1984), (p 5).

[8] X,x. Mozambique: a tale of terror told by ex-participants of Renamo and refugees. Amsterdam, s.d.

[9] Azar, E. Protracted Social Conflicts and problem-solving Forums. In Ronald Fischer, op cit. pp 77-97.

[10] Ardeni, P.G. Economic growth in Mozambique? An assesment. Universita de Bologna: 1999.

[11] Rupiya, M. War and peace in Mozambique: the historical context. Concilation Resources:1998.

[12] Calvert, P & Calvert, S. Politics and society in the Third World. 2th edition. Pearson education Limited: 2001.

[13] Wuyts, M. The Agrarian Question in Mozambique’s Transitions and Reconstruction. WIDER:2001.

[14] Voor een overzicht van de natuurrampen in Mozambique: Disaster profiles: Natural disaster profile: Mozambique. Centres for Research on the epidemiology of disasters (CRED). Leuven/Brusssels: 2003.

[15] Tarp, F. e.a. Facing the development challenge in Mozambique: an economic perspective. International Food Policy Reseach Institute, Washington DC: 2002.

[16] Brück, T. Post-War debt, Reconstruction and Poverty Alleviation in Mozambique.UNU/WIDER: 2001

[17] Stiglitz, J. Perverse globalisering. Het Spectrum 2002.

[18] Wuyts, M. The Agrarian Question in Mozambique’s Transitions and Reconstruction. WIDER:2001.

[19] Heirman, M. Het smeulende Mozambique. IPIS-Brochure, 62: 1993.

[20] Brück, T. Working paper Number 11. Macroeconomic effects of the War In Mozambique. Oxford Universit: 1999

[21] Brück, T. Determinants on rural poverty in post-war Mozambique: Evidence from a Household survey.  Oxford University: 2001.

[22] http://www2.qeh.ox.ac.uk/RePEc/qeh/qehwps/qehwps11.pdf

[23] Ibidem.

[24] Honwana, A. Untold war stories: Young Women and War in Mozambique. African Gender Institute: 2000.

[25] Igreja, V. e.a. The cultural Dimension of war traumas in central Mozambique.

[26] Brück, T. Working paper Number 11. Macroeconomic effects of the War In Mozambique. Oxford University: 1999.

[27] Brück, T. Working paper Number 11. Macroeconomic effects of the War In Mozambique. Oxford University: 1999

[28] Honwana, A. Untold war stories: Young Women and War in Mozambique. African Gender Institute: 2000.

[29] Heltberg, R. & Johannesen, N. How Parental Education affects Child Human Capital: Evidence from Northern Mozambique. Institute of Economics, University of Copenhagen: 2002.

[30]

[31] Wuyts, M. The Agrarian Question in Mozambique’s Transitions and Reconstruction. WIDER:2001.

[32] Brück, T. Working paper Number 11. Macroeconomic effects of the War In Mozambique. Oxford University: 1999.

[33] Brück, T. Working paper Number 11. Macroeconomic effects of the War In Mozambique. Oxford University: 1999.

[34] Rupiya, M. War and peace in Mozambique: the historical context. Concilation Resources: 1998.

[35] Honwana, A. Untold war stories: Young Women and War in Mozambique. African Gender Institute: 2000.

[36] Brück, T. Working paper Number 11. Macroeconomic effects of the War In Mozambique. Oxford University: 1999

[37] Brück, T. Determinants on rural poverty in post-war Mozambique: Evidence from a Household survey.  Oxford University: 2001.

[38] Tanner, Ch. The land question in Mozambique: elements for discussion. Fao: 1996.

[39] Worldbank. Mozambique: restoring rural production and trade. Washington DC: 1990.

[40] Wereldbank. Mozambique: transportsector review. Washington DC. 1999.

[41] Brück, T. Working paper Number 11. Macroeconomic effects of the War In Mozambique. Oxford Universit: 1999

[42] Brück, T. Working paper Number 11. Macroeconomic effects of the War In Mozambique. Oxford Universit: 1999