De Jonge Turken in België (1897-1909). (Sofie Van Campenhout) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Bijlagen
Bijlage 1: Geografie en inwoners van het Osmaanse rijk
Op deze kaart worden de Osmaanse provincies (vilayets) zoals ze rond 1900 bestonden, aangeduid. Waar mogelijk werden in deze studie de moderne Nederlandse equivalenten van plaatsnamen gebruikt (gezien sommige provincies werden opgedeeld of verloren gingen aan andere naties). Selanik met centrum Salonica, werd Macedonië met hoofdplaats Thessaloniki. Dit geldt eveneens voor Istanbul (Constantinopel), Edirne (Adrianopel) en Yeşilkoy (San Stefano). In de vilayet Hüdavendigar was Ahmed Riza een tijdje werkzaam.
(uit: QUATAERT, The Ottoman empire 1700-1922, 102)
Het Osmaanse rijk 1720-1923. (Uit: BAKKER, Geschiedenis van Turkije, 117.)
Kaart links: de Balkan volgens het verdrag van San Stefano (1878)
Kaart rechts: de Balkan na het verdrag van Berlijn (dat het verdrag van San Stefano verving, 1878). Er was niet langer sprake van een machtig Bulgarije dat de Europese bezittingen van het Osmaanse rijk scheidde van de rest van het rijk. (uit: DETREZ, De Balkan. Van burenruzie tot burgeroorlog, 36.)
De Griekse expansie (1821-1919): Macedonië en Thracië werden pas kwijtgespeeld aan Griekenland ten tijde van de Jonge Turken in het kader van respectievelijk de Balkanoorlogen (1912-1913) en de Eerste wereldoorlog. (uit: DETREZ, Geschiedenis van de Balkan. Syllabus.)
Het Osmaanse rijk rond 1914.
(Uit: QUATAERT, The Ottoman empire 1700-1922, 60)
De bevolkingsgroepen in het Osmaanse rijk (midden 19de eeuw).
De Turken vormden met 35% van het totale bevolkingsaantal de ruime meerderheid. Ze waren echter enkel in Anatolië de dominatie bevolkingsgroep, gezien deze verschillende bevolkingsgroepen door elkaar leefden in het rijk.
(uit: HADDAD, Nationalism in the Ottoman empire, 28-31.)
Turken (incl. Tataren) |
14 020 000 |
Slaven |
4 550 000 |
Perzische groep (incl. Armeniërs en Koerden) |
3 620 000 |
Grieks-Latijnse groep (incl. Albanezen) |
3 520 000 |
Semitische groep (waarvan 1 000 000 Arabieren) |
1 611 000 |
Georgiërs |
1 020 000 |
Zigeuners |
212 000 |
Bijlage 2: Stamboom van de Osmaanse sultans
Genealogie van de Osmaanse dynastie. Abdülhamid II was de laatste sultan die over een absolutistische macht beschikte. (uit: QUATAERT, The Ottoman empire 1700-1922, XVI)
Bijlage 3: Sultan Abdülhamid II
Abdülhamid II aan het begin en aan het einde van zijn lange regeerperiode (1876-1909).
(uit: ROY en LAMOUCHE Abdul-Hamid, le sultan rouge, 48 en 145)
Bijlage 4: Studenten in de Militaire Medische School van Istanbul
Studenten in de Medische School van Istanbul, circa 1890. Deze school was de broeihaard van het verzet van de Jonge Turken. (uit: QUATAERT, The Ottoman empire 1700-1922, 169)
Bijlage 5: Mechveret: voorpagina
Voorpagina van het Franstalig exemplaar van Mechveret van 15 juli 1898.
Bijlage 6: Overzicht van alle bepalingen over vreemdelingen in de Belgische grondwet en de bij wet gestelde uitzonderingen (2de helft van de 19de eeuw)
Bepalingen over vreemdelingen uit de Belgische Grondwet[259]:
*Art. 128 Belgische Grondwet: volgens dit artikel geniet elke vreemdeling die zich op Belgisch grondgebied bevindt de bescherming van personen en goederen. Hierop bestaat wel een aantal bij wet bepaalde uitzonderingen.
*Art. 11 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een vreemdeling in België dezelfde burgerlijke rechten geniet als door verdragen met de natie waartoe de betreffende vreemdeling behoort aan Belgen verleend zijn of zullen worden.
De mate waarin een vreemdeling van burgerlijke rechten geniet is dus afhankelijk van internationale verdragen. Politieke rechten komen enkel toe aan Belgen en kunnen dus niet door vreemdelingen verworven worden tenzij zij de Belgische nationaliteit aannemen.
*Art. 13 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de vreemdeling die het statuut van gedomicilieerde heeft verworven (en dus van de koning de toestemming heeft gekregen om zich van een vaste woonplaats in België te voorzien), alle burgerlijke rechten geniet, zoals een Belg, zolang die vreemdeling in zijn Belgische woonplaats verblijft.
De wetten die deze beginselen inperken (wetgeving op de vreemdelingenpolitie)[260]:
*Art. 9 van het decreet van 23 messidor Jaar III (11 juli 1795) waardoor elke vreemdeling verplicht werd zich bij aankomst in het land te melden bij de gemeente.
*Art. 7 van de wet van 28 vendemiaire Jaar VI (19 oktober 1797) verleende de overheid de macht om vreemdelingen die de openbare orde en rust verstoorden het land uit te zetten.
*Art. 3 van het besluit van het Voorlopig Bewind van 6 oktober 1830 bepaalde dat vreemdelingen verplicht waren hun inkomsten te rechtvaardigen. Indien zij dit niet deden, kon de overheid hen dwingen het land te verlaten.
*De wet van 12 februari 1897 (voorafgegaan door de vreemdelingenwet van 22 september 1835 en de driejaarlijkse vernieuwingen ervan): de regering kon een vreemdeling die de openbare orde verstoorde, vervolgd of veroordeeld werd voor misdaden of misdrijven die de uitdrijving veroorloven, dwingen het grondgebied te verlaten of hem verbieden op bepaalde plaatsen te verblijven.
Bijlage 7: vreemdelingenwetgeving: verklarende woordenlijst [261]
Domicilié: wettelijk statuut gebaseerd op artikel 13 van het burgerlijk wetboek. Dankzij dit statuut kon een vreemdeling permanent in België verblijven en in grote mate van dezelfde rechten genieten als een Belg. Hiertoe moest de vreemdeling zelf een verzoek indienen en na goedkeuring van deze aanvraag mocht hij in België bij koninklijke toestemming zijn hoofdverblijfplaats of domicilie hebben. De overheid had het recht deze toekenning ongedaan te maken.
Expulser: uitwijzen. Expulser, renvoyer of refouler zijn termen die vaak gebruikt werden om de uitwijzing van een vreemdeling aan te duiden. Er zijn belangrijke juridische verschillen tussen deze drie begrippen, maar in de negentiende eeuw werd “expulser” ook meer algemeen gebruikt en niet zelden als synoniem voor “renvoyer”. In de strikte zin van het woord is “expulser” het uitwijzen van een vreemdeling met de status van resident, dus bij KB. Residerende vreemdelingen konden wegens hun status enkel uitgewezen worden wegens een bijzondere reden: verstoring van de openbare orde of het plegen van een misdaad die de overheid verplichte de vreemdeling over te leveren. Terugkeren na een dergelijke uitwijzing of “expulsion” was een misdaad, namelijk de rupture de ban d’expulsion. Deze banbreuk kon ook enkel bestraft worden indien de buitenlander het land eerst ook effectief verlaten had. Deze straf kon oplopen van 15 dagen tot zes maanden celstraf. Tegen vreemdelingen die hun bevel tot uitwijzing naast zich neer legden en het land niet verlieten, kon men dit echter niet inroepen.
Non-résidents of Recente immigranten: Deze buitenlanders hadden het statuut van resident nog niet verworven. Zij beschikten slechts over een tijdelijke verblijfsvergunning en waren dus volledig aan de willekeur van de overheid overgeleverd. Wanneer dit type van vreemdeling werd uitgewezen, sprak men over een “renvoi”.
Résidents of Residerende vreemdelingen: Het statuut van resident verzekerde deze immigranten dat een uitwijzing enkel mogelijk was door middel van een KB. In de vreemdelingenwetten van 1835 en 1897 werden geen specifieke wettelijke bepalingen opgenomen om dit statuut te verwerven. De overheid keek meestal naar de feitelijke toestand waarin de vreemdeling zich bevond. Indien men hem als ongevaarlijk beschouwde en hij reeds permanent in het land verbleef, kon men deze feitelijk aanvaarde toestand wettigen door het statuut van resident toe te kennen. Op deze categorie vreemdelingen waren de vreemdelingenwetten volledig van toepassing.
Refouler: terugdrijven. Een eenvoudige uitwijzing waarbij de overheid via een louter administratieve beslissing een vreemdeling die zonder toestemming het land was binnengedrongen, weer over de grens kon zetten. Dit was van toepassing op de niet-residerende vreemdelingen.
Renvoyer: terugwijzen. In tegenstelling tot het expulser is dit het “uitwijzen” van vreemdelingen die slechts tijdelijk in het land mochten verblijven. Het renvoi kon slechts uitgesproken worden wanneer de immigrant de voorwaarden verbonden aan zijn verblijfsvergunning niet langer in acht nam. Naast specifieke voorwaarden, dienden vreemdelingen zich ook te houden aan de volgende beperkingen: ze mochten niet langer in het land verblijven dan hen was toegestaan en mochten geen gevaar vormen voor de openbare veiligheid of de economie. Enkel de minister van Justitie kon deze maatregel treffen. Terugkeren na een renvoi was geen misdaad die gerechtelijk kon vervolgd worden. Wel kon voor een dergelijke overtreding een administratieve sanctie opgelegd worden. Er werd echter pas in 1952 een strikt juridisch onderscheid gemaakt tussen “renvoi” en “expulsion”. Tot dan waren er minder duidelijke scheidingslijnen te trekken tussen deze verschillende types van vreemdelingen en eraan gekoppelde “uitwijzingen”. De overheid beschikte in de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw over een veel grotere ruimte om arbitraire beslissingen te nemen om zich van ongewenste vreemdelingen te ontdoen.
Bijlage 8: resultaten van de stemmingen over de zaak Mechveret in de Kamer
1. De stemming tijdens de zitting van 18/11/1897 [262]:
Tijdens deze zitting waren 106 volksvertegenwoordigers aanwezig en werd gestemd over het voorstel van de socialist Hector Denis. Alle socialisten en liberalen steunden hem en schaarden zich achter Ahmed Riza. Tegenover deze 32 ja-stemmen stonden echter 73 tegenstemmen van nagenoeg alle katholieke kamerleden. Slechts enkele progressief-katholieken stemden voor Denis. In deze tabel wordt de stemming weergegeven. “K” staat voor katholiek, “S” voor socialistisch en “L” voor liberaal.
TEGEN |
VOOR |
ONTHOUDING |
Ancion (K) |
Anseele (S) |
Begerem (K) |
Beernaert (K) |
Bertrand (S) |
|
Biart (K) |
Bodart (L) |
|
Bilaut (K) |
Brenez (S) |
|
Cambier (K) |
Caluwaert (S) |
|
Cartuyvels (K) |
Carton de Wiart (K) |
|
Colaert (K) |
Cavrot (S) |
|
Colfs (K) |
Daens (K) |
|
Coremans (K) |
Dauvister (S) |
|
D’Ursel (K) |
De Fuisseaux A. (S) |
|
De Bontridder (K) |
De Fuisseaux L. (S) |
|
De Clercq (K) |
Defnet (S) |
|
De Cocq (K) |
Denis (S) |
|
De Corswarem (K) |
Destrée (S) |
|
De Faverau (K) |
Fagnart (L) |
|
De Hemptinne (K) |
Gierkens (S) |
|
De Jonghe d’Ardoye (K) |
Hambursin (L) |
|
De Lalieux (K) |
Jeanne (L) |
|
De Lantsheere (K) |
Lambillotte (S) |
|
De Malander (K) |
Lorand (L) |
|
De Montpellier (K) |
Malempré (S) |
|
De Ramaix (K) |
Mansart (S) |
|
De Saedeleer (K) |
Maroille (S) |
|
De Smet De Naeyer (K) |
Mousset (K) |
|
De Trooz (K) |
Niézette (S) |
|
De Winter (K) |
Renkin (K) |
|
Delbeke (K) |
Roger (S) |
|
Delvaux (K) |
Schinler (S) |
|
Dierckx (K) |
Smeets (S) |
|
Dierckx V. (K) |
Vandervelde (S) |
|
Duquesne (K) |
Warnant (L) |
|
Eeman (K) |
Warocqué (L) |
|
Fichefet (K) |
|
|
Gilliaux (K) |
|
|
Hamman (K) |
|
|
Hecq (K) |
|
|
Hellebaut (K) |
|
|
Hellputte (K) |
|
|
Hemeleers (K) |
|
|
Heynen (K) |
|
|
Hoyois (K) |
|
|
Hubert (K) |
|
|
Huyshauwer (K) |
|
|
Iweins d’ Eeckhoutte (K) |
|
|
Koch (K) |
|
|
Lefebvre (K) |
|
|
Ligy (K) |
|
|
Mesens (K) |
|
|
Mincé du Fontbaré (K) |
|
|
Moyart (K) |
|
|
Nerinx (K) |
|
|
Nyssens (K) |
|
|
Pitsaer (K) |
|
|
Raemdonck (K) |
|
|
Raepsaet (K) |
|
|
Ronse (K) |
|
|
Rosseeuw (K) |
|
|
Schollaert (K) |
|
|
Somzé (K) |
|
|
Tack (K) |
|
|
Van Cauwenbergh (K) |
|
|
Van den Broeck (K) |
|
|
Van den Steen (K) |
|
|
Van Der Linden (K) |
|
|
Van Hoorde (K) |
|
|
Van Merris (K) |
|
|
Van Naemen (K) |
|
|
Van Reeth (K) |
|
|
Vanden Bemden (K) |
|
|
Vanden Peerenboom (K) |
|
|
Verwilghen (K) |
|
|
Visart de Bocarmé (K) |
|
|
Woeste (K) |
|
|
2. De stemming tijdens de zitting van 9/2/1898 [263]:
Tijdens de zitting van 9 februari werd gestemd over een voorstel van de katholieke minister Victor Begerem. De tegenstemmen komen ditmaal vanuit de oppositie. Van de 93 aanwezigen stemden 56 kamerleden ja, allemaal katholieken. De volledige oppositie van liberalen en socialisten verwierp het regeringsvoorstel en het aantal tegenstemmen liep op tot 34 omdat opnieuw enkele katholieken de regering niet steunden in deze zaak. De strekkingen werden vermeld door middel van de letters “K” (katholiek), “S” (socialistisch) en “L” (liberaal).
VOOR |
TEGEN |
ONTHOUDING |
Beernaert (K) |
Anseele (S) |
Begerem (K) |
Biart (K) |
Berloz (S) |
Colaert (K) |
Brabant (K) |
Bodart (L) |
Colfs (K) |
D’Ursel (K) |
Brenez (S) |
De Bontridder (K) |
De Broqueville (K) |
Caluwaert (S) |
|
De Bruyn (K) |
Carton de Wiart (K) |
|
De Cocq (K) |
Cavrot (S) |
|
De Favereau (K) |
Daens (K) |
|
De Hemptinne (K) |
Dauvister (S) |
|
De Jonghe d’Ardoye (K) |
De Fuisseaux A. (S) |
|
De lalieux (K) |
De Fuisseaux L. (S) |
|
De Malander (K) |
Defnet (S) |
|
De merode westerloo (K) |
Demblon (S) |
|
De Montpellier (K) |
Denis (S) |
|
De Neeff (K) |
Fagnart (L) |
|
De Saedeleer (K) |
Furnémont (S) |
|
De Smet De Naeyer (K) |
Gierkens (S) |
|
De Theux de Meylandt (K) |
Gillard (L) |
|
De Trooz (K) |
Hambursin (L) |
|
De Vriendt (K) |
Lorand (L) |
|
Delbeke (K) |
Malempré (S) |
|
Delvaux (K) |
Mansart (S) |
|
Desmaisières (K) |
Maroille (S) |
|
Dierckx (K) |
Mouton (L) |
|
Dierckx V. (K) |
Niézette (S) |
|
Helleputte (K) |
Renkin (K) |
|
Hemeleers (K) |
Roger (S) |
|
Heynen (K) |
Schinler (S) |
|
Hoyois (K) |
Smeets (S) |
|
Hubert (K) |
Stouffs (K) |
|
Huyshauwer (K) |
Vandervelde (S) |
|
Indekeu (K) |
Wettinck (S) |
|
Iweins d’Eeckhoutte (K) |
|
|
Lefebvre (K) |
|
|
Mincé du Fontbaré (K) |
|
|
Nerincx (K) |
|
|
Nyssens (K) |
|
|
Pitsaer (K) |
|
|
Raemdonck (K) |
|
|
Rosseeuw (K) |
|
|
Schollaert (K) |
|
|
Snoy (K) |
|
|
T Kint Roodenbeke (K) |
|
|
Tack (K) |
|
|
Ullens (K) |
|
|
Van Cauwenbergh (K) |
|
|
Van den Broeck (K) |
|
|
Van den Steen (K) |
|
|
Van Hoorde (K) |
|
|
Van Limburg-Stirum (K) |
|
|
Van Naemen (K) |
|
|
Van Reeth (K) |
|
|
Vanden Bemden (K) |
|
|
Vanden Peerenboom (K) |
|
|
Visart de Bocarmé (K) |
|
|
Woeste (K) |
|
|
Bijlage 9: Inhoudstafel La Turquie sous Abdul-Hamid van Charles Hecqaerd uit 1901
Dédicace
Préface indispensable
Réflexions sur quelques événements avant et après la guerre
Constantinople: sa police, ses rues, ses chiens
Yildiz
Le Khalifat
Les cauchemars du sultan
Les capitulations
Les selamliks et autres sorties de Yildiz
Le sultan et les puissances protectrices des chrétiens
Le Grand Vizirat et le ministre des Affaires Etrangères
Les Finances
Ministère de la Justice et le Cheikh-ul Islamat
L’Instruction Publique
L’armée ottomane
La Marine
Les Travaux Publics, L’Agriculture, les Mines et les Fôrets
Postes et Télégraphes
Le présent et l’avenir de la Turquie
Le 1e septembre 1900 - Epilogue
Bijlage 10: Het Osmaanse rijk en de Turken in de westerse publieke opinie
Aan het einde van de negentiende eeuw bestond in West-Europa nog steeds een zeer stereotiepe visie op “de Turk” en het Osmaanse rijk werd voorgesteld als een “zieke man”. (Uit: BAKKER, Geschiedenis van Turkije, 133 en 138)
Bijlage11: Grootviziers ten tijde van het sultanaat van Abdülhamid II (1876-1909) en het bewind van de Jonge Turken (1909-1918)[264]
13 april 1876 - 19 december 1876: Mütercim Mehmet Rüstü Paşa (vierde keer)
19 december 1876 - 5 februari 1877: Midhat Paşa (tweede keer)
5 februari 1877 - 11 januari 1878: Tunuslu Ibrahim Edhem Paşa
11 januari 1878 - 4 februari 1878: Ahmed Hamdi Paşa
4 februari 1878 - 18 april 1878: Ahmed Vefik Paşa
18 april 1878 - mei 1878: Mehmet Sadik Paşa
mei 1878 - juni 1878: Mütercim Mehmed Rüstü Paşa
juni 1878 - oktober 1878: Mehmet Esad Saffet Paşa
oktober 1878 - 28 juli 1879: Tunuslu Hayreddin Paşa
28 juli 1879 - september 1879: Arifi Paşa
1 oktober 1879 - juni 1880: Küçük Mehmet Said Paşa (eerste keer)
September 1880 - 2 mei 1882: Küçük Mehmet Said Paşa (tweede keer)
juni 1882 - november 1882: Küçük Mehmet Said Paşa (derde keer)
30 november 1882 - 2 december 1882: Ahmed Verfik Paşa (tweede keer)
2 december 1882 - 25 september 1885: Küçük Mehmet Said Paşa (vierde keer)
25 september 1885 - september 1891: Kibrisli Mehmet Kamil Paşa
september 1891- juni 1895:Ahmed Cevad Paşa
9 juni 1895 - 3 oktober 1895: Küçük Mehmet Said Paşa (vijfde keer)
oktober 1895 - november 1895: Kibrisli Mehmet Kamil Paşa (tweede keer)
november 1985 - 9 november 1901: Halil Rifat Paşa
13 november 1901 - 15 januari 1905: Küçük Mehmet Said Paşa (zesde keer)
15 januari 1903 - juli 1908: Mehmet Ferid Paşa
22 juli 1908- 4 augustus 1908: Küçük Mehmet Said Paşa (zevende keer)
5 augustus 1908- 14 februari 1909: Kibrisli Mehmet Kâmil Paşa (derde keer)
februari 1909 - maart 1909: Hüseyin Hilmi Paşa
april 1909 - mei 1909: Ahmed Tevfik Paşa
mei 1909 - januari 1910: Hüseyin Hilmi Paşa (tweede keer na een korte onderbreking vlak na de contrarevolutie)
12 januari 1910 - 29 september 1911: Ibrahim Hakki Paşa
4 oktober 1911 - 17 juli 1912: Küçük Mehmet Said Paşa (achtste keer)
22 juli 1912 - 29 oktober 1912: Gazi Ahmed Muhtar Paşa
oktober 1912 - 23 januari 1913: Kibrisli Mehmet Kâmil Paşa (vierde keer)
23 januari 1913 - 11 juni 1913: Mehmet Şevket Paşa
12 juni 1913 - 3 februari 1917: Said Halim Paşa (vanaf dit moment lag de macht in handen van het “triumviraat” van Talaat Paşa, Djemal Paşa en Enver Paşa.)
4 februari 1917 - 8 oktober 1918: Mehmet Talaat Paşa
14 oktober 1918 - 8 november 1918:Ahmed Izzet Paşa
11 november 1918 - 10 maart 1919: Ahmed Tevfik Paşa
Bijlage 12: Chronologische lijst (1897-1909)[265]
1897
*september: Ahmed Riza komt naar Brussel om er zijn krant Mechveret uit te geven
*16, 17 en 18/11/1897: zittingsdagen van de Belgische kamer met interpellaties over Ahmed Riza en de Osmaanse aanvraag om het verschijnen van diens krant te verbieden
*oktober-november-december: hevig debat over Ahmed Riza in de Belgische pers
1898
*9/2/1898: opnieuw een interpellatie over Ahmed Riza in de kamer.
1900
*najaar: publicatie van de eerste druk van La Turquie sous Abdul-Hamid II. Compte-rendu de la gérance d’un empire pendant un quart de siècle van Charles Hecqaerd
1901
*Damat Mahmut met zijn twee zonen Sabaheddin en Lütfullah naar Parijs en oprichting van het TSAMC door Sabaheddin
1902
*4-9/2/1902: congres in Parijs van alle Osmaanse oppositiegroepen
*17-18/7/1902: congres van Armeense sympathisanten in Parijs
1905
*1905: opstand van de vaderlandbeweging (VHC) in Damascus, Jeruzalem en Jaffa
1907
*27/9/1907: samenwerkingsverband tussen de groep Jonge Turken onder leiding van Ahmed Riza en het Macedonische OHC
*27-29/12/1907: congres van de Osmaanse oppositie in Parijs
1908
*23/7/1908: revolutie van de Jonge Turken zonder bloedvergieten
*november-december: verkiezingen in het Osmaanse rijk (gewonnen door het ITC van de Jonge Turken)
*17/12/1908: plechtige opening van het parlement
1909
*3/4/1909 een massabijeenkomst van de moslimconservatieven om hun verzet tegen het ITC te organiseren
*12-13/4/1909: contrarevolutie van de moslimconservatieven, gesteund door het OAF
*14/4/1909: heropleving van conflicten tussen Turken en Armeniërs in de provincie Adana.
*24/4/1909: Istanbul ingenomen door het derde leger en de macht opnieuw in handen van het ITC
*27/4/1909: samenkomst van het parlement: herstel van de grondwet en afzetting van Abdülhamid II.
Verklarende woordenlijst [266]
Abdülhamid II: Omaans sultan van 1876 tot 1909. Tussen 23 juli 1908 en 27 april 1909 regeerde hij niet langer als een absoluut vorst. Hij diende rekening te houden met de grondwet en het parlemen, beide door de Jonge Turken hersteld. (De grondwet en het Osmaanse parlement werden in 1878, nog geen twee jaar na hun creatie, opgeschort door Abdülhamid).
Abdullah Cevdet: Osmaans intellectueel en journalist, was in 1887 medestichter van de voorloper van het ITC en vertrok in 1897 in ballingschap naar Genève waar hij de krant Osmanli liet verschijnen.
Actieleger: het leger dat aan de zijde van de Jonge Turken stond en de contrarevolutie van 13 april 1909 de kop indrukte.
Ahmed Riza: een belangrijk leider van de Jonge Turken in Europa. Hij verbleef in Frankrijk, Zwitserland en zelfs sporadisch te Brussel waar hij in aanraking kwam met de vreemdelingenpolitie.
Armeense kwestie: benaming voor de problemen tussen Turken, Koerden en Armeniërs in een aantal Osmaanse provincies in Anatolië in de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw. De Armeense nationalisten streden voor een eigen vaderland, liefst los van de Osmaanse overheid. De wrijvingen tussen deze verschillende etnische groepen leidden tot een groot aantal doden aan alle zijden. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vielen er vele doden en bijgevolg werd deze fase in de Armeense kwestie later vaak “Armeense genocide” genoemd.
Auguste Comte: Frans filosoof (1798-1857) en grondlegger van het Positivisme.
Bey: titel die reeds in de pre-Osmaanse periode gegeven werd aan heersers in Anatolië, werd later ook gegeven aan andere belangrijke figuren in het Osmaanse rijk.
Capitulaties: verdragen waarin aan buitenlanders extraterritoriale rechten werden toegekend, waardoor ze buiten het milletsysteem gesteld werden (tussen 1536 en 1918). Daarnaast bevatten deze overeenkomsten ook afspraken over voordelige handelstarieven.
Damat Mahmut Paşa: Damat Mahmut was de schoonbroer van Abdülhamid II en kleinzoon van Mahmut II. Hij werd door Abdülhamid II verstoten omdat hij voorstander was van een grondwet en hij vluchtte in 1901 naar Parijs om zich bij de Jonge Turken te voegen. Mahmut en zijn zoon Sabaheddin werden in Parijs al snel geduchte concurrenten van Ahmed Riza.
Dashnaksutiun: Comité van de gewapende Armeense strijders dat in 1890 werd opgericht in Rusland. Net als het Hunchakcomité vormden deze “Dashnaks” de drijvende kracht achter verscheidene Armeense aanslagen in het Osmaanse rijk. Hun doelstelling was de verovering van de zes provincies die zij als hun vaderland beschouwden en de verdrijving van alle moslims.
Djemal Paşa: Djemal was lid van het triumviraat van de Jonge Turken (1913-1918). Hij speelde een belangrijke rol in de organisatie van de militaire vleugel van het ITC en bekleedde een aantal ministerposten.
Enver Paşa: speelde een belangrijke rol in de actie van de Jonge Turken tegen de sultan. Enver leidde de inname van Köprülü in Macedonië op 10 juli 1908 die Abdülhamid II tot toegevingen dwong en leidde tot de bloedloze revolutie van de Jonge Turken op 23 juli 1908. Op 23 januari 1913 was Enver opnieuw leider van een opstand die de Jonge Turken aan de macht bracht. Hij maakte deel uit van het triumviraat dat tussen 1913 en 1918 de macht nagenoeg monopoliseerde.
Grootvizier: vergelijkbare positie met het premierschap, in het Osmaanse rijk.
Halil Ganem: Jonge Turk die de krant La Jeune Turquie uitgaf. Deze krant bleef lang genoeg bestaan om haar naam te geven aan de oppositiebeweging van het ITC.
Hamidiaans: van het absolutistisch regime van Abdülhamid II (1876-1909), het Hamidiaanse regime werd omgezet in een constitutioneel regime op 23 juli 1908 na de revolutie van de Jonge Turken. Sultan Abdülhamid II bleef echter nog tot 27 april 1909 aan de macht, zij het wel binnen de grenzen van het parlementaire regime.
Hunchak: dit comité van de gewapende Armeense nationalisten werd opgericht in 1886 en had afdelingen in Frankrijk en Zwitserland. Organiseerde terroristische aanslagen om een eigen vaderland af te dwingen van de Osmaanse overheid.
Hüseyin Hilmi Paşa: grootvizier en lid van het ITC.
IMC: Ittihad-ı Muhemmedi Cemiyeti of Vereniging van Islamitische eenheid, opgericht in 1909 om de conservatieve moslims een eigen stem te geven.
IOC: Ittihat-i Osmani Cemiyeti of Osmaanse Eenheidsvereniging. Voorloper van het ITC, de politieke vereniging van de Jonge Turken.
Islamisme: Abdülhamid II creëerde het beleid van ‘Müslumanlık’, ‘İslamcılık’ of ‘Islamisme’ en verzekerde zich op die manier van de steun van de religieus conservatieven. In plaats van het Osmaans staatsburgerschap (dat sinds de Tanzimat het belangrijkste gegeven was geworden), wilde de sultan de islam opnieuw bombarderen tot het basiselement van de Osmaanse maatschappij. Op die manier trachtte Abdülhamid de secularisatie af te remmen en zijn macht als kalief, religieuze leider van de moslims, te vergroten.
ITC: İttihat ve Terakki Cemiyeti of Comité voor Eenheid en Vooruitgang, geheime organisatie en later soort van politieke partij van de Jonge Turken die aan de macht kwam na de revolutie van 23 juli 1908 en tot vlak na de Eerste Wereldoorlog de leiders van de Osmaanse staat leverde. Droeg voor 1895 ook andere benamingen als IOC en OITC.
Jonge Osmanen: geheime organisatie, opgericht in 1865. De Jonge Osmanen voerden oppositie tegen grootvizier Ali Paşa en vanaf 1871 tegen het autocratisch beleid van sultan Abdülaziz en pleitten voor rechtvaardigheid, vrijheid, een grondwet en een parlement. Zij waren voorstanders van een Osmaans nationalisme (Ottomanisme). Midhat Paşa was een belangrijke figuur binnen deze oppositiebeweging.
Jonge Turken: de Jonge Turken waren dissidenten die zich vanaf 1889 verenigden in het ITC om Abdülhamid II en zijn beleid te bestrijden. De naam “Jonge Turken” was afkomstig van de krant La Jeune Turquie van Halil Ganem en werd vooral door Europeanen gehanteerd wanneer zij spraken over het ITC.
Kalief: religieuze leider van de moslims. Deze functie was in handen van de Osmaanse sultan en verleende hem een grote morele macht.
Liberale Osmanen: benaming gegeven aan de algemene oppositie tegen het absolutistisch bewind van Abdülhamid II (ITC, TSAMC en verscheidene nationalistische groeperingen).
Maroniet: lid van een christelijke gemeenschap van Syrische oorsprong.
Mechveret: krant uitgegeven door Ahmed Riza te Parijs vanaf de jaren 1890. De Turkse versie verscheen kortstondig te Brussel. Mechveret betekent “raadpleging” en was een belangrijk begrip in het gedachtegoed van de Osmaanse hervormers.
Mehmet Murat Effendi: Murat was een Jonge Turk die de pro-ITC krant Mizan uitgaf. Hij raakte verwikkeld in een conflict met Ahmed Riza en verliet de beweging al op 14 augustus 1897 op vraag van de sultan.
Mehmet Şevket Paşa: bevelhebber in het Osmaanse leger. Speelde een belangrijke rol in de verovering van Istanbul op de contrarevolutionairen in april 1909. Hij werd in januari 1913 grootvizier voor de Jonge Turken en werd enkele maanden later vermoord.
Mehmet V Reşat: sultan, 1909-1918.
Midhat Paşa: was meerdere malen grootvizier en werkte mee aan de Osmaanse constitutie van 1876. Hij speelde een belangrijke leidersrol in de beweging van de Jonge Osmanen en werd omwille van zijn vooruitstrevende ideeën en verzet tegen de sultan vermoord door Abdülhamid II.
Millet: Een religieuze gemeenschap in het Osmaanse rijk. Moslims, Armeense christenen, Orthodoxe christenen en joden behoorden elk tot een eigen gemeenschap met een zekere mate van autonomie. Binnen elke millet waren meerdere etnische groepen vertegenwoordigd.
OAF: Liberale Unie of Osmanli Ahrar Fırkası (OAF), politieke tegenstander van het ITC. De OAF had een vrij grote aanhang bij de christelijke minderheden omdat zij stond voor decentralisatie en samenwerking met Europa.
OHC: Osmanlı Hürriyet Cemiyeti of Osmaanse Vrijheidsvereniging. Deze Macedonische afdeling van het VHC smolt in september 1907 samen met de groep Jonge Turken onder Riza’s leiding.
OITC: Osmanlı Ittihat ve Terakki Cemiyeti of Osmaanse Vereniging voor Eenheid en Vooruitgang. Voorloper van het ITC, de politieke vereniging van de Jonge Turken.
Oosterse kwestie: Europese diplomatieke benaming voor het machtsverlies van het Osmaanse rijk vanaf het midden van de negentiende eeuw.
Ottomanisme: staatsvisie waarbij de eenheid van de Osmanen wordt beklemtoond en niet de dominantie van één of andere etnie binnen het Osmaanse rijk. Een beleid van Ottomanisme, zoals de Jonge Osmanen nastreefden, bestond erin het rijk samen te houden en te hervormen in het voordeel van alle Osmaanse burgers.
Padişa: sultan, leider van de Osmaanse staat.
Pan-islamisme: beleid gericht op de eenheid van het Osmaanse rijk en de moslimwereld onder leiding van de sultan. De nadruk lag op de religie, niet op etnische banden.
Pan-Turkisme: beleid gericht op het verenigen van alle Turken. De staatsgrenzen moeten overschreden worden om alle etnische Turken te verenigen in één staat.
Paşa: Een oude Osmaanse titel die gegeven werd aan staatsleiders (met name de beylerbeys van Rumelië en Anatolië en aan de viziers in Istanbul). Later werd de titel ook gebruikt voor een grotere groep bureaucraten en vanaf 1839 (na de Tanzimathervormingen) uitgebreid tot de dragers van de vier hoogste graden van de militaire en burgerlijke hiërarchie. In 1934 werd de titel afgeschaft (in de beginjaren van de republiek werd de titel nog gebruikt voor admiralen en generaals in het Turkse leger).
Positivisme: filosofische stroming in de eerste helft van de negentiende eeuw in Frankrijk met als grondlegger en belangrijkste vertegenwoordiger Auguste Comte. Positivisten stellen dat zekere kennis enkel kan gebaseerd worden op het direct met de zintuigen waarneembare. Uit die waarneming vloeien wetmatigheden voort. Het bovennatuurlijke kan geen basis zijn voor kennis.
Sabaheddin: Zoon Damat Mahmut Paşa, de schoonbroer van Abdülhamid II. Hij vluchtte in 1901 naar Parijs om zich bij de Jonge Turken aan te sluiten. Hij raakte het al snel oneens met Ahmed Riza en scheurde zich met een aantal volgelingen van de Parijse tak van het ITC los. Deze voorstanders van decentralisatie verenigden zich onder de leiding van Sabaheddin in de TSAMC.
Sublieme Porte: ook gewoon ‘Porte’ genoemd, benaming voor de Osmaanse regering.
SUK: Selamet-i Umumiye Kulübü of Algemene Welzijnsvereniging, partij van de modernisten vanaf 1908. Zij hingen gematigde ideeën aan in de lijn van de vroegere afdeling van Ahmed Riza in Parijs. Zij waren echter te verdeeld om op te boksen tegen de overmacht van het ITC of de groeiende dreiging vanuit het conservatieve kamp.
Sultan: Osmaans heerser, ook Padişa genoemd.
Talaat Paşa: Een van de leiders van het derde leger in Macedonië en medestichter van de OHC, die in 1907 verenigd werd met de Parijse tak van de Jonge Turken. Hij was minister van Binnenlandse zaken, Communicatie en Financiën tussen 1909 en 1918 als belangrijke man binnen het triumviraat van de Jonge Turken. Droeg de verantwoordelijkheid voor de acties tegen de Armeniërs in 1915 en werd vermoord door een Armeense militant op 15 maart 1921 te Berlijn.
Tanzimat: Hervormingsperiode in het Osmaanse rijk die op gang kwam in 1839 met de afkondiging van Plechtige Verklaring van Gülhane. Voluit is dit tanzimatçilar of ‘diegenen die alles op orde stellen’. De belangrijkste verwezenlijking van de hervormers was de creatie van een Osmaans staatsburgerschap (Osmanlılık).
TSAMC: Teşebbüs-ü Şahsi ve Adem-i Merkeziyet Cemiyeti of Vereniging van Persoonlijk Initiatief en Administratieve Decentralisatie, opgericht in Europa door Sabaheddin na onenigheid met de groep Jonge Turken onder leiding van Ahmed Riza. De leden van de TSAMC wilden fundamentele sociale en hervormingen en waren in tegenstelling tot de groep rond Riza voorstanders van decentralisatie.
Ulema: geleerden in de islamitische theologie, traditie en rechtsleer.
Unionist: lid van het ITC, andere benaming voor een Jonge Turk, vertaling van Ittihatçılar.
VHC: Vatan ve Hürriyet Cemiyeti of Vereniging voor Vaderland en Vrijheid. Groep onder leiding van Mustafa Kemal die in Damascus streed tegen Abdülhamid II. De leden van het VHC trokken in 1906 naar Macedonië en richtten daar een lokale afdeling (OHC) op.
Viziers: leden van het Osmaanse kabinet, ministers.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[259] VLIEBERGH, De Belgische grondwet, 93; GILISSEN, Les étrangers en Belgique, 317-322.
[260] VLIEBERGH, De Belgische grondwet, 94-99.
[261] CAESTECKER, Alien Policy, 322-323; VLIEBERGH, De Belgische grondwet, 96-99; GODDING, L’expulsion des étrangers en droit belge, 301, 316-317.
[262] Annales parlementaires, zitting van 18/11/1897, 64; VAN MOLLE, Het Belgisch parlement 1894-1969.
[263] Annales parlementaires, zitting van 9/2/1898, 568; VAN MOLLE, Het Belgisch parlement 1894-1969.
[264] http://www.worldstatesmen.org/Turkey; SHAW en SHAW, History of the Ottoman empire, 273-274.
[265] Deze lijst biedt geen volledig overzicht van de “belangrijke” gebeurtenissen met betrekking tot de Jonge Turken of het Osmaanse rijk. Het is vooral de bedoeling een overzicht te bieden van de gebeurtenissen die in het kader van deze studie veel betekenis hebben en vaak ook verder werden uitgewerkt.
[266] Deze verklarende woordenlijst werd gebaseerd op een groot aantal werken. Een volledige lijst van al deze werken is terug te vinden in de bibliografie.