Ha-Tiqwah. De houding van de Joodse pers in België tegenover de staat Israël, 1965-1980. (Geert Castryck) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
De Shoah en Israël in de Belgisch-Joodse pers
een wolf in schaapskleren
Joden over heel de wereld besteden heel veel aandacht aan Israël en Joden over heel de wereld besteden heel veel aandacht aan de Shoah en het antisemitisme. Dat hoeft niemand te verbazen, het zijn tenslotte de twee belangrijkste elementen uit de laatste eeuwen Joodse geschiedenis. Alleen wie niet gelooft in zekerheden kan daaraan twijfelen.
Zodra men echter over de (wederzijdse) relatie tussen Israël en Shoah polemiseert, zijn alle zekerheden in contradicties verdwenen, en blijven alleen nog woorden over. Woorden van blinde haat, woorden van onvoorwaardelijke steun en woorden van naakte feitelijkheid staan elk met hun eigen waarheid tegenover elkaar en achter elke waarheid schuilt propaganda.
“Bij de onderhandelingen” over de oprichting en de erkenning van de staat Israël “werd de judeocide uiteraard als argument uitgespeeld, maar de staat Israël dankt daar zeker zijn bestaan niet aan. Wereldpolitiek, strategische en economische belangen in het Midden-Oosten speelden een doorslaggevender rol.”[409]
Evenmin als Israël zijn bestaan dankt aan de judeocide, dankt het er zijn voortbestaan aan, en nu, vijftig jaar later, wordt de judeocide nog steeds als argument uitgespeeld en nog steeds spelen wereldpolitiek, strategische en economische belangen in het Midden-Oosten een doorslaggevender rol dan welke morele of ethische overweging dan ook.
“Militaire acties van of tegen Israël worden, omwille van het shock- of propaganda-effect, van oudsher vergeleken met Gestapo-, nazi- en SS-praktijken”[410].
Arabieren doen het, ik heb het zelf gezien[411].
Israëli’s doen het, ik heb het zelf gehoord.
Belgen doen het, zonder er bij stil te staan.
Joden doen het, ik heb het zelf gelezen:
“Si une issue victorieuse est offerte à l’agression arabe, tout Israël semble destiné à devenir un vaste camp d’extermination.”[412]
Tous les Juifs doivent se considérer comme les héritiers des Commbattants du ghetto de Varsovie. Ils ont recueilli en dépôt sacré la mémoire de leurs six millions de morts.”[413]
“Lorsque commença la guerre des Six Jours, la presse communiste d’Europe orientale ouvrit une campagne de calomnies contre Israël comparant les effort entrepris par cette nation pour éviter sa propre extermination aux actes des Nazis. Ni Moscou, ni ses alliés ne purent donner la moindre preuve de ces «atrocités du genre nazi» mises à charge d’Israël. Apparemment cela n’avait aucune importance pour la presse communiste.
“Il ya dans tout cela une sinistre ironie. Car si les Soviets et leurs amis d’Europe orientale sont si sensibles à tout ce qui relève de l’esprit nazi, ils n’ont qu’à tourner leurs regards vers leurs alliés du Moyen-Orient, principalement l’Egypte, pour découvrir un nid d’anciens criminels de guerre nazis qui vivent dans le confort et la sécurité et occupent presque tous des positions élevées dans les divers ministères et organismes du gouvernement.”[414]
“Au double titre de Juifs et d’hommes ayant souffert cruellement dans leur chair du bestial déchaînement des instincts guerriers en Europe, frère de ces rescapés des fours qui sont partis se refaire une vie de labeur et de dignité dans le pays des ancêtres, où ils ont établi un Etat démocratique, reconnu par les nations civilisées de la terre, nous ne pouvons pas rester impassibles devant ce qui se passe aux frontières d’Israël. [...] Ayant payé de six millions de morts le tribut de la guerre au cours de la dernière conflagrations en Europe, les Juifs ont le droit et le devoir le plus impérieux d’exiger des gouvernements de leurs pays d’user de toute leur influence pour mettre fin au plus tôt aux attentats et aux coups de force perpétrés contre l’existence d’Israël, qui ne demande qu’à vivre en paix avec ses voisins.”[415]
“Nous ne devons pas nous y tromper. Cette image de l’armée israélienne «héritière de l’armée allemande» nous la rencontrons dans toutes les publications arabes, soviétiques, polonaises et [...] gauchistes.”[416]
Russen, Polen, gauchisten en progressieven doen het dus blijkbaar ook en bovendien wordt het als politiek drukkingsmiddel gebruikt bij Europese regeringen.
We hebben ons hier beperkt tot de eerste vijf jaren van het onderzoek, maar toch zijn zowat alle argumenten in het propagandistische dovemansdebat al de revue gepasseerd. De Arabieren hebben geen boodschap aan het Joodse lijden van een halve eeuw terug, maar ze verwijten de Israëli’s wel nazi-praktijken. De Israëli’s van hun kant verwijten de Arabieren nazi-praktijken, en antisemitisme en wekken medelijden of schuldgevoelens op bij de (westerse) wereld. Gie Van Den Berghe beweert bovendien dat de slachtofferstatus gebruikt wordt om daden te rationaliseren die men normaliter zou afkeuren, maar daar hebben we voor de periode 1965-’80 niets van gemerkt[417].
De slotsom van deze woordenoorlog blijft echter onbeslist, omdat men op den duur niet meer weet wie de waarheid spreekt of wie welke waarheid spreekt. Wie is de wolf in schaapskleren of wie zijn de wolven in schaapskleren. “Zoals in alle propaganda-oorlogen beweren beide partijen de waarheid in pacht te hebben en zijn de feiten van de enen de mythen van de anderen. Er wordt niet manifest gelogen, het zijn subtiele interpretaties van vaak dezelfde gegevens, waarbij handig gebruik gemaakt wordt van selectieve informatie, begripsverwarring en emotionele geladenheid.”[418]
In dit bestek streven we geen antwoord na op deze polemiek, maar leggen we ons alleen toe op wat de (Belgische) Joden hierop te zeggen hebben. Als antwoord op de aanklachten of aanvallen op Israël krijgen we vooral ontkennende verdedigingen:
«Het is opvallend dat wanneer men in sommige zogenaamd progressieve kringen «objectiviteit» gaat betrachten ten aanzien van het conflict tussen Israël en de Arabische landen, die objectiviteit steeds ten gunste van de Arabieren uitvalt [...]»[419]
“De la fumée sans feu: c’est encore le meilleur moyen de faire croire qu’il y a le feu quelque part.”[420]
De Joodse of Israëlische propaganda wil niet alleen of zelfs niet in de eerste plaats de tegenpartij door het slijk halen, maar vindt het vooral belangrijk om het eigen blazoen op te poetsen en dat is niet zo evident als het lijkt. Van Arabische zijde wordt schijnbaar geen moeite gedaan om beschuldigingen te weerleggen, zij zetten gewoon hun propaganda-aanval voort, althans zo lijkt het doorheen de Joodse pers in België. Veel heeft waarschijnlijk te maken met de impact of de respons op beide strategieën en in deze context treffen we dan ook geregeld de stelling aan dat Israël anders en strenger wordt bekeken, juist omdat medelijden voor de Holocaust wordt afgewezen, of dat Israël anders en strenger bekeken wordt, omdat het een democratie is. Als Israël zich verlaagt tot mensonterende praktijken of er zich medeplichtig aan maakt zoals in Sabra en Chatila in september 1982, dan wordt dat (vanzelfsprekend) niet aanvaard en worden in Israël die praktijken openlijk afgekeurd en in de hele wereld de staat Israël beschuldigd[421]. Als in datzelfde jaar in Syrië een protest tegen president Hafez al-Assad wordt afgestraft met de moord op 20 à 30000 mensen in Hama en Homs, wordt dat in Syrië uiteraard niet openlijk afgekeurd en beschuldigt de hele wereld niemand[422]. J’accuse!
Een veel belangrijker aspect van de hele discussie is echter het gevaarlijke onderscheid tussen anti-Israël gevoelens, anti-zionisme en antisemitisme. In de Joodse pers in België treffen we systematisch de overtuigde stelling aan dat anti-zionisme antisemitisme ís, “maar anti-zionistische en anti-Israël gevoelens worden uiteraard niet altijd door antisemitisme ingegeven” reageert Gie Van Den Berghe daarop[423]. We kunnen hem daarin volgen voor zover het anti-Israël gevoelens betreft, analoog aan de anti-Franse gevoelens toen president Chirac met bommetjes begon te spelen. Anti-zionistische gevoelens worden echter bijna altijd ingegeven door antisemitisme of door onwetendheid over de betekenis van zionisme.
“Verstaat men onder anti-zionisme kritiek op de beleidslijnen van een bepaalde Israëlische regering, dan zijn alle Israëliërs beslist anti-zionisten. [...] Wanneer het zionisme een nationale beweging is die argumenteert dat er een Joods volk bestaat dat op een of andere wijze een gemeenschappelijk verleden, een gemeenschappelijk heden en vermoedelijk een gemeenschappelijke toekomst deelt, en dat het politiek centrum van die Joden die het zodanig verkiezen in Israël ligt -tevens het culturele en geestelijke centrum voor mensen die zich over de gehele wereld als Joden identificeren-, dan is anti-zionisme duidelijk een houding die het bestaan van één Joods volk ontkent en ook het recht van dat volk ontkent om steun te verlenen aan het bestaan van een politieke staat die uitdrukking geeft aan Joodse politieke aspiraties. [...] Anti-zionisme ontzegt de Joden het recht op zelfbeschikking, dit in tegenstelling tot de houding jegens nagenoeg elk ander volk of etnische gemeenschap.”[424]
Uiteraard kun je hierop reageren dat de Palestijnen ook recht hebben op zelfbeschikking, uiteraard! Het is trouwens verstaanbaar en dikwijls zelfs gerechtvaardigd dat Israëlische regeringen geblameerd worden voor de afwezigheid van Palestijnse zelfbeschikking, en ook al gaan de Arabische staatsleiders evenmin vrijuit, “kritiek op de beleidslijnen van een bepaalde Israëlische regering” getuigt van een gezond rechtvaardigheidsgevoel. Een gevoel dat echter niet in strijd is met de zin van het zionisme en dat dus alleen tot anti-zionisme kan leiden omwille van externe redenen, zoals verwarring, onwetendheid of antisemitisme.
rationele getallen
Ondertussen blijven de verschillende stellingen gewoon tegenover elkaar staan en wordt van links naar rechts en van oost naar west gegist en beschuldigd dat het een lieve lust is. Op het gevaar af de verstrengeling nog complexer te maken, zullen we pogen een bescheiden bijdrage te leveren aan de ontwarring van de door propaganda gelegde knoop. Voor de periode 1965-’80 zullen we op basis van de Joodse pers in België één belangrijk facet van de propaganda-oorlog, de Shoah en de Tweede Wereldoorlog, aan een kwantitatief onderzoek onderwerpen. Laten we ons geen illusies koesteren over de reikwijdte van dit onderzoek, dat alleen de periode 1965-’80 beslaat, alleen de Belgisch-Joodse pers gebruikt, alleen over de Shoah en de Tweede Wereldoorlog gaat, en alleen kwantitatief geschiedt. Op het vlak van de controleerbaarheid biedt deze kleinschaligheid daarentegen grote wetenschappelijke voordelen. Met cijfers kun je zeker niet alles bewijzen, je kunt er eigenlijk amper iets mee bewijzen, maar wat je eruit haalt, heeft wel een grotere graad van zekerheid. Met cijfers kun je ook wel manoeuvreren, maar veel minder dan met woorden.
Concreet wordt als afsluiter van deze thesis, nagegaan in hoeverre de aandacht voor de Shoah een functie is van de Israëlische actualiteit. Als de Shoah werkelijk uit-gebuit wordt en als de Shoah werkelijk gebruikt wordt om medelijden op te wekken, dan volstaat het niet om af en toe eens naar die Shoah te verwijzen, maar dan moet men ook de beeldvorming rond die Shoah zodanig sturen, dat de publieke opinie in de Shoah iets ziet waarmee medelijden kan opgewekt worden. Dat beeld was trouwens niet sowiezo aanwezig, wat bijvoorbeeld blijkt uit de impact en de schokgolf die de Amerikaanse televisiefilm Holocaust helemaal op het einde van de jaren ’70 nog teweeg bracht. “Fast schien es, als ob die Masse der Zuschauer zum ersten Mal mit dem ganzen Ausmaß der Vernichtingsmaßnahmen des Nationalsozialismus konfrontiert wurde.”[425]
Om het beeld van de Shoah geschikt te maken om medelijden op te wekken, zou een volgehouden indoctrinatie nodig zijn, die zeker in tijden van crisis tot volle ontplooiing zou moeten komen. Met andere woorden, als de Shoah systematisch ge- of misbruikt wordt, dan zou de aandacht voor de Shoah moeten stijgen in tijden van crisis en dus zou er een positieve correlatie moeten zijn tussen de rubrieken Shoah en Arabisch-Israëlisch conflict in de kwantitatieve analyse van de onderzochte kranten.
Regards
Voor het maandblad Regards beschikken we over de cijfergegevens voor de volledige periode 1965-’80 en dat geeft het volgende grafische resultaat.
Tot onze grote verbazing is de algemene trend voor de rubriek Shoah duidelijk dalend, wat alleszins niet wijst op een doorgedreven indoctrinatiestrategie. In 1979, toen de televisiefilm Holocaust op het scherm kwam was de “opdracht” immers nog niet volbracht. Anderzijds is deze dalende trend wel volledig parallel met de lineaire trendlijn voor de rubriek conflict.
De eigenlijke grafiek toont overduidelijk dat bij elke grote piek in de rubriek conflict de grafieklijn Shoah moet wijken. Anderzijds toont de grafiek vier duidelijke pieken voor de rubriek Shoah en vier keer gebeurt dit in de buurt van een piek voor de rubriek conflict. Rond de maanden maart-mei van 1966 en in de jaren 1969-’70 komen de toppen echter achter de toppunten van de conflictgrafiek, terwijl rond de maanden maart-mei ’67 en ’73 de toppen van de Shoah-lijn vóór het conflict komen.
De piek voor het conflict in 1966 is toe te schrijven aan een dossier over vrede en de Shoah-piek van een paar maanden later heeft te maken met de publikatie van het boek Les Belges face à la persécution raciale 1940-1944. De piek van een jaar later staat dan weer volledig in het teken van de opstand van het getto van Warschau in 1943 en de opkomst van racisme en nazisme in 1967. Van augustus 1969 tot ver in 1970 staat alle aandacht voor de rubriek Shoah in het teken van 25 jaar bevrijding van België, van de kampen en van oorlog. In 1973 tenslotte wordt de dertigste verjaardag van de opstand in Warschau uitgebreid herdacht en wordt de weerstand van de Joden tegen de nazi’s in de verf gezet. Behalve in het voorjaar van 1967 is er dus telkens een uitgesproken aanleiding, die niet afhangt van het Arabisch-Israëlisch conflict, om juist dan en niet in een ander jaar een piek te zien. Het valt trouwens op dat de aandacht voor de Shoah een zekere regelmaat vertoont met telkens een stijging naar aanleiding van de herdenkingen van het voorjaar.
Tenslotte hebben we de correlatiefactoren berekend tussen de voortschrijdende gemiddelden over drie maanden van de waardenreeksen conflict en Shoah. Het gebruik van voortschrijdende gemiddelden is hier aangeraden, omdat een eventueel verband tussen beide reeksen niet afhankelijk mag gemaakt worden van een verschil van één maand. Als bijvoorbeeld in de maand februari 1966 een groot dossier gepubliceerd wordt over vrede in het Midden-Oosten en een maand later een al even groot dossier over een boek over de Tweede Wereldoorlog, dan kan daar immers even goed een verband tussen bestaan, als wanneer die twee dossiers in hetzelfde nummer waren verschenen.
Deze cijfers spreken voor zich. De totale correlatiefactor zegt met een waarde van -0,13 eigenlijk dat er geen enkele correlatie is, en de enorme schommelingen, tussen -0,94 en 0,45, leiden tot dezelfde conclusie.
In Regards is er alvast geen systematische strategie te vinden, die de Shoah in functie zet van het Arabisch-Israëlisch conflcit.
La Tribune Sioniste
Voor deze krant hebben we op basis van steekproeven gewerkt, aangezien Regards duidelijk gemaakt heeft dat een volledige cijferreeks geen inzichten oplevert, die een steekproef ook niet kan bieden.
Nogmaals zien we een dalende aandacht voor de Shoah, maar in dit geval loopt dat niet parallel met de lineaire trend voor de rubriek conflict. Evenals bij Regards moet de Shoah onherroepelijk wijken voor het Arabisch-Israëlisch conflict. Ongeveer op dezelfde tijdstippen als bij Regards zien we trouwens ook bij La Tribune Sioniste een stijgende aandacht voor de Shoah, hoewel de pieken hier niet zo uitgesproken zijn. Bij nader toezien zien we trouwens dat elke onderzochte aprilmaand ongeveer even hoog troont en deze stijgingen zijn dus veel duidelijker dan bij Regards te verklaren vanuit de jaarlijkse herdenkingen.
De gemiddelde aandacht voor de Shaoh ligt in dit extreem pro-Israëlisch en per definitie zionistisch orgaan trouwens vrij laag.
Bij La Tribune Sioniste is er met een globale factor van -0,61 en met een totale schommeling tussen -1,00 en 0,03 blijkbaar een negatieve correlatie tussen de aandacht voor de Shoah en de aandacht voor het Arabisch-Israëlisch conflict. Deze negatieve correlatie was trouwens al in één oogopslag uit de grafiek af te leiden.Dit lijkt er op te wijzen dat berichtgeving over de Shoah bij La Tribune Sioniste geen prioriteit is, en dat er dus zeker geen strategie achter zit om de Shoah als wapen te gebruiken in het Arabisch-Israëlisch conflict.
Flash
Zoals uit onderstaande grafiek blijkt, gedraagt Flash zich min of meer als Regards, met een sterke daling van conflict en een veel lichtere daling van Shoah.
Door de zeer onregelmatige verschijning van Flash kan eigenlijk vrij weinig gezegd worden en heeft het geen zin om de correlatiefactoren van Flash te berekenen. De tendens dat de Shoah moet wijken voor het Arabisch-Israëlisch conflict lijkt echter ook hier bewaarheid.
Kehilatenou
We zagen al dat Kehilatenou relatief weinig aandacht besteedt aan het Arabisch-Israëlisch conflict, maar ook de Shoah neemt in dit religieuze blad een eerder bescheiden plaats in.
We zien nogmaals dat alle pieken voor de rubriek Shoah in het voorjaar vallen, met in 1966 en in 1968 de opstand in het getto van Warschau centraal en met in 1969-’70 aandacht voor alles wat 25 jaar eerder gebeurde. De aandacht is voor zowel Shoah als het conflict te laag om ook maar verbanden te kunnen zien, maar volledigheidshalve geven we toch enkele correlatiefactoren mee.
De waarden variëren zodanig sterk, dat we alleen daarom al kunnen besluiten dat er geen enkel verband bestaat tussen de aandacht voor de Shoah en de aandacht voor het Arabisch-Israëlisch conflict. De waarde voor de periode 1970-’75 en meer nog voor de periode 1975-’80 zijn trouwens zeer dubieus, aangezien ze gebaseerd zijn op reeksen van slechts zeventien, respectievelijk twaalf waarden, die elk in vier stukken gehakt zijn.
Voor Kehilatenou kunnen we wel met zekerheid zeggen dat ze niet actief meedoen aan de beeldvorming van een medelijden wekkende Shoah, aangezien ze amper aandacht schenken aan die Shoah, noch aan het Arabisch-Israëlisch conflict.
Belgisch Israëlitisch Weekblad
Het Antwerpse, Nederlandstalige Belgisch Israëlitisch Weekblad bewaarden we weer tot het laatst, en gezien de wekelijkse verschijning van deze krant, zullen de cijfergegevens meer relevantie hebben, dan die van Flash en Kehilatenou.
Al bij al ligt de aandacht voor de Shoah in het Belgisch Israëlitisch Weekblad vrij laag, maar in tegenstelling tot Regards en La Tribune Sioniste zit er een lichte stijging in de Shoah-lijn. Tegelijk is er trouwens een iets meer uitgesproken stijging van de belangstelling voor het conflict.
We zien ook hier de golvende regelmaat, die naar het voorjaar piekt, maar de meest opmerkelijke hoogtes liggen echter op onverwachte tijdstippen in het najaar. In januari 1970 komt de explosie volledig voor rekening van de affaire Weinreb[426], waarin het Belgisch Israëlitisch Weekblad trouwens overtuigd de kant van Weinreb kiest. Eind 1977 wordt uitgebreid ingegaan op de bedevaart naar de Dossin-kazerne, en gelijktijdig verschijnt een artikel over de opkomst van het nazisme in Europa. De piek van eind 1978 tenslotte werd veroorzaakt door de gecombineerde aandacht voor de televisiefilm Holocaust en voor de herdenking van 40 jaar Kristallnacht. Het lijkt dus allemaal weinig waarschijnlijk dat de redactionele keuze voor deze artikels ook maar op enigerlei wijze ingegeven zou zijn door het Arabisch-Israëlisch conflict.
Er is trouwens ook helemaal geen correlatie te vinden tussen beide onderwerpen.
Met zwaar fluctuerende waarden tussen -0,97 en 0,89 en met een neutrale totaalwaarde van 0,26, houdt de hypothese geen steek dat de aandacht voor de Shoah zou opgevoerd worden om in tijden van Israëlische crisis een reflex van medelijden op te wekken.
besluit
Er is duidelijk geen enkele reden om aan te nemen dat de Joodse pers in België de Shoah aan de lezer opdringt en zeker niet in functie van het Arabisch-Israëlisch conflict. De Shoah en het Arabisch-Israëlisch conflict zijn twee compleet losstaande thema’s, waarbij het tweede in alle situaties primeert en voorrang krijgt op het eerste. Wel wordt in heel wat artikels die ontegensprekelijk over het Arabisch-Israëlisch conflict handelen, gealludeerd op nazistische praktijken en op het eeuwige beest van het antisemitisme, en in dat laatste geval wordt hoofdzakelijk naar de Shoah en de pogroms verwezen. De erfenis van zes miljoen doden en de dreiging van uitroeiing van het Joodse volk zijn hoofdbekommernissen in de Joodse verslaggeving in het algemeen en in de verslaggeving over het Arabisch-Israëlisch conflict in het bijzonder.
Hoe relatief propaganda wel is, blijkt overduidelijk uit het volgende citaat, dat naar aanleiding van Sadats bezoek aan Jeruzalem werd geschreven.
“Was Sadat niet die man die in de Tweede Wereldoorlog de kant van de Duitsers koos (uit opportunisme, omdat hij anti-Engels was). Was hij niet de man die later Hitler een groot man noemde. Toch is hij dezelfde Sadat die nu een krans legde bij het meest indrukwekkende monument tegen het Duitse fascisme, Jad Wasjem.”[427]
Men moet geen helderziende zijn om te weten dat de woorden tussen haakjes er nooit hadden gestaan, vóór dat Sadat naar Jeruzalem kwam.
Wat wel mogelijk was geweest vóór Sadats bezoek, waren uitlatingen als:
“Begin ne mentionna même pas le peuple palestinien. Il ne parla pas de retrait de territoires. Mais, soulignons-le, il dit que tout est négociable. [...] la balle se trouve maintenant chez Menahem Begin.
Formons de voeux pour que cet homme qui a montré tant de courage dans la lutte pour la naissance d’Israël, fera preuve d’un égal courage dans la lutte pour la paix, seule garante de l’avenir d’Israël.”[428]
De Joodse pers in België is begaan met Israël en slaat met woorden elke aanval op Israël af, maar dat weerhoudt haar niet om zelf kritisch te zijn. Het gaat niet op om de Joden in de diaspora als Israëli’s te beschouwen, het gaat niet op om de Israëli’s als ledenpoppen van de Israëlische regering te beschouwen, het gaat niet op om de Israëlische regeringen over één kam te scheren, en het gaat niet op om alles te geloven wat over Israël verkondigd wordt, evenmin als alles geloofd wordt wat Israël zelf verkondigt.
De Joodse pers in België neemt daar een tussenpositie in. Ze staat veel dichter bij de feiten dan de andere Belgische media, zodat ze minder vlug slikken wat geserveerd wordt. Ze staat ook op voldoende afstand, om niet verblind te worden, zodat ze zich kritisch kunnen en durven uitlaten over het gebeuren in het Midden-Oosten.
In ieder geval is het een autonoom handelende pers, die zoals Joden over heel de wereld heel veel aandacht besteedt aan Israël en zoals Joden over heel de wereld heel veel aandacht besteedt aan de Shoah en het antisemitisme. Dat hoeft niemand te verbazen, het zijn tenslotte de twee belangrijkste elementen uit de laatste eeuwen Joodse geschiedenis [...]
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[409] Van den Berghe Gie. De uitbuiting van de Holocaust. Antwerpen-Baarn, HouteKiet, 1990, p.126.
[410] ibid., p.133.
[411] uit: “Vu par des yeux arabes.” In: La Tribune Sioniste, 337, XV, 20, 29 septembre ’67, p.12.
dezelfde Arabische karikatuur stond ook afgebeeld in “Caricatures Arabes et Soviétiques.” In: Regards, 20, octobre ’67, p.12.
[412] De Lathouwer René. “Encouragé par Franco. Soutenu par l’U.R.S.S. Le National Socialisme arabe à l’assaut d’Israël.” In: Regards, 18, juin ’67, p.3.
[413] ibid., p.14.
[414] Wolfmann Alfred. “Les criminels de guerre nazis en Egypte.” In: La Tribune Sioniste, 339, XV, 22, 30 octobre ’67, p.8.
[415] Le Conseil d’Administration de la Communauté. “Solidarité avec Israël.” In: Kehilatenou, 211-212, XVIII, 9-10, juillet-août ’67 (Sivan-Tamouz 5727), p.1.
[416] “L’exploitation de la guerre par l’Egypte [...] .” In: La Tribune Sioniste, 390, XVIII, 1, 28 avril ’70, p.2.
[417] Van den Berghe Gie. “Midden-Oosten problematiek en westers humanisme.” In: Streven, oktober 1990, p.77.
[418] ibid.
[419] Belgisch Israëlitisch Weekblad, XIV, 6, 27/10/67 (23 Tisjri 5728), p.2.
[420] La Tribune Sioniste, 390, XVIII, 1, 28 avril 1970, p.6.
[421] B’nai B’rith. L’attitude de la presse francophone belge durant l’opération “Paix en Galilée”. L’action Israélienne au Liban, 4 juin 1982 - 30 septembre 1982. Bruxelles, Anti-Defamation League of B’nai B’rith, 1983, passim.
[422] Mok G. Philip. Berichtgeving rond Israël: De Omgekeerde Werkelijkheid. In: STIBA. Veertig jaar na ’45. Visies op het hedendaagse antisemitisme. Amsterdam, Meulenhoff Informatief, 1985, pp.62-63.
[423] Van Den Berghe G. op.cit., p.137.
Deze ene regel is onderdeel van een heel betoog, waarin de woorden “niet altijd” een cruciale rol in spelen. Om Gie Van Den Berghe niet uit zijn context te rukken wijzen we daar heel nadrukkelijk op!
[424] Bauer Yehuda. Antisemitisme vandaag - een fictie of een feit? In: STIBA. Veertig jaar na ’45. Visies op het hedendaagse antisemitisme. Amsterdam, Meulenhoff Informatief, 1985, pp.42-43.
[425] Scheffler Wolfgang. “Anmerkungen zum Fernsehfilm “Holocaust” und zu Fragen zeithistorischer Forschung.” In: Geschichte und Gesellschaft, V, 1979, 4, p.570.
[426] Friedrich Weinreb was een Nederlander, die tijdens de Tweede Wereldoorlog tegen betaling Joden op speciale lijsten liet plaatsen, onder het mom hen te behoeden voor deportatie. Na de Tweede Wereldoorlog werd hij echter veroordeeld wegens collaboratie. In 1969-’70 kwam Weinreb weer in de actualiteit op basis van de publicatie van zijn memoires. Heel wat mensen wilden Weinreb gerehabiliteerd zien, omdat zijn samenwerking met de nazi’s zogezegd ten goede gekomen was aan de Joden, maar na een aantal onderzoeken kwam het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie in 1976 tot de constatatie dat Weinreb een oplichter was, die zich nog veel erger misdragen had dan tot dan toe werd aangenomen.
uit: “Weinreb-affaire.” In: Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie. Hasselt, Heideland-Orbis, 1979, deel 25, p.152.
[427] Hammelburg Bernard. “Blijvende vrede?” In: Belgisch Israëlitisch Weekblad, XXIV, 14, 2/12/77 (22 Kislev 5738), p.7.
[428] Susskind David. “La visite historique du président Sadate à Jérusalem.” In: Regards, 116, décembre ’77, p.30.