Analyse en situering van het verzet in de stad Kortrijk: 1940-1944. (Petra Demeyere)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk VII: De repressie en collaboratie, het verzet na de bevrijding

 

In dit hoofdstuk is het de bedoeling om de rol van het verzet na de bevrijding en zijn invloed bij de repressie te achterhalen in Kortrijk. Naast de uitzuivering van het College van Burgemeester en Schepenen, komen nog enkele belangrijke Kortrijkse figuren aan bod, die tijdens de bezetting een rol hebben gespeeld. Hoe verliep de uitzuivering voor deze mensen? Het is  niet de bedoeling om iedere persoon die veroordeeld werd en “de kleine man” in kaart te brengen. Om de intensiteit van de verschillende vormen van collaboratie aan te tonen zullen we ons baseren op cijfermateriaal.

 

 

1. Algemeen

 

We kunnen stellen dat de bevrijding, zowel door de regering als door de verschillende verzetsgroeperingen, niet onvoorbereid tegemoet werd getreden. Wat was de rol van het verzet hierin? Reeds heel vroeg tijdens de Duitse bezetting bereidde de Belgische Weerstand het opmaken van lijsten met namen van collaborateurs – epuratie genaamd - voor. Het was de eerste belangrijke vorm van weerstand bij de eerste verzetsstrijders. Door het Onafhankelijkheidsfront werden eveneens bevrijdingscomités opgericht. Hun taak bestond erin de collaborateurs af te zetten, de wettelijke overheden opnieuw te installeren en mee te helpen aan andere opdrachten. Bovendien zag het OF na de bevrijding een politieke rol voor zichzelf weggelegd.[594] Maar de kern van de repressie was eigenlijk een zaak van de overheid of van de door haar gemandateerde instanties. [595] De weerstand was vooral in de eerste maanden na de bevrijding actief betrokken bij de aanhouding van verdachten. Vaak werd daarbij geen rekening gehouden met de bevoegdheden van politie en justitie, de bevelen van de wettelijke overheden en was er vaak geen arrestatiebevel bij de aanhoudingen aanwezig. Naarmate de overheid zich kon consolideren, verminderde daardoor het willekeurig optreden van het verzet. [596]

 

De “hachelijke toestand”, namelijk het feit dat tienduizenden verdachten door de weerstand werden geïnterneerd, bezorgde de Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken veel kopzorgen. Om hieraan  een einde te stellen, werd er door de regering een schijn van wettelijkheid aan de situatie gegeven. Ten  eerste werden acht weerstandsgroeperingen erkend en de leden moesten een duidelijk kenteken dragen en een bewijs van inschrijving kunnen voorleggen. Op vrijdag 15 september 1944 rapporteerde generaal Erskine, die bezorgd was om de veiligheid van de geallieerde aanvoerlijnen, dat de herbewapening van de rijkswacht noodzakelijk was. Op aandringen van Eisenhower moesten de leden van de weerstand op bevel van de Belgische regering  zo vlug mogelijk hun wapens inleveren. Deze wapens moesten, ten laatste op zondag 19 november binnengebracht worden, tenzij de wapendragers een vrijstelling hadden gekregen van de Belgische of geallieerde autoriteiten. Het Geheim Leger kondigde op 15 oktober 1945 zijn demobilisatie af, terwijl het OF daar meer moeilijkheden mee had.[597] Daar de meeste interneringscentra in handen waren van weerstandsgroeperingen, bracht de ontwapening een aflossing van de wacht met zich mee. De rijkswacht nam er de leiding over en koos zelf, in opdracht van de Minister van Justitie, zijn hulpkrachten. [598]

 

Op haar beurt zocht de regering in Londen al lang naar een wetgeving in verband met de epuratie. In de opbouw van de repressiewetgeving hebben velen een rol gespeeld, maar ze is hoofdzakelijk het werk geweest van enkele ministers van het oorlogskabinet-Pierlot, die zich daarbij lieten helpen door uit België overgekomen specialisten. Voor de bestraffing van de misdrijven tegen de uitwendige veiligheid van de staat werd er op 17 december 1942 een besluitwet uitgevaardigd. De nieuwe bepalingen verruimden op drastische wijze de reikwijdte van de strafwetten die op de collaborateurs betrekking hadden. Gelet op de zeer uitgebreide collaboratie was de toepassing van deze wet uiterst streng. Twee jaar later, op 26 mei 1944, verscheen nog een belangrijke besluitwet, waarbij de bevoegdheid en de rechtspleging werden onttrokken aan de burgerlijke rechtbanken en toevertrouwd aan de militaire. [599] Het doel van deze wetten lag hem in het feit dat de regering wilde vermijden dat het oppakken en berechten van collaborateurs uit de hand zou lopen.

 

Alhoewel de regering paal en perk trachtte te stellen aan de massale aanhoudingen, bleef het  probleem van de duizenden interneringen bestaan en bovendien gebeurden er aanhoudingen die niet volgens de richtlijnen verliepen. Het aantal dossiers lag in Vlaanderen veel hoger dan in het franstalig gebied. Men kan zich dan ook de vraag stellen of de repressie een anti-Vlaams en antikatholiek karakter had? [600] De collaboratie met de Duitse nationaal-socialistische bezetter vertoonde niet alleen vele facetten ( economische, politieke, militaire en culturele collaboratie), er was tevens  een sterke gradatie qua intensiteit. [601]

2. De Kortrijkse casus

 

2.1. De Kortrijkse Krijgsraad en de consultatieve commissie

 

De besluitwet van 26 mei 1944 leidde ertoe dat de Kortrijkse Krijgsraad werd opgericht in mei 1945. Maar de eerste zittingen van de kamer, gedetacheerd vanuit Brugge, werden reeds in oktober 1944 gehouden. De 13 auditoraten, functionerend vanaf oktober 1944, bleken niet voldoende om de massa’s dossiers te verwerken. Daarom werden van de auditoraten secties afgesplitst. Deze permanente kamers van de Krijgsraden werden door de besluitwet van 18 mei 1945 op hun beurt Krijgsraden. Dit was onder meer het geval in Kortrijk en de oorzaak van het feit dat de eerste zittingen al in oktober 1944 werden gehouden.[602] In afwachting dat de krijgsraad zijn werkzaamheden kon aanvatten, was de boetstraffelijke rechtbank dus tijdelijk bevoegd.

 

            Over het hoge aantal dossiers die binnen gekomen waren en de het feit dat de installatie van de krijgsraad in Kortrijk een dringende zaak was, meldde luitenant P. Everaert op 12 november 1944: “Er zijn in het arrondissement Kortrijk 2200 dossiers. Een kwart van deze dossiers zijn voor het ogenblik in vooronderzoek en een krijgsraad zal moeten zetelen in Kortrijk, maar men wacht vruchteloos op de benoemingen sinds meerdere weken; de installatie van die raad te Kortrijk is echter dringend”. [603] In november 1944 moest het Kortrijkse Krijgsauditoraat gemiddeld vier à vijf aangehoudenen per dag vrijlaten, daar de aanhoudingen niet op een wettelijke manier waren gebeurd. [604]

 

De Krijgsraad van Kortrijk telde vijf kamers :3 grote ( 1 franstalige en 2 nederlandstalige) en twee kleine (2 nederlandstalige). De krijgsauditeur te Kortrijk was Veroughstraete, bijgestaan door zijn substituten die elk hun specialiteit hadden: politieke bijstand aan de bezetter,  wapen- en uniformdracht,  verklikking en economische collaboratie. Uit het interview met W.V. blijkt: “ De krijgsauditeurs waren van die jonge snobs van rond de 23 jaar, afkomstig uit Engeland, die dachten dat ze het hier konden zeggen. Wat wisten zij? Alles wat Vlaams-gezind was moest er aan geloven en mocht niet meer bestaan”. [605] Luc Huyse berekende de regionale verschillen inzake de strafmaat. Daaruit blijkt dat de Kortrijkse Krijgsraad milder vonniste dan gemiddeld in het Vlaamse landsgedeelte. [606]

 

De consultatieve commissie, die aanvragen tot invrijheidstelling onderzocht, was in Kortrijk samengesteld uit de voorzitters Raphaël Guillemyn, Xavier Verbruggen en Michiel Vandekerckhove en de secretaris André Vermeulen. Ze beslisten tot voorlopig interneren ‘ten huize van’, tot voorlopige invrijheidstelling, tot onverwijlde invrijheidstelling, enz. [607]  W.V. kwam voor deze consultatieve commissie “omdat hij de zoon van zijn vader was, drager van een korte broek en een leidend element binnen de jeugdbeweging was. Maar ik heb hen toen uitgelegd wat mijn bedoelingen waren geweest en ik ben daardoor niet zo lang opgesloten geweest.” [608]

 

2.2. De interneringen

 

            In zake de repressie was de eerste aanhoudingsgolf eind november 1944 over zijn hoogtepunt heen. Krijgsauditeur Veroughstraete en zijn twee substituten keken met gefronste wenkbrauwen neer op een stapel van 2200 dossiers en dat was maar bij wijze van voorproef, want het aantal gedetineerden lag beduidend hoger. Veruit het hoogste aantal wederrechtelijke aanhoudingen werden uitgevoerd door het OF, waarbij de OF-militie en de politie werden ingeschakeld onder de eiding van Jaques Vanhazebrouck, in opdracht van het Comité d’Epuration de Courtrai”. [609] Het comité , later Zuiveringscomité genoemd, was in het begin een éénmansbedriijf opgericht onder de leiding van stadsgenoot Jules Goddaer. Jules Goddaer was na de bevrijding actief geworden als lid van de Intelligence Service. Hij had in het stadhuis een kamer opgevorderd en gaf van daaruit zijn directieven. Hij onderhield een briefwisseling met allerlei soorten van officiële en minder officiële instanties. Hij legde tevens ellenlange lijsten aan van verdachte personen waarbij hij steeds ondertekende met “I.S. hoofdagent J. Goddaer”. [610] De krijgsauditeur wendde zich -om paal en perk te stellen aan de massale interneringen- tot het Bureau der Civil Affairs dat een onderzoek instelde. Uit dit onderzoek bleek dat Goddaer nooit lid was geweest van de I.S. In zijn dossier werd vermeld dat “hij verdacht werd lid te zijn van de I.S.” [611]

 

Bovendien is het opvallend dat, naast het OF in Kortrijk, ook verzetslui actief waren uit Moeskroen, vooral dan in de Nederlandstalige gemeenten van het arrondissement Kortrijk, en ze ook bij de interneringen in het Kortrijkse betrokken waren. In een schrijven van 28 juli 1945 aan de krijgsauditeur te Kortrijk en aan de auditeur-generaal, protesteerden deze verzetsgroeperingen tegen het zogenaamd gunstig regime in het interneringskamp “De Wikings” en haalden er zelfs de pers bij. De Krijgsauditeur zal de beschuldigingen weerleggen want “alles gaat er regelmatig en in de meeste orde”. [612]

 

            In het begin werden de gearresteerden in een zestal noodgevangenissen ondergebracht en was de bewaking toevertrouwd aan leden van het verzet. Reeds begin oktober waren die gevangenissen overbevolkt en de aangehoudenen werden meestal naar de interneringscentra van Jabbeke of Brugge St. Kruis gevoerd. Op het einde van de maand oktober kreeg het stadsbestuur van de Krijgsauditeur de opdracht tot het inrichten van het interneringscentrum “De Wikings”.[613] Door de natuurlijke ligging van de gebouwen en terreinen van “De Wikings”, een roei-en tennisclub, scheen dit de geschikte plaats. Het lag in een hoek gevormd door het kanaal Kortrijk-Bossuit en de Leie. De oprichtings- en inrichtingswerken werden verzekerd door het Kortrijkse stadsbestuur. Er werd een beroep gedaan op verscheidene leveranciers en aannemers, waaronder ook de firma De Coene die moest instaan voor de levering van houten barrakken.[614] Het groot en tijdelijk interneringskamp dat plaats moest bieden aan 1800 personen. Er was ook een afdeling voor vrouwen aanwezig.[615]

 

Op 31 december 1944 verbleven er 377 mannelijke gevangenen in “De Wikings”, 254 in de Academie op de Houtmarkt, 33 op de Grote Kring, 44 in de infirmerie in de Lekkerbeetstraat en 15 in het Hospitaal. In het Fort waren er op dat ogenblik 75 gedetineerde vrouwen. Het interneringscentrum voor vrouwen werd afgeschaft op 31 december 1945. Op 31 december 1945 telde men 1009 gedetineerden in “De Wikings”. In juni 1945 was met 1.350 een maximum bereikt. Het interneringskamp “De Wikings” ging per definitie dicht op 29 mei 1947. De Kortrijkse gevangenis werd definitief afgeschaft op 30 september 1946 en het Kortrijkse krijgsgerecht op 31 juli 1947.[616]

 

2.3. Enkele Kortrijkse gevallen

 

2.3.1. De leden van de Kortrijkse groep

 

            Frans Strubbe was, samen met Tony Herbert en Paul Beeckman, de leidende kracht geweest toen in 1925 het KVNV werd opgericht. Hij was eveneens arrondissementsleider geweest van het VNV tot 1944. Strubbe werd voor het volgen van de collaboratiepolitiek veroordeeld tot 5 jaar cel en een geldboete. Na zijn vervroegde vrijlating in 1948 was hij politiek niet meer actief. [617] Ook Beeckman, betrokken bij de oprichting van het KVNV en VNV, werd veroordeeld, maar kwam relatief  weer snel vrij. Hij zal na de oorlog zijn activiteiten in de Vlaamse beweging hervatten. Tijdens een openingsrede voor het vernieuwde KVOHV in 1950 sprak hij over de noodzakelijkheid van de Vlaams-nationale beweging. Hij werkte eveneens mee aan het Vlaams-nationale weekblad “Opstanding” en werd de eerste voorzitter van de Vlaamse Volksbeweging. Van 1968 tot 1970 werd hij algemeen voorzitter van het Verbond der Vlaamse Academici.[618]  Hij bleef dus, ondanks zijn veroordeling, na de oorlog politiek actief.

 

            Een ander geval was Tony Herbert. Hij had tussen 1924 en 1940 een grote evolutie meegemaakt, die hem verwijderde van het Vlaams-nationalisme en in het kamp van de conservatieve, koningsgezinde katholieken bracht. Deze evolutie zette zich tijdens de bezetting verder. Hij zal dan ook niet veroordeeld worden. Hij zetelde zelfs in de Kortrijkse Krijgsraad en kon daardoor op weinig sympathie rekenen.[619] Marcel Clarysse, oorlogsburgemeester van Harelbeke, schreef hierover “De toeschouwers in de gerechtszaal waren dan de getuigen hoe de officieren van de krijgsraad aan het demonstreren waren met de VNV-en de Hitlergroet. Het pijnlijkste voor de beschuldigde was de aanwezigheid, als lid van de krijgsraad, van een meneer die medestichter was geweest van het VNV. Nu zat zijn vroegere leermeester daar in uniform van Belgisch legerofficier en hielp zijn kwekelingen veroordelen. [620] Na de oorlog maakte Herbert de overstap naar de CVP en werd medefinancier en afgevaardigd beheerder van “De Nieuwe Standaard”, die de standpunten van de CVP verdedigde. Herbert hoopte door de CVP als senator opgenomen te worden, maar dit mislukte en betekende het einde van zijn politieke rol. [621] Luciaan Rijckeboer zal in het volgend deel behandeld worden, namelijk bij de politieke epuratie binnen het stadsbestuur.

 

2.3.2. Het geval van Jozef De Coene

 

            Vlak na de bevrijding kwam De Coene in opspraak en werd deze zaak een der eerste grote gevallen van economische collaboratie. De Vlaamsgezindheid van Jozef De Coene was af te leiden uit het artistieke en politieke milieu waarin hij vertoefde. Hij was bovendien lid van de DeVlag. Tijdens de Tweede Wereldoorlog organiseerde de DeVlag een 10-tal tentoonstellingen in Duitsland tussen januari 1941 en augustus 1943, waarbij Jozef De Coene aan een viertal deelnam. Na 1941 exposeerde Jozef De Coene niet meer in Duitsland, hoewel hij daar de kans nog toe had gekregen. Tijdens de Tweede wereldoorlog werkte de onderneming niet alleen voor de Belgische markt, maar met de steun van de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid ook voor de Duitse militaire overheid. [622]

 

            Toen burgemeester Arthur Mayeur op 4 september 1944 zijn vroegere post terug bekleedde, gaf hij onmiddellijk het bevel tot internering van De Coene. Op 14 september 1944 werd deze geïnterneerd. De beheerders van de ”NV Kortrijkse Kunstwerkstede” werden ervan beschuldigd hulp verschaft te hebben aan de vijand. Ze zouden voor om en bij de 443 000 000 fr. barakken, schijnvliegtuigen, noodwoningen, meubels en camoufleernetten geleverd hebben aan de Duitse bezetter en deze misdaad zou uit zuiver winstbejag zijn gepleegd. Na het gerechtelijk onderzoek kwam De Coene voor de Kortrijkse Krijgsraad. Jozef De Coene werd er tot levenslang veroordeeld; zijn medewerkers kregen minder lang celstraf. Bovendien moest door de beklaagden een enorme som aan schadevergoeding betaald worden en verloren alle veroordeelden hun burgerlijke en politieke rechten. Jozef De Coene ging in beroep en de zaak werd voor het Krijgshof van Gent gebracht, waarbij op 20 augustus 1945 een vermindering van de hoofdstraf werd uitgesproken en de opgelegde schadevergoedingen werden gewijzigd. [623]

 

            Wanneer op 2 augustus 1945 Achiel van Acker aan zijn tweede premierschap begon en Marcel Grégoire als Minister van Justitie een strengere bestraffing van de economische collaboratie voorstond, speelde deze machtswissel in het nadeel van de Kunstwerkstede. Hoewel het ongebruikelijk was dat een arrest van een Krijgshof werd verbroken, was dit toch het geval met de uitspraak van het Krijgshof te Gent. Het Hof van Verbreking verbrak het arrest van het Gentse Krijgshof en verwees de zaak door naar het Krijgshof in Antwerpen. Op vrijdag 28 juni 1946 deed dit Krijgshof een uitspraak die op vele punten de uitspraak van de Kortrijkse Krijgsraad hernam. Daarmee was het doek over het proces De Coene  gevallen en wel definitief. De twintig jaar dwangarbeid viel voor Jozef De Coene minder zwaar dan te beseffen dat de Kortrijkse Kunstwerkstede de grote verliezer werd en in haar nederlaag ook de arbeiders tot slachtoffer zou maken. [624] Het  bedrijf dat grote bedragen aan de staat moest betalen stond tot april 1952 onder sekwester. [625]

 

2.4. De uitzuivering van politiek en ambtenarij in de stad Kortrijk

 

            Tijdens de Duitse bezetting werden in het bestuur van gemeenten, steden en provincies grote wijzigingen aangebracht. In 63% van alle Belgische gemeenten was de burgemeester geschorst en ontslagen. Daarnaast waren er honderden schepenen en gemeentesecretarissen afgezet en vervangen. Een soortgelijk maneuver werd uitgevoerd op het niveau van de provinciale gouvernementen. Vele nieuw benoemden waren aanhangers van Duitsgezinde organisaties en in Vlaanderen waren dat hoofdzakelijk VNV’ers. Dit alles moest na de oorlog ontmanteld worden. Die opdracht werd door de  Belgische regering in Londen voorbereid. Zij had daartoe in mei ’44 twee besluitwetten uitgevaardigd. De draaischijf van de “operatie ontruiming” was de besluitwet van 5 mei 44, die zowat alle bestuursdaden die de secretarissen-generaal en hun ondergeschikten na 16 mei 1940 hadden gesteld, vernietigde. Dit betrof ook de benoemings-en promotiebeslissingen. De besluitwet van 8 mei 1944 regelde de epuratie van de politieke mandatarissen en de ambtenaren wiens aanwerving van voor de bezetting dateerde. Het doel van beide besluitwetten bestond erin de ontmanteling van de Nieuwe Orde tot een goed einde te brengen. [626]

 

De besluitwet van 5 mei ’44 leidde ertoe dat de benoeming van Luciaan Rijckeboer, als oorlogsburgemeester en van de oorlogsschepenen Jozef Supplie en Juliaan Vandenbulcke,  nietig werden verklaard. Deze drie kwamen voor de Krijgsraad van Kortrijk op beschuldiging van politieke collaboratie. [627] Luciaan Rijckeboer, die op 4 juli 1942 door Secretaris-Generaal Romseé aangeduid werd als schepen en daarbij Gaston Bossuyt opvolgde en in het begin van ’43 de plaats van Arthur Mayeur innam als waarnemend burgemeester, kreeg de zwaarste straf. Hij werd  veroordeeld tot 8 jaar hechtenis door de Krijgsraad en werd, na beroep, door het Krijgshof tot 12 jaar veroordeeld. [628] Juliaan Vandenbulcke, op 31 juli 1942 aangesteld tot schepen en lid van het VNV, werd veroordeeld tot 2 jaar hechtenis. Jozef Supplie werd levenslang van zijn politieke en burgerlijke rechten beroofd. [629]Het grote verwijt aan het Belgisch bestuur was dat mensen zoals Rijckeboer, Supplie en mijn vader veroordeeld werden zonder een belastend ding. Het enige wat ze hen konden verwijten was dat ze een benoeming hadden aanvaard die niet democratisch was. Voor de rest hebben ze de schulden die de stad had tijdens de bezetting, kunnen ophalen en hebben ze mensen tewerkgesteld die anders naar Duitsland moesten gaan werken. Dat verdiende toch een bloemetje. Ze waren ook de enigen die durfden ingaan tegen de Duitsers. [630]

 

Naast de nietigverklaring van de mandaten van Rijckeboer, Supplie en Vandenbulcke was er nog de “zaak Valeer Tahon”. Hij had zijn ontslag ingediend op 29 juli 1940 naar aanleiding van de schermutselingen rond het gerechtsgebouw waarbij het de opposanten erom ging Valeer Tahon het politieke en gerechtelijke werkterrein te zien verlaten. Valeer Tahon zal tegen zijn ontslag tijdens de bezetting verzet aantekenen, daar hij stelde dat hij onder druk werd gezet door Michiel Verkindere. In de gemeenteraadszitting van 16 augustus ’45 werd het ontslag van Valeer Tahon en de aanstelling van Vandenghinste als titelvoerend gemeenteraadslid in zijn plaats, ongeldig verklaard. [631]

 

Sommige personen waren tijdens de bezetting op hun vooroorlogse post gebleven. Maar op hen rustte eveneens een verdenking van onvaderlands gedrag. [632] De besluitwet van 8 mei 1944 zal dan ook in Kortrijk aan de basis liggen van de veroordeling van Louis Desmet. Louis Desmet bekleedde het ambt van stadssecretaris van voor de oorlog en gedurende gans de bezetting heeft hij deze positie behouden. Tijdens de bezetting was hij de cel-en gewestleider van de DeVlag. Hij werd er ook van beschuldigd deel uitgemaakt te hebben van het bestuur van het Veiligheidskorps. Toen op 4 september 1944 het vooroorlogs College van Burgemeester en Schepenen de macht weer had overgenomen, werd hij vervangen door Robert Terrie, daar Desmet de stad had verlaten en naar Duitsland was gevlucht. [633] Toen hij pas in de meidagen 1945 terugkeerde naar Kortrijk, werd hij stante pede opgesloten in “De Wikings”. [634]  Nog voor de bevrijding werd Desmet dus bij ordemaatregel geschorst en op 16 juli 1947 door de Krijgsraad tot 20 jaar buitengewone hechtenis veroordeeld. Op 21 oktober 1947 werd Desmet door het Krijgshof tot 15 jaar buitengewone hechtenis veroordeeld. Op 6 mei 1964 werd hem door het Hof van Beroep van Brussel eerherstel verleend. [635]

 

Maar niet alleen werden alle tijdens de bezetting benoemde mandatarissen opzij gezet, de eigenlijke zuiveringsactie was ook gericht tegen diegenen die voor de oorlog een politiek mandaat bekleedden. In het Kortrijkse stadsbestuur werden hierdoor de burgemeester en drie gemeenteraadsleden uit hun ambt vervallen verklaard. De ontzetting van Arthur Mayeur uit zijn ambt van titelvoerend gemeenteraadslid vond zijn oorzaak in de brief aan Oberst. Von Werder en Kaldrach waarin hen gemeld werd dat in Kortrijk twee bruggen naar hen zouden genoemd worden.[636] Een van de stadsbedienden zou deze brief uit het stadsarchief ontvreemd hebben en naar het dagblad “Vooruit” en het communistisch weekblad “De Bevrijding” hebben doorgestuurd. Na de publikatie van de brief ging de bal aan het rollen en op 31 januari 1945 ontving het schepencollege een schrijven van de socialistische gemeenteraadsleden Claeys, Maes en Tytgat. Daarin werd gevraagd in een eerstkomende zitting van de gemeenteraad het College te ondervragen in verband met de echtheid van de brieven, verschenen in de twee dagbladen. Op 2 februari 1945 ontving het gemeentebestuur het schrijven van de gouverneur waarin gemeld werd dat Arthur Mayeur, burgemeester van de stad Kortrijk, voor de duur van twee maanden geschorst werd. Gaston Bossuyt zal tengevolge van dit besluit waarnemend burgemeester worden. [637] Op 15 december 1945 ontving het gemeentebestuur van de gouverneur terug een schrijven waarin het op de hoogte werd gebracht dat bij besluit van de regent van 15 maart 1945 Arthur Mayeur uit zijn ambt werd ontzet wegens zijn houding tijdens de bezetting. Het verval van het mandaat werd door de Bestendige Deputatie op 28 december 1945 vastgesteld. Toch kunnen we bij de afstelling van Mayeur enkele bedenkingen formuleren. Ten eerste zijn zowel de brief aan Oberst Kaldrach en Verwaltungsleider Von Werder ondertekend door de burgemeester, de schepenen en de stadssecretaris, waardoor het geen persoonlijke daad van Mayeur was. Ten tweede hebben we een brief teruggevonden in het archief, die alleen ondertekend werd door de burgemeester zelf en waarin staat “bij deze wordt bevel gegeven de naamplaten Von Werderbrug en Kaldrachbrug onmiddellijk te doen wegnemen”.[638] Mogen we ons dan de vraag stellen of het niet eerder de bedoeling was van het socialistische kamp het ACW-overwicht te breken en dit misschien een partijoorlog was om de katholieken enigszins naar de kroon te steken?

 

Intussen waren reeds drie gemeenteraadsleden, namelijk de liberalen Marcel Hofman en Paul Provost en de socialist Robert Debeurme uit hun mandaat vervallen verklaard. Hoe kwam dit? Debeurme werd op 13 april 1945 samen met Hofman geschorst als gemeenteraadslid. Tegen Hofman liep immers een gerechtelijk onderzoek omwille van het feit dat hij tijdens de bezetting gewestelijk secretaris was van de Unie van Hand-en Geestesarbeiders. Zijn zaak kwam voor op 30 november 1945 en hij werd vrijgesproken. Debeurme werd wegens zijn houding gedurende de bezetting uit zijn ambt van gemeenteraadslid ontzet. Hij zou zich laten inlijven hebben bij de Organisation Todt. In juli 1945, na zijn terugkeer uit Duitsland, werd hij aangehouden. Paul Provost werd  op 30 juli 1945 als gemeenteraadslid geschorst.[639] Paul Provost was betrokken bij de zaak De Coene. Hij was immers op 3 maart 1943 samen met enkele anderen aangesteld in de nieuwe beheerraad van de firma. Hij werd voor de Krijgsraad tot 20 jaar hechtenis veroordeeld. Het uiteindelijke verdict van het Militair Gerechtshof luidde: vrijspraak. [640]

 

2.5. De politie

 

In een verslag van de politiecommissaris aan de burgemeester staat: “Van de 128 leden in het politiekorps werden er 15 leden geschorst en sommigen zelfs geïnterneerd”.[641] Van 24 personen werd hun houding gedurende de bezetting in de gemeenteraad besproken, waarvan de eerste 14 al op 5 september 1944 - de stad was nog niet eens bevrijd -  ten berde werden gebracht. [642] Daarbij behoorden een politie-inspecteur en twee adjunct- commissarissen. Voor geen enkel van de drie volgde een sanctie. Bij zes politieagenten werd verder geen gevolg gegeven aan de aanklachten tegen deze personen. Bij de bevrijding werden 15 agenten geschorst. Een ervan overleed in de bevrijdingsstrijd. Van acht agenten werd de schorsing ingetrokken, waaronder ook de schorsing van adjunct- politiecommissaris De Soete ongegrond bleek.[643] Twee agenten werden afgedankt. Twee mochten hun ambt na de schorsing terug opnemen en van twee agenten weten we niet of er na de schorsing een sanctie volgde.[644]

 

Op 25 september 1944 besliste het college van schepenen en burgemeester, in aanwezigheid van Arthur Mayeur, Gaston Bossuyt, Vital Depraetere, Jules Coussens, Alfred De Taeye en stadssecretaris Robert Terry dat de disponibiliteitsstelling op bevel van de Duitse overheid van de heer Robert Deltour, adjunct -politiecommissaris, nietig verklaard werd en hij terug in zijn ambt hersteld wordt. Bovendien zou zijn achterstallige wedde betaald worden. [645] Ook hier werd een zuivering doorgevoerd van het personeel en zullen de Duitse aanstellingen teniet gedaan worden.

 

2.6. Onderwijzend personeel

 

Dat het OF ook hier voor het grootste aantal aanhoudingen verantwoordelijk was, blijkt uit het volgende. In het Atheneum, waar de polarisatie tussen het verzet en de “zwarte” leraars tijdens de bezetting goed zichtbaar was, hielden enkele leraars, lid van het OF, onder wie ook Marie-Louise Lottin zich bezig met de uitzuivering van de school. Ook hier werden zwarte lijsten aangelegd met namen van incivieke leraars, waarbij we dieper ingaan op volgende personen.[646]

 

De studieprefect van het Atheneum, Nestor Oscar Jan Van der Biest, geboren te Erpe en wonende in Aaigem werd op 20 februari 1948 veroordeeld tot levenslange hechtenis.[647]  Redenen hiervoor waren: “met een kwaad opzet ‘s vijands politiek te hebben gediend, propaganda te hebben geleid, verklikkingen aan de vijand te hebben gedaan. Het was hij die een aanklacht indiende tegen de leerling Maerten uit Bevere die een stencil in zijn bezit had met anti-Duitse propaganda. Het gevolg was dat er een onderzoek startte van de Gestapo waarbij anti-Duitse propaganda gevonden werd en leidde tot een heleboel arrestaties. Bovendien was hij lid van de DeVlag, O.M.O. en VNV.[648]

 

            Albert De Jonghe, leraar geschiedenis en doctor in de Letteren en Wijsbegeerte, stond ook op de lijst van het OF. Hij werd tot drie jaar veroordeeld op 5 maart 1946 op basis van volgende redenen: “hij was lid van de DeVlag en secretaris voor propaganda, hij was bovendien geschiedkundig medewerker van de SS-man”. [649] Albert Gevaert, redacteur van Leieland, lid van DeVlag en O.M.O., gouwleider van Volk en Kunst, werd tot drie jaar hechtenis veroordeeld en levenslange ontzegging van alle rechten. Henri Halsberghe, adjunct-arrondissementsleider van het VNV, werd tot 20 jaar hechtenis veroordeeld.[650] Ook Marc Rosseel en zijn vrouw José Libbrecht  werden veroordeeld. Marc Rosseel werd voor drie maanden in hechtenis genomen, daar hij lid was van O.M.O. en bovendien voor deze organisatie gouwleider voor West-Vlaanderen was. Zijn vrouw, medestichtster van het VNVV, werd zwaarder veroordeeld.

 

2.7. Het aantal veroordeelden woonachtig in de stad Kortrijk

 

Tussen september 1944 en eind ’49 werden door de Belgische auditoraten 57.254 vonnissen geveld. In Kortrijk waren het er 2753. Voor het onderzoek werden alleen die vonnissen opgenomen van de personen die tijdens de bezetting in Kortrijk woonden. In totaal bleven er 354 dossiers over. We zullen aan de hand van de onderzoeksresultaten van Ilse Declercq per type collaboratie de cijfers weergeven.[651] Deze resultaten omtrent de stad Kortrijk zullen op hun beurt afgewogen worden op nationaal vlak en voor  het Krijgshofgebied Gent, in zoverre daar gegevens voor bekend zijn. [652]

 

2.7.1. Politieke collaboratie

 

            De politieke collaboratie gaf aanleiding tot 37 processen in de stad Kortrijk, waarvan 34 mannen en 4 vrouwen. In totaal werden er 34 vonnissen geveld.

 

 

Nationaal

Krijgshofgebied Gent

Stad Kortrijk

Criminele straffen

1.922

281

3

Correctionele straffen

8.918

2.595

31

Totaal

10.840

2.876

34

 

 

2.7.2. Militaire collaboratie

 

Er kwamen 126 processen voor inwoners van de stad Kortrijk, waarbij er 123 personen veroordeeld werden.

 

 

Nationaal

Krijgshofgebied Gent

Stad Kortrijk

Criminele straffen

7.359

1.574

42

Correctionele straffen

12.233

5.153

81

Totaal

19.592

6.727

123

 

2.7.3. Economische collaboratie

 

            Hiervoor kwamen 41 processen tot stand met 36 veroordelingen.

 

 

Nationaal

Krijgshofgebied Gent

Stad Kortrijk

Criminele straffen

378

47

7

Correctionele straffen

993

178

29

Totaal

1.371

225

36

 

2.7.4. Verklikkingen

           

Dit gaf het ontstaan van 18 processen voor inwoners van de stad Kortrijk, waarbij 12 personen effectief veroordeeld werden.

 

 

Nationaal

Krijgshofgebied Gent

Stad Kortrijk

Criminele straffen

721

136

-

Correctionele straffen

3.239

613

12

Totaal

3.960

749

12

 

2.7.5. Wapendracht en politieke collaboratie in meervoud (combinatie)

           

Van de  39 processen werden ook alle 39 personen veroordeeld.

 

 

Nationaal

Krijgshofgebied Gent

Stad Kortrijk

Criminele straffen

3.164

?

23

Correctionele straffen

2.976

?

16

Totaal

6.140

?

39

 

2.7.6. Politieke collaboratie onder verzwarende omstandigheden (in combinatie met gemeenrechtelijke misdrijven, met verklikkingen, met economische hulp aan de bezetter of met verraad)

           

Er waren in de stad Kortrijk 8 processen terzake. Naar schatting werden nationaal 3.800 personen op die basis veroordeeld. Van de 8 processen werden er 7 personen effectief veroordeeld.

 

 

Nationaal

Krijgshofgebied Gent

Stad Kortrijk

Criminele straffen

?

?

1

Correctionele straffen

?

?

6

Totaal

?

?

7

 

2.7.7. Wapendracht in verzwarende omstandigheden

 

            Van de 11 processen die gehouden werden, werden er 10 personen veroordeeld in de stad.

 

 

Nationaal

Krijgshofgebied Gent

Stad Kortrijk

Criminele straffen

?

?

8

Correctionele straffen

?

?

2

Totaal

?

?

10

 

2.7.8. Alle vormen van medewerking

 

            Dit gaf aanleiding tot het ontstaan van 18 processen, waarbij ook alle 18 personen veroordeeld werden.

 

 

Nationaal

Krijgshofgebied Gent

Stad Kortrijk

Criminele straffen

?

?

16

Correctionele straffen

?

?

2

Totaal

?

?

18

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[594] F. Demany, Geschiedenis van den Belgischen Weerstand en van het onafhankelijkheidsfront, Brussel, 1944, pp. 24-25.

[595] W. Pauwels, De verdachten van september ’44. Illegale interneringen tijdens de repressie, Antwerpen, 1991, pp. 13-21 .

[596] F. Seberechts, Ieder zijn zwarte. Verzet, collaboratie en repressie, Leuven, 1994, pp. 53-54.

[597] W. Pauwels, Verzet in West-Vlaanderen na de bevrijding, In: Handelingen van het genootschap voor geschiedenis, Brugge, CXVII, 1990, pp. 7-8.

[598] W. Pauwels, De verdachten van september ’44. Illegale interneringen tijdens de repressie, Antwerpen, 1994,  p. 104.

[599] K. Hoflack, L. Huyse, De afrekening met de vrienden van de vijand, In: L. Huyse, K. Hoflack, De democratie heruitgevonden. Oud en nieuw in politiek België 1944-1950, Leuven, 1995, pp. 29-31.

[600] W. Pauwels, op.cit., p. 130.

[601] F. Seberechts, op.cit., p. 39.

[602] L. Huyse, S. Dhondt, Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België 1942-1952, Leuven, 1991, pp. 23-24.

[603] A. Prevost, Het Kortrijkse van 30 september tot 12 november ’44. Drie verslagen van Lt. P. Everaert, verbindingsofficier van de Belgische Zending bij het Bureel der Civil Affairs te Kortrijk, gedagtekend 10,13.10 en 1.11.1944, In: Koninklijke geschied-en oudheidkundige kring van Kortrijk, Handelingen Nieuwe Reeks, LVI, 1990, p. 237.

[604] J. Ballegeer, Repressie en interneringskampen in Kortrijk (1944-1947), Kortrijk, 1995,  p. 34.

[605] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met W.V. op 13/03/00.

[606] L. Huyse, S. Dhondt, op.cit., pp. 201-202.

[607] J. Ballegeer, op.cit., p. 35.

[608] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met W.V. op 13/03/00.

[609] N.M.W., Historiek van de gewapenden weerstand van het gewest Kortrijk, september 1941 tot mei 1942, doos A/12.

[610] M.S.A.K., Het verzet  in september-oktober 1944, bundel 2840.

[611] J. Ballegeer, op.cit., p. 23.

  Privé-archief van Jozef Vandeleene, dossiers van het MVG, persoonlijk dossier van Jules Goddaer, 130782/K.

[612] J. Ballegeer, op.cit., p. 24.

[613] I. Declercq, Het politieke leven in Kortrijk (1938-1947), Leuven, OLV, 1993, p. 209.

[614] M.S.A.K., Inrichting interneringscentra voor incivieken: opeisingen hiervoor. Betreft vooral de Wikings, najaar 1944, bundel 4713.

[615] M.S.A.K., loc.cit.

[616] P. Vancolen, De Hedendaagse Tijd, In: De geschiedenis van Kortrijk, Tielt, 1990, p. 388.

[617] B. Van Causenbroeck, Frans Strubbe, In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, (CD-ROM).

[618] E. Vandewalle, L. Vandeweyer, Paul-Felix Beeckman, In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, (CD-ROM).

[619] J. Ballegeer, op.cit., p. 23.

[620] M. Stashar (pseudoniem van Marcel Clarysse), Ook dit was leven, Sint-Baafs-Vijve, 1982, p. 80.

[621] D. Luyten, Tony Herbert, In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, (CD-ROM).

[622] K. Speelman, De Kortrijkse Kunstwerkstede in de economische collaboratie, In: De Leiegouw, XXXIX, 1977, pp. 230-251.

[623] K. Speelman, op.cit., pp. 281-287.

[624] F. Germonprez, Jozef De Coene en de Kortrijkse Kunstwerkstede, Tielt, 1983, pp. 193-197.

[625] N. Maddens, Jozef De Coene, In: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998, (CD-ROM).

[626] L. Huyse, S. Dhondt, op.cit., pp. 31-32.

[627] J. Vanbossele, Luciaan Rijckeboer, Oorlogsburgemeester van Kortrijk, In: Curtricke, 1992, 175, p. 47.

[628] J. Ballegeer, op.cit., p. 30.

[629] I. Declercq, op.cit., p. 193.

[630]  Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met L.V. op 11/03/00.

[631] I. Declercq, op.cit., p. 193.

[632] L Huyse, S. Dhondt, op.cit., p. 32.

[633] M.S.A.K., Beraadslagingen van het College van Burgemeester en Schepenen, 4 september 1944 tot 27 juni 1947, bundel 7269.

[634] Eigen verzameling documenten, interview door auteur afgenomen met  W.V. op 13/03/00.

[635] I. Declercq, op.cit.,  p. 197.

[636] M.S.A.K., Nieuwe naamgeving door het stadsbestuur aan twee Leiebruggen, bundel 9226.

[637] I. Declercq, op.cit., pp. 194-196.

[638] M.S.A.K.,  Nieuwe naamgeving door het stadsbestuur aan twee Leibruggen, bundel 9226.

[639] I. Declercq, op.cit., p. 196.

[640] F. Germonprez, op.cit.,  p. 177.

[641] M.S.A.K., Dossiers met betrekking tot de zittingen van het College van Burgemeester en Schepenen 1904-1945, bundel  6668.

[642] M.S.A.K., Beraadslagingen van het College van Burgemeester en Schepenen, bundel 7269.

[643] M.S.A.K., loc.cit..

[644] I. Declercq, op.cit., p. 199.

[645] M.S.A.K., loc.cit.

[646] Er kwamen nog namen voor op de lijst, maar we hebben alleen die behandeld die werkelijk veroordeeld werden door de Krijgsraden. De anderen waren slechts personen waar een verdenking op rustte, maar hiervoor niet gestraft werden. Bovendien komen de behandelde namen ook voor in hoofdstuk III.

[647] M.S.A.K., Uittreksels van vonnissen door de Krijgsraden 1945-1949, bundel 4700.

[648] Privé-archief van Marie-Louise Lottin, De Nieuwe Jeugd. Nationaal weekblad der geünificeerde Socialistische Jonge Wacht, 20/02/48.

[649] Privé-archief van Marie-Louise Lottin, documenten i.v.m. terechtstelling van  A. De Jonghe.

[650] Privé-archief van Marie-Louise Lottin, documenten i.v.m. terechtstelling van G. Halsberghe en A. Gevaert.

[651] I. Declercq, op.cit., pp. 181-190.

[652] J. Ballegeer, op.cit., pp. 25-27.