Het beleid van de grafelijke gerechtsdienaren tijdens de Gentse opstand in Brugge en het Brugse Vrije. (1379-1385) (Koen Van Huele)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Deel III.

Het beleid van de Grafelijke Gerechtsofficieren tijdens de Gentse opstand.

 

Hoofdstuk 6.  De Gentse Opstand (september 1379 - december 1385).  De positie en het beleid van de grafelijke gerechtsofficieren in de stad Brugge en het Vrije.

 

De arrestatie van een lid van de witte kaproenen, de zogenaamde stoottroepen van de Gentse stadsmilitie, zonder instemming en tegen de wil in van de Gentse schepenen druiste regelrecht in tegen de stedelijke privilegiën.  De rellen die hierna losbarstten en de moord op de grafelijke gerechtsofficier Rogier van Outrive op 5 september 1379 gelden als een terminus a quo voor de meer dan vijf jaar durende opstand.  De revolte die zich hierop verspreidde was immers slechts mogelijk mits ze een voldoende basis bezat en gebed was in een klimaat dat de verspreiding van het verzet tegen het grafelijk gezag ondersteunde.  De ontevredenheid die hierbij naar boven kwam was geen donderslag bij heldere hemel maar de uiting van het ongenoegen dat reeds in de voorbije decennia was gerezen tegen de grafelijke politiek.[407] 

 

Het incident in de septemberdagen van 1379 was symptomatisch voor het conflict tussen de stad Gent en Lodewijk van Male, waarbij de graaf via een politiek van centralisatie de stedelijke autonomie trachtte te beknotten.  Tekenend hiervoor was hoe de grafelijke politiek erop was gericht inmenging in de lokale rechtspraak te bekomen door zoveel mogelijk zaken aan de stedelijke en heerlijke rechtbanken te onttrekken en voor het grafelijk gerecht te brengen.  Conflicten tussen schepenbanken, omtrent de bevoegdheid misdaden te vonnissen waarin vreemde poorters waren betrokken, vormden een middel voor de centrale overheid om strafrechtelijk tussenbeide te komen, maar veroorzaakten een klimaat van ongenoegen.[408]  Het was een ontevredenheid die in de stad Gent werd gevoed door meerdere factoren.  Het verlenen van een octrooi door Lodewijk van Male aan de stad Brugge om de bestaande bedding van de 'Zuidleie' uit te diepen en tot Deinze door te trekken betekende een directe aanslag op de Gentse belangen.  Een rechtstreekse verbinding van de stad Brugge met de Leie vormde een bedreiging voor de Gentse graanstapel en de monopolies die het schippersambacht er bezat.[409]  Wanneer de graafwerken binnen de Gentse Oudburg aanvingen, rukte een bende witte kaproenen uit om de werken op een gewelddadige manier stop te zetten.  De dood van enkele gravers weerhield de stad Brugge verder te graven en zette haar ertoe aan besprekingen te beginnen, wat het geschil op een diplomatisch vlak bracht en op de achtergrond deed verzeilen.[410]  Maar hoewel dit incident te weinig juridische grond bood om het tegen de graaf op te nemen, werden niettemin de gemoederen fel verhit.  Een meer indirecte bron van ongenoegen, maar daarom niet minder concreet, was de door graaf Lodewijk gevolgde muntpolitiek en de loon- en prijsreglementeringen die de koopkracht van de kleine loonarbeiders troffen.  Hoewel dit monetair beleid de exportpositie van de traditionele lakenindustrie verbeterde, ging het gepaard met geleidelijke prijsstijgingen, die niet gevolgd door loonsverhoging een voortschrijdende verarming inluidde in de loop van de tweede helft van de XIVe eeuw.  De omvang van dit probleem in de stad Gent wordt duidelijk wanneer blijkt dat ongeveer de helft van de stadsbevolking actief was in de lakennijverheid.[411]  Bovendien had Lodewijk van Male sinds 1349 in de drie grote steden op politiek vlak een repressie doorgevoerd die vooral ten koste ging van de textielambachten, wier politieke tegenstanders, het patriciaat en de kleine neringen, terug in het zadel werden geholpen.  Terwijl in Brugge en Ieper volders en wevers uit de stedelijke politieke en administratieve organen werden geweerd, verloren de Gentse volders in 1360 hun in 1349 verworven aandeel in de schepenbank ten gunste van de wevers.  Hierdoor verwierven de Gentse wevers, in tegenstelling tot Brugge en Ieper, opnieuw medezeggenschap in het stadsbestuur, maar plaatste de volders in een hun ondergeschikte positie wat voor herhaaldelijke spanningen zorgde in het derde kwart van de XIVe eeuw.[412]  Dit alles zorgde ervoor dat alle politiek belangrijke groepen, ondanks hun niet noodzakelijkerwijs gelijklopende belangen, in het harnas konden worden gejaagd om een bondgenootschap te smeden tegen de graaf.  De poorterij had de bestuurlijke en juridische centralisatie met lede ogen moeten aanzien, de kleine neringen werden door dezelfde monetaire politiek getroffen als de weverij en hadden hun graanstapel bedreigd gezien met de toekenning van het octrooi aan de stad Brugge, wat het machtige schippersambacht bovendien in zijn belangen schaadde.[413]

 

Onmiddellijk na de dood van de Gentse hoogbaljuw werd het pas vernieuwde Gentse schepencollege vervangen door een buitengewoon bewind van 'beleders' en werd het grafelijk kasteel te Wondelgem, ten noorden van de stad, in brand gestoken.  Enkele dagen later trok een Gentse militie onder leiding van Jan Yoens, deken van het schippersambacht en hoofd van het nieuwe college, via Deinze, Kortrijk en Menen naar Ieper en vandaar via Diksmuide naar Brugge.  Misnoegd over zijn sociale positie had het gemeen er geweigerd de wapens op te nemen tegen de opstandelingen, terwijl het grafelijk garnizoen en de gegoede burgers nog weerstand trachtten te bieden alvorens de stad uit te vluchten.  Met de steun van de wevers, die in tegenstelling tot de stad Gent in Brugge en Ieper uit het stadsbestuur waren geweerd, slaagden de opstandelingen erin bevriende regimes te vestigen in deze steden of een anti-grafelijke politiek op te dringen.  De plotse dood van hun leider belette hen niet de kleine steden en het platteland met geweld te onderwerpen.  Enkel Dendermonde en Oudenaarde bleven aan de zijde van de graaf en toen ook deze laatste stad werd belegerd, was Lodewijk van Male tot onderhandelen genoodzaakt.[414]

 

Het uitbreken van de opstand had de werking van de centrale organen sterk ontregeld: de graaf was het graafschap uitgevlucht naar Mechelen[415] en de centrale instellingen die in Gent waren gevestigd, moesten hun werkzaamheden stilleggen.[416]  De doorlichting van de baljuwsrekeningen door de commissie van raadsheren, die tot nog toe afwisselend in Gent en in Brugge of het grafelijk slot te Male gebeurde, geschiedde voor de ambtsperiode mei tot september 1379 pas in januari van het daaropvolgende jaar.  Pas nadat de graaf op 1 december 1379 te Mechelen een akkoord met de opstandelingen had bereikt, werd de situatie veilig genoeg geacht om hiertoe over te gaan, doch niet langer in de steden Gent of Brugge, maar in het zuiden van het graafschap buiten de onmiddellijke invloedssfeer van deze steden.  De vrede kwam tot stand na bemiddeling van Filips de Stoute, hertog van Bourgondië en schoonzoon van Lodewijk van Male, waarbij de graaf tot de inwilliging van alle Gentse eisen moest overgaan.  Maar naast de toekenning van algemene amnestie en de belofte tot de eerbiediging van de privilegiën en bestraffing van de overtredingen der ambtenaren, kreeg de door hem toegezegde jaarlijks in te richten enquête-commissie, die zou bestaan uit afgevaardigden uit de drie steden en bevoegd tot het berechten van de grafelijke ambtenaren, geen constitutionele betekenis.  De stad Gent stond feitelijk alleen in haar radicale anti-grafelijke houding en het gebrek aan een eensgezind optreden van de drie steden zou verhinderen dat meer dan één enquête kon worden afgedwongen.[417] 

 

Het is onduidelijk of het baljuwskader zich had kunnen in stand houden tijdens het najaar van 1379, doch dit is zeer onwaarschijnlijk.  De grafelijke ambtenaren en een aantal rijke burgers waren Brugge uitgevlucht na de intrede van de Gentse militie in de stad.[418]  Eenzelfde scenario in de overige smalle steden ligt voor de hand wanneer de opstandelingen gewapenderhand het platteland onderwierpen.  Bovendien maakte de graaf van de wapenstilstand in december 1379 gebruik om nog, vooraleer de rekeningen uit de voorgaande ambtsperiode werden doorgelicht, nieuwe gerechtsofficieren aan te stellen en het baljuwskader te herstellen.  Terwijl in Mude, Aardenburg, Oostburg, IJzendijke en Hughenvliet reeds op 23 december 1379 een nieuwe ambtsperiode van start ging, openden de rekening van de baljuw van Damme en deze van de baljuw van Brugge respectievelijk op 1 en 9 januari 1380.[419]  Hoezeer de drie steden een directe invloed hadden of druk konden uitoefenen op de benoeming van de gerechtsofficieren is onduidelijk, maar niettemin is opvallend dat geen enkele baljuw in zijn functie werd gehandhaafd.  De graaf bezat duidelijk nog te weinig slagkracht na het sluiten van het decemberakkoord met de drie steden, om zijn benoemingspolitiek van voor het uitbreken van de opstand te bestendigen en de ambtenaren te herbenoemen binnen hetzelfde ambtsgebied.  Hij maakt niettemin gebruik van het bestaande baljuwskader om de plaatsen in te vullen.  De gerechtsofficieren die zich onderwierpen aan de enquête-commissie en onschuldig bevonden werden, konden immers het ambt verder blijven uitoefenen.[420]  Zo wordt ondermeer Cornelis vander Beke, rewaard van Diksmuide van september 1376 tot september 1379, overgeplaatst naar het baljuwsschap Blankenberge & Oostende, terwijl Raes Mulox, baljuw van Deinze tussen januari 1373 en september 1377 en baljuw van Nieuwpoort tussen september 1377 en september 1378 benoemd wordt in Hughenvliet.[421]  Aan de getrouwheid en de beroepsijver van deze ambtenaren kan daarom niet getwijfeld worden, temeer daar de graaf in de hieropvolgende jaren een beroep blijft doen op dit baljuwskader.  Zo wordt Inghelrams Valuwen, baljuw te Damme in de periode januari-mei 1380 vanaf juni in hetzelfde jaar benoemd in de Vier Ambachten waar hij tot juli 1382 het grafelijk gezag vertegenwoordigt.  Deze wijziging in de benoemingspolitiek van Lodewijk van Male in december 1379 moet daarom worden gezien als een tactische maatregel van de graaf om de druk van de ketel te laten door de drie steden niet nodeloos te choqueren met een herbenoeming van gerechtsofficieren die verantwoordelijk werden geacht voor de tot nog toe gevoerde grafelijke politiek.

 

De in september 1379 geïnstalleerde stadsbesturen bleven aan de macht nadat de vrede tussen Lodewijk van Male en de drie steden tot stand kwam, ook wanneer aan de wapenstilstand een einde werd gemaakt door nieuwe incidenten.  De gemoederen waren sterk verhit geraakt wanneer de graaf herhaaldelijk bleef aandringen op het ontbinden van de Witte Kaproenen en het uitleveren van de schuldigen in de moord op Rogier van Outrive.  Een radicale groep Gentenaars, onder leiding van Jan Perneel, vermoordden een aantal ridders en partijgangers van de graaf en slaagden erin Oudenaarde te bezetten, waarop ze er de vestingen gedeeltelijk sloopten.  Dit gebeurde echter zonder medeweten, noch goedkeuren van het Gentse stadsbestuur, die zich van deze acties distancieerde, een nieuw bestand sloot met de graaf en de verantwoordelijken voor de expeditie verbande.  Kort daarna werd Jan Perneel door Albrecht van Beieren uitgeleverd en terechtgesteld.  Een duidelijke blijk van het door de vorsten van Vlaanderen, Henegouwen, Holland en Zeeland, en Brabant op 15 april 1380 getekende bijstandsverdrag, in hun reactie op het gevaar voor uitbreiding van volksopstanden waarmee ze in hun eigen vorstendommen werden geconfronteerd.[422]

 

Het beleid van de grafelijke gerechtsofficieren binnen de kasselrij van Brugge wordt ondertussen gekenmerkt door een sterke afname van de inkomsten.  Een vergelijking van de gemiddeld maandelijkse ontvangst uit de periode januari-mei 1380 met deze uit de aan de opstand voorafgaande periode tussen mei 1373 en september 1379 laat een algemene daling van de inkomsten noteren.  Deze daling verschilt echter sterk naargelang het baljuwsschap.  Terwijl de inkomsten maximaal met een vierde worden teruggedrongen in het waterbaljuwsschap en de stadsbaljuwsschappen Damme en Monnikerede & Hoeke, wordt er een teruggang genoteerd tot een vierde van de inkomsten in de stadsbaljuwsschappen Diksmuide, Gistel, Hughenvliet en Brugge.  Een mogelijke verklaring voor deze neergang is een afwachtende houding van de gerechtsofficieren in deze beginfase van gezagscrisis, die wordt weerspiegeld in een getaande ijver om misdrijven te beboeten en composities af te sluiten of de rechten van de vorst te doen naleven, vooraleer het grafelijk gezag opnieuw met harde hand zou kunnen worden opgelegd.[423]  Er is in eerste instantie geen differentiatie merkbaar naar de aard van de inkomsten.  Middels de door Lodewijk toegekende amnestie in het decemberakkoord, is er geen sprake van een autoritaire vervolging van de burgers die zich aan de zijde van de opstandelingen hadden geschaard.  De verhouding tussen de inkomsten van strafrechtelijke aard ligt in de lijn van de profielen die werden opgesteld met betrekking tot de voorgaande periode.[424]  Maar dit is niet het geval in het ambtsgebied van de baljuw van Brugge, waar noch in het West-Vrije, noch in het Noord-Vrije boeten, composities of verbeurdverklaringen werden opgetekend.  Enkel in het Oost-Vrije noteert de kasselrijbaljuw inkomsten van deze aard, maar deze houden slechts een fractie in van wat er gemiddeld werd ontvangen in de voorgaande periode.  Alleen de verzilvering van een kostbare hoeveelheid strandvondsten nabij Raversijde in 'sHeer Woutermansambacht, zorgt ervoor dat de neergang van het gemiddeld maandelijkse ontvangst er beperkt blijft tot 35,5%.  Hierdoor worden de inkomsten van de baljuw van Brugge volledig gedomineerd door de inkomsten van feodaal-heerlijke aard.  Hoewel het aandeel van deze in de overige baljuwsschappen eveneens is gestegen, is dit aandeel, behalve in het rewaardschap van Diksmuide, nergens zo absoluut.  Een teken van verzwakte gezagsuitoefening, dat wordt versterkt door het feit dat binnen het rewaardschap geen grafelijke gerechtsofficier werd benoemd, doch de inkomsten door de baljuw van Brugge werden geïnd.  Maar waar de aard van de inkomsten geen directe weerspiegeling vormt van de gezagscrisis waarin het grafelijk gezag is verwikkeld, getuigen de uitgaven van een nauw contact tussen de baljuw en schout van Brugge enerzijds en het grafelijk hof anderzijds.  Diverse boden worden meermaals naar Parijs of Rijsel gezonden "ten beveilne van mine heere mids dat hij alle maren begherde te wetene vander stede van Brucghe" of "om nootsaken ende maren te scrivene vanden lande vanden vrijen".[425]

 

Ondertussen zorgen nieuwe spanningen voor een verhitting van de situatie.  De opstandelingen proberen de stad Dendermonde, een strategisch knooppunt van land- en waterwegen, te veroveren.[426]  Wanneer de opstandelingen vanuit Brugge en Ieper steun krijgen, maakt de grafelijke partij van de gelegenheid gebruik om eind mei de situatie in haar voordeel om te buigen.  De graafsgezinden krijgen opnieuw het overwicht en de wevers, die niet op de steun kunnen rekenen van de overige ambachten, moeten het onderspit delven.  Het revolutionair gezinde stadsbestuur te Brugge wordt omvergeworpen, kort nadien gevolgd door de verdrijving van de Gentse milities in de smalle steden van het Vrije.[427]  Door het ontbreken van de baljuwsrekeningen in het Vrije vanaf mei 1380 is het niet mogelijk om na te gaan hoe de grafelijke vertegenwoordigers op deze regimewisseling reageerden.  Uitzondering hierop vormt het baljuwsschap Hughenvliet, waarvan de rekeningen in een continue reeks tot januari 1382 zijn overgeleverd.  Nadat de ambtstermijn januari-mei was afgesloten en de rekening te Rijsel doorgenomen, werd Raes Mulox niet langer in zijn ambt gecontinueerd.  Jhans van Crayenbrouc, baljuw van Hughenvliet tussen januari 1378 en september 1379, werd benoemd op 11 juni 1380, doch dit voor een periode van zeven maanden.  Of hierbij kan gesproken worden van een bewuste verandering in de benoemingspolitiek van Lodewijk van Male, die het volledige baljuwskader treft, is door de afwezigheid van de bronnen niet met zekerheid te zeggen.  Opvallend is niettemin dat net na de regimewisseling en de verdrijving van de Gentse milities in de smalle steden van het Vrije eind mei en begin juni 1380, de situatie in Hughenvliet werd hersteld.  De overplaating van de baljuw van Damme naar de Vier Ambachten vormt een bijkomende indicatie, doch door het ontbreken van de baljuwsrekeningen van Damme kan niet worden nagegaan of Jacob Niemaers werd herbenoemd in zijn functie na het ambt noodgedwongen te hebben neergelegd in september 1379.[428]  De baljuw van Hughenvliet slaagt erin het grafelijk gezag terug strikter op te leggen: in de periode mei-september 1380 is een verdubbeling waar te nemen van de maandelijks gemiddelde ontvangst in vergelijking met de voorgaande termijn, hoewel ze met 13,3 pond parisis nog een derde onder de maandelijks gemiddelde uit de periode 1373 tot 1379 blijft.  Dit is het logische gevolg van de crisis waarin het grafelijk gezag nog steeds is verwikkeld.  Niettemin bereikt de baljuw hiermee terug hetzelfde niveau als in de periode mei-september 1379 en slaagt erin dit beleid tijdens de hieropvolgende jaren te bestendigen. De aard van de inkomsten verschilt in deze periode evenmin fundamenteel van het profiel uit de periode aan de opstand voorafgaand.[429]

 

Na een nieuw bestand tussen de opstandelingen en de graaf wordt de vrede twee maanden later in augustus 1380 verbroken.  Het volledig uitschakelen van de wevers te Brugge betekende een nieuwe bedreiging voor de opstandelingen.  De stad Brugge werd een bolwerk van de grafelijke partij, een nieuwe confrontatie was onvermijdelijk.[430]  Hoewel de graaf eind augustus 1380 te Woumen, in het uiterste zuidwesten van het Vrije, erin slaagde een Gentse legermacht te verslaan, bezat Lodewijk van Male te weinig slagkracht om het beleg van de stad Gent in het najaar tot een succesvol einde te brengen.[431]  Dit opzet om Gent volledig te isoleren en uit te hongeren mislukte doordat de opstandelingen nog steeds het oostelijk deel van de kasselrij controleerden en de bevoorradingslijnen vanuit Brabant en Henegouwen via het Land van Aalst in stand konden houden.  De vijandelijkheden werden tijdens de wintermaanden voorlopig opgeschort, maar ondanks de hervatting van de strijd vanaf februari 1381, werd er in het hieropvolgende jaar evenmin een doorbraak geforceerd.  Door middel van razzia's konden de opstandelingen hun greep op het oostelijk en noordelijk gedeelte van de kasselrij behouden.[432]  Zo was het grafelijk gezag in grote delen van het Waasland vervangen door dat van de opstandelingen, die er door middel van hun ruwaard de plak zwaaiden.[433]  Een nieuwe belegering van de stad in de zomer van 1381 kon de opstandelingen evenmin tot overgave dwingen.  Hun nederlaag eind mei te Nevele en het verlies van een van haar leiders, had de opstandelingen echter een gevoelige morele nederlaag toegebracht.  De grafelijke troepen versterkten hiermee hun macht in het westelijk deel van de kasselrij van Gent en met de verovering en de verwoesting van het met Gent geallieerde Geraardsbergen werd hun steunpunt in het zuiden van het Land van Aalst uitgeschakeld.  Bovendien verkreeg de graaf langs diplomatieke weg morele steun vanuit Frankrijk en Rome.  De positie die Filips de Stoute, schoonzoon en erfopvolger van Lodewijk van Male, innam in de regentschapsraad van de minderjarige Franse troonopvolger na de dood van Karel V in september 1380, verzekerde de graaf van deze, terwijl de pauselijke druk op de Vlaamse steden om vrede te sluiten merkbaar begon te worden.[434]  Dat deze steun louter van morele aard was wordt bewezen door het feit dat de graaf er nog steeds in slaagde een vrij neutrale koers te varen op het vlak van de buitenlandse politiek en nog niet werd meegesleurd in het Frans-Engelse conflict.  De Vlaams-Engelse verhouding was hierbij ongewijzigd gebleven en handelsbetrekkingen werden via allerhande handelsakkoorden in stand gehouden.[435]  Het beleg van de stad Gent werd eind juli afgeblazen, maar nieuwe vredesonderhandelingen brachten geen soelaas.  Zijn doel bleef immers de volledige onderwerping van de opstandelingen en het herstel van het centrale gezag.

 

De beleidsinvulling der grafelijke gerechtsofficieren in het Vrije veranderde nauwelijks voor zover kon worden nagegaan.  Het ontbreken van de rekeningen van de baljuw van Brugge laat niet toe na te gaan of er sprake was van een herstel van het grafelijk gezag op het platteland of in de hem administratief ondergeschikte stadsbaljuwsschappen in het noorden en westen van de kasselrij in de periode tussen mei 1380 en januari 1382.  Terwijl in deze periode de aard van de inkomsten in het baljuwsschap Hughenvliet evenmin wijzigde in vergelijking met de aan de opstand voorafgaande periode, evenaarde de maandelijks gemiddelde ontvangst terug het niveau van de inkomsten die in de periode mei-september 1379 werden geboekt.  De beleidsinvulling van de waterbaljuw van Mude, genoteerd in zijn rekening van mei tot september 1381, ligt in dezelfde lijn.  Met een maandelijks gemiddelde ontvangst van 341,74 pond parisis overtreft hij zelfs de gemiddelde ontvangst uit de periode mei-september 1379, maar blijft hierbij nog sterk onder het maandelijks gemiddelde dat in de periode tussen mei 1373 en september 1379 werd opgetekend.  De aard van de inkomsten verschilt evenmin sterk met de aan de opstand voorafgaande periode, hoewel een verzwakking van het aandeel inkomsten van feodaal-heerlijke aard wordt opgetekend.  Deze achteruitgang komt echter grotendeels op rekening van het feit dat met het stilvallen van de aanvoer van Schonense kaakharing tijdens de zomermaanden, de buitengewone tol zoals elk jaar tijdens deze periode niet wordt geïnd.  Op strafrechtelijk vlak werden er evenmin inkomsten genoteerd die onmiddellijk verband houden met opstand of collaboratie.  De uitgaven getuigen evenwel van de verhoogde spanning.  Naast de terechtstelling van twee ballingen die met het opstandige regime hadden gecollaboreerd, wordt de waterbaljuw belast met de opsporing en arrestatie van een Gents wever, die uiteindelijk na drie dagen en nachten kan worden aangehouden en naar Damme wordt overgebracht.[436]

 

Terwijl nieuwe vredesonderhandelingen in het najaar van 1381 de partijen evenmin dichter bij elkaar brachten, werd de situatie in de stad Gent steeds benarder.  De toevoer van levensmiddelen vanuit Luik, Brabant en Henegouwen werd onder druk van de vorsten steeds schaarser.  Wenceslas, hertog van Brabant, bedreigde zijn onderdanen met de doodstraf wanneer ze de Gentenaren voedsel zouden brengen, doch dit belette niet dat de opstandelingen het op eigen risico konden ophalen.  Vanaf augustus en gedurende de herfst organiseerden de Gentenaren met het grensgebied van Brabant en in de Vier Ambachten zogenaamde "reysen", militaire expedities die de voedselkonvooien begeleidden naar de grens en terug naar de stad om er goederen te gaan afhalen.[437]  Naast deze voedselexpedities werd de bevolking in het door Gent gecontroleerde platteland ten noorden en oosten van de stad nillens willens verplicht graan, levensmiddelen en turf te leveren.  De rekeningen van de baljuws van het Land van Waas en de Vier Ambachten getuigen van hoge minnelijke schikkingen die met de collaborerende inwoners werden afgesloten.[438]  Dit belette echter niet dat de hongersnood in de winter van 1381 - 1382 voor de deur stond.  Een hervatting van de belegering in oktober had niet verhinderd dat de stad volledig werd afgesloten, maar door de herhaalde belegeringen in de voorbije jaren was er van de lakenexport, die noodzakelijk was om de gemeenschap in leven te houden, geen sprake meer en groeide de werkloosheid aan.

 

De verdeeldheid tussen de Gentenaren groeide eveneens aan.  Enerzijds was er een sterke gematigde fractie die bereid was tot een vergelijk te komen, terwijl de radicalen tot het uiterste wilden gaan.  Na de conferentie van Harelbeke in december 1381 bleek dat Lodewijk van Male bereid was vrede te sluiten mits 200 gijzelaars, onder wie Pieter vanden Bossche, een van de leidende figuren van de opstand, waarborg stonden voor de instandhouding van deze wapenstilstand.[439]  Terwijl de gematigden bereid waren op deze eisen in te gaan, namen de radicalen de overhand.  Filips van Artevelde werd op 24 januari 1382 tot ruwaard aangesteld, de gematigde persoonlijkheden werden uit het stadsbestuur gezuiverd en de eisen van graaf Lodewijk verworpen.  De aanstelling van deze nieuwe hoofdman legt nogmaals het accent op het politiek karakter van de opstand, want naast de steun die hij vooral bij de wevers vond, was hij niet alleen zelf afkomstig uit een belangrijke poortersfamilie, maar liet er zich bovendien mee omringen.[440]  Het conflict dreigde ondertussen te escaleren van een louter intern-politieke aangelegenheid tot een van de hoofdpunten op de agenda in het Frans-Engelse confict.  Reeds eind november 1381 werden door de radicale opstandelingen contacten aangeknoopt met Engeland, die in het voorjaar van 1382 leidden tot onderhandelingen tussen de Engelse vorst en de opstandelingen met het oog op militaire bijstand.  Lodewijk van Male was van dit voornemen, middels de spionnen die hij naar Engeland had uitgezonden, reeds eind april op de hoogte.[441]  Ondertussen trachtten de steden en vorsten uit Luik, Henegouwen en Brabant te bemiddelen in het conflict, spoorden ze beide partijen tot nieuwe onderhandelingen aan en konden ze Lodewijk van Male slechts met de grootste moeite bewegen tot het bijwonen van de conferentie van Doornik eind april 1382, waar Filips van Artevelde eveneens aanwezig zou zijn.  De onverzettelijke houding van Lodewijk van Male en de standvastige weigering van de opstandelingen om op de eisen van de graaf in te gaan, maakten duidelijk dat een van hen zouden moeten buigen of barsten.[442]

 

De beleidsinvulling van de grafelijke gerechtsofficieren in het Vrije in de periode januari-mei 1382 wordt gekenmerkt door een herstel van de greep op de criminaliteit.[443]  Terwijl in de periode voorafgaand aan januari-mei 1382 quasi twee derden van de inkomsten voortvloeiden uit de inning van feodaal-heerlijke rechten, liggen de verhoudingen thans terug in het verlengde van het profiel dat de beleidsinvulling weergeeft uit de periode mei 1373 tot september 1379.  Deze periode januari-mei 1382 kan enkel ontleed worden aan de hand van de rekeningen van de waterbaljuw van Mude en de baljuw van Damme, wat tot nadeel strekt dat door de afwezigheid van een continue reeks bronnen er geen evolutie kan worden geschetst voor de tussenliggende periode.  Het maandelijks gemiddeld inkomen van de baljuw van Damme was beperkt tot quasi de helft van de gemiddelde ontvangst die in de periode 1373 tot 1379 werd genoteerd.  Hoewel hiermee het maandelijks gemiddelde een sterke daling ondervond in vergelijking met de periode januari-mei 1380, is er een herstel op te merken van de greep op de criminaliteit.  De invloed van de opstand wordt nu pas echt duidelijk, want waar in de eerste maanden van 1380 geen composities of verbeurdverklaringen werden genoteerd die verband hielden met de opstand, neemt de baljuw er goederen in beslag die Gentse burgers toekwamen.  Terwijl het aandeel van de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit quasi constant blijft, boet het aandeel misdrijven tegen de openbare trouw in ten voordele van de gezagsmisdrijven die een kwart van de totale inkomsten van strafrechtelijke aard inhouden en geheel te wijten zijn aan de inbeslagneming van goederen die de opstandelingen toehoren.[444]  Bovenal is de baljuw genoodzaakt over te gaan tot het sluiten van minnelijke schikkingen met de delinquenten omdat "men ten Damme niet ghedinct heift van keuren noch anders, mids der onruste die int lant gheweist heift ende noch es".[445]  Terwijl in het baljuwsschap Damme de gerechtsofficier er niet in slaagt zijn gezag op eenzelfde wijze op te leggen als in de periode voorafgaand aan de opstand, is dit niet het geval in het waterbaljuwsschap.  De waterbaljuw van Mude noteert een ontvangst die ongeveer een vijfde boven het maandelijks gemiddeld inkomen uit de periode januari-mei 1380 troont en bereikt hiermee ongeveer hetzelfde niveau als het gemiddelde dat in de periode 1373-1379 werd genoteerd.  Opvallend in zijn beleidsinvulling is de sterke achteruitgang van de misdrijven tegen de openbare trouw, met name de inbreuken op het water- en stapelrecht, terwijl het aandeel van de delicten dat verband houdt met inbreuken op de lichamelijke integriteit meer dan de helft van de totale inkomsten van strafrechtelijke aard inneemt.  Hiermee is er, net zoals in het baljuwsschap Damme, een omvangrijke achteruitgang waar te nemen van het aandeel misdrijven tegen de openbare trouw in de periode januari-mei 1380, waar deze in beide baljuwsschappen de overige delicten domineerden.  Net zoals in Damme tekent de gerechtsofficier in de periode een kwart van de inkomsten van strafrechtelijke aard op als inbreuk tegen het gezag.  Hierbij worden eveneens de opbrengst van de bezittingen in de vorm van huishuur aangeslagen, maar worden de gezagsdelicten er gedomineerd door de minnelijke schikkingen die de waterbaljuw op aangeven van de admiraal van de westvloot treft naar aanleiding van een incident voor de Britse kust.  De schippers die te Cresdune, voor de Engelse kust aan de ingang van het nauw van Calais, tegen de admiraal in opstand waren gekomen, werden bij hun terugkomst in het Zwin bestraft.[446]  Net zoals in de zomer van 1381 werd de waterbaljuw belast met de opsporing en arrestatie van opstandelingen.  Verschillende onder hen werden na hun arrestatie naar Male gevoerd en te Brugge terechtgesteld.[447]

 

De doorlichting van de rekeningen uit de periode januari-mei 1382, gebeurde pas op 7 juli 1382 te Hesdin in het graafschap Artesië, dat sinds de dood van zijn moeder begin mei 1382 graaf Lodewijk toekwam.[448]  De verruiming van de territoriale machtsbasis gebeurde in de periode waarin het grafelijk gezag in Vlaanderen zelf in vraag werd gesteld.  De mislukking van de conferentie van Doornik, eind april 1382, had alle hoop op een vergelijk van tafel geveegd, waardoor de Gentenaren hoopten met een gewapende uitval het pleit militair te beslechten.  Tegen alle verwachtingen in werden de grafelijke troepen op hemelvaartsdag 3 mei 1382 op het Beverhoutsveld, net buiten de stad verslagen en kon de graaf zelf slechts ternauwernood ontsnappen terwijl de opstandelingen plunderend en moordend door de stad trokken.  De rijke burgers en ambachten die voor hun trouw aan de graaf bekend stonden, moesten het hierbij ontgelden.  Opnieuw kwamen de wevers aan de macht en werd een Gents gezind stadsbestuur geïnstalleerd.  Pieter van den Bossche werd als gouverneur aangesteld en bijgestaan door Pieter de Winter, kapitein van de stad.  Als borg voor de trouw van Brugge aan de zaak van de opstandelingen werden vierhonderd gijzelaars gedwongen naar Gent gestuurd.  De val van Brugge betekende een stimulans voor de opstandige beweging, die in diverse stadsbesturen een regimewisseling teweeg bracht of de steden aan hun macht onderwierp.  Bovendien werd hiermee een einde gemaakt aan de blokkade van de stad Gent en de dreiging van de hongersnood die hieruit voortvloeide.  Enkel de steden Oudenaarde en Dendermonde bleven in handen van de grafelijke garnizoenen.[449]

 

De nederlaag ten spijt slaagt de graaf er niettemin in binnen de stad Brugge zijn gezag ten minste tijdens de maanden mei en juni te laten vertegenwoordigen door een gerechtsofficier die hem begin juli door middel van zijn rekening een blauwdruk van zijn beleid aanbied te Hesdin, waar eveneens de rekeningen werden gecontroleerd uit de ambtsperiode januari-mei 1382.  Willem Slyp, die reeds een opzienbarende carrière binnen het baljuwskader had opgebouwd en hiermee niet aan zijn proefstuk toe was, neemt tijdens deze periode het schoutsambt waar te Brugge.[450]  Dit is opzienbarend gezien de chaos en de repressie van de graafsgezinden die onmiddellijk na de inname van de stad door de opstandelingen volgde.  De rekening laat echter geen plaats voor twijfel.  Tijdens deze maanden slaagt de schout er in, met een maandelijkse gemiddelde ontvangst van 152,23 pond parisis, het 'gezag' op een vrij sterke manier te vertegenwoordigen.  Want hoewel deze ontvangst slechts de helft van het maandelijks gemiddeld inkomen uit de periode 1373 - 1379 vertegenwoordigt, is er hiermee toch een verdubbeling waar te nemen in vergelijking met de periode januari-mei 1380.  Gezien het klimaat waarin de schout er zijn ambt dient uit te oefenen, geeft zijn beleid geen sporen weer van een optreden tegen de opstandelingen, maar wordt het gekenmerkt door een beleid dat het beleidsprofiel van deze ambtenaar uit de periode 1373 - 1379 sterk benadert.[451]  Het ontbreken van rekeningen met betrekking tot de overige baljuwsschappen in het Vrije laat niet toe de invloed van de machtswissel na te gaan  tijdens deze eerste maanden na de overwinning van de opstandelingen op het Beverhoutsveld, evenmin of Willem Slyp na juli 1382 het ambt in Brugge blijft uitoefenen.  Het grafelijk gezag zou echter tijdens de periode mei-november 1382 minstens tijdelijk worden vervangen door dat van de Gentse opstandelingen.  De repressie die volgt op de slag bij Westrozebeke in november 1382 getuigt hiervan.  Onrechtstreeks bieden de rekeningen uit deze periode een kijk op de ambtsinvulling van de gerechtsofficieren actief in het Vrije.  De baljuw van Blankenberge & Oostende sluit een minnelijke schikking af met een uit Oudenburg gevluchtte man, die Willem Zuchte, "die een stic Rewaerd was tOudenborch in de muete bi Lippin van Aertevelde tiden", een tijd had gediend, maar er zo goed van af komt mits hij slechts zijn vee had gehoed en de rewaard feitelijk niet had bijgestaan in de uitoefening van zijn ambt.  Hetzelfde gold voor een "aerm jonc knecht", die een aantal keer in het gezelschap van de rewaard van Oostende was gezien, maar mits "hi noyt met hem meer reed ende niet resident met hem wuende ende ooc noyt en was met hem daer hi was jeghen Minen heere noch jeghen sine vriende", evenzeer met een geringe compositie werd bedacht.[452]   Dit in tegenstelling tot de mannen die de waterbaljuw actief hadden bijgestaan.  Het goed van Jan Backer "dewelke hem ghestelt hadde serjant int water te zine met dien van Ghend in contrarien van Minen heere" werd in beslag genomen, terwijl de Gentenaar Jan van Brabant "die hem stelde cnape int water" en Pieter Aeghte "onderbailliu ter Mude met dien van Ghend" in Mude werden terechtgesteld.[453]  Ze hadden er Jan Vinken, die door Filips van Artevelde tot waterbaljuw van Mude was aangesteld, gediend en moesten dit met hun leven of met de confiscatie van hun goederen bekopen.[454]  Het opstandige regime maakte niet alleen gebruik van haar macht om een eigen invulling te geven aan het kader van gerechtsofficieren dat het grafelijk gezag bij uitstek had vertegenwoordigd, maar nam tevens de door Lodewijk van Male opgezette maritieme verdedigingsorganisatie over.  Frans Ackerman werd door Filips van Artevelde belast met de bescherming van de westvaart.[455]

 

Lodewijk van Male had, na zijn nederlaag en vlucht, geen andere keuze meer dan Franse militaire hulp in te roepen en zijn neutraliteitspolitiek op te geven.  Enkel de steden Dendermonde en Oudenaarde waren in handen van de grafelijke garnizoenen, doch deze laatste stad werd vanaf eind mei eveneens door de opstandelingen belegerd.  Bovendien konden zijn bondgenoten, de hertog van Brabant en de graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland, spijts de sympathie die hun steden voor de Gentse zaak hadden, hem geen militaire steun bieden.  Het Franse hof zag in de eerste plaats een argument in de dreigende alliantie tussen de opstandelingen en de Engelsen om in het conflict tussenbeide te komen.[456]  Filips de Stoute, eveneens omwille van de vrijwaring van zijn erfenis in Vlaanderen en Artesië, maakte van zijn positie binnen de regentschapsraad gebruik om het hof tot een militaire interventie te bewegen.  Hierbij kon hij niet beletten dat Lodewijk van Male nauwelijks werd betrokken bij de voorbereiding van de Franse expeditie in Vlaanderen, noch bij de laatste pogingen in oktober 1382 om via onderhandeling tot een vergelijk te komen.  Deze poging werd door de weigering van Filips van Artevelde om tot enige vorm van onderhandeling over te gaan, mits werd tegemoetgekomen aan zijn eis tot overgave van de grafelijke bolwerken Dendermonde en Oudenaarde, in de kiem gesmoord.[457]  De onderhandelingen tussen de opstandelingen en de Engelse vorst, die tijdens de zomer en het najaar van 1382 werden voortgezet met het oog op economische gunstmaatregelen, waaronder de overbrenging van de Engelse wolstapel van Calais naar Brugge, en militaire steun die het hoofd zou moeten bieden aan de Franse bedreiging, werden half november gestaakt.  De verdeeldheid over de te voeren Engelse strategie tegen Frankrijk leidde tot besluiteloosheid, waardoor de Gentse delegatie onverricht ter zake diende terug te keren.[458]

 

De Franse troepen vielen op 18 november 1382 het graafschap binnen.  Het beleg van Oudenaarde werd afgebroken en de Gentse opstandelingen troffen het Franse leger op 27 november te Westrozebeke, waar ze ondanks hun hardnekkige weerstand werden verslagen.  Dit betekende echter niet het einde van de opstand.  Weliswaar verloor Gent opnieuw de steun in de overige steden, waar onmiddellijk contra-revoluties waren uitgebroken, en stond ze alleen in haar strijd, toch had ze slechts een klein contingent van haar militie verloren.  De voorwaarden waaraan de Vlaamse steden werden onderworpen waren echter voor de Gentenaars onaanvaardbaar: naast de erkenning van paus Clemens en de Franse vorst als opperste leenheer, dienden ze samen met een aantal strafmaatregelen waaronder het inleveren van de stadsprivilegiën en het betalen van een boete, alle contacten met Engeland af te zweren en zou ieder die met de Engelse koning had onderhandeld of partij had gekozen voor Filips van Artevelde, worden gedagvaard.  Het verzet van de stad Gent werd na de dood van Filips van Artevelde geleid door Pieter vanden Bossche en Frans Ackerman.[459]

 

Daags na de veldslag werd te Brugge een einde gesteld aan het bewind van de weverspartij en werd de graaf gehuldigd.  De stad en het Vrije waren terug in grafelijke handen, hoewel de macht in eerste instantie in handen lag van de Franse aanvoerders.  Lodewijk van Male zag zichzelf verplicht in Waals-Vlaanderen of Artesië te verblijven.  De wettelijke en individuele bestraffing gingen echter van hem uit: naast de intrekking van de stedelijke privilegiën en hun overbrenging naar Rijsel, werden het grafelijk baljuwskader en de speciale delegaties tot het ontvangen van de verbeurde goederen belast met de vervolging van de opstandelingen en de collaborateurs.[460]  Quasi onmiddellijk na de overwinning te Westrozebeke op 27 november werd overgegaan tot de repressie van de opstandelingen.  Reeds op 1 december namen Joos van Halewine en Willem Slyp hun taak als commissaris van de verbeurde goederen in Brugge op, terwijl een delegatie van vier commissarissen met M. van der Capelle, Jean de Brune en Wouter de Vaerse onder leiding van Gossyn de Wilde, souverein baljuw van Vlaanderen, op 6 december hun tocht doorheen het Vrije en de smalle steden in het Vrije aanvatten.  Beide commissies, enerzijds belast met de intrekking van de stadsprivilegiën en anderzijds met de inning van verbeurde goederen bestonden uit omvangrijke gevolgen, begeleid door een gewapende escorte en waren gemachtigd, naast de inning van verbeurde goederen, composities af te sluiten en tot de terechtstelling van opstandelingen over te gaan.[461]  Deze commissarissen staan, behalve in Brugge, los van het baljuwskader dat zich in het Vrije had ontwikkeld.  Lodewijk van Male doet voor de invulling van de ambten beroep op getrouwe ambtenaren uit het bestaande baljuwskader.  Terwijl in Hughenvliet Jhans van Crayenbrouc op 30 november 1382 zijn ambt terug opneemt, vertegenwoordigen van 1 december af Jan Lennoot, Heinric Strubbes en Janne den Vriesen in respectievelijk het waterbaljuwsschap Mude en de baljuwsschappen Damme en Monnikerede & Hoeke opnieuw het grafelijk gezag.  Willem Slyp, tot in juli 1382 nog schout in de stad Brugge, neemt er van 4 januari af het baljuwsambt waar nadat hij in de stad in de voorafgaande maand samen met Joos van Halewine instond voor de inning van verbeurde goederen.  Deze functie blijft hij tot in oktober 1384 combineren met het baljuwsambt, doch wordt er van deze datum af bijgestaan door de schout van Brugge, Gillis Spierinc, tot in 1380 nog waterbaljuw van Mude.  In de overige administratief ondergeschikte baljuwsschappen nemen behalve in het baljuwsschap Blankenberge & Oostende de gerechtsofficieren hun ambt opnieuw op.  Tenslotte werd in Aardenburg Boudin f. Pieters, reeds baljuw tussen mei 1373 en mei 1375 in Oostburg, op 8 januari benoemd.

 

Het karakter van het beleid dat door de grafelijke gerechtsofficieren werd gevoerd in de eerste maanden na het herstel van de grafelijke macht, is sterk gelijklopend maar verschillend van intensiteit.  Alle baljuws voeren een strikt repressief beleid in hun poging het grafelijk gezag te herstellen.  De maandelijks gemiddelde ontvangst stijgt er immers in elk ambtsgebied, behalve in de baljuwsschappen Brugge, Oudenburg en Hughenvliet, boven de gemiddelden die in de periode januari 1380 tot mei 1382 werden genoteerd, maar hierbij werd niet steeds de gemiddelde waarde die in de periode aan de opstand voorafgaand werd opgetekend, geëvenaard.  Er zijn duidelijke verschillen merkbaar in de intensiteit waarmee de gerechtsofficieren het grafelijk gezag kunnen opleggen.  De grootste stijging van de gemiddelde maandelijkse ontvangst werd opgetekend in het waterbaljuwsschap Mude en het stadsbaljuwsschap Damme.  Binnen deze vijfmaandelijkse termijn noteert de waterbaljuw het recordbedrag van 33758,9 pond parisis, wat neerkomt op een maandelijks gemiddelde van 6754,78 pond, terwijl de baljuw van Damme met 8922,55 pond parisis een maandelijks gemiddelde van 1784,51 pond noteert.  Een stijging van respectievelijk 1600% en 2750% in vergelijking met het maandelijks gemiddelde dat in de periode aan de opstand voorafgaand werd opgetekend.  Doch deze stijging is uitzonderlijk en behalve in de stad Aardenburg en Brugge, waar respectievelijk de baljuw en de schout ongeveer een verdrievoudiging optekenen van hun maandelijks gemiddelde ontvangst, noteren de overige gerechtsofficieren een maximale stijging met de helft tot zelfs de halvering van hun ontvangst tegenover deze gemiddelde waarde die werd genoteerd in de periode 1373 - 1379.  De beleidsinvulling wordt, desondanks het optreden van de commissies van verbeurde goederen in de stad Brugge, de smalle steden en de ambachten van het Vrije, sterk bepaald door de misdrijven tegen gezag.  Hierbij moet echter de kanttekening gemaakt worden dat de waterbaljuw van Mude, in tegenstelling tot de overige gerechtsofficieren, eveneens in zijn rekening de ontvangsten noteert van de verbeurde goederen, mits hij "bin der stede vorseid" eveneens "ontfanghere van de verbeurden ghoede, verbeurt zijnde jeghen Minen lieven gheduchten heere van Vlaendren" is.[462]  De baljuw van Damme vermeldt echter specifiek dat hij dergelijke ontvangsten niet heeft opgetekend "midsdatter toegestelt waren eneghe van den heren van den Rade ons gheduchts Heren voorseits bi speciaelre commissie",[463] en hoewel de overige gerechtsofficieren nalaten deze bevoegdheidsinkrimping te vermelden in hun rekening, laat een systematische ontleding van hun rekening toe vast te stellen dat ze deze inkomsten evenmin noteerden.

 

De beleidsinvulling van de onderscheidene gerechtsofficieren wordt niet in eenzelfde mate beïnvloed door het optreden tegen de opstandelingen en collaborateurs.  Het aandeel van de gezagsmisdrijven in de totale inkomsten van strafrechtelijke aard is sterk verschillend.[464]  In de baljuwsschappen Diksmuide, Gistel, Hughenvliet, Monnikerede & Hoeke, IJzendijke en Oostburg werden tussen december 1382 en mei 1383 geen misdrijven tegen het gezag opgetekend.  Het optreden van de commissie van verbeurde goederen binnen de smalle steden en de ambachten van het Vrije ligt hiervan aan de basis.  De baljuw van Hughenvliet richt zich in dit verband tot "Mine lieve ende gheminde heren van den rade mijns edels gheduchts heren van Vlaenderen, u ghelieve te wetene dat binnen al ghedaen niemet doot bleven en es noch ghealijert contrarien mijne heeren vorseider here [...]", om deze afwezigheid in zijn rekening te verantwoorden.  Hij vermeldt er niettemin bij "[...] maer enighe persone hebben compositie ghemaect met mer Alaerd vanden Poele".[465]  De commissarissen van de verbeurde goederen nemen echter niet alle gevallen die verband houden met de opstand voor hun rekening, mits de gerechtsofficieren eveneens minnelijke schikkingen afsloten of het eigendom van opstandelingen of met hen sympathiserende inwoners in beslag namen.  De baljuw van Oudenburg confisqueert een hoeveelheid laken dat eigendom was van een in Diksmuide terechtgestelde opstandeling, terwijl de baljuw van Blankenberge & Oostende zijn hand legde op het goed van een man die dadelijk na de overwinning te Westrozebeke was gevlucht en in Blankenberge berucht was "dat hij weynschte dat hi Minen heere van Vlaendren dootghesteken hadde, biddende Gode dat Oudenarde verzinken moeste ende al datter in ware, want het Vlaendren noch bederven soude".[466]  De baljuw van Brugge, die met de schout van Brugge gedelegeerd was tot het in beslag nemen van het eigendom dat aan de opstandelingen toebehoorde in de stad Brugge, noteert binnen zijn ambtsgebied op het platteland evenzeer gezagsmisdrijven.  Het feit dat de commissarissen en de gerechtsofficieren geen strikt gescheiden bevoegdheden waren toegewezen, blijkt bovendien uit de rekening van de schout van Brugge.  Wanneer dit het geval zou zijn, zou een strikte scheiding moeten blijken uit de aard van de inkomsten die werden opgetekend in de rekening die hij met de baljuw van Brugge indiende als commissaris van het verbeurd goed enerzijds en de inkomsten in zijn rekening als schout anderzijds.  Dit is echter niet het geval.  Bovendien werden de inkomsten van strafrechtelijke aard er, net als in het waterbaljuwsschap Mude en het baljuwsschap Damme, gedomineerd door de gezagsmisdrijven.  Tal van burgers hadden van de situatie gebruik gemaakt om collaborerend met de opstandelingen, zichzelf op een onrechtmatige manier te verrijken.  De schout schrok er dan ook niet voor terug zeer hoge minnelijke schikkingen op te leggen.  Een houtverkoopster, die tijdens het bewind van Filips van Artevelde anderhalve toonbank in het vleeshuis verhuurd had en hier feitelijk geen aanspraak op kon maken, werd uit de gevangenis vrijgelaten na het betalen van een compositie van 300 pond parisis, terwijl een jonkvrouw die ontkende goed te hebben ontvangen van de echtgenote van Pieter de Winter, een van de kopstukken van het opstandige bewind te Brugge, een minnelijke schikking van 240 pond parisis afsloot met de schout.[467]  Vormen van economische collaboratie domineerden evenzeer de inkomsten van strafrechtelijke aard in het waterbaljuwsschap Mude en het baljuwsschap Damme, waar beide gerechtsofficieren het goed confisqueerden van de kooplui die tijdens het opstandige bewind handel hadden gedreven met de opstandelingen, ofwel met hen een minnelijke schikking afsloten.  De baljuw van Damme had 8407,75 pond parisis "ontfaen van diversen cooplieden, Oosterlinghen ende andren, hiernaer verclaerst van wijne, haringhe ende asschen die hi vant bin den Damme ten tiden dat onze gheduchten Here laetst in zijn land quam".  Hoewel de gerechtsofficieren in principe vrij konden beslissen over de omvang van de minnelijke schikking, konden de kooplieden gunstmaatregelen afdwingen na tussenkomst van de graaf of de Raad van Vlaanderen, tot wie ze hun verzoek hadden gericht.  Zo werd het leeuwendeel van dit bedrag bereikt mits de baljuw door de Raad belast was met de ontvangst van een compositie ter waarde van 3000 frank of 6525 pond parisis.[468]  De handelaars uit La Rochelle, die elk afzonderlijk door de baljuw van Damme aangeklaagd waren "trocken te Rysele te tween stonden voor den Raed ons gheduchts Heren voorseid ende brochten int laetste een bevel an den bailliu bi lettren ons voorseits Heren dat hi, bi speciaelre gracie den cooplieden ghedaen, ontfanghen zoude over al vc franken, die hi onfaen heift valent ixc xxxvii lb x s".[469]  De waterbaljuw van Mude rekende eveneens "bi accoorde ende beveelne van Minen heere vorseid" af met de kooplui, doch de som werd hierbij bepaald naargelang van de omvang van het handelsgoed.  Terwijl de meerderheid van de handelaars in kaakharing één pond groten of twaalf ponden parisis per last van 12 tonnen moesten betalen, werden de kooplui uit Gelre slechts onderworpen aan "den zesten penningh van dat elc last van den vorseiden haringhe ghalt", wat op een bedrag van 7,6 tot 10 pond parisis per last neerkwam.  Op deze manier inde de waterbaljuw van Mude een bedrag van 22683,55 pond parisis.[470]  Een koopman uit Genua wiens zijn eigendom evenzeer was aangeslagen, kon deze gunstmaatregel echter niet afdingen, waarop zijn goed op bevel van de graaf werd verkocht.[471]  Hiernaast noteerde de waterbaljuw in zijn rekening eveneens de inkomsten die voortvloeiden uit de inning van het goed toebehorend aan collaborateurs en opstandelingen die gesneuveld waren te Westrozebeke.  Hij combineerde immers net als de baljuw en de schout van Brugge het ambt van gerechtsofficier met dit van commissaris van het verbeurd goed, doch diende in tegenstelling tot hen geen aparte rekening in. 

 

De periode die volgde op de nederlaag van de opstandelingen te Westrozebeke werd gekenmerkt door een krachtdadig optreden tegen de opstandelingen en collaborateurs enerzijds, weerspiegeld in de talrijke minnelijke schikkingen, verbeurdverklaringen en terechtstellingen in de rekeningen van de commissarissen en de gerechtsofficieren,[472] en een poging van de gerechtsofficieren anderzijds tot het herstel van de greep op de criminaliteit binnen hun baljuwsschappen.  De stijging van de maandelijkse gemiddelde ontvangst tot op zijn minst het niveau dat in de periode aan de opstand voorafging, op het baljuwsschap Brugge en Gistel na, bewijst dit.  Maar ondanks de overwinning was het conflict niet beslecht of slaagden ze er evenmin in de rust te herstellen.  Vlak na de slag te Westrozebeke en het verdrijven van de opstandelingen uit de stad Brugge en de smalle steden, doorkruiste een angstgolf het noordelijk deel van het graafschap.  Nadat de Bretoense huurlingen, in dienst van het Franse leger, de stad Kortrijk en het omliggende platteland hadden geplunderd en geruchten de omloop deden dat ze in de richting van de stad Brugge trokken, namen een aantal mensen de wijk uit schrik voor de wreedheden die de Bretoenen berucht waren te plegen.  Een vrouw in Diksmuide pleegde zelfmoord.[473]  Maar dat het zover niet kwam, dankte men aan de tussenkomst van Filips de Stoute die kon verhinderen dat de Bretoenen zich opnieuw te buiten gingen aan wreedheden.[474]  De veiligheid in het graafschap was echter nog niet verzekerd.  Ondanks de verdrijving van de opstandelingen uit de stad Brugge en de vlucht van de opstandelingen uit de smalle steden na de nederlaag te Westrozebeke bleven gewapende groepen echter het platteland onveilig maken.  De smalle stad Aardenburg werd half januari 1383 gewapenderhand ingenomen door de Gentenaren.[475]  Maar terwijl de opstandelingen zich opnieuw hergroepeerden, waren de voorwaarden tot het verkrijgen van Engelse steun nimmer zo gunstig.  Niet alleen kon een Engelse interventie om politieke redenen worden geargumenteerd, maar bovendien kwam de handel met Vlaanderen nagenoeg stil te liggen en werd de wolstapel van Calais bedreigd.[476]  De reactie aftastend van de Engelsen werden op aanraden van de kapitein van Sluis verschillende boden naar Engeland gezonden "om te vernemene maren van den Inghelschen warewaerd zij reeden ende waer zij wilden".  Enige tijd later vertrok een knecht naar Zeeland "om te vernemen maren vanden Inghelschen ende van den ballinghen die daer daghelix quamen uute Ingheland ende uute Ghend".[477]  Een oorlogsvloot werd van 2 februari af uitgerust en patrouilleerde voor de kust van de Vier Ambachten en het Land van Saaftinge om de bevoorrading van de stad Gent vanuit Zeeland te beletten en eventuele vijandelijke acties af te weren.[478]  Dit gevaar was niet irreëel mits de kapitein van Sluis eind februari de waterbaljuw aanraadde om "met aesten Janne f. Wouters metten Baerde te Hughenvliete" te zenden en er "te doene bereedene eenen craijere met xl mannen om metgaders Pieter Zoeten ende Pieter f. Arnouds ende haren gheselscepe te belettene de provanche die dien van Ghend comen zoude uute Holland ende Zeeland", waarna dit schip de reeds bestaande vloot moest vervoegen.[479]  Er ontwikkelde zich een omvangrijke verdedigingsgordel voor de Hontekust, met naast de oorlogsvloot op de Schelde die in de haven van Sluis haar thuisbasis vond, grafelijke troepen onder leiding van de kapiteins te Biervliet en Ossenisse en de commandant van het kasteel van Saaftinge.  De waterbaljuw van Mude hield op zijn beurt de vorst permanent op de hoogte van de bewegingen van de vijand voor de kust en in het aangrenzende Zeeland.[480]  De vrees van een Engelse interventie was niet ongegrond.  Een Gentse delegatie drong in Londen aan op hulp, die het eind februari 1383 formeel kreeg toegewezen.  Waar het Engelse parlement in november 1382 nog oneens was over de te volgen strategie, konden alle partijen zich verzoenen in de kruistocht van de bisschop van Norwich tegen het Clementisme die onder religieuze intenties uitgroeide tot een bedekte koninklijke veldtocht met politiek-economische doeleinden.  Het duurde echter tot half mei 1383 vooraleer de vloot in Calais landde om na het verslaan van de grafelijke troepen nabij Duinkerke omstreeks begin juni de volledige kuststrook tussen Grevelingen en Blankenberge te controleren.  Het westelijk deel van het Noord-Vrije en het West-Vrije was in handen van het Engelse leger en de Gentenaars.[481]  In tegenstelling tot de kleine kasselrijdorpen die zich zonder slag of stoot overgaven aan de Engelse legermacht, stootten ze in Ieper op hevig verzet.  Het beleg van de stad werd echter na ongeveer twee maanden opgeheven wanneer de toen reeds sterk ontmoedigde troepen de komst van het Franse leger vernamen.  Het Engelse leger trok zich terug in de onderworpen kustplaatsen, om uiteindelijk begin oktober 1383 de volledige expeditie af te blazen.  De kruistocht was een mislukking geworden over de gehele lijn.  Niettemin was een nieuwe Franse expeditie eind augustus 1383 niet bij machte de weerstand van de opstandelingen te breken en de stad Gent te onderwerpen.  Bovendien slaagde Frans Ackerman er in het zwaar versterkte Oudenaarde in te nemen en omvangrijke voorraden te veroveren.  Het conflict verzeilde opnieuw in een patstelling door de onverzoenlijke houding van Lodewijk van Male en de sterke weerstand van de opstandelingen tegen de herhaalde aanvallen.[482]

 

De ambtsperiode onmiddellijk volgend op de periode tussen december 1382 en mei 1383 week sterk af van de gebruikelijke viermaandelijkse termijn.  De rekeningen van de waterbaljuw en de baljuws van Brugge en de Damme werden geopend in mei 1383, doch pas afgesloten in maart van het hieropvolgende jaar om in mei 1384 gecontroleerd te worden.  Het repressief karakter dat het beleid van quasi alle gerechtsofficieren had gekenmerkt in de voorgaande periode, was over haar hoogtepunt heen.  Het is echter onmogelijk na te gaan wanneer de cesuur moet worden gelegd in deze tien maanden durende ambtsperiode.  Behalve in de baljuwsschappen Brugge, Gistel en Oudenburg waar een stijging van de maandelijks gemiddelde inkomsten is te noteren, is er in de overige baljuwsschappen in vergelijking met de voorgaande periode een daling waar te nemen van minstens een derde van de inkomsten.  Binnen de steden Gistel en Oudenburg enerzijds en de ambachten van het Vrije anderzijds lijkt de gerechtsofficier pas in de tweede ambtstermijn het gezag te kunnen opleggen binnen zijn baljuwsschap.  Dit is zeker het geval in het baljuwsschap Brugge, waar de baljuw van Brugge in de voorgaande periode geen inkomsten van strafrechtelijke aard had genoteerd in het Noord-Vrije en in de meeste ambachten van het West-Vrije.  Maar terwijl de baljuw in Gistel in de periode tussen mei 1383 en maart 1384 het dubbel noteerde van wat hij gemiddeld per maand optekende in de aan de opstand voorafgaande periode, bereiken noch de baljuw van Oudenburg, noch de baljuw van Brugge ditzelfde niveau.  Beide ambtenaren innen tijdens deze periode slechts ongeveer de helft van wat de officieren in de aan de opstand voorafgaande periode gemiddeld per maand ontvingen.  Dit in tegenstelling tot de rekeningen van de overige gerechtsofficieren, waar, hoewel een daling te noteren valt van de gemiddelde maandelijkse inkomst in vergelijking met de voorgaande ambtsperiode, deze ontvangst nog steeds schommelt rond de gemiddelde waarde die in de periode tussen 1373 en 1379 werd opgetekend.  Terwijl de gerechtsofficieren in Diksmuide en Blankenberge & Oostende een waarde optekenden die een vijfde lager lag dan de gemiddelde waarde uit de periode aan de opstand voorafgaand, bereikte de schout van Brugge ongeveer hetzelfde niveau en inde de baljuw van Damme gemiddeld per maand dubbel zoveel.  Hoewel de repressie die onmiddellijk volgde op de overwinning van de Franse legermacht te Westrozebeke over haar hoogtepunt heen leek, slaagden de gerechtsofficieren er dus niettemin in nog steeds een strikt beleid te volgen.

 

Een verandering in de beleidsinvulling was voornamelijk merkbaar in de kleinste baljuwsschappen, waar in tegenstelling tot de voorgaande periode gezagsmisdrijven werden opgetekend.  De gerechtsofficieren actief in de smalle steden en op het platteland noteren van deze periode af inkomsten die voortvloeien uit de verkoop van verbeurd goed, toebehorend aan opstandelingen die vrezend voor hun leven waren gevlucht of die waren terechtgesteld.[483]  Binnen de overige baljuwsschappen is er eveneens een verschuiving waar te nemen naar de aard van de gezagsmisdrijven.  Behalve in het waterbaljuwsschap Mude, waar de gerechtsofficier voorheen eveneens bevoegd was tot het innen van verbeurd goed en deze inkomsten in zijn baljuwsrekening inschreef mits hij geen aparte rekeningen indiende zoals de schout van Brugge, namen de overige gerechtsofficieren in de voorgaande periode geen goederen in beslag.  Het aandeel gezagsmisdrijven in de inkomsten van strafrechtelijke aard werd volledig ingenomen door de minnelijke schikkingen die werden afgesloten naar aanleiding van vermeende economische of politieke collaboratie met de opstandelingen.[484]  In de ambtsperiode van mei 1383 tot maart 1384 werden naast deze inkomsten de goederen genoteerd van de opstandelingen die gesneuveld, terechtgesteld of gevlucht waren en in vijandig gebied verbleven.[485]  De nalatenschap of het erfdeel dat toebehoorde aan al wie in Gent of Middelburg verbleef, werd geconfisqueerd, niet alleen van hen die met het opstandige bewind hadden meegeheuld, maar tevens van diegenen die na de slag op het Beverhoutsveld als gijzelaars naar de stad Gent waren gevoerd.[486]  Het is onduidelijk of hier een verband bestaat met de werking van de commissies van verbeurde goederen binnen de kasselrij.  De baljuw en de schout van Brugge blijven in deze bevoegd binnen de stad Brugge, de waterbaljuw binnen zijn ambtsgebied, doch of de commissie bevoegd binnen de smalle steden en de ambachten van het Vrije is ontbonden is onduidelijk.[487]  Het aantal gezagsdelicten en de waarde van de verbeurde goederen enerzijds en de omvang van de composities die door de gerechtsofficieren werden opgelegd anderzijds staan borg voor een dominerend aandeel van deze misdrijven in de totale inkomsten van strafrechtelijke aard.[488]  Een verdachtmaking was reeds voldoende voor de gerechtsofficier om een compositie af te dwingen en gebruik makend van zijn machtspositie hoge minnelijke schikkingen te sluiten met de verdachte die hiertegen geen verweer had.[489]  Niettemin is er naast de introductie van de gezagsdelicten in de beleidsinvulling van de gerechtsofficieren in de smalle steden in het Vrije en de hiermee gepaard gaande verzwakking van het aandeel van de overige misdrijven, binnen de ambtsgebieden van de schout van Brugge, de waterbaljuw van Mude en de baljuw van Damme een verzwakking op te merken van het aandeel van de gezagsmisdrijven en een herstel van het aandeel van de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit en de openbare trouw.  Beide soorten misdrijven namen in de vorige ambtsperiode een quasi te verwaarlozen aandeel in en hiermee wordt dan ook een herstel van de greep van ondermeer de schout van Brugge en de baljuw van Damme op deze delicten bezegeld.  Binnen de overige baljuwsschappen gaat de stijging van het aandeel gezagsmisdrijven in de beleidsinvulling op haar beurt ten koste van de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit.  Opvallend hierbij is dat het aandeel misdrijven tegen de eigendom quasi gelijk blijft.  Tijdens deze periode werden immers naast de ontvreemding van kleine waardevolle objecten,[490] een groot aantal gevallen opgetekend van veediefstal en -roof.[491] Ondanks een lichte achteruitgang van het aandeel gezagsmisdrijven in de beleidsinvulling van de baljuw van Damme, de schout van Brugge en de waterbaljuw van Mude domineert dit type misdrijf nog steeds het beleid van de gerechtsofficieren actief in het Vrije.

 

De repressie van de opstandelingen bleef ongenadig voortduren, getuige het dominerend aandeel gezagsmisdrijven in de inkomsten van strafrechtelijke aard en het hoog aantal terechtstellingen die in de rekeningen werden opgetekend.  Het toezicht op de kustverdediging bleef in handen van de waterbaljuw en de baljuw van Brugge, die werden bijgestaan door Lodewijks bastaardzoon Heer den Haze.  Beide ambtenaren hielden het grafelijk hof voortdurend op de hoogte betreffende de bewegingen van de vijand in het aangrenzende Zeeland, dat de schakel vormde tussen Gent en Engeland.[492]  De grensverdediging die zich op de Westerschelde had ontwikkeld, had tot doel vijandelijke acties af te weren en de bevoorrading van Gent vanuit Zeeland te beletten.  Zwakke schakels in de kustverdediging werden gesignaleerd en opgevangen.  Wanneer eind mei 1383 een Engelse vloot werd gesignaleerd, die geladen met wol naar Zeeland voer, werden 22 schepen uitgerust om de bescherming van de Hontekust te verzekeren en de aanvoer van wol naar de stad Gent te verhinderen, mits Jan Buuc, admiraal van de oorlogsvloot op de Westerschelde, op dat moment aan het grafelijk hof verbleef.[493]  Een verzwakte schakel in de kustverdediging werd op deze manier opgevangen, net zoals eind oktober het slot van Biervliet opnieuw werd bemand, nadat het was verlaten en in slechte staat verkeerde.[494]

 

De dreigende mislukking van de Engelse expeditie in het Vlaamse kustgebied had de Engelsen ertoe bewogen nog voor de veldtocht was afgelopen, onderhandelingen aan te knopen met de Fransen.

 

Op de conferentie te Leulingen werd op 26 januari 1384 een voorlopig algemeen Frans-Engels wapenstilstand afgesloten, waarin het opstandige Gent, spijts het hevig verzet van de graaf van Vlaanderen, eveneens werd opgenomen.[495]  Enkele dagen na het sluiten van deze wapenstilstand overleed Lodewijk van Male.  Dit overlijden bracht een verandering in het conflict tussen de stad Gent en de vorst teweeg.  Hoewel geen einde werd gemaakt aan de vervolging van de opstandelingen en de blokkade van de stad Gent werd verder gezet, werden de Gentenaars niet langer geconfronteerd met de onverzettelijke houding die Lodewijk van Male had aangehouden.  De strijd tegen de opstandelingen gebeurde voortaan in mineur, in afwachting dat ze bereid zouden zijn tot een vredesakkoord te komen.  Dit minder gespannen politiek klimaat blijkt duidelijk uit de rekeningen van de baljuws, actief in het Vrije, weerspiegeld in het karakter van het beleid dat de gerechtsofficieren er voerden.[496]  Er is een duidelijke neergang van de gemiddelde maandelijkse inkomsten in de nieuwe ambtstermijn van maart 1384 af waar te nemen, die zich blijft voortzetten in de hieropvolgende ambtsperioden.[497]  De waarden die worden opgetekend, zakken met minstens een derde van de gemiddelde maandelijkse ontvangsten die in de voorgaande periode werden genoteerd en vormen hiermee slechts een peulschil van de waarden opgetekend in de periode vlak na het neerslaan van de opstandige troepen te Westrozebeke.  Ondanks de verschillen die in de opeenvolgende ambtsperioden in de onderscheidene baljuwsschappen worden opgetekend tot in januari 1386, blijft deze tendens aanwezig.  Bovendien wordt deze houding eveneens weerspiegeld in de beleidsinvulling, want hoewel de gerechtsofficieren nog steeds goed in beslag nemen en minnelijke schikkingen afsluiten met hen die van collaboratie worden verdacht, nemen de gezagsmisdrijven in vergelijking met de voorgaande ambtsperiode veelal slechts een beperkt aandeel in van de inkomsten van strafrechtelijke aard.[498]  De baljuws schrikken er hierbij echter nog altijd niet voor terug hoge minnelijke schikkingen op te leggen, maar over het algemeen worden veeleer lage composities afgesloten.[499]  De invulling van het beleid van de gerechtsofficieren wordt niet langer gedomineerd door de gezagsdelicten.  De misdrijven tegen de lichamelijke integriteit nemen opnieuw het leeuwenaandeel van de inkomsten van strafrechtelijke aard voor hun rekening of domineren op zijn minst de overige delicten.  Dit is ook het geval voor de beleidsinvulling van de waterbaljuw van Mude, want waar de misdrijven tegen de openbare trouw hadden geprimeerd op de overige delicten en de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit amper een vijfde van de totale inkomsten van strafrechtelijke aard uitmaakten in de aan de opstand voorafgaande periode, domineren de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit er eveneens in de periode maart - september 1384.  Uitzondering hierop vormt het stadsbaljuwsschap Damme waar in deze ambtstermijn de gezagsdelicten nog steeds ongeveer de helft van de inkomsten uitmaken.  De tendens waarbij de beleidsinvulling van de gerechtsofficieren het profiel uit de aan de opstand voorafgaande periode benadert, zet zich verder door in de hieropvolgende ambtstermijnen.  Binnen de baljuws-schappen Damme, Gistel, Oudenburg en Blankenberge & Oostende en het rewaardschap Diksmuide is dit echter beperkt tot de dominantie van de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit.  Opvallend in deze baljuwsschappen is immers dat de beleidsinvulling van de gerechtsofficieren er weinig gedifferentieerd is.[500]  Het beleid van de baljuw van Brugge, de waterbaljuw van Mude en de schout van Brugge is echter meer gediversifieerd en de orde van belang die zich in de aan de opstand voorafgaande periode had afgetekend wordt opnieuw weerspiegeld in de beleidsinvulling van deze gerechtsofficieren.  Maar terwijl er een duidelijke verandering waarneembaar is in het beleid van de gerechtsofficieren wat de aard van de inkomsten betreft, is er slechts een lichte accentverschuiving op te tekenen in de aard van de uitgaven.  De gerechtsofficieren actief in de smalle steden in het Vrije noteren immers niet langer uitgaven die verband houden met de vervolging van opstandelingen.  Zo noteert de baljuw van Damme naast zijn wedde enkel de kosten die hij traditioneel optekende voor het houden van het keurgerecht.[501]  De baljuw van Brugge en de waterbaljuw van Mude blijven in eerste instantie de contactpersonen die de graaf op de hoogte houden van externe en interne vijandige bewegingen.  De activiteiten van de opstandelingen en de Engelsen in Zeeland bleven onrust verwekken en naast het netwerk van boden en informanten dat reeds in de voorgaande jaren was ontstaan, had zich van het eerste regeringsjaar van Filips de Stoute een spionagenetwerk ontwikkeld dat de hertog constant op de hoogte hield van de gedragingen van de opstandige Gentenaars en hun betrekkingen met Engeland.[502]  De baljuw van Brugge vormde de schakel tussen de informant, die zich onder de codenaam "l'homme sans barbe" in Mechelen bevond, en de overheid.[503]  Hij bleef hiernaast op zelfstandige basis inlichtingen verzamelen over de situatie van de opstandelingen in Zeeland en stond met de waterbaljuw van Mude in voor de kustverdediging en de interne verdediging van de kasselrij.[504]  De toestand bleef immers ernstig.  De vijandelijkheden tussen de stad Gent en de hertog laaiden in mei 1384 terug op nadat de door de opstandelingen ingenomen stad Oudenaarde werd heroverd.  De Gentenaars konden niet onmiddellijk op effectieve Engelse hulp rekenen, maar diplomatieke missies die tijdens de zomer en het najaar van 1384 werden ondernomen leverden beperkte resultaten op.  Af en toe slaagden de Engelsen erin een lading wol naar Gent te krijgen en ook militaire hulp ging over deze weg.  Een vloot van zeventien Engelse schepen, geladen met wol en begeleid door twee oorlogsbodems, werd in november 1384 gesignaleerd voor de kust.[505]  Deze troepen stonden onder leiding van Jan Bourchier, die door de Engelse vorst, sinds Filips de Stoute hem niet erkende als wettige leenheer en koning van Engeland en Frankrijk, tot ruwaard van Vlaanderen en Gent was benoemd.[506]  Aangekomen in de winter van 1384 - '85 met een kleine troepenmacht, nam hij samen met Frans Ackerman de leiding waar.[507]  Nadat de wapenstilstand, die Frankrijk en Engeland in het voorgaande jaar hadden afgesloten, was verlopen en de strijd tussen beide partijen terug opflakkerde, trachtte de stad Gent onder leiding van Frans Ackerman een doorgang naar de zee, en Engeland te forceren.  Met het einde van de wapenstilstand in het vooruitzicht waren reeds onder leiding van de waterbaljuw versterkingen uitgevoerd in het slot van Aardenburg.[508]  De opstandelingen slaagden er half juli 1385 in Damme te veroveren, na mislukte pogingen om de steden Aardenburg, Brugge en Sluis in te nemen.  De inname van de stad Damme bracht echter de Franse aanvalsstrategie in gevaar die erin bestond om via een aanval vanuit Schotland, van de Engelse troepenverplaatsing naar het noorden gebruik te maken een grootscheepse invasie te richten op het militair verzwakte zuiden.  De Vlaamse havens, met name de havens in het Zwingebied, waren voor dit doel ter beschikking gesteld door Filips de Stoute.  De Franse troepen slaagden er in, nadat de opstandelingen onder leiding van Frans Ackerman de stad hadden verlaten, Damme eind augustus 1385 te heroveren, en trokken hierna verder naar de Vier Ambachten, waar ze in dit belangrijk bevoorradingsgebied van de stad Gent aanzienlijke verwoestingen aanrichtten.[509]  De baljuw van Brugge en de waterbaljuw van Mude verzekerden de grafelijke troepen die in Aardenburg waren gevestigd, de nodige logistieke steun, terwijl ze eveneens kosten voor hun rekening namen, die de belegeraars voor de stad Damme maakten.[510]  Nog tijdens het beleg van de stad had Filips de Stoute pogingen ondernomen om onderhandelingen aan te knopen met de opstandelingen, waarbij de Gentse bevolking tot een eervolle onderwerping, met het behoud van de privilegiën en algemene amnestie, werd aangespoord.[511]  Deze pogingen vanwege de vorst om tot een vrede te besluiten, werd door de radicale machthebbers negatief onthaald.  De nederlaag van de opstandelingen te Damme en het uitblijven van effectieve Engelse steun verzwakte echter de positie van de radicale elementen en maakte de weg vrij voor de gematigde groep opstandelingen, die in hoofdzaak bestonden uit leden van de kleine neringen wier commerciële belangen sterk waren aangetast door de aanhoudende oorlogsvoering en bereid waren om op het akkoord in te gaan.  De conferentie van Doornik maakte formeel een einde aan het conflict tussen de graaf en de stad Gent.  De vrede voorzag naast de erkenning van de Gentse privilegiën en de religieuze vrijheid in een algemene amnestie, met hieraan gekoppeld de uitlevering van gevangenen, restitutie van goederen en het terugroepen van de ballingen.  De Gentenaars moesten echter verzaken aan elke politieke alliantie met de Engelsen en de koning van Frankrijk alszodanig erkennen.[512]  Terwijl de stad Gent zonder al te grote kleerscheuren uit het conflict leek te komen, was de grote overwinnaar in het conflict Filips de Stoute die erin slaagde alle Gentse eisen die afbreuk deden aan zijn vorstelijke prerogatieven te weren en hierdoor de weg vrij te houden voor een ver doorgedreven centralisatiepolitiek.[513]  Maar ondanks een beëindiging van de strijd en de onderwerping van de stad Gent aan het grafelijk gezag, bleef het geschilpunt dat aanleiding had gegeven tot het uitbreken van de opstand onopgelost.  Door de opstandelingen met dit verdrag een morele overwinning te gunnen zorgde de hertog er echter voor dat de lont uit het kruitvat werd genomen. 

 

Maar terwijl het beëindigen van de Gentse Opstand ervoor had gezorgd dat een status quo werd bereikt met de situatie zoals deze in 1379 op politiek vlak bestond, konden de sociaal-economische gevolgen van de opstand niet zomaar worden uitgewist.  De economische activiteit had grote schade geleden door de oorlog van 1379 - 1385.  Terwijl de veiligheid van de handelaars niet kon worden gewaarborgd en de handel door piraterij werd gehinderd, dreef de vervolging van de kooplui die tijdens het opstandige regime tussen mei en november 1382 handel hadden gedreven met de opstandelingen, de resterende handelaars naar de aangrenzende vorstendommen.  De bezorgdheid inzake het verval van de economische activiteit ten gevolge van het verleggen van de handel blijkt uit het meermaals sturen van informanten naar Arnemuiden, nabij Middelburg in Zeeland, om de toestand ter plaatse te verifiëren.[514]  De effectieve achteruitgang van de handel kan ondermeer worden afgelezen uit de rekeningen van de waterbaljuw van Mude.  De heffing van de buitengewone tol op de voor transit bestemde kaakharing werd berekend per last of 12 tonnen, waardoor het aantal tonnen kan worden berekend dat er in het handelsseizoen van oktober tot maart doorvoer.  Een objectieve vergelijking is hierbij echter enkel mogelijk door een vergelijking te maken tussen opeenvolgende handelsseizoenen.  Het ontbreken van tal van rekeningen in de periode september 1379 tot januari 1385, laat dit niet toe.  Enkel in de ambtsperiode mei 1383 tot maart 1384 (nieuwe stijl) is de sterke achteruitgang waarneembaar.[515]  Met 2292 tonnen tijdens het seizoen 1383 - 1384, ligt dit aantal beduidend lager dan het gemiddeld aantal van 22431,75 tonnen die tijdens de handelsseizoenen 1374 - '75, 1376 - '77, 1377 - '78 en 1378  - '79 werden opgetekend.  Dit lage handelscijfer is voor de hand liggend gezien de kooplui tijdens deze periode in sterke mate hun handelsactiviteit hadden verlegd naar de aangrenzende vorstendommen, met name Holland en Zeeland, en deze tol geheven wordt op de kaakharing die niet voor de lokale of interregionale markt bestemd was.  Niettemin behelst het een sterke terugval van de handel als dusdanig.  Een normalisering van de handelsbetrekkingen met de vreemde naties werd dan ook nagestreefd door de Brugse handelaars die sterk te lijden hadden onder deze situatie.  Reeds in 1384 verkregen ze nieuwe privilegiën voor Catalanen en Portugezen, in 1385 voor de West-Franse steden La Rochelle en Saint-Jean-d'Angély, in 1387 voor alle naties behalve Engeland.  De Hanzeaten die in hun eisen tot teruggave van de hun geconfisqueerde goederen en herstelbetalingen voor de schade die ze tijdens de oorlog hadden geleden niet werden gevolgd door de hertog, vaardigden van 1388 af een handelsblokkade uit en verplaatsten hun factorij naar Dordrecht.  Pas in 1392 konden de Hanzeaten worden overgehaald naar Brugge terug te keren.[516]  De Engelse wolstapel was van 1383 af naar Middelburg overgebracht, waar de handelsbetrekkingen met Holland en Brabant op een meer veilige manier konden worden georganiseerd.[517]  Handelscontacten met Vlaanderen werden pas van 1407 af, mits het verbod op de invoer van Engels laken, hersteld.  Het leidt geen twijfel dat deze situatie de stad Brugge, waar het contact tussen handelaars uit alle delen van Europa essentieel was, ruïneerde.[518]  Naast de handel hadden de landbouw en de veeteelt op het platteland sterk geleden onder de opstand.  Er is niet alleen sprake van een daling van de productie, maar eveneens van het tijdelijk verlaten van de landbouwgronden.  Terwijl hiervan duidelijke sporen zijn terug te vinden de kasselrij van Gent en de Vier Ambachten, blijven concrete gegevens voor het Brugse Vrije afwezig.[519]

 

Kaart 2.  Geïndexeerde maandelijks gemiddelde ontvangst (G.M.G.O.) van de baljuw van Brugge, actief in de ambachten van het Vrije in de periode september 1379 tot januari 1386. (index 100 = maandelijks gemiddelde ontvangst v.1373 B ix.1379)

 

 

 

Kaart 3. Geïndexeerde maandelijks gemiddelde ontvangst (G.M.G.O.) van de gerechtsofficieren actief in de smalle steden in het Vrije en het waterbaljuwschap in de periode september 1379 tot januari 1386. (index 100 = maandelijks gemiddelde ontvangst v.1373 B ix.1379)

 

Het platteland wordt er echter evenzeer gekenmerkt door ordeloosheid en onveiligheid, een allerminst gunstige situatie voor het bedrijven van landbouw.  Rondtrekkende opstandelingen worden er sporadisch opgemerkt, terwijl de overheersing van kust-Vlaanderen door de Engelse troepenmacht in de zomer van 1383, de herhaalde troepenverplaatsingen van het Franse leger -en aanwezigheid van de gevreesde Bretoense huurlingen- volgend op de overwinning te Westrozebeke, en de belegering van de stad Damme evenzeer een verhoging van de druk op de landbouwbevolking betekenden.  De onveiligheid wordt er bovendien bevestigd door de verzwakte greep van de gerechtsofficieren op het ambtsgebied in het algemeen en op de criminaliteit in het bijzonder.  Dit wordt weerspiegeld in een vergelijking van de maandelijkse gemiddelde inkomsten van de grafelijke gerechtsofficieren in hun ambtsgebied en de evolutie van dit gemiddelde tijdens de opstand.  De officieren actief in de stad Brugge, de smalle steden en het waterbaljuwsschap Mude slagen er in het algemeen beter in het grafelijk gezag op te leggen dan op het platteland.  De maandelijkse gemiddelde ontvangst in het waterbaljuwsschap en de steden Damme, Monnikerede, Hoeke en Aardenburg stijgt in vergelijking met de voorgaande periode, terwijl dit gemiddelde in Oostburg nauwelijks en in de steden Brugge, Gistel en Oostende slechts in beperkte mate verschilde.  Enkel binnen de stad Oudenburg komt de invulling van het baljuwsambt onder dergelijke druk te staan dat de baljuw er slechts een derde noteert van wat in de aan opstand voorafgaande periode werd opgetekend.  Dit is op het platteland echter eerder regel dan uitzondering.  De baljuw van Brugge, actief in de ambachten van het Vrije, kan in deze periode nauwelijks zijn gezag opdringen.  Er is een duidelijke achteruitgang merkbaar in het uiterste oosten van het Vrije en evenmin in quasi alle ambachten van het West-Vrije slaagt de baljuw erin zijn gezag op te leggen.  Opvallend is hoe  vooral in de kustregio, namelijk in s'Heer Woutermansambacht,  Nieuwmunster ambacht, Uitkerke ambacht en Lissewege ambacht de maandelijkse gemiddelden minder sterk onder druk komen te staan en zich bovendien op zijn minst in stand weten te houden.  Dit is behalve in Nieuwmunster ambacht het gevolg van de uitzonderlijke inning van omvangrijke strandvondsten in de ambtsperioden januari - mei 1380 en januari - mei 1385.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[407] VANDERMAESEN (M) en RYCKAERT (M.).  De witte kaproenen.  De Gentse Oorlog (1379 - 1385), in: Kultureel Jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen, X, 1979, pag. 13.

[408]  DEMUYNCK (R.).  De Gentse Oorlog (1379 - 1385), oorzaken en karakter, in: H.M. G.O.G., V, 1951, pag. 311 - 313 en VANDERMAESEN en RYCKAERT (1979), pag. 14.

[409] De verbinding had tot doel de afwatering van de gronden ten westen en ten zuiden van de stad Brugge op een betere manier naar de stad te doen verlopen en de toevoer van water naar Brugge en het Zwin te verzekeren.  Een rechtstreekse verbinding met de Leie zou aan de nood tot een vlotte doorstroming van het Zwin voldoen in de strijd tegen de voort-schrijdende verzanding, maar bood hiernaast de mogelijkheid om vanuit Picardië rechtstreeks via Deinze, en niet langer via Gent en het Lieve kanaal, naar Brugge te varen, in: CLAEYS (G.).  Kroniek van Oostkamp.  Brugge, Vandewiele, 1985, pag. 23 ; NICHOLAS (1971), pag. 129 - 130 en VAN HOUTTE (1982), pag. 120 - 121.

[410] DEMUYNCK (1951), pag. 310 - 311 en VANDERMAESEN en RYCKAERT (1979), pag. 13.

[411] DEMUYNCK (1951), pag. 309 ; VANDERMAESEN en RYCKAERT (1979), pag. 14 en VAN WERVEKE (H.).  De economische en sociale gevolgen van de muntpolitiek der graven van Vlaanderen (1337 - 1433), in: A.S.E.B., LXXIV, 1931, pag. 6 - 13.

[412] VANDERMAESEN en RYCKAERT (1979), pag. 13 - 14.

[413] BOONE (M.).  Gent en de Bourgondische hertogen ca. 1384 - ca. 1453, een sociaal-politieke studie van een staatsvormingsproces, in: V.K.A.B., LII, 1990, pag. 201 - 202.

[414] DEMUYNCK (1951), pag. 316 en VAN WERVEKE (H.).  Lodewijk van Male en de eerste Bourgondiërs, in: A.G.N., III, pag. 204.  Utrecht, De Haan, 1951.

[415] De stad en heerlijkheid Mechelen was een onafhankelijke enclave in het hertogdom Brabant, die in 1357 met de vrede van Aat, volgend op de successiestrijd na de dood van Jan III van Brabant, definitief in handen kwam van de graaf van Vlaanderen, in: UYTTEBROUCK (A.).  Le gouvernement du duché de Brabant au bas moyen âge (1355 - 1430).  Bruxelles, Editions de l'université de Bruxelles, 1975, pag. 45 - 46.

[416] LAMBRECHT en VAN ROMPAEY (1982), pag. 88 - 90.

[417] VAN WERVEKE (H.).  Lodewijk van Male en de eerste Bourgondiers, in: A.G.N., III.  Utrecht, De Haan, 1951, pag. 204 - 205.

[418] VANDERMAESEN en RYCKAERT (1979), pag. 23.

[419] BAUTIER, SORNAY en MURET (1984), pag. 170 en NELIS (1992), pag. 55, 59, 68 en 71.

[420] DE PAUW (N.) en VUYLSTEKE (J.).  De rekeningen der stad Gent, tijdvak van Philips van Artevelde (1376 - 1389).  Gent, Hoste, 1893, pag. 441 - 445.

[421] De ambtsinvulling van de baljuwsschappen in het Vrije kunnen worden afgelezen in de overzichten van de baljuwsrekeningen in bijlage toegevoegd, voor de overige baljuwsschappen in het graafschap moet worden verwezen naar de baljuwslijsten in NELIS (1992), pag. 47 - 81, NOWÉ (1928), pag. 370 - 408 en VAN ROMPAEY (1967), pag.  614 - 652.

[422] VANDERMAESEN en RYCKAERT (1979), pag. 15 en VAN WERVEKE (1951), pag. 205.

[423] PEETERS (J.P.).  Het effect van de Gentse Opstand (1379 - 1385) op de rekeningen van de grafelijke baljuws van het Land van Waas, in: Annalen van de Koninklijke Oudheidkundi-ge Kring van het Land van Waas, IXC, 1996, pag. 29.

[424] Een steekproefsgewijze ontleding van de rekeningen uit de periode januari-mei 1380 laat deze tendens opmerken.  Terwijl de schout van Brugge een quasi identieke verhouding der misdrijven optekent, ligt de klemtoon in de stad Damme en het waterbaljuwsschap Mude meer nadrukkelijk op de inkomsten tegen de openbare trouw en in de overige stadsbaljuwsschappen op de inkomsten voortvloeiend uit de delicten tegen de lichamelijke integriteit.

  

a. profiel (v.1373-ix.1379)

waterbaljuw van Mude

schout     van Brugge

baljuw     van Damme

baljuw van Blanken

berge & Oostende

baljuw      van Oostburg

 

b. i-v.1380

a.

b.

a.

b.

a.

b.

a.

b.

a.

b.

Strafrechtelijke aard

60,2%

37,0%

94,0%

71,6%

78,2%

38,5%

43,9%

68,8%

78,4%

100%

Feodaal-Heerlijke aard

38,3%

62,9%

5,5%

28,4%

21,5%

61,5%

21,5%

22,5%

4,0%

0,0%

Onbekend

1,5%

0,0%

0,6%

0,0%

0,2%

0,0%

34,5%

8,7%

17,6%

0,0%

1. Misdrijven tegen lichamelijke. integriteit.

20,4%

5,5%

63,4%

65,0%

46,4%

37,0%

55,3%

84,5%

87,4%

84,5%

2. Misdrijven tegen eigendom

10,8%

0,0%

2,8%

3,9%

7,7%

0,0%

11,1%

15,5%

0,0%

8,4%

3. Misdrijven tegen zeden

0,0%

0,0%

10,1%

16,9%

6,3%

4,1%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

4. Misdrijven tegen gezag

9,2%

17,8%

8,2%

0,0%

1,7%

0,0%

29,9%

0,0%

10,6%

0,0%

5. Misdrijven tegen openbare trouw

59,6%

76,7%

15,5%

14,2%

37,8%

58,9%

3,7%

0,0%

2,0%

7,1%

 

[425] ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1030 (i.1380 (n.s.) - v.1380)

[426] Op de samenvloeiing van de Schelde en de Dender vormt de stad Dendermonde niet alleen het knooppunt van dit rivierennet, maar ze vormt eveneens het punt waar twee belangrijke landwegen naar Gent en Brugge de Schelde oversteken: enerzijds de route via Mechelen en Maastricht naar Keulen en anderzijds via Leuven en Hoei naar Venetië, in: NICHOLAS (D).  The Scheldt Trade and the Ghent War of 1379-1385, in: H.K.C.G., CXLIV, 1978, pag. 192 - 193.

[427] FEYS en VAN DE CASTEELE (1873-78), pag. 89 - 90 en VAN WERVEKE (1951), pag. 205.

[428] NELIS (1992), pag. 59 en 70.

[429]  De evolutie van de maandelijks gemiddelde ontvangst en de absolute waarden van deze gemiddelden in de diverse baljuwsschappen is duidelijk af te lezen van de overzichtstabellen van de rekeningen en grafieken in bijlage toegevoegd.  Verwijzingen in de tekst zijn op deze gebaseerd en worden voortaan niet langer vermeld.

[430] VAN HOUTTE (1982), pag. 121 en VAN WERVEKE (1951), pag. 205.

[431] VLAMYNCK (J.).  De slag van Woumen, in: Bijdragen tot de geschiedenis van Woumen, pag. 17 - 21.  Vlamynck, Beernem, 1983.

[432] VAN WERVEKE (1951), pag. 205.

[433] Dit blijkt uit de rekeningen van de baljuw van het Land van Waas, die er na een ambtsperiode van acht maanden in januari 1381 niet in slaagt zijn ambt in het hieropvolgende te vullen, totdat de graaf hem een jaar later beveelt "de voirseide bailgie weder te regierne, want aldaar te voren, al de roeringhe duere, de Ruwaerde van den lande ontfinghen ende exploiteerden al tgoent datter afquam", in: PEETERS (1996), pag. 29 - 30.

[434] VANDERMAESEN (M.).  Vlaanderen en Henegouwen onder het huis van Dampierre (1244-1384), in: A.G.N., deel II, pag. 437.  Haarlem, Fibula-Dishoek, 1982.

[435] HAEGEMAN (M.).  De anglofilie in het graafschap Vlaanderen tussen 1379 en 1434: politieke en economische aspecten, in: S.L., XL, 1988, pag. 112.  Kortrijk-Heule, UGA, 1988.

[436] DE PAUW (1906), pag. 122.

[437] BAERTEN (J.).  De Luikse voedselhulp aan de opstandige Gentenaren (1381 - 1382), een verwaarloosd voorbeeld van interstedelijke solidariteit, in: Arbeid in veelvoud.  Brussel, Vrije Universiteit, 1988, pag. 69 en QUICKE (F.).  Les pays-bas à la veille de la periode Bourguignonne (1356 - 1384).  Bruxelles, Editions Universitaires, 1947, pag. 311 - 315.

[438] GOTTSCHALK (M.K.E.).  De Vier Ambachten en het Land van Saaftinge in de Middeleeuwen, een historisch-geografisch onderzoek betreffende Oost-Zeeuws Vlaanderen.  Assen, Van Gorcum, 1984, pag. 302 en PEETERS (1996), pag. 35 - 37.

[439] HOLSTERS (A.).  Moord en politiek tijdens de Gentse opstand (1379-1385), in: H.M.G.O.G., XXXVII, 1983, pag. 98.

[440] VANDERMAESEN (1982), pag. 438 en VAN WERVEKE (1954), pag. 206.

[441] Reeds voor de overwinning op het Beverhoutsveld in mei 1382 waren er door de opstandelingen onderhandelingen aangeknoopt met de Engelse vorst, waarin ze bereid waren hem in ruil voor militaire steun leenhulde te brengen als koning van Frankrijk en suzerein van het graafschap Vlaanderen, in: HAEGEMAN (1988), pag. 113 - 117.

[442] UYTTEBROEK (1975), pag. 814 en VANDERMAESEN (1979), pag. 16.

[443]

 

a. profiel (v.1373-ix.1379)

Waterbaljuw van Mude

Baljuw van Damme

b. i-v.1380, c. i-v.1382

a.

b.

c.

a.

b.

c.

 

Strafrechtelijke aard

60,2%

37,0%

58,8%

78,2%

38,5%

78,1%

 

Feodaal-heerlijke aard

38,3%

62,9%

41,2%

21,5%

61,5%

21,9%

 

Onbekend

1,5%

0,0%

0,0%

0,2%

0,0%

0,0%

 

1. Misdrijven tegen lichamelijke integriteit

20,4%

5,5%

56,1%

46,4%

37,0%

43,4%

 

2. Misdrijven tegen eigendom

10,8%

0,0%

1,1%

7,7%

0,0%

0,0%

 

3. Misdrijven tegen zeden

0,0%

0,0%

2,3%

6,3%

4,1%

0,0%

 

4. Misdrijven tegen gezag

9,2%

17,8%

27,4%

1,7%

0,0%

26,1%

 

5. Misdrijven tegen openbare trouw

59,6%

76,7%

13,1%

37,8%

58,9%

30,5%

 

 

[444] Baljuwsrekening Damme (i.1382 (n.s.) - v.1382) "Van enen huus staende ten Damme, twelke die van Ghend toebehorde, daer een Pieter Blauvoet in wonde, ontfaen van der huushure te Mijns heeren bouf xvi lb xvi s." en "Marie Lauwers wijf van den Berghe, dewelke voer van live ter doot ende de aeldinghe van den enen vierendeel van Ghend waren, an twelke de bailliu hand slouch ende ontfinker of te Mijns heeren bouf xii lb", in: DE PAUW (1906), pag. 159 - 160.

[445] DE PAUW (1906), pag. 157.

[446] Rekening Waterbaljuw van Mude (i.1382 (n.s.) - v.1382) "Int eerste ghecalengiert Jan de Brest van Rocheelle ende zijn goed omdat hi rebel was ende hem stelde jeghen Matthijs f. Clais, amirael vander Vlaemscer vlote in Cresdune, pais ghemaect om lxxii lb.", in: DE PAUW (1906), pag. 123 - 124.  Naast deze compositie werden nog twee andere schippers voor dezelfde misdaden gesanctioneerd.  De rol van de admiraal en de vlaamse westvaart werd eerder reeds uitvoerig toegelicht onder de misdrijven tegen de openbare trouw, zie hierover en meer specifiek in verband met die incident, DEGRYSE (1978), pag. 199 - 200.

[447] Rekening Waterbaljuw van Mude (i.1382 (n.s.) - v.1382) "Item betaelt twee verlieden dewelke iiii nachte wieken int water met ii serjanten om te wachtene wevers van Brugghe ten beveelne van Minene gheduchten heere van elker nacht viii groten comt xxxii s.", "Item ghevanghen ter Sluus up tland eenen wevere gheheeten Pieter van den Vivre, betaelt van sinen costen in den steen ter Sluus vorseid, xxxvi lb." en "Item so was de vorseide Pieter ghevoerd met i bote van der Sluus te Male ende te Brugghe ghejustichiert betaelt van der boodhuere viii s.", in: DE PAUW (1906), pag. 129.

[448] PIRENNE (H.). Histoire de Belgique, tome 1.  Bruxelles, 1948, pag. 510.

[449] VANDERMAESEN en RYCKAERT (1979), pag. 23 - 24 en 26, VAN HOUTTE (1982), pag. 121 en VAN WERVEKE (1951), pag. 206.

[450] Willem Slyp was achtereenvolgens onderbaljuw te Ieper, baljuw van de Vier Ambachten, baljuw van Aalst en schout van Antwerpen, vooraleer hij het schoutsambt te Brugge waarnam tijdens de maanden mei en juni 1382.  Vanaf januari 1383 wordt hij baljuw te Brugge en zou hij tijdens de eerste jaren van de regering van Filips de Stoute regelmatig optreden als raads-heer van de Audiëntie en de Raad van Vlaanderen, in: VAN ROMPAEY (1967), pag. 213.

[451] De beleidsinvulling wordt net zoals het voor de stad opgestelde profiel uit de periode 1373 - 1379 gedomineerd door inkomsten van strafrechtelijke aard.  Slechts 3,1% van de totale inkomsten worden genoteerd als inkomsten van feodaal heerlijke aard.  Hiernaast bepalen de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit (65,5%), gevolgd door de misdrijven tegen de openbare trouw (23,1%) de overige inkomsten.  Er worden geen zedendelicten genoteerd, terwijl misdrijven tegen de eigendom en het gezag respectievelijk 9,1% en 2,2% uitmaken.

[452] DE PAUW (1906), pag. 70.

[453] DE PAUW (1906), pag. 133 en 152 - 153.

[454] ARAB Rolrekeningen, Rekening Waterbaljuw van Mude 1518 (v.1383 - iii.1384 (n.s.)) "Item ghesend bi rade van minen heere den capitein vander Sluus, Janne f. Symoens seriant int water, te Greveninghen, om eenen Reynier vander Sluus die men hiet quade Reynierkin, dewelke verman was int water onder Jan Vinken die ghestelt was bi Filips van Aertevelde bailliu int watre in contrarien van minen heere, den vorseiden serjant betaelt over sinen cost xii lb".

[455] CRAEYBECKX (1958), pag. 116 en HAEGEMAN (1988), pag. 125.  Het goed van een schipper die Frans Ackerman "voerde in sijn scip ende met hem converseerde" werd door de waterbaljuw van Mude aangeslagen, doch de zaak werd uiteindelijk op bevel van de graaf van Vlaanderen beslecht met een minnelijke schikking van 648 pond parisis, in: DE PAUW (1906), pag. 134.

[456] VANDERMAESEN (1982), pag. 438.

[457] DE PAUW en VUYLSTEKE (1893), pag. 431 - 463, VANDERMAESEN (1982), pag. 438 en VAN WERVEKE (1954), pag. 207.

[458] HAEGEMAN (1988), pag. 123 - 129.

[459] HAEGEMAN (1988), pag. 131 - 132, VANDERMAESEN (1982), pag. 482 en VAN WERVEKE (1954), pag. 207 - 208.

[460] VANDERMAESEN en RYCKAERT (1979), pag. 25 en VAN WERVEKE (1954), pag. 209.

[461] DE SMET (J.).  De repressie te Brugge na de slag bij West-Rozebeke (1382-1384).  Bijdrage tot de kennis van de sociale en economische toestand van de Brugse bevolking, in: A.S.E.B., LXXXIV, 1947, pag. 75, DE SMET (J.).  De verbeurdverklaringen in het Brugse Vrije en in de smalle steden aldaar na de slag bij West-Rozebeke (1382-1384), in: A.S.E.B., XCV, 1958, pag. 117 en FEYS en VAN DE CASTEELE (1873-78), pag. 92.

[462] DE PAUW (1906), pag. 131.

[463] DE PAUW (1906), pag. 162.

[464]

 

a. profiel (ix.1379-i.1386(n.s.))

waterbaljuw van Mude

schout     van Brugge

baljuw     van Damme

baljuw van Blanken berge & Oostende

baljuw      van Oostburg

 

b. xii.1382-v.1383, b'. i-v.1383

a.

b.

a.

b'.

a.

b.

a.

b'.

a.

b'.

Strafrechtelijke aard

91,3%

99,5%

90,0%

96,6%

92,5%

98,4%

75,8%

58,9%

50,9%

23,5%

Feodaal-Heerlijke aard

8,7%

0,5%

9,2%

3,4%

7,4%

1,6%

21,4%

41,1%

49,1%

76,5%

Onbekend

0,0%

0,0%

0,8%

0,0%

0,1%

0,0%

2,8%

0,0%

0,0%

0,0%

1. Misdrijven tegen lichamelijke integriteit

2,8%

0,0%

38,5%

13,5%

7,5%

0,1%

37,5%

17,6%

74,3%

50,0%

2. Misdrijven tegen eigendom

0,1%

0,0%

7,5%

14,3%

0,7%

0,0%

13,6%

0,0%

14,9%

50,0%

3. Misdrijven tegen zeden

0,1%

0,0%

1,3%

0,0%

0,3%

0,3%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

4. Misdrijven tegen gezag

91,4%

99,3%

40,8%

69,4%

89,1%

99,6%

48,5%

82,4%

0,0%

0,0%

5. Misdrijven tegen openbare trouw

5,7%

0,7%

11,8%

2,8%

2,4%

0,0%

0,5%

0,0%

10,9%

0,0%

 

[465] ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Hughenvliet 1425 (xi.1382 - v.1383).  De Smet vermeldt in dit verband een compositie met Pieter den Corten, die de opstandige kapitein van de stad Hughenvliet had ingelicht van het vertrek van de opstandelingen uit Oostburg, omdat het grafelijk leger in aantocht was.  De kapitein trok dan ook weg, maar de man werd bedacht met een minnelijke schikking van 36 pond, in: DE SMET (1958), pag. 120.

[466] DE PAUW (1906), pag. 69 en 72.

[467] DE PAUW (1906), pag. 78 en 82.

[468] DE PAUW (1906), pag. 165.

[469] DE PAUW (1906), pag. 166 - 167.

[470] DE PAUW (1906), pag. 137 - 145.

[471] DE PAUW (1906), pag. 135.

[472] Een overzicht van de confiscatiedocumenten is terug te vinden in: BAUTIER, SORNAY en MURET (1984), pag. 198 - 199, DE SMET (1947), pag. 74 - 74 en DE SMET (1958), pag. 115.  De rekeningen van de commissarissen van het verbeurde goed in de stad Brugge tussen 1 december 1382 en 14 januari 1383, en 14 januari 1383 tot 7 mei 1383 zijn uitgegeven in: Brugge en 't Brugsche Vrije tijdens Filips van Artevelde, in: Fragmenta, II, 1890, pag. 29 - 31, 46 - 48 en 63 - 64.

[473] Bij hun terugkeer werden de vluchtelingen, ondanks de afwezigheid van elk vermoeden dat deze had deelgenomen aan de opstand, bedacht met een minnelijke schikking, terwijl het eigendom van de vrouw die zelfmoord pleegde uit angst voor de huurlingen, net zoals in de periode aan de opstand voorafgaand, werd verbeurd verklaard en door de gerechtsofficier geïnd, in: DE SMET (1947), pag. 76 en DE PAUW (1906), pag. 67.

[474] QUICKE (F.).  Les Pays-Bas à la veille de l'unification bourguignonne (1356-1384).  Bruxelles, Les Presses de Belgique, 1947, pag. 339 en VAN WERVEKE (1951), pag. 208.

[475] Rekening van de ontvangers van het verbeurde goed te Brugge (xii.1382 - i.1383 (n.s.)) "Item den xix dach van laumaent ghezend Jan de Stier vorseyde te Ryssele te minen here om de niemare dat die van Ghend waren binnen Ardenburc ende dat zyt ghewonnen hadden vechtender hand, ute iii daghe met i huerperde te coste ghedaen iii lb xiis.", in: Brugge en 't Brugsche Vrije tijdens Filips van Artevelde, in: Fragmenta, II, 1890, pag. 31.

[476] HAEGEMAN (1988), pag. 133 en NICHOLAS (1978), pag. 270.

[477] DE PAUW (1906), pag. 146.

[478] Rekening Waterbaljuw van Mude (xii.1382 - v.1383) "Item, betaelt Hughe f. Doedins van zinen cogghescepe jeghen hem ghehuert daermede ghevaren was voor Saeftinghen ende daeromtrent doe die van Ghend waren in de Vier Ambochten om hemlieden te benemene dat zij gheene vitailge hebben zouden vi lb." en "Item ten beveelne van Minen heere vorseid ghesend Pieter f. Aernouds met lxvii scipmannen daerof de xiii scotters zijn voor tlant van Vier Ambochten ende voor Saeftinghen met cocghescepen ende balengieren om te benemene dien van Ghend dat hem gheene provanche commen soude betaelt [...], in: DE PAUW (1906), pag. 147 - en verder.

[479] DE PAUW (1906), pag. 147.

[480] BAERTEN (1988), pag. 302 en HAEGEMAN (1988), pag. 174.

[481] ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1032 (v.1383 - iii.1384 (n.s.)) Baljuw van Blankenberge & Oostende "Jan Pieter Heinric f. Wouters ghecalengiert van dat hi tOostende over hilp gheven met anderen den Inghelschen ende dien van Ghent daer of dattene de bailliu vinc ende om dat hi oud ende cranc was so maecte hem de bailliu vanghenesse in ziin huus daer staerf hi ghevanghen man zijnde ende Kateline ziin dochter dedene doen ter herde sonder consent van den heere pais van dien omme xviii lb."

[482] HAEGEMAN (1988), pag. 133 - 137, 142 en QUICKE (1947), pag. 347 - 352.

[483]  Het ontbreken van de rekening van de baljuw van Hughenvliet enerzijds en deze van de baljuws van Aardenburg, Oostburg en IJzendijke anderzijds laat niet toe de evolutie van de beleidsinvulling in deze baljuwsschappen na te gaan.

[484] Baljuwsrekening Brugge (i.1383 (n.s.) - v.1383) "Aernoud f. Willems Corten ende Pieter f. Pieters Gherolfs ghecalengiert van dat zi broot Mijns heren vianden ghevoert soude hebben pais omdat ment niet wel clarlike bevijnden conste xii lb." en idem, Schout van Brugge "Pieter Goedtijt ghecalengiert dat hi een scarwettere gheweist hadde in der muetetijt contrarie Minheere also men seide, twelke men niet claerlijke bevinden ne mochte ende daenof ic goeden souffissanten sekre hebbe van goeden lieden den vorseiden Pietren altoos vor oghen te bringhene updatz noot es, pays ghemaect ter bede van goeden lieden omme lx lb, in: DE PAUW (1906), pag. 59 en 86.

[485] ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1032 (v.1383 - iii.1384 (n.s.)) "Clais van Coolkerke doot te Rosbeke contrarie minen heer vercocht de kateilen miins heeren deel sinen wive dat te wetene i paert, iii coen, ii calven, ii zwinen, i quaet huus, iii bedden, iii paer linlakene, ii potten, ii pannen, een ketel ende andre prondelinghe omme xxxvi lb", Baljuw van Blankenberge & Oostende "Jan Bollaert ghejusticiert contrarie minen Heere achter hem bleef een vierendeel van i bote ende tsestendeel vanden ghewande pais van miins heeren deele ende vercocht Katelinen sinen wive omme xli lb." en Rewaard van Diksmuide "Michiel f. Wouters ghevloen contrarie minen Heere daer vonden waren lvi rucghen van iiic xlvii calfvellen die ghevoert waren tYpre metten scepen totten overdraghe ende voort metten waghene te Dixmude mits dat sij ghene vente hebben mochte ontfaen gheheel te mijns heren bouf boven costen om lviii lb viii s."

[486] ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1032 (v.1383 - iii.1384 (n.s.)) "Item vercocht Jan Willems zone i line meeden toebehorende Bertelmeeus Zoete, poorter van Ghend die hem houd altoos contrarie mijnen gheduchten heere vercocht boven den costen omme iii lb.", "Jan Lauwaert ghisel te Ghend ghestoorven vercocht de kateilen achter hem bleven Pieter Steilaerd dats te wetene iii coen viii scapen iii bedden vi quade cussine ende andre quade prondelinghen omme xxiiii lb".

[487]  Er is geen zekerheid in verband met de mogelijke datum van ontbinding van deze commissies: slechts één rekening van de commissarissen actief binnen de smalle steden en de ambachten van het Vrije werd bewaard, terwijl de baljuw en schout van Brugge zes rekeningen indienen tot eind oktober 1384 en de waterbaljuw van Mude deze bevoegdheid blijft uitoefenen in zijn opeenvolgende rekeningen tot in januari 1385.  BAUTIER, SORNAY en MURET (1984), pag. 198 - 199 en ARAB Rolrekeningen, Rekening Waterbaljuw van Mude 1518 en 1520 en Rekenkamer, Rekening Waterbaljuw van Mude, 48684 en 48685.

[488]

 

a. profiel (ix.1379-i.1386(n.s.))

waterbaljuw van Mude

schout     van Brugge

baljuw     van Damme

baljuw van Blanken berge & Oostende

rewaard van Diksmuide

 

b. v.1383-iii.1384(n.s.)

a.

b.

a.

b.

a.

b.

a.

b.

a.

b.

Strafrechtelijke aard

91,3%

94,0%

90,0%

92,4%

92,5%

77,7%

75,8%

90,8%

43,1%

35,2%

Feodaal-Heerlijke aard

8,7%

6,0%

9,2%

7,6%

7,4%

22,3%

21,4%

9,2%

56,9%

64,8%

Onbekend

0,0%

0,0%

0,8%

0,0%

0,1%

0,0%

2,8%

0,0%

0,0%

0,0%

1. Misdrijven tegen lichamelijke integriteit

2,8%

0,7%

38,5%

43,3%

7,5%

20,3%

37,5%

7,3%

41,7%

0,0%

2. Misdrijven tegen eigendom

0,1%

0,2%

7,5%

0,4%

0,7%

0,0%

13,6%

7,8%

29,2%

26,6%

3. Misdrijven tegen zeden

0,1%

0,0%

1,3%

0,0%

0,3%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

4. Misdrijven tegen gezag

91,4%

94,7%

40,8%

42,2%

89,1%

79,7%

48,5%

83,8%

27,3%

73,4%

5. Misdrijven tegen openbare trouw

5,7%

4,4%

11,8%

10,6%

2,4%

0,0%

0,5%

1,0%

1,8%

0,0%

 

[489] ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1032 (v.1383 - iii.1384 (n.s.)) Schout van Brugge "Wouter Inghels ghecalengiert van dat hi voer vor Ypre alser de Inghelsche laghen omme siin kint te soukene dewelke hi daer doot ghescoten vant ende als zij up braken so quam hi ter stat waert van Brucghe ende daer so liep een gheruchte up hem dat hi ghealyert soude hebben ghesiin metten Inghelschen ende haerlieder baniere ghedraghen also men siede omme twelke de scoutheten dedene examineerne vanden welken hi noyt lyen ne wilde ende lach in de steen xiiii weuken pays ghemaect van ziere teliveranche ter bede van goeden lieden omme lx lb."

[490] ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1032 (v.1383 - iii.1384 (n.s.)) Rewaard van Diksmuide "Arnoud van Zeeland ghecalengiert van dat hi soude hebben ghestolen i selverin toespeel Ghijs Lammine, werd wesende omtrent xxiiii s also men seide, pais omdat partien niet claechde van mijns heren tweedeel om v lb."

[491] ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1032 (v.1383 - iii.1384 (n.s.)) "Item Jan f. Willems ghecalengiert van dat hi vremde scape jaghede onder de zine ende zeide dat se hem toebehoorden pais omme xx lb", "Coppin Lauwers ghecalengiert van dat hi roofde v coen toebehorende der wedewe Jan Goyers ende om dat partie niet claechde so liet de bailliu pais maken om xxx lb." en Baljuw van Oudenburg "Hannekin ende Pieterkin Jans Moelners kinderen ghecalengiert dat zij waren met Arnoud den Moelnare bi sine beveilne daer zij hilpen nemen der lieder coen van dier mesdaet xxii lb."

[492] ARAB Rolrekeningen, Rekening Waterbaljuw van Mude 1518 (v.1383 - iii.1384 (n.s.)) "Item bi rade van minen heere den capitein vorseyde ghesend Lammine vornoemde te Middelburg an meester Hughe Blocke ende Clais f. Berthelmeeus om te vernemen den staet van dien van Ghend die doe te Middelburg waren ende wat zij te Middelburg daden van zinen costen xlviii s." en "Item bi rade van minen heere den capitein vornoemde ghesend Jan f. Wouters te Zerixee ende elre in Zeelant om te vernemene of de Zeelanders eeneghe scepen reedden up ons in hulpe van dien van Ghend mids maren diere of commen van zinen coste van vi daghen vi lb."

[493] ARAB Rolrekeningen, Rekening Waterbaljuw van Mude 1518 (v.1383 - iii.1384 (n.s.)) "Item bi rade van minen heere den Haze ende mer Symoene van Brugdamme kapitein van der stede van Sluus dede de rewaert vorseid aestelike reeden ene vlote van xxii zeilen in meye laetst verleden, mids maren die zij hadden dat dInghelsche scepen over comme soude te Zeeland waerd gheladen met wullen mids dat Jan Buuc damierael doe daer niet en was ende was bi minen Heere, de welke vlote vorseid uute voer ende vinghen een scip van Zeeland daer in was xxxiii zacke wullen toebehorende den Inghelschen dewelke wulle vercocht was Jan Binken van Dordrecht om iiic lxxii lb gulden [...]".

[494] ARAB Rolrekeningen, Rekening Waterbaljuw van Mude 1518 (v.1383 - iii.1384 (n.s.)) "Item den andren dagh van wedemaend bi rade van minen Heere den Hase ende miin Heere den Capitein vorseyde ghesend Wouter van Crayewerve tot minen Heere tAtrecht om hen te ghevene te kenne den staet vanden slote van Biervlier dat die seriante alle daer uute waere ende tslot in vreesen staet van zinen costen iiii guldine valent vi lb xvi s." en Baljuwsrekening Brugge (v.1383 - iii.1384 (n.s.)) "Item den costen ghedaen bi Minen heere den Hase, den bailliu vanden Watre ende den bailliu van Brucghe, int eerste c ende vi serjanten ghesend int slot van Biervliet ghepurret den x dach van october elken van xvii daghen te vi grooten sdaechs ende van desen serjanten waren xxiii scotters ende hadden elc vii grooten sdaechs loopt al xlvii lb ii d grooten, derof de bailliu van Brucghe betaelde de helt ende de bailliu van den Watre dander, comt up den bailliu xxiii lb x s i d grooten, valent in parisise iic iiiixx ii lb xii d."

[495] HAEGEMAN (1988), pag. 143.

[496] Deze tendens is eveneens waarneembaar in het Land van Waas, waar eenzelfde neerwaartse trend is op te tekenen in de maandelijks gemiddelde ontvangst in de rekening van de baljuw van Waas, in: PEETERS (1996), pag. 32.

[497] De evolutie van de maandelijkse gemiddelde ontvangst in de onderscheiden baljuws-schappen kan duidelijk worden afgelezen van de grafieken in bijlage toegevoegd.  Sterke pieken in de maandelijkse gemiddelde inkomst van de baljuw van Brugge en de waterbaljuw van Mude in de ambtsperiode januari - mei 1385 zijn te wijten aan de uitzonderlijke ontvangst van omvangrijke strandvondsten in het Noord-Vrije en de hoge minnelijke schikking door de waterbaljuw afgesloten voor het moedwillig ontduiken van dit heerlijk recht.

[498]

 

a. iii.1384(n.s.)-ix.1384

waterbaljuw van Mude

schout     van Brugge

baljuw     van Damme

baljuw van Blanken berge & Oostende

rewaard van Diksmuide

 

b. i.1385(n.s.)-v.1385, b'. i1385(n.s.) - iv.1385

a.

b.

a.

b.

a.

b'.

a.

b.

a.

b.

Strafrechtelijke aard

49,1%

33,6%

66,5%

98,4%

90,7%

69,8%

65,5%

70,9%

27,8%

60,5%

Feodaal-Heerlijke aard

50,9%

66,4%

33,5%

1,6%

9,3%

30,2%

34,5%

16,6%

72,2%

39,5%

Onbekend

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

12,5%

0,0%

0,0%

1. Misdrijven tegen lichamelijke integriteit

40,7%

26,2%

49,6%

44,0%

21,9%

71,4%

100%

91,9%

36,0%

100%

2. Misdrijven tegen eigendom

0,0%

0,0%

3,8%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

64,0%

0,0%

3. Misdrijven tegen zeden

0,0%

0,0%

3,8%

6,2%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

4. Misdrijven tegen gezag

29,8%

33,1%

0,0%

18,4%

47,2%

28,6%

0,0%

8,1%

0,0%

0,0%

5. Misdrijven tegen openbare trouw

29,5%

40,7%

42,8%

31,4%

30,8%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

 

[499] ARAB Rolrekeningen, Baljuwsrekening Brugge 1033 (iii.1384 (n.s.) - ix.1384) "Jan f. Jans f. Wouters ghecalengiert van dat hij binnen den lande bleef alyeren metten vianden ende rebellen pais omme xii lb." en "Jacop vanden Woestine ghecalengiert van dat hi was ten stride te Roosbeke ende hilp tvolc vergaderen mitsgaders andren om te stride te treckenen ende hilp met sinen medepleghers overgheven also men seide de prochien van Eessine ende van Clarken pais mits dat niemen vanden ghebuers over hem claechde ende dat hiit doen moeste bii bedwanghe vanden rebellen om cxxxii lb."

[500] De evolutie van het beleid van de baljuws van Hughenvliet, Aardenburg, Oostburg en IJzendijke, is van mei 1383 af niet langer te volgen.  Slechts één rekening tussen mei en september 1384 van de baljuw van Hughenvliet laat toe de beleidsinvulling, die zoals in de overige smalle steden in het Noord- en West-Vrije worden gedomineerd door de misdrijven tegen de lichamelijke integriteit, te onderzoeken.

[501] DE PAUW (1906), pag. 193.

[502] HAEGEMAN (1988), pag. 175.

[503] ARAB Rekenkamer, Baljuwsrekening Brugge 48651 (ix.1384 - i.1385 (n.s.)) folio 15 verso "Item Clais den Moelnare ghesend te Mechline a lhomme sans barbe omme te vernemene niemaren van den Inghelschen ute x daghen alsoot blijct bi sinen letren van quitance ix lb xii s."

[504] ARAB Rekenkamer, Baljuwsrekening Brugge 48652 (i.1385 (n.s.) - v.1385) folio 13 recto "Item ghegheven Claise den Molnare ghesend an onsen gheduchten heere van Bourgognen te Parijs den xiiisten dach van laumaend met zekeren maren vanden Inghelschen ende homme sans barbe ende vanden castiele van Berrewijc ende was van dane ghesent in Brabant en keerde weder tot onser gheduchten heere te Parijs ute xxvi daghe met eenen huerperde vertert xxxiii lb xix s." en 48653 (v.1385 - ix.1385) folio 12 recto "Item uuteghegheven diversen personen van messagieren ende Janne Roegeers, Gillis vander Houtmersch ende Fransen den Brauwer omme de versterkinghe van Malen ende van Ardembourg ende van anderen diverse parcheelen also bliken mach bi der certificatie van mijn heere van Ghistele ende van den Marscalc van Bourgognen vc v lb xii d."

[505] ARAB Rekenkamer, Baljuwsrekening Brugge 48651 (ix.1384 - i.1385 (n.s.)) folio 15 ver-so "Item Claikin de Moelnare ghesend te Greil sur Sone met zekeren maren die lomme sans barbe zendde minen gheduchten heere angaende den inghelschen ende dien van Ghent van xvii scepen gheladen met wullen den ix dach van november ende van ii baergen met lieden van wapenen ende van mer Janne Boursiere ute xxxvii daghe mits dattene miin gheduchte heere sendde in Brabant ende up den huusen van ruppelmonde vertert xliiii lb iiii s."

[506] HAEGEMAN (1988), pag. 144 - 145.

[507] ARAB Rekenkamer, Baljuwsrekening Brugge 48651 (ix.1384 - i.1385 (n.s.)) folio 16 recto "Item Inghel van Joingin gesend te Camerike om minen gheduchten heere den xv sten dach van laumaent metten niemaren van her Janne Boursier Inghels capitain van Ghend commende es binnen Ghend met xxi paerden of daeromtrent ende met anderen niemaren uten viii daghe met i huerperde verteert alsoot blijct bi sinen lettren van quitanchen ix lb xii s."

[508] ARAB Rekenkamer, Rekening Waterbaljuw van Mude 48684 (i.1385 (n.s.) - v.1385) folio 6 recto "Item ten beveelne van Min heere van Ghistelle ende Miin heere de Maerscalc vorseyde zo ghinc de bailliu vornoemd met ondert ende twee ghesellen binden slote van Ardenbourch alst nu laetst waerf up ghesleghen ende begrepen was, om de verstaerkenesse van de vorseyde slote ende daer was vi daghen beghinnende den xvi dach van maerte daer dien zekere costen also blijct bi eere certificacie van miin heren vorseyde ghesteken over eene rolle van franchise in dewelke de percheelne vanden costen vorseide ghedeclareert staen dewelke de costen belopen lxxvi lb ix s."

[509] HAEGEMAN (1988), pag. 147 - 148.

[510] ARAB Rekenkamer, Rekening Waterbaljuw van Mude 48686 (ix.1385 - i.1386 (n.s.)) folio 5 recto "Item payet et delivre par le dit bailli pour les partiez de plusieurs pourveancez chi apres ensuite les quels ala requeste et commandement pour lors de monsieur de Ghistele, monsieur Riflart de Flandres et messieurs Jehan de Jeumont, souvrain bailli de Flandre, il envoya en la garnison dardenbourch [...]" en folio 5 verso "Item encore paye par le dit bailli pour iiii tonnelz de achat a lEscluse a Guillome du Baers par le bastart de Tanqueruelle eschanchon de monsieur pour la dispense del ostel de monsieur qu siege devant le Dam qui cousterent ainsi quil appartiens par certification de Estevens des Moustiers.  Mandemant de monsieur par ces lettres de le date du xx jour doctobre iiiixx et v et cuittance dudit Guillaume du Bars le xvi dout audit an vixx et x franx y vallent a xlii s la piece iic lxxiii lb."

[511] DE PAUW en VUYLSTEKE (1893), pag. 486 - 490.

[512] DE PAUW en VUYKSTEKE (1893), pag. 505 - 517.

[513] BOONE (1990), pag. 204 - 206.

[514] ARAB Rolrekeningen, Rekening Waterbaljuw van Mude 1518 (v.1383 - iii.1384 (n.s.)) "Item bi rade van minen heere den capitein Lammine van Male ghesent "tAernemude in Zeeland te tween stonden om te vernemene den staet van den staple die daer ghemaect was ende van dien van Ghend ende hare prevance van sinen costen iiii lb xvi s."

[515]

(m.g.a. maandelijks gemiddeld aantal)

tonnen haring

m.g.a. tonnen

 

tonnen haring

m.g.a. tonnen

 

tonnen haring

m.g.a. tonnen

ix.1374 - i.1375 (n.s.)

6082

1520,5

ix.1377 - i.1378(n.s.)

19517

4879,3

i.1382(n.s.) - v.1382

5885

1471,3

i.1375 (n.s.) - v.1375

6639

1659,8

i.1378(n.s.)-v.1378

10270

2567,5

xii.1382 - v.1383

2017

403,4

i.1376 (n.s.) - v.1376

17756

4439,0

ix.1378 - i.1379(n.s.)

20016

5004,0

v.1383 - iii.1384(n.s.)

2292

229,2

ix.1376 - i.1377 (n.s.)

15215

3803,8

i.1379 (n.s.) - v.1379

2724

681,0

i.1385(n.s.) - v.1385

3721

930,3

i.1377(n.s.) - v.1377

9318

2329,5

i.1380(n.s.)-v.1380

14142

3535,5

ix.1385 - i.1386(n.s.)

5890

1472,5

 

[516] DOLLINGER (P.).  La Hanse (XIIe - XVIIe siècles).  Paris, Aubier, 1964, pag. 99-100.

[517] VANDER WEE (H.).  The growth of the Antwerp market and the European economy (fourteenth - sixteenth centuries).  The Hague, Nijhoff, 1963, pag. 13 - 14.

[518] BLOCKMANS (1980), pag. 207 - 208.

[519] BLOCKMANS (1980), pag. 207, NICHOLAS (1971), pag 339 en VERHULST (A.).  Précis d'histoire rurale de la Belgique.  Bruxelles, Editions de l'université de Bruxelles, 1990, pag. 96.