Drie pijlers van democratie. Een onderzoekje naar voorwaarden voor succesvolle democratiseringen (in drie Arabische landen). (Anthon Keuchenius) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
De laatste jaren spoelt een golf van democratiseringen over de wereld. Door het failliet van het laatste overgebleven alternatief, het staatssocialisme, lijkt er voor de meeste landen geen andere mogelijkheid dan zich te voegen naar een nieuwe werkelijkheid, naar de hegemonie van de moderne staat. Ook in de Arabische regio hebben zich ontwikkelingen in die richting voorgedaan. In vrijwel alle Arabische landen is een democratiseringsproces in gang gezet. Maar hoewel in veel Arabische landen ook verkiezingen zijn gehouden kenden deze doorgaans een groot aantal beperkingen. Geen algemeen stemrecht, geen vrijheid van politieke organisatie of kandidaatstelling, rechtstreekse benoeming van een groot aantal zetels door koning of regime, beperking van de macht van het parlement door een controlerend, niet vrij gekozen orgaan, altijd speelde er wel iets mee dat het democratisch element van de verkiezingen zwaar ondermijnde.
Slechts in twee landen, Algerije en Jemen, zijn `echte' vrije verkiezingen gehouden. In Jordanië zijn verkiezingen gehouden die het ideaal enigszins benaderen. Het lijkt interessant om deze drie landen, die nu voldoen aan een belangrijk kenmerk van de moderne liberale democratische staat, aan een nader onderzoek te onderwerpen. Om te onderzoeken of ze ook op andere, minder opvallende gebieden beantwoorden aan het algemene beeld van de moderne staat, de liberale democratie. Maar wat is dat algemene beeld, wat is dan het ideaaltype van de moderne staat? Uit de literatuur heb ik drie thema's geplukt die in theorie en in praktijk belangrijke pijlers zijn voor een succesvolle uitvoering van democratie. Het zijn achtereenvolgens "nationale eenheid", "het complex van economische ontwikkeling" en de "relatieve autonomie van de staat". Drie thema's waarvan moeilijk gezegd kan worden of het noodzakelijke of voldoende voorwaarden zijn voor het voorkomen van democratie, maar die desalniettemin vaak worden geassocieerd met de moderne staat.
Dit onderzoekje gaat eigenlijk twee kanten op. Aan de ene kant wordt, door de landen te toetsen op de drie genoemde thema's, een indicatie gegeven van de kans op succes van de democratiseringen. Als op alle drie thema's positief gescoord wordt zal het met die democratie ook wel goed komen.
Aan de andere kant wil het geval dat alle drie verkiezingen al enige tijd geleden gehouden zijn en dat de situatie zich sindsdien (in bepaalde richting) ontwikkeld heeft. Hoewel gezien de korte tijd tussen verkiezing en conclusie misschien wat prematuur, is het dus mogelijk voorspelling en uitkomst naast elkaar te leggen. Hiermee wordt mijn theorie, de veronderstelling dat democratie zonder de drie genoemde 'pijlers' moeilijk te verwezenlijken is, op waarheid en bruikbaarheid getoetst.
Dat ik mij in dit onderzoek beperk tot Arabische landen heeft een aantal oorzaken. In de eerste plaats omdat ik me gedurende mijn studie geconcentreerd heb op de Arabische regio. Hierdoor ben ik goed op de hoogte van de achtergronden en heb ik het gevoel dichtbij de empirie te staan.
Een andere reden is het feit dat aan de Arabisch/islamitische wereld vaak eigenaardige en vaag gedefinieerde eigenschappen toegedicht worden. Door alleen Arabisch/islamitische landen te kiezen wordt deze factor constant gehouden en is het feit dát deze landen Arabisch en islamitisch zijn niet meer van invloed. Hierdoor ontstaat meer ruimte voor het zoeken naar andere, meer fundamentele determinanten van politieke ontwikkelingen.
Rest de vraag waarom ik slechts drie landen onderzoek. Volgens mijn veronderstelling heeft de democratie weinig kans van slagen als niet aan bepaalde basisvoorwaarden wordt voldaan. Dat wil dus niet zeggen dat er vanzelf democratie tot stand komt wanneer die basis er wél ligt. Ik wil nagaan of het noodzakelijke voorwaarden zijn en niet of het voldoende voorwaarden zijn. Het is daarom essentieel dat er sprake is van het te verklaren verschijnsel. De door mij gekozen landen zijn in de Arabische regio de enige landen die (recent) vrije verkiezingen hebben gehouden. Ze zijn de enige die beantwoorden aan het beginsel van democratie, en daarmee de enige waarop ik de theorie kan toetsen
Desalniettemin zal ik, zij het oppervlakkig, ook de andere landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika bij het onderzoek betrekken.
De opzet van deze scriptie is als volgt:
In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op de drie 'pijlers' van democratie. Door theorie en praktijk nader te bekijken, wordt de keuze van deze thema's enigszins onderbouwd.
In het tweede tot en met het vierde hoofdstuk worden de landen vervolgens afzonderlijk op de drie thema's getoetst.
In het vijfde hoofdstuk wordt aan de hand van de scores op deze toets een uitspraak gedaan over het te verwachten democratische gehalte en een beschrijving gegeven van de aangetroffen werkelijkheid.
In hoofdstuk zes worden de verwachtingen naast de werkelijkheid gelegd en wordt een conclusie getrokken ten aanzien van de theorie.
§1.1 Democratie en Nationale Eenheid
Ik zal hieronder proberen een verband te leggen tussen democratie en identiteit. Ik zal proberen te beredeneren dat voor het welslagen van een democratie of een democratiseringsproces, een nationale identiteit nodig is. Dat daarom een bevolking zich moet kunnen identificeren met de staat en haar het gezag durft toe te vertrouwen. Deze verbinding zal in stapjes gelegd worden, en zal worden ondersteund door theorieen van diverse auteurs.
Het uitgangspunt is de democratie. Democratie bestaat in verschillende verschijningsvormen en er zijn dan ook verscheidene definities voor te vinden. De meest kort en bondige definitie wordt wellicht gevonden in het woordenboek van Van Dale:
Staatsvorm waarbij het volk (door vertegenwoordigers) zichzelf regeert en vrijelijk zijn meningen en wensen kan uiten.
Democratie wordt op het moment als de meest ideale staatsvorm beschouwd. Zowel moreel als functioneel levert het de beste resultaten op. Wat betreft de morele motivatie lijken de mensen zich in een democratie het best te kunnen ontplooien en zich het gelukkigst te voelen. Democratisch geregeerde staten hebben zowel binnen als buiten hun grenzen minder vaak te maken met oorlog en bieden daarmee hun burgers een betere bescherming tegen nodeloos geweld.
Wat betreft de functionele motivatie is het zo dat democratieën materieel gezien beter functioneren. De democratische landen in de wereld zijn over het algemeen ook de meest welvarende. Er lijkt een duidelijk verband te bestaan tussen de mate van democratie en de mate van voorspoed. Dit is vooral het gevolg van de flexibiliteit en openheid van de democratie. Fukuyama ('92) haalt hierbij
Talcott Parsons aan die stelde dat alleen de democratisch georganiseerde staat "het door de moderne economie gecreëerde complex van botsende belangen in goede banen kan leiden".[1]
In theorie bestaat er een duidelijk onderscheid tussen 'moreel' en 'functioneel'. In de praktijk blijkt evenwel dat het één vaak niet los van het ander te zien valt. Zo kun je je voorstellen dat in een staat die goed functioneert en een bepaalde mate van welvaart kent, het individu meer kans, tijd en/of mogelijkheden heeft om gelukkig te worden. Welk aspect van de democratie heeft dan de overhand, het morele of het functionele?[2] Het functionele aspect van democratie versterkt het morele aspect, terwijl andersom het morele aspect weer het goed functioneren van de democratische staat bevordert. Een tevreden mens is geen onruststoker en een staat zonder onruststokers zal beter functioneren. Hiermee komen we een stapje verder en stuiten op het begrip consensus. In een democratie moet een bepaalde mate van vertrouwen heersen. Er moet consensus bestaan over het idee dat zij die zijn gekozen om te regeren, dit doen ten behoeve van iedereen. Nog een citaat:
if a political system is not characterized by a value system allowing the peaceful 'play' of power -the adherence by the 'outs' to decisions made by the 'ins' and the recognition by 'ins' of the rights of the 'outs'- there can be no stable democracy (Lipset '59).
Het is nuttig als er sprake is van een vertrouwensbasis waarop de mensen hun respect voor de spelregels kunnen baseren. Voor dit vertrouwen is het bevorderlijk als er een soort groepsgevoel is, als men zich herkent in 'het' land of 'de' natie. Wil 'het volk' zichzelf kunnen regeren, dan zal het immers ook als zodanig moeten bestaan. Wil van nationale eenheid sprake zijn dan zal het volk een nationale identiteit moeten hebben. Die nationale eenheid moet bovendien min of meer samenvallen met de (territoriale) grenzen van de staat, zodat ook de ruimtelijke eenheid, de natie-staat, een feit is en een echt 'land' ontstaat.
Om dit argument kracht bij te zetten even een schets van de tegengestelde situatie via een citaat van Fukuyama ('92):
... de liberale democratie hoeft niet per se het enige politieke systeem te zijn dat geknipt is om sociale conflicten op te lossen. Het vermogen van een democratie om conflicten vreedzaam op te lossen, is het grootst wanneer deze conflicten ontstaan tussen `belangengroep-eringen' waartussen al geruime tijd consensus bestaat over de regels van het spel, en wanneer de conflicten primair economisch van aard zijn. Maar er zijn andere, niet economische conflicten die veel moeilijker zijn op te lossen en die te maken hebben met kwesties als geërfde sociale status en nationaliteit; voor het oplossen van dit soort problemen is de democratie niet bij uitstek geschikt.
Hoewel hij niet aangeeft welk systeem in zulk soort situaties wél geschikt is, maakt hij duidelijk dat er niet al te grote geschillen moeten bestaan tussen groeperingen met een verschillende nationaliteit. Conflicten mogen wel bestaan tussen 'belangengroeperingen'. Hiermee komen we op een belangrijk punt, de betekenis van het begrip belangengroepering. Belangengroeperingen zijn groepen mensen die hun belang nastreven met inachtneming van, zoals Fukuyama zegt, de spelregels van de staat. Het heeft misschien wel iets te maken met de in- of exclusiviteit van belangengroeperingen. Zodra belangengroeperingen samen gaan vallen met bijvoorbeeld etnische, raciale of religieuze groeperingen worden het exclusieve groeperingen en wordt de sociale mobiliteit, de ruimte die er in een samenleving bestaat om van sociale (en vaak ook economische) positie te veranderen, ondermijnd. K.W. Deutsch ('69) spreekt in dit verband over het achterblijven van assimilatie (bij sociale mobilisatie):
When all these developments have to be crowded into the lifetime of one or two generations, the chances for assimilation to work are much smaller. The likelihood is much greater that people will be precipated into politics with their old language, their old outlook on the world and their old tribal loyalties still largely unchanged; and it becomes far more difficult to have them think of themselves as member of one new nation.
Men moet in zekere zin als 'gelijken geboren zijn' om in staat te zijn van de democratie een succes te maken. Op de redenen hiervoor wordt zelden ingegaan. Ik denk dat de essentie er uit bestaat dat belangengroeperingen van elkaar afhankelijk zijn, terwijl andere groeperingen dat niet hoeven te zijn.[3] Een consumentenbond staat tegenover, maar bestaat ook bij de gratie van producenten. Een werkgeversorganisatie kan niet zonder een vakbond. Zouden de werkgevers uit 'het systeem' stappen dan zouden ze ophouden te bestaan, want niemand hebben om werk aan te geven. De wederzijdse afhankelijkheid van belangengroeperingen is groot. Een etnische groepering daarentegen kan in principe volledig op eigen benen staan. De Koerden blijven functioneren, zelfs als ze uit het staatsverband (van Irak) stappen.
Resumerend, een democratie heeft meer kans op een goede afloop als de deelnemers het over de spelregels, over bepaalde grondregels, eens zijn. Voor die overeenstemming is een bepaald vertrouwen nodig. Het wederzijds vertrouwen is groter als men voelt tot éénzelfde groep te behoren. Een nationale identiteit, een bepaalde mate van nationalisme, is bevorderlijk, zo niet een vereiste voor het welslagen van een democratisch systeem. Nogmaals Fukuyama ('92):
De liberale democratie mag dan functioneler zijn voor een maatschappij die in bepaalde basisprincipes al een hoge graad van sociale gelijkheid en consensus heeft bereikt, maar voor maatschappijen die sterk zijn gepolariseerd naar sociale klasse, nationaliteit of religie, kan de democratie patstelling en stagnatie opleveren.
Een 'nationale eenheid' lijkt een belangrijke basisvoorwaarde te zijn voor democratisering. Ik zal de landen dan ook hierop onderzoeken. Bij de operationalisatie van het begrip nationale eenheid zal ik gebruik maken van de definitie waarmee Smith ('91) de 'nation' omschrijft:
a human population sharing an historic territory, common myths and historical memories, a mass, public culture, a common economy and common legal rights and duties for all members
Voordat ik overga tot de tweede 'pijler' van democratie, wil ik ingaan op drie voor de regio specifieke kenmerken die de nodige weerslag hebben op de nationale eenheid; Islam, Arabisch nationalisme en tribalisme.
§1.1.1 De Islam
Simon Bromley ('94) meent dat P.J. Vatikiotis in zijn boek 'Islam and the State' ('87) concludeert dat:
Islam, als grens- en natieoverschrijdende ideologie, onverenigbaar is met de moderne natie-staat.
Vatikiotis is echter een stuk genuanceerder dan Bromley doet voorkomen. Hij schrijft op een gegeven moment dat:
God prohibits the Muslim from governing by or obeying any law except His own. No other social and political 'bond' (for example nationalism) is permissible, or can replace that of religion.
Hij geeft hier echter niet zijn eigen mening, maar volgt een denktrant van een moderne en toonaangevende denker van de Egyptische Moslimbroederschap, Yusuf al-Qardawi. Al in het begin van zijn boek stelt Vatikiotis dat:
Both the Koran and the Sunna of the Prophet became virtually obsolete as practical guides to living within a generation of the Prophets death
Hij geeft hiermee aan dat het sindsdien voor de moslims soms niet altijd duidelijk is geweest wat de juiste handelwijze was. De islamitische gemeenschap heeft dit probleem opgelost door naast Koran en Soenna[4], nog twee rechtsbronnen te noemen, namelijk de 'idjmaa', de consensus, en de 'kijaas', de analogische redenering. Het probleem is evenwel dat hoewel deze uitbreiding ruimte laat voor interpretatie en aanpassing van de wetten aan tijd en omstandigheden, in de praktijk weinig mogelijkheid hiertoe bestaat. Dit komt omdat men na vier eeuwen studeren en interpreteren (omstreeks 1100) besloot dat alle denkbare problemen nu wel geregeld waren en dat de meningen van vroegere rechtsgeleerden nagevolgd dienden te worden (Waardenburg et.al. '87). Moslimgeleerden baseren zich dus niet alleen op de Koran en de Soenna, maar ook op een traditie van vier eeuwen islam. In theorie is de islam net als het christendom voor veel uitleg vatbaar, in de praktijk is het een nogal statische en traditionele godsdienst. Vatikiotis zegt het zo:
Tradition, therefore, in dealing with fundamental questions like religion and the state, the community and the nation-state, is a more encompassing and useful term than religion or even islam.
Het is dus beter over traditie te spreken. Een traditie, bestaande uit geschriften en praktijken uit de begintijd van de islam, die integraal deel is geworden van de islam. Als gesproken wordt over 'de islam' wordt dus eigenlijk de islamitische cultuur bedoeld en niet zozeer de religie.
Voor deze scriptie van belang is wat de huidige 'islamisten' met de staat, de natie en de democratie voor ogen hebben. Hierboven werd, in de persoon van al-Qardawi, een voor de islamisten gezichtsbepalende denker geciteerd die geen plaats ziet voor andere dan op religieuze grond gebaseerde verbonden, zoals nationalisme. Het enige verbond dat mag bestaan is de 'Umma', de gemeenschap der gelovigen. De Umma omvat alle gelovigen en is een niet-territoriaal begrip. De staat is juist wel territoriaal en zou sommige moslims kunnen uitsluiten, terwijl een natie moslims van een andere nationaliteit zou kunnen uitsluiten. Beide verbonden zouden de Umma kunnen verdelen en juist deze tweespalt, de 'fitna', is een van de zwaarste zonden in de islam. Beide begrippen, en daarmee ook de natie-staat, worden door islamisten afgewezen. Bovendien wordt democratie ook rechtsstreeks door de islamisten afgewezen:
They (radical islamists) reject imported ideas such as popular sovereignty and majority rule. For them Islam is not and never was democratic. (Vatokiotis '87)
Denkers als de hierboven genoemde al-Qardawi overheersen momenteel het religieuze discours in de Arabische (en islamitische) wereld. De islam, vertegenwoordigd door de radicale islamistische partijen, moet daarom voorlopig nog beschouwd worden als tegenkracht van de natie-staat en als onverenigbaar met democratie.[5]
§1.1.2 Het Arabisch Nationalisme
Een tweede specifiek kenmerk van de Arabische regio is het Arabisch nationalisme. In principe is eenieder die Arabisch spreekt een Arabier, een land met een meerderheid van Arabieren een Arabische staat en vormen deze landen samen de Arabische natie. Het Arabisch nationalisme is in het verleden een belangrijk mobilisatiemiddel geweest. Lange tijd was het Arabisch sentiment zelfs sterker dan het islamitische sentiment. Vooral tijdens en vlak na de strijd voor onafhankelijkheid stond het Arabisch nationalisme vooraan. De beweging was seculier en socialistisch van karakter en een aantal van de ideologen kwam van christelijke- of anderszins niet-islamitische huize. Ofschoon de Arabische natie dankzij de islam groot en roemrijk was geworden, werd het Arabische aandeel in die glorieperiode hoger ingeschat. Korany ('87) citeert de allergrootste Arabische held uit de moderne tijd, Gamal Abd-al Nasser:
"religious atheism is relatively unimportant, whereas denial of Arabism is a crime".
Het Arabisch ideaal, de hereniging tot één Arabische natie, heeft echter nooit plaatsgevonden. De zucht van nationale leiders om aan de macht te blijven bleek een te hoge barriere. In woord wordt het Arabisch ideaal nog altijd aangehangen, in daad is het er nog nooit van gekomen:
...the gap between 'said' and 'done' is a reflection of a contradiction between indigenous grassroots political culture (which is either 'pan' or particular-ethnic) and the imported elite political culture, which emphasises the nation as the frame of reference. (Korany '87)
Als ideologie of mobilisatiemiddel, heeft het Arabisme, misschien wel juist door dat gat tussen woord en daad, veel aan kracht verloren. Zelfs in woord bleek er bijvoorbeeld tijdens de golfcrisis van Arabische solidariteit, tenminste op regeringsniveau, niet veel overgebleven. Daarentegen bleek uit het grote aantal massademonstraties dat, vaak in weerwil van de nationale regering, tijdens dezelfde golfcrisis gehouden werd, dat onder de verschillende Arabische bevolkingen nog wel degelijk sprake is van solidariteit. Een opinieonderzoek van een tiental jaar geleden wees uit dat, ondanks alle mislukkingen, ruim driekwart van de ondervraagden een toekomst van Arabische eenheid wenselijk achtte. Misschien veelzeggender was het feit dat ruim de helft van de ondervraagden dit echter pas op langere termijn realiseerbaar achtte, en de voorkeur gaf aan een federatie van bestaande Arabische staten boven een centraal geleide eenheidsstaat (Korany '87).
In de praktijk is het hedendaagse Arabisch-nationalisme niet meer in conflict met de verschillende Arabische staten. Ik kan en zal het dan ook niet beschouwen als een belemmering voor democratiseringsprocessen.
§1.1.3 Het Tribalisme
De hierboven behandelde verschijnselen zijn van boven-nationaal niveau. Een derde verschijnsel waar in de literatuur veel aandacht aan besteed wordt is het tribalisme. Tribalisme is een organisatievorm op sub-nationaal niveau. Het organiseert de mensen naar afkomst. Alle leden van de 'tribe' of de stam, traceren hun afkomst via vader, grootvader, overgrootvader enzovoort tot een gemeenschappelijke voorvader. Deze stamvader symboliseert een eenheid en zorgt voor een duidelijke afbakening van de stam, ook al hebben verschillende stamvaders op hun beurt een gemeenschappelijke afkomst en kunnen verschillende stammen een federatie vormen. Uit de literatuur komt naar voren dat een stamlid zijn eer en identiteit voor een groot deel ontleent aan de stam. De stam is vrijwel de enige bron voor identeit. Men leeft na de dood door in de stam[6]. Het individuele belang is ondergeschikt aan de collectieve eer van de stam. Volgens sommige antropologen gebeurt dit om op een symbolische manier uitdrukking te geven aan een gemeenschappelijk (economisch) belang (Hourani '92). Omdat de stam zo'n belangrijke bron van identiteit is blijken stamverbanden zeer hardnekkigge belemmeringen voor integratie in natie of staat. Daarbij komt dat tribalisme vaak het meest voorkomt in onherbergzame en moeilijk bereikbare streken. Het is voor de natie-staat daarom niet eenvoudig de tribale gemeenschappen bij het nieuwe culturele en economische leven te betrekken.
Hoewel het in theorie niet onmogelijk is, zijn tribale samenlevingen moeilijker om te vormen tot een natie-staat dan samenlevingen die niet tribaal georganiseerd zijn. Het is daarom dat ik tribalisme als een obstakel voor nationale eenheid zal beschouwen.
§1.2 Het Complex van Economische Ontwikkeling
Na de pijler van nationale eenheid, heeft de tweede grote pijler waarop de democratie kan rusten te maken met economische ontwikkeling. In een artikel uit '59 toonde Seymour Martin Lipset aan dat er een duidelijke correlatie bestaat tussen de stabiliteit van de democratie en het niveau van economische ontwikkeling. Zijn 'complex van economische ontwikkeling' was opgemaakt uit vier factoren; welvaart, industrialisatie, onderwijs en urbanisatie. Hoewel hij de nodige kritiek kreeg, is zijn hypothese toch min of meer als conventie aangenomen. Sindsdien hebben de nodige aangepaste en verbeterde vervolgonderzoeken plaatsgevonden. Taylor noemt bijvoorbeeld een onderzoek waarin Coulter ('75) het voorkomen van liberale democratieën verklaart. De onafhankelijke variabele 'economische ontwikkeling' scoort hierin het best. Taylor relativeert deze hoge score enigszins door te stellen dat economische ontwikkeling eigenlijk een deelproces is van het proces van sociale mobilisatie en niet als een aparte verklaring gezien mag worden (Taylor '89).
Toch lijkt economische ontwikkeling, via bijvoorbeeld de stijging van de welvaart, een eigen uitwerking te hebben. Zo calculeerde Deutsch (de geestelijk vader van het begrip 'sociale mobilisatie') in 1969 een 'peacelevel of income'[7]. Zodra alle inkomens boven die grens (destijds $4800) liggen, en iedereen een bepaald bestaansniveau kan handhaven, wordt een van de voornaamste redenen voor conflict weggenomen, en wordt, hoewel Deutsch in zijn redenering niet zover ging, hiermee een basis gelegd voor het welslagen van een democratie (Deutsch '69).
Overigens is men bepaald voorzichtig met het kwalificeren van het verband tussen economische ontwikkeling en democratie. Men benadrukt dat het noch een voldoende noch een noodzakelijk voorwaarde betreft. Dat het in ieder geval geen voldoende voorwaarde is leert ons de praktijk. Er zijn heel wat landen die ondanks voortgaande economische ontwikkeling en voortdurende welvaartsstijging, (nog) geen democratie geworden zijn[8]. Verder waarschuwt Lipset ('59) ons dat
...thus a premature democracy which survives will do so by, among other things, facilitating the growth of other conditions conducive to democracy...
Met het moeilijk vertaalbare woord 'facilitating' slaat hij de spijker op zijn kop. Het gaat om processen die paralel lopen. Processen die afzonderlijk van elkaar omstandigheden creëren waarin ze, ieder afzonderlijk, plaats kunnen vinden. Naast het in de literatuur aangetroffen theoretisch en empirische verband, zal ik ook om deze reden het 'complex van economische ontwikkeling' als indicator nemen voor het welslagen van democratie. Voor de operationalisatie zal ik gebruik maken van dezelfde vier factoren die Lipset in '59 voor dit 'complex' gebruikte; welvaart, industrialisatie[9], urbanisatie en onderwijs.
§1.3 De Relatieve Autonomie van de Staat
De derde pijler die ik gekozen heb als grondvest voor democratie is de 'relatieve afhankelijkheid van de staat'. Het gaat feitelijk om het omgekeerde, de 'relatieve autonomie van de staat', en is niet zozeer een pijler alswel een belemering voor democratie. Het gaat bij de relatieve autonomie van de staat om de inkomensafhankelijkheid van de staat ten opzichte van de bevolking. Het is gebaseerd op een boek dat Simon Bromley onlangs het licht heeft doen zien. Hij zegt zijn boek te hebben geschreven als antwoord op het gebrek aan goede verklaringen voor onderontwikkeling. In het boek uit hij zijn frustratie over het culturalistische gehalte van veel van de gangbare verklaringen, vooral ten aanzien van het Midden-Oosten. Door al te vaak te wijzen op de Arabische cultuur en de islam, maakt men zich schuldig aan orientalisme.[10]
Hij stelt een nieuwe, (neo)-Marxistische benadering voor die vooral aandacht heeft voor de 'sociale relaties van materiële reproductie'. Het is een heel simpele redenering:
De moderne staat (ideaaltype) is een organisatie die de voorwaarden schept waarin een samenleving goed kan functioneren. Het wordt door (vertegenwoordigers van) de bevolking gestuurd en van de nodige middelen voorzien. De staat moet de wensen van de mensen bevredigen om van die middelen verzekerd te blijven. Als nu de staat zijn eigen inkomstenbronnen heeft, dan is het niet afhankelijk van de instemming van de bevolking en bestaat er geen noodzaak een democratisch bestel in te voeren of te handhaven. Een bepaalde klasse kan zo langere tijd de staat domineren. Een heel goed voorbeeld van deze situatie is Saoedie-Arabië. Het leeuwedeel van het nationaal inkomen valt, via de olie-inkomsten, rechtstreeks in handen van de staat. Het houdt de staat in stand, met of zonder instemming van de bevolking. Het (relatieve) inkomen van de staat is zo groot dat, via inkomensoverdrachten, zelfs de instemming van de bevolking kan worden verkregen. De prikkel om tot democratisering te komen is vrijwel nihil. Richards & Waterbury ('90):
these rents are collected directly by governments, increasing their freedom of maneuver. Oil rents are politically centralizing. However, as the revenues are spent, new actors emerge who then, in turn, begin to limit the freedom of maneuver of the state. This is a very typical pattern; State autonomy may rise in a particular conjuncture but then typically will decline with its exercise over time
Het is dus niet zo dat relatief autonome staten volledige bewegingsvrijheid hebben. Bovendien is het allerminst zeker dat die relatieve autonomie in stand gehouden kan worden. Bromley ('94) voorspelt dat deze regimes[11] allemaal eens zullen vallen. Het wachten is op het droogvallen van de eigen inkomstenbron, of het nu olie is, buitenlandse (militaire) hulp, staatsbedrijven of wat dan ook.
Voor het zover is zal, vooral in het Midden Oosten, de relatieve autonomie van de staat een belangrijke invloed blijven hebben op het welslagen van democratie. [12]
Door te zoeken naar de oorsprong en omvang van het staatsinkomen, is deze 'pijler' betrekkelijk eenvoudig te operationaliseren.[13]
SAMENVATTING
In dit hoofdstuk zijn de drie door mij gekozen thema's theoretisch onderbouwd.
Ten eerste is beredeneerd dat het hebben van een één ongedeelde nationale identiteit, ofwel het bestaan van een nationale eenheid, een basisvoorwaarde is om democratiseringen tot een goed einde te brengen. Tribalisme en islamisme belemmeren de vorming van zo'n nationale eenheid door sub- en supranationale belangen te laten prevaleren. Verder bleek dat het Arabisch nationalisme is geëvolueerd tot een ideologie die niet langer in strijd is met een patroon van afzonderlijke (Arabische) staten.
Het tweede thema betreft het 'complex van economische ontwikkeling'. Beargumenteerd is dat een bepaalde mate van industrialisatie en verstedelijking, en een relatief goed opgleide en welvarende bevolking nodig zijn om een democratisch systeem te doen slagen.
Het derde thema ligt op het politieke vlak. Onderbouwd werd de stelling dat een staat die financieel onafhankelijk is van de bevolking niet geneigd zal zijn democratiseringen door te voeren.
In de volgende drie hoofdstukken zullen Algerije, Jemen en Jordanië afzonderlijk op deze thema's getoetst worden. Dit zal geschieden aan de hand van een tabel met basisgegevens en een nuancering van deze harde cijfers aan de hand van de literatuur. Aan het eind van elke beschouwing zal dan een oordeel over de invloed van het betreffende thema uitgesproken worden.
§2.1 De Nationale Eenheid
De meest diepgaande verdeeldheid in Algerije is de etnisch-linguistische deling van de bevolking in Berbers en Arabieren. Het is geen scherpe deling, er zijn genoeg Algerijnen die niet precies weten tot welke groep ze behoren.
Berbers vormen de oorspronkelijke bevolking van de Maghreb[14]. In de vroeg-islamitische periode bereikten Arabisch-islamitische veroveraars hun land. De Berbers pasten zich vrij snel en gemakkelijk aan. Net als de overwonnen volkeren oostelijk van het Arabisch schiereiland ( Turken, Perzen, Koerden etc) namen ze wel de islam aan, maar behielden hun eigen taal, tradities en organisatie. Berberse strijdmachten leverden een niet geringe bijdrage aan verschillende grote en langdurige Arabische dynastieën, van Egypte tot Spanje. Met het verstrijken van de eeuwen en de voortgaande Arabische kolonisatie kreeg de Maghreb een steeds duidelijker Arabisch karakter. Vandaag zijn Tunesie, Algerije en Marokko in naam én wezen Arabische staten. In hun midden drijven als eilandjes de Berbergemeenschappen.[15]
De vraag is nu of de Berberse identiteit een belemmering vormt voor Algerijnse eenheid. Is er sprake van "een historisch land, zijn er gemeenschappelijke herinneringen en mythen, is er een openbare massacultuur, een gezamenlijke economie en algemene wetgeving?"
Er is veel wat Algerijnen bindt, of ze nu Berber zijn of Arabier. De islam heeft een duidelijk homogeniserende werking (gehad) op de (religieuze) cultuur. De Franse bezetting en daaropvolgende bloedige en lange onafhankelijkheidsstrijd hebben een belangrijke basis gelegd voor een cultuur van nationale eenheid. Door de langdurige vrijheidsstrijd heeft Algerije sterke gemeenschappelijke herinneringen, mythen en helden. Na de revolutie heeft het etatistische beleid van de regering gezorgd voor economische integratie van de verschillende bevolkingsgroepen en een algemeen geldende wetgeving.
In de oudere literatuur overheerst de overtuiging dat er van een tweedeling geen sprake is. In de conclusie van een lijvig boekwerk over 'Arabs and Berbers' (Gellner '72) schrijft Micaud dat
there is a remarkable consensus among the contributors to this volume concerning the absence of a serious 'Berber' problem..............there is no myth of common ancestry among the major Berber groups, no historical memories to substantiate the presence of deep antagonism between the two ethnic groups......
Toch is er ook het nodige wat de Berbers van hun Arabische broeders onderscheidt. Hierboven werd gesproken over het gebrek aan gemeenschappelijkheid 'among' verschillende groepen Berbers. In Algerije hebben we te maken met drie groepen Berbers. Van deze drie zijn de Kabylen getalsmatig de grootste groep en op het gebied van politieke invloed duidelijk dominant. De Kabylen hebben een eigen taal, het Tamazigh, en een eigen land, Kabylië. In de oude koloniale en oriëntalistische wetenschap werd gewezen op de eigenheid van de Kabylse Berbers. Waren Arabieren lui, traag en op religieus gebied fanatiek, de Kabylen waren juist heel 'Europees': harde werkers, praktisch ingesteld en neigend tot secularisme. Volgens Algerijnse nationalisten is deze 'Kabylië-mythe' door het Westen verzonnen om te dienen als instrument in de koloniale verdeel- en heerspolitiek. De Fransen voerden in Kabylië aparte, op het Berberse gewoonterecht gebasserde wetgeving in. Ze probeerden de mondelinge Berberse taal te koppelen aan de schriftelijke Franse taal en probeerden onderwijs in de Arabische taal te ondermijnen. Er werd op allerlei manieren getracht de Berberse cultuur te isoleren en zo een wig te drijven tussen Berbers en Arabieren (Tlemcani '86, Hourani '92, Nelson '86). Gezien het feit dat in de onafhankelijkheidsoorlog de Kabylen een voortrekkersrol vervulden, heeft dit niet het gewenste resultaat opgeleverd.
Na onafhankelijkheid werd juist van de andere kant aan de Kabylen getrokken. De Algerijnse overheid voerde lange tijd een nationalistische politiek die Arabisch van karakter was en de eigenheid van de Kabylse cultuur bagatelliseerde, verborg en soms zelfs verbood. In enkele gevallen heeft dit aanleiding gegeven tot gewelddadige conflicten. Vooral na de 'Berberse lente' van '80, waar Berberse studenten protesteren tegen de oprukkende en opgelegde Arabisatie, namen incidenten toe (Tlemcani '86, Burgat '90).
De literatuur van voor '85 verzekert ons dat verschillen tussen Berbers en Arabieren in geen geval overdreven mogen worden. De praktijk van de laatste jaren leert ons evenwel dat die verschillen ook niet ontkend moeten worden. Juist ontkenning leidt tot articulatie van de eigen identiteit. Tlemcani onderscheidt in de Kabylse beweging een tweetal stromingen: een oude garde van francophone, seculiere intellectuelen, veelal woonachtig buiten Algerije, en een stroming van jongere, naoorlogse Berbers die vooral de eigen identiteit benadrukken. Van een radicale beweging is nog geen sprake, de twee stromingen hebben elkaar (nog) niet gevonden, maar
as a prediction, the seeds of future struggles have been planted; they will likely produce more violence than ever before, in the forthcoming conflicts in Algeria
Het gevecht dat Tlemcani in '86 al zag aankomen, zou gaan tussen seculiere 'francisants' en islamistische 'arabisants' (Tlemcani '86). Door de sterke nadruk van de 'arabisants' op de Arabische taal en een homogene islamitische cultuur, wordt de Kabylse cultuur gemarginaliseerd. Dit leidt vervolgens tot articulatie van de Kabylse identiteit. Er vind een duidelijke polarisatie plaats in de Algerijnse samenleving, mede langs etnisch-linguistische lijnen. Zij die zich in hun Kabyl-zijn voelen aangevallen sluiten zich aan bij het seculiere kamp van de 'francisants', waar toch al veel Kabylen zitten. In de verkiezingsuitslagen van '90 en '92 werd duidelijk dat het FIS (Front Islamique du Salut, de fundamentalistische partij) in Kabylië geen poot aan de grond kreeg (Fontaine '90). Driekwart van de Kabylen ging in '90 niet naar de stembus en gaf gehoor aan de oproep tot boycot van de verkiezingen door het FFS (Front des Forces Socialistes). Van de 25% wel uitgebrachte stemmen ging ruim de helft naar de RCD (Rassemblement pour la Culture et la Démocratie). De FFS wordt geleid door Aït Ahmed, een Kabylse verzetsheld, niet alleen uit de Franse tijd, ook uit de tijd van de FLN dictatuur.[16] De FFS is geen etnische partij in de enge zin van het woord, wel heeft het een sterke Kabylse basis. De RCD, geleid door Saad Saadi, is nog Kabylser van karakter
Hocine Aït Ahmed and Saad Saadi have been effective in rallying Kabyles to this democratic culture, particularly because Kabyles see it as a world view that can protect their language and political rights (Bradford Dillman '92)
Het is moeilijk een eindoordeel te vellen. Algerije is in veel een eenheid. Er is één economie, één wetgeving en er zijn een heleboel gemeenschappelijke mythen, helden en herinneringen. Maar er is toch ook een aparte taal en een apart 'historisch' land. Tot nog toe kende Algerije een massacultuur die relatief tolerant van karakter was. Recente ontwikkelingen hebben die tolerantie ineen doen schrompelen. Ten eerste heeft de grote en nog steeds groeiende invloed van het moslimfundamentalisme de nationale eenheid een gevoelige knauw gegeven. Ten tweede, en in samenhang daarmee, duwt de Arabische meerderheid de Kabylen in de verdediging. Het gevaar van 'majoritarisme' (Burgat '90) loert en kan de Algerijnse eenheid doen breken.
§2.2 Complex van Economische ontwikkeling
In de ontwikkeling van de Algerijnse economie zijn twee periodes te onderscheiden. Aanvankelijk werd het beleid volledig door de staat gedomineerd en was het gericht op de zware industrie. Eind jaren '70 maakte dit beleid plaats voor een koers die meer ruimte bood aan het particuliere, buitenlandse initiatief.
Met het verslaan van de Franse koloniale staat in '62 verdwenen, naast een miljoen Algerijnen die het dodelijk slachtoffer werden van de bloedige oorlog, ook een miljoen Europese, merendeels Franse Algerijnen. Zij lieten een economie achter die gedomineerd werd door de landbouw. Met hun verdwijnen verdween ook de kennis die nodig was om de economie, de infrastructuur, het onderwijs, eigenlijk om alles draaiende te kunnen houden. Aan het bewind kwam een revolutionaire beweging die, geheel in de geest van de tijd, socialistische idealen koesterde. Land en bedrijven werden genationaliseerd en ondergebracht in staatscooperaties. Met het aantreden van president Boumedienne in '65 werd een beleid in gang gezet dat via enorme staatsinvesteringen de economie probeerde aan te jagen. In de vijf-jarenplannen die volgden werd 40% van het GDP bestemd voor investeringen. Het accent lag hierbij op de zware industrie. Bijna de helft van de investeringen ging naar de ontwikkeling van een metaal-, olie- en gasindustrie. De vele forward- en backwardlinkages zouden vanzelf andere economische activiteiten voortbrengen.
Eind jaren '70 bleek dat ondanks een alleszins acceptabele economische groei de vele staatsbedrijven maar niet wilden renderen. Benutting van de capaciteit lag in veel gevallen onder de 50% en veel bedrijven draaiden met verlies. Omdat de landbouwsector jarenlang werd veronachtzaamd, moest, waar Algerije in '69 nog voor driekwart zelfvoorzienend was, inmiddels bijna 75% van de voedselbehoefte uit het buitenland geimporteerd worden. De schuldenlast nam onrustbarende vormen aan.
Met het aantreden van president Benjedid in '79 werd de Algerijnse economie geleidelijk aan opengesteld voor de particuliere sector en buitenlandse investeerders. Landbouw, woningbouw en andere sociale investeringen kregen meer aandacht. De Algerijnse economie bleef nochtans gedomineerd worden door de staatssector. Eind jaren '80 nam de staat 80% van de industriële produktie voor haar rekening en vond 45% van de niet-agrarische beroepsbevolking emplooi in een staatsbedrijf of publieke sector.
De staatssector, en daarmee de hele economie van Algerije, wordt gedragen door olie- en gas-industrie. Algerije is met een produktie van 1.3 miljoen vaten per dag een middelgrote olie(gas)-producent. Net zoals door de hóge olieprijs de grote investeringen van de jaren '70 gedekt konden worden, was de láge olieprijs een belangrijke oorzaak voor de vrije val van de Algerijnse economie eind jaren '80. De beperkte 'infitah'[17] bleek te weinig resultaat op te leveren. Pogingen van de opvolgers van Benjedid om de economie verder te liberaliseren gingen verloren in een chaos van sociale onrust en politieke instabiliteit (Richards & Waterbury '90, The M.E. and North Africa '94, Beblawi '87, World Development Report '87, '90, '93)
De meningen over het extreme Algerijnse beleid zijn verdeeld. De industrialisatie-ideologie kende een hoge prijs, vooral op sociaal gebied (Beblawi '87). Als naar recente gegevens over de Algerijnse economie wordt gekeken blijkt de voortdurende dominantie van de industrie. Wel is de industriële sector inmiddels redelijk divers. Algerije kent een goede infrastructuur en het accent op de zware industrie lijkt langzamerhand effect te sorteren. De nabijheid tot Europa, de lage lonen en de goede infrastructuur maken Algerije tot een aantrekkelijk investeringsgebied. In de jaren '90 vonden veel ondernemingen, waaronder een aantal autoproducenten, hun weg naar en in Algerije.
In dit geval van belang is het feit dat het beleid ervoor heeft gezorgd dat Algerije geindustrialiseerd genoemd mag worden. De urbanisatiegraad is fors toegenomen en heeft het wereldgemiddelde overstegen. Het onderwijsniveau haalt het wereldgemiddelde nog niet, mede als gevolg van het feit dat 25% van de bevolking nog agrarisch leeft. Een gestage economische groei van gemiddeld 6% deed Algerije in '87
promoveren naar de 'upper-middle-income' categorie, naar de 30e plaats op de wereld(bank)ranglijst. Chaos en crisis hebben het (absolute) inkomen van de Algerijn sinsdien doen dalen en zijn land 13 plaatsen doen zakken, terug in de lower-middle-income divisie (WDR '87, '93). Toch ligt dit inkomen nog boven dat van Turkije, Polen en Bulgarije, om maar wat te noemen.
Gezien de scores van Algerije en de potentie die het land heeft op economisch gebied, ben ik geneigd het Algerijnse 'complex van economische ontwikkeling' een positief oordeel te geven.
§2.3 Relatieve Autonomie van de Staat
Gegevens over de Algerijnse staatshuishouding zjn schaars. Ik acht het daarom niet verantwoord de cijfers, die her en der in de literatuur gevonden kunnen worden, in een tabel met elkaar te vergelijken. Wat hieronder volgt is meer een opsomming van kwalitatieve gegevens.
In de beschouwing over de Algerijnse economie werd al duidelijk dat deze in hoge mate door de staatssector gedomineerd wordt. Eind jaren '80 nam de staat ruim driekwart van de industriële produktie voor haar rekening. Bijna de helft van de (niet-agrarische) beroepsbevolking was op een of andere wijze in staatsdienst. Verder werd duidelijk dat de staatssector werd gedragen door de olie- en gasindustrie. Deze sector bracht bijvoorbeeld tot in de jaren `90 ruim 95% van alle exportopbrengsten in, in '65 was dat nog 57% en '70 73%. Via de controle over de olie-en gasindustrie behield de staat zo de controle over een groot deel vanhet staatsinkomen. Algerije is met een export van 1.325 miljoen vaten per dag ('92) een middelgrote olie-producent, ongeveer op het niveau van Indonesië of het Verenigd Koninkrijk. Inkomsten uit olie stegen tot $12 miljard rond 1980, zakten onder de $5 miljard in 1985, en klommen weer boven de $10 miljard in de jaren '90.In '74 kwam 37% van het staatsinkomen uit de oliesector, in '81 was dit gestegen tot 68%, maar in '84 alweer gedaald tot 58%. Omdat olie-inkomsten vanaf toen meer dan halveerden, zal dit percentage nog enige tijd verder gedaald zijn. Inmiddels zijn inkomsten uit gas en olie weer enigszins op peil. In '92 wordt gerekend op 2000 miljard dinar aan olie- en gasopbrengsten, wat gelijk staat aan ± 60% van de totale staatsinkomsten.
Naast olie en gasinkomsten beschikt de staat over nog twee andere grote inkomstenbronnen, leningen en belastingen.
In de jaren '70 en '80 werd fors geleend om de economie aan te jagen. Inmiddels heeft de staatsschuld een hoogte bereikt van ruim $26 miljard. Algerije betaalt nu meer aan afbetalingen dan het aan nieuwe leningen binnen krijgt. De netto uitstroom bedroeg rond '90 ± $600 miljoen. De debt-service ratio schommelt sinds '89 tussen de 50% en 75%.
Over belastinginkomsten bestaan geen recente gegevens. In '81 droegen totale belastingen voor 32% bij in het staatsinkomen. Waarschijnlijk als gevolg van dalende olie-inkomsten was dit in '84 gestegen tot 46%. Directe belastingen (op inkomen, kapitaal en winst) droegen in beide gevallen ongeveer 8% bij, omslagbelasting (BTW) 17%. In de meer ontwikkelde landen liggen die percentages momenteel rond de 35% en 20% respectievelijk. In '92 bedraagt het aandeel van directe belastingen in de totale staatsinkomsten van Algerije bijna 12%.
Tot zover de cijfers. De vraag die hier beantwoord moet worden is in hoeverre de staat voor wat betreft haar inkomsten van de bevolking (on)afhankelijk is en hoe groot de staatssector is in relatie tot de particuliere sector. Welnu, voor minstens de helft van haar inkomsten is de staat, gedurende de laatste 20 jaar volledig onafhankelijk van de bevolking geweest. Belastinginkomsten leverden gemiddeld eenderde van alle staatsmiddelen. Een relatief klein, maar stijgend deel daarvan betrof directe belastingen, een iets groter deel semi-directe belastingen. Bij tegenvallende inkomsten, olie of belastingen, werd er geleend. Olie- en gaswinsten zorgen ervoor dat het regime zich relatief weinig van de bevolking hoeft aan te trekken
le monolithisme du regime, soutenu par la rente pétrolière, s'est maintenu plus longtemps qu'ailleurs dans la region (Burgat '90).
Gezien de bewezen olie- en gasreserves, kan Algerije nog 21 jaar meedraaien op het produktieniveau van '92. Als de olieprijs enigszins stabiel blijft, hoeft de staat voorlopig nog weinig met de wensen van de bevolking rekening te houden. Toen in december '91 bleek dat de machthebbers de algemene verkiezingen zouden verliezen, toen bleek dat zij de macht aan anderen zouden moeten overdragen, werden de verkiezingen, ofschoon onder andere voorwendselen, snel geannuleerd. Hiermee bewees het regime zijn onafhankelijkheid.
De conclusie is eenduidig. De Algerijnse staat is financiëel grotendeels onafhankelijk van de bevolking en zal daarom niet snel geneigd zijn democratiseringen in te voeren.
§3.1 De Nationale Eenheid
In tegenstelling tot Algerije, waar de bevolking etnisch verdeeld is, is er in Jemen sprake van grote etnische homogeniteit. Vrijwel iedereen is Arabier[18]. Veel Jemenieten voelen zich zelfs oer-Arabier, daar zij hun afstamming kunnen herleiden tot de stamvaders van de Arabieren.
a) Bedoeld wordt hier de scheiding tussen de twee voormalige staten, niet de geogra fische scheiding. In het vervolg zal gesproken worden over YAR (Yemen Arab
Republic) en PDRY (Peoples Deocratic Republic of Yemen).
b) Deze cijfers zijn schattingen, gebaseerd op de verdeling
van de bevolking over stad en land, en tribale en niet-tribale gebieden.
Er bestaat onder de Jemenieten een zekere trots over de pre-islamitische tijd, ondanks de moeilijkheden die dat in een islamitische samenleving kan oproepen. Ook "in de dagen van Saba' en Himyar"[19], vertoonde Jemen al een duidelijke culturele en geografische eenheid, hoewel door de eeuwen heen gedomineerd door wisselende koninkrijken vanuit verschillende machtscentra.
Niettemin bestaan er bepaalde cultuurverschillen binnen die etnisch homogene bevolking. Dit is niet in het minst het gevolg van de sterk uiteenlopende fysische omstandigheden, Jemen is een mozaïek van klimaatgebieden. Het land wordt in de literatuur, en door Jemenieten zelf, wel vergeleken met Afghanistan (Burrowes '91). Deze vergelijking gaat enigszins op, het zijn beide onherbergzame (berg)gebieden, tribaal van karakter, tot de tanden toe bewapend en, wat erg aanspreekt, ze delen een geschiedenis van strijd en onverzettelijkheid tegenover regionale - en wereldmachten. Maar waar de Afghaanse bevolking is opgemaakt uit tal van etnische, culturele en religieuze minderheden, is Jemen veel meer een eenheid.
Toch zijn er breuklijnen die, omdat ze in grote lijnen samenvallen, voor tweespalt in de bevolking zorgen. Ten eerste is daar een deling op religieus gebied; het verschil tussen Shi'a Zaydi's en Sunni Shafi's. Hoewel in het algemeen het antagonisme tussen Sunnieten en Shi'ieten scherpe vormen aan kan nemen, zorgen het gematigde, uiterlijk sobere karakter van het Zaydi Shi'isme en de tolerantie van de Shafi' Sunni's, voor een soepele acceptatie van elkaars geloofsovertuiging (Wenner '91)[20]. Maar er is meer dan alleen een religieus verschil
Upper Yemen stands opposed to Lower Yemen, very often as Zaydi's stand opposed to Shafi's and tribesmen to peasants (Dresch '89)
Sinds jaar en dag valt, door een alliantie van de imam[21] met de Noordelijke stammen, de dominantie van het Noorden over het Zuiden samen met de deling tussen Zaydi en Shafi moslims. Het Noorden heeft zijn gezag echter nooit over het gehele Zuiden kunnen uitbreiden. Vroeger waren het de gigantische fysieke barrieres die de imams van volledige controle weerhielden. Nadien zijn het buitenlandse (groot)machten geweest die Jemen van een volledige hereniging hebben afgehouden. De strategische ligging van Aden zorgde ervoor dat Zuid-Jemen grote geo-politieke waarde kreeg en buiten de directe invloedsfeer van het Noorden bleef. Ruim honderd jaar Engelse koloniale invloed en 30 jaar communisme zorgde voor een van het Noorden afwijkende ontwikkeling. Vooral Aden kent, een havenplaats eigen, een veel cosmopolitischer en tolerantere cultuur dan de rest van Jemen. Tot voor kort was het seculier, kende het voor man en vrouw gelijke rechten en was er bier. Vrouwen gingen ongesluierd, mannen waren ongewapend en qatgebruik was slechts op verlofdagen geoorloofd. Dit in schril contrast tot het Noorden, waar de vrouwen zwaar gesluierd en de mannen zwaar bewapend over straat gaan en qat het leven domineert.
Tussen het Noord(oost)en en het Zuid(west)en ligt een overgangsgebied, waar, naarmate hoogte en de afstand tot de zee afnemen, de zuidelijke cultuur meer benaderd wordt. In deze overgangszone ligt ook het zwaartepunt op demografisch, agrarisch en economisch gebied, juist omdat hier de meeste regen valt en klimatologische omstandigheden het prettigst zijn. Merkwaardig genoeg krijgt dit centrale deel van Jemen in de literatuur weinig aandacht. De meeste auteurs blijven de dichotomie Noord-Zuid, Zaydi-Shafi, tribaal-niet-tribaal en kapitalistisch-communistisch benadrukken. Ze zien een groot wantrouwen tussen het 'achterlijke Noorden' en het 'atheïstische Zuiden' (Dunbar '92, Burrowes '91).
Dit is echter een nogal stereotype beeld, de werkelijkheid is complexer. Er woedt in Jemen een wat vage strijd tussen in stamverband opererende facties, die, al naar gelang hen dit geld of invloed oplevert, voortdurend van alliantie veranderen[22].
Dit is te zien geweest in de burgeroorlogen en andersoortige conflicten in en tussen Noord en Zuid, die mede daardoor altijd lang duurden en nooit een definitieve overwinnaar opleverden. Zo lijkt het ook te gaan in de huidige oorlog. Naast de 'reguliere' noordelijke en zuidelijke legers vechten tal van tribale legertjes, wat een onoverzichtelijk strijdbeeld doet ontstaan.
Net als in het geval van Algerije levert een analyse van de verkiezingsresultaten ('93) een overzichtelijker beeld op. Er zijn drie grote partijen: de General Peoples Congress (GPC), de partij van President (sinds '78) Generaal Ali Abdallah Saleh; de Yemen Socialist Party (YSP) van vice-president Ali Salim al-Bayd, secretaris-generaal van de zuidelijke, voormalig communistische partij; en Islah, de partij van sjeik al-Ahmar en islamisten. Daarnaast zijn er nog tal van kleine partijen, veelal met erg lokale aanhang, en een groot aantal volledig onafhankelijken, nog lokaler. De GPC behaalde 28% van de stemmen, de YSP 18% en de Islah 17%. De kleine partijen kwamen tot 16% en onafhankelijken haalden 21% van de stemmen. Lokale lijsten halen daarmee al 37% van de stemmen. Dit percentage ligt waarschijnlijk veel hoger als rekening wordt gehouden met het feit dat veel onder het banier van een grote partij uitkomende kandidaten in feite onafhankelijk zijn, want
Dans un pays comme le Yemen, le premier critère de vote n'est pas le parti mais l'homme, son appartenance tribale, sa personalité...(Detalle '93)
Zeker is het niet, maar de conlusie dat een groot deel van de kiezers gewoon op de plaatselijke tribale leiders heeft gestemd ligt voor de hand.
Deze fragmentatie van de Jemenitische politiek levert veel onwaarschijnlijke allianties op. Zo ontstond er na eenwording een pact tussen de (fundamentalistische) Zaydistische royalisten in het uiterste Noorden en de (voormalig atheïstische) YSP in het Zuiden. Ook vond de YSP een bondgenoot in de bedoeïnen uit Ma'rib in het Noordoosten. Dit wekt het vermoeden van het bestaan van een monsterverbond tussen YSP en tribale elementen die buiten de dominante Hashid-confederatie vallen (Detalle '93, Lefresne '93).[23] En hoewel de concurrentie en rivaliteit tussen de grote partijen enorm is, voornaamste reden zelfs van de huidige oorlog, werkten ze afwisselend met elkaar samen om er voor te zorgen dat een derde kandidaat niet kon worden gekozen. Vooral de Islah en GPC speelden veel onder een hoedje, kort na de verkiezingen claimde de Islah een flink aantal van de in het Noorden onder GPC-banier gewonnen zetels.
Nog potsierlijker wordt het als wordt gekeken naar associatie met buitenlandse ideologieën en regimes. Zo is de Islah van sjeik al-Ahmar zeer pro-Wahhabistisch en sterk gelieerd aan Saoedie-Arabië. Zijn zwager, minister van tribale zaken sjeik Chawareb, is de leider van de Jemenitische Baath, en daarmee gelieerd aan Iraq (Detalle '93, Lefresne '93). Ze vertegenwoordigen dezelfde belangen maar zoeken ideologische (en financiële) steun bij twee gezworen vijanden. Ook de GPC, die vaak met de Islah in hetzelfde bootje zit, heeft goede banden met Iraq, vooral via haar leider, president Saleh, wiens uiterlijk en gedrag trouwens ook veel weg hebben van Saddam Hoessein.
Zo blijft bij een wat nader onderzoek niet veel over van de scherpe dichotomie Noord-Zuid. Er ontstaat een beeld van konkelende politici, sjeiks en andere notabelen wiens voornaamste doel het is de ander tegen te werken om daarmee de eigen positie te versterken.
Maar, om op de oorspronkelijke vraag terug te keren, is er sprake van een historisch land, van gemeenschappelijk herinneringen en mythen, een openbare massacultuur, een gezamenlijke economie en wetgeving?
Om met het laatste te beginnen, van een gezamenlijk rechtsysteem is geen sprake. Ten eerste zijn er de verschillen tussen de voormalige Jemens die, ondanks de formele gelijkschakeling, enigszins blijven voortbestaan. Er gelden nog altijd afwijkende wapen- en alcoholwetten in Aden. Ten tweede blijkt uit de literatuur dat een groot deel van de rechtszaken via het tribale gewoonterecht, het 'Urf, geregeld wordt. In de tribale gebieden loopt dit op tot 90%.
Van een gezamelijke economie is slechts ten dele sprake, de econmie als geheel is daarvoor te onderontwikkeld (meer hierover in de volgende paragraaf).
Jemen is zeker een historisch land, met een geschiedenis die de nodige gemeenschappelijke herinneringen en mythen heeft geschapen.
Dan de 'openbare massa-cultuur'. Er is maar één taal, met een variatie aan dialecten te vergelijken met Nederland[24]. Ook bestaat er geen fundamentele religieuze deling. In de verkiezingen werd niet naar Shafi' -Zaydi lijnen gestemd. Toch bestaat er een tweedeling. Peterson ('82) ziet een centrum - periferie deling, waarbij het 'moderne' centrum ideologische legitimiteit zoekt en de 'traditionele' periferie wordt gedragen door mannen met persoonlijke legitimiteit[25]. Een Jemenitisch schoolboek schrijft het volgende:
Tribal clannishness is a blameworthy characteristic which makes the individual pay allegiance to the tribe more than to the state or the country. Islam had forbidden this and the reformers in this nation have fought it. The new Yemen, unified Yemen, needs the efforts of all its citizens in the towns, the countryside, and the mountains (Dresch '89)
De centrum-periferie deling loopt voor een groot deel parallel met de deling tussen tribalen en niet tribalen, met daar tussenin een groot schemergebied. De neiging van regimes tot (persoonlijk) overleven doet de machthebbers in Jemen teruggrijpen naar traditionele methoden, naar het zoeken van een persoonlijke basis voor legitimiteit. President Saleh speelt een dubbelrol door met de YSP te willen fuseren en tegelijkertijd, mede via zijn eigen tribale afkomst, de Islah aan zich te binden. Toch ligt in de traditie, volgens Dresch en Peterson, de toekomst van Jemen. Beiden wijzen op de complementariteit van staat en stam. Zonder pluralisme, zonder decentralisatie, zonder een staat gebouwd op de traditionele structuur wordt Jemen geen eenheid (Dresch '93, Peterson '82). Het blijft evenwel oppassen voor de tribale zucht naar autonomie
The common past, which defines what the nation is, is being rethought to discover what the nation can be . Yet the tribes, which have some of them been where they are for ten centuries, threaten constantly to slip out of time and thus out of the national history
In H2 werd gesteld dat tribalisme als een obstakel voor nationale eenheid en een gemeenschappelijke identiteit gezien moet worden. Geconcludeerd moet worden dat, hoewel er in Jemen geen fundamentele, etnische deling bestaat, het tribalisme nog zo hevig aanwezig is, dat van eenheid geen sprake is.
§3.2 Complex van Economische Ontwikkeling
Gegevens uit het huidige en de voormalige Jemens zijn dermate onbetrouwbaar en onvolledig, dat slechts heel voorzichtig conclusies getrokken mogen worden. Een zeer groot deel van de handel en van de financiële transacties gaat buiten het officiële systeem om
Citibank found an economy where two-thirds of the cash circulated outside the
formal banking system to be an unprofitable market (Carapico, '93).[26]
De Wereldbank rangschikt de Jemens al jaren onder de arme landen. In ogenschouw genomen dat een groot deel van de geld-en handelsstromen aan het oog onttrokken wordt, lijkt Jemen het niettemin zo slecht nog niet te doen. Dit vermoeden wordt bevestigd in de literatuur
..foreign analysts in the country spoke (albeit off the record) of the economy as being simply 'a big party' (Dresch '89)
Op het hoogtepunt van de olieprijs, eind jaren '70- begin jaren '80, werkte een groot aantal Jemenieten in buurland Saoedie-Arabië. Geschat wordt dat gedurende de 'oil-boom' ('74 - '84) ruim eenderde deel van de mannelijke bevolking van de YAR enige jaren in Saoedie-Arabië werkzaam is geweest. Voor de PDRY ligt dat cijfer minstens even hoog.
Het olie(dollar)-surplus dat via deze gastarbeiders naar Jemen[27] werd doorgesluisd, werd grotendeels consumptief besteed. Omdat Jemen zelf nauwelijks consumptiegoederen produceerde, werden alle ijskasten, televisies en auto's uit het buitenland geimporteerd. Jarenlang leed Jemen onder een lachwekkend scheve import - export verhouding.[28] In tegenstelling tot Algerije, waar de staat de economie controleerde, domineerde én stimuleerde, gingen de economische ontwikkelingen in Jemen goeddeels aan de staat voorbij.
Naast geldovermakingen uit Saoedie-Arabië draaide de 'economie' van Jemen op buitenlandse ontwikkelingshulp. Deze investeringen werden wél produktief gebruikt. De infrastructuur, in het Noorden tot '62 non-existent, werd verbeterd en kleine industrile projecten werden opgezet. Tekenend voor de schaal waarop dit gebeurde is het feit dat in beschouwingen over de economie van Jemen bijna alle fabrieken en projecten met naam genoemd kunnen worden.
Midden jaren '80 geraakt de olieprijs in een vrije val en in navolging van de olie-inkomsten begint ook de geldstroom richting Jemen op te drogen ('82: $1,4 miljard, '90:$600 miljoen,(YAR) Carapico '93). Bijna tegelijkertijd wordt olie gevonden in Jemen zelf, eerst in de YAR, iets later in de PDRY. Hoewel de omvang van de olieproduktie bescheiden is, betekent dit toch een structurele verandering voor de economie. De olie-industrie brengt allerlei economische activiteiten voort en lokt potentiële buitenlandse investeerders.
Ondanks de redelijke vooruitzichten in beide Jemens verlopen de economische ontwikkelingen nog erg traag. In '88 besluiten de machthebbers tot verregaande samenwerking. Dit zou tal van economische voordelen moeten opleveren. Schaalvergroting, betere capaciteitsbenutting van haven en raffinaderij van Aden, ontwikkeling van olievelden langs de gemeenschappelijke grens, etc.
De eenwordingseuforie is groot, maar van korte duur. In Augustus '90 besluit de regering van Jemen in haar opperste wijsheid een neutrale positie in te nemen in het conflict tussen Iraq en Koeweit. Saoedie-Arabië stelt deze stellingname niet op prijs en dwingt een miljoen Jemenieten naar huis terug te keren. Niet alleen droogt daarmee een belangrijke bron van inkomsten op, ook betekent de toename van de bevolking met 10% een extra last voor Jemen. Alsof dat nog niet genoeg is, wordt bijna alle ontwikkelingshulp ingetrokken; slechts Japan, Duitsland en Nederland blijven Jemen steunen.
Terug naar de cijfers. Ruim driekwart van de bevolking van Jemen woont nog altijd op het dorp. Bijna tweederde van de beroepsbevolking werkt nog immer op het land. Tweederde van de bevolking kan nog steeds niet lezen en schrijven. Cijfers over de vierde component van het 'complex van economische ontwikkeling', de welvaart, zijn erg onbetrouwbaar. Ondanks de korte periode van voorspoed voor vrijwel alle Jemenieten en ondanks de rijkdom die aan de strijkstok van een selecte groep blijft hangen, kan aangenomen worden dat de grote meerderheid van de Jemenitische bevolking het 'peacelevel' (zie H1) van inkomen nog lang niet heeft bereikt.
De economische vooruitzichten voor Jemen zijn niet alleen maar slecht. Als de oliedroom bewaarheid wordt kunnen ook andere bestaansbronnen ontwikkeld worden. Vooralsnog moet aan het 'complex van economische ontwikkeling' echter een negatief oordeel worden gegeven.
§3.3 Relatieve Autonomie van de Staat
Gegevens over de Jemenitische staatshuishouding zjn schaars. Ik acht het daarom niet verantwoord de cijfers, die her en der in de tekst gevonden kunnen worden, in een tabel met elkaar te vergelijken. Wat hieronder volgt is meer een opsomming van kwalitatieve gegevens.
Al eerder werd duidelijk dat in de eerste jaren van haar bestaan economie en financiële transacties grotendeels aan de (Noord)Jemenitische staat voorbij gingen. Het staatsgezag reikte nu eenmaal niet erg ver en de staat bleef daardoor van veel inkomsten verstoken. De staat kende destijds nog geen enkele 'zorgfunctie', de Jemenieten konden met de in Saoedie-Arabië verdiende oliedollars goed voor zichzelf zorgen. De 'vijf-jarenplannen' van de overheid waren zeer bescheiden van omvang en werden grotendeels gefinancierd door het buitenland. In de vorm van hulp of 'zachte'leningen werd in '74 nog 75% door het buitenland bijgedragen, later zakte dit terug tot onder de 40%. Het strategische belang van beide Jemens voor regionale- en wereldmachten was groot genoeg om er forse bedragen in te investeren[29].
Een andere bron van staatsinkomsten waren de belastingen. De staat kon een klein deel van de grote stroom geldovermakingen uit Saoedie-Arabië afromen, voornamelijk via importheffingen. Directe belastingen droegen in '72 voor slechts 6% bij aan het staatsinkomen. Dit cijfer steeg tot 13% in '85 en klom verder tot 20%. in '88. Zoals beschreven in bovenstaande beschouwing over het economische complex, vierden de Jemenieten intussen feest.
Midden jaren '80 vond er in deze verhouding een omslag plaats. Met de kelderende olieprijs daalden ook de inkomsten van de Jemenitische gezinnen. De internationale hulp viel eveeens terug omdat door de lage olieprijs de Arabische donors minder bijdroegen. Door Jemens opstelling in het golfconflict viel de internationale hulp in '90 vrijwel geheel weg. Met het heenzenden van alle Jemenitische gastarbeiders door Saoedie-Arabië viel ook de stroom geldovermakingen droog. Intussen had de staat haar gezag wat verder weten uit te breiden en vonden de eerste olie-vondsten plaats.
While in the past, individual Yemeni's were rich and the government was poor, by 1990, the situation was reversed (Carapico '93)
Dit is wat overdreven, echt rijk is de overheid niet. Er bestaan nog altijd grote overheidstekorten. Hoewel de relaties met de ex-donoren inmiddels weer wat verbeterd zijn en hulp schoorvoetend op gang komt, worden de tekorten niet meer zo eenvoudig gedekt. De begroting van '91 kende een tekort van 30%, in '92 was dit 35%.
Niettemin heeft de staat haar positie (ten opzichte van de bevolking) aanzienlijk versterkt. Inkomsten uit de olie-export zijn hier de voornaamste reden van, hoewel onduidelijk is hoeveel hieraan verdiend wordt. Ondanks hogere ramingen schommelt de produktie rond de 200.000 vaten per dag. Voor dit jaar wordt gerekend op ruim 300.000 vaten, in '97 moet dit opgelopen zijn tot 750.000. Hiermee zou Jemen, gerelateerd aan bevolkingsomvang, een even grote producent worden als Algerije. Reserves garanderen Jemen nog 61 jaar op het produktieniveau van '92 (= 20 jaar op niveau van '97). En veel gebieden in Jemen zijn nog niet geëxploreerd
Oil rents, unlike aid, would strengthen the power of Yemeni policy makers....Gov't control of the oil revenues would make the state an increasingly important actor in the Yemeni economy (Carapico '91)
In Jemen woedt op het moment een strijd om de controle over de olievelden. Al enkele jaren worden belangrijke buitenlanders gegijzeld om de staat te dwingen een gedeelte van de winst af te staan aan de stammen uit wiens grond de olie vloeit. De huidige oorlog is ook een aspect van die strijd. Het beste olieveld met de meeste reserves, Masilah, ligt in de oostelijke provincie Hadramaut. Deze provincie behoorde voor de eenwording toe aan het Zuiden en is de thuis- en machtsbasis van Ali Salim al-Baid, de voormalige (en nu weer) president van Zuid-Jemen en grote rivaal van Ali Abdallah Saleh, de sterke man van Jemen. De oorlog gaat (o.a) om de controle over dit veelbelovende olieveld.
Het is onzeker of de staat ooit echt onafhankelijk zal worden voor wat betreft haar inkomsten. Wel is het waarschijnlijk dat de relatieve onafhankelijkheid van nu zal toenemen en de staat daarom minder geneigd zal zijn democratiseringen door te voeren.
§4.1 De Nationale identiteit
Net als in Jemen is de bevolking van Jordanië etnisch homogeen. Alle Jordaniërs zijn Arabieren.[30] Toch heerst er in Jordanië op twee terreinen verdeeldheid. Ten eerste bestaat er verschil tussen Palestijnse en Jordaanse Jordaniërs. Ten tweede wordt het land verdeeld in een traditionele en tribale periferie en een modern en geürbaniseerd centrum.
a) Schattingen variëren van 35% tot 70%, al naar gelang de bron. Over het algemeen bestaat er consensus over het feit dat 'Palestijnen' een (kleine) meerderheid vormen.
b) Dit is een eigen schatting, gebaseerd op cijfers over de verdeling van de bevolking over 'traditionele' en 'moderne' gebieden.
Bronnen: Maghreb/Mashrek, The M.E. and North Africa '94 en vele (krante)artikelen
Als eenheid heeft Jordanië nog weinig geschiedenis. De territoriale staat Jordanië is het gevolg van dubieus en onduidelijk politiek handelen van een onzeker Brits imperium op het punt van ineenstorting. Jordanië is daarom een staat die weinig van doen heeft met geografische of demografische logica. Maar toch heeft Jordanië sinds het ontstond, juist door te overleven, aanzienlijk aan bestaansrecht gewonnen.
Jordanië is eigenlijk een overgangsgebied. Het zuidelijke deel van de Levant, dat cultureel en economisch naar het Noorden gekeerd staat, gaat hier over in het Arabische schiereiland. Het is een doorvoergebied, handelskaravanen trokken vanaf de vroegste geschiedenis door het huidige Jordanië om van Zuid-Arabië (Jemen), via West-Arabië (Hejaz), bij de Middellandse-Zee te geraken. Het was de ingangsroute naar Syrië voor de eerste islamitische veroveringslegers. Sinds islamisering is het een belangrijke pleisterplaats voor pelgrims naar Mekka.
Het ontstaan van de politieke staat Jordanië verloopt in drie fases. De eerste fase valt samen met het uitbreken van de eerste wereldoorlog. Het Verenigd Koninkrijk zoekt een Arabische bondgenoot in de strijd tegen het Ottomaanse rijk. Sharif[31] Hoessein van Mekka wordt bereid gevonden tegen de Ottomanen in opstand te komen. In ruil voor zijn steun wordt Hoessein een 'Arabisch koninkrijk' beloofd. Met Brits geld (en Lawrence of Arabia!) smeden Hoessein's zonen Faysal en Abdallah een coalitie tussen een aantal stammen uit de (Noord)Hejaz. Samen met Britse legereenheden uit Egypte worden de Turken uit de Hejaz, Palestina en Syrië verdreven. Na de oorlog verdeelt de volkerenbond de voormalig Ottomaanse provincies in mandaatgebieden.[32] De Britten krijgen de verantwoordelijkheid over Irak en Palestina. Met de toewijzing van Syrië aan Frankrijk valt het beloofde Arabische koninkrijk letterlijk in duigen. Als genoegdoening wordt Faysal als koning van Irak geïnstalleerd en krijgt Abdallah een functie in het Palestijnse mandaat.
De situatie in Palestina is evenwel onduidelijk. De zionisten is een 'nationaal tehuis'[33] in Palestina beloofd waarvan plaats en omvang nog niet helder zijn. De grenzen van Palestina zelf staan evenmin vast. Om in deze verwarring het Britse belang alvast zeker te stellen, stichten de Britten een nieuwe staat: het emiraat Transjordanië, met Abdallah als emir.[34]
In de tweede fase worden de uiteindelijke grenzen van Transjordanië zichtbaar. Met de verovering van de Hejaz in 1924 door Ibn Saud, de stichter van Saoedie-Arabië, worden de oostgrenzen van het gebied min of meer definitief. Emir Abdallah ondertussen hoopt nog altijd ook Syrië en Palestina onder zijn hoede te krijgen, maar wordt door zijn intriges en gekonkel met de bezettende machten almaar impopulairder onder de (Arabische) bevolking. Vooral zijn akkoord met de deling van Palestina, waardoor hij het (voorlopige) beheer over de 'Westoever' krijgt, maakt hem tot een eeuwige verrader. Na de oorlog van '48 wordt de Westoever formeel geannexeerd. Transjordanië is inmiddels omgedoopt tot het 'Hashimitisch koninkrijk van Jordanië'.[35]
De derde fase gaat in met de juni-oorlog van '67. Israel verovert de Westoever op Jordanië. Hoewel de Jordaanse aanspraken op de Westoever officieel pas in 1988 worden opgegeven, wordt daarmee het huidige Jordanië een feit (Wilson '87, Dann '89, Held '89. )
Hoe zit het nu met Jordanië, is het een 'historisch'land, zijn er gemeenschappelijke herinneringen en mythen, is er een openbare massacultuur, een gezamenlijke economie en een algemene wetgeving?
Zoals uit de korte schets van de geschiedenis wel valt af te leiden, is er geen sprake van een historisch land. Het grootste deel van het land maakt eigenlijk deel uit van het Arabisch schiereiland, het is woestijn en wordt bevolkt door bedoeïnen. De rest, de strook land ten westen van het spoor Damascus - Mekka (en ten noorden van de Dode Zee), de 'Oostoever' van de Jordaan, maakt historisch, cultureel en economisch gezien deel uit van het oude Syrië.[36] Gedurende vooral de eerste dertig jaren van haar bestaan was het koninkrijk Jordanië gebaseerd op
the acquired instincts of an ancient dynasty deeply conscious of its right and ability to rule in an environment of finely balanced forces, including the natural limitations of the rulers power (Dann '89).
De bedoeïenen zijn sinds de vestiging van het Hashimitische koningshuis in Jordanië de loyaalste supporters gebleken.[37]
Bedoeïnen maakten bij het ontstaan van Jordanië de helft (±100.000) van de bevolking uit. Ondanks een verzesvoudiging in absolute termen is hun relatieve aandeel inmiddels geslonken tot 15%. Andere traditionele steunpilaren waren vooraanstaande families van de Oostoever. Zij vormden het politieke en administratieve kader van de Jordaanse staat.
De invloed van de traditionele elementen in Jordanië is groot gebleven. Het kiessysteem bevoordeelt hen tot een factor drie (Duclos '89, Abu Jaber '90). De krachten in de Jordaanse samenleving waar de koning op steunt, blijven zodoende een grote stem hebben.
Aan de andere kant stond het moderne, stadse segment van de bevolking. Zij waren meestal de opponenten van de koning en streefden progressieve idealen na. Met de inlijving van de Westoever in '48 kreeg deze groep al snel een Palestijnse identiteit, hoewel
it was the addition of more than twice their own number of Palestinians as nominal cocitizens that turned the mass of settled Transjordanians into conscious supporters of the Hashemite entity (Dann '89)
Volgens deze redenering vormden de 'oude' Jordaniërs vanaf dat moment één blok. Elders in de literatuur lijkt deze constatering bevestigd te worden
it is the division between native 'Eastbankers' and Palestinians that is the crucial dynamic in all aspects of the Jordanian social-political system (Held '89)
Andere auteurs zien de deling niet op geografische maar op culturele gronden gebaseerd
King Hussein strides the cleavage between a majoritarian, highly educated Palestinian population and a largely beduin minority that dominates the army (Richards & W.'90)
De laatste is de meest scherpe omschrijving die over de verdeeldheid in Jordanië gevonden kan worden. Het is evenwel de vraag of deze formulering niet al te scherp is.
De meeste bedoeïenen zijn al lang gesedentariseerd en, door de ontwikkeling van het zuiden, aardig in de Jordaanse economie geïntegreerd. Ten tweede bestaat er een groep Jordaniërs die noch bedoeïen, noch traditioneel, noch Palestijn is, en waar maar weinig over gerept wordt. Ten derde dient ook binnen de groep Palestijnen gedifferentieerd te worden. Een eerste groep bestaat uit Palestijnen, merendeels notabelen, die sinds het ontstaan van Transjordanië bij het bestuur van Jordanië werden en bleven betrokken. Hiertoe behoorden bewoners van zowel de Westoever als de Oostoever, het hele gebied was en is, zoals eerder gezegd, een eenheid.
Een tweede, en getalsmatig veel grotere groep Palestijnen bestaat uit vluchtelingen. Ook binnen deze groep moet gedifferentiëerd worden. Sommigen zijn in Jordanië sinds '48, anderen sinds '67. Sommigen zijn afkomstig uit 'Israelisch' Palestina, anderen uit Gaza of van de Westoever.[38]
Dan zijn er nog tal van verschillen van sociaal-economische aard. Veel Palestijnen zijn, op economisch gebied, volledig in Jordanië geïntegreerd. In hun vlucht brachten de Palestijnen destijds veel kapitaal, alsook 'human capital' mee naar Jordanië. De Jordaanse economie wordt nu voor een aanzienlijk deel gedragen door de Palestijnse particuliere sector.
Aan de andere kant er zijn ook veel 'gemarginaliseerde' Palestijnen. Bijna een op de vijf in Jordanië woonachtige Palestijnen woont nog steeds in een vluchtelingenkamp.[39] De vier anderen wonen, verspreid over het Noordwesten, in 'gewone' wijken, van villawijk tot krottenwijk. Het ligt aan de persoonlijke omstandigheden van de individuele Palestijn of, en in hoeverre hij zich Jordaniër voelt
il n'est pas douteux qu'au fil des années, parmi de nombreux Palestiniens, le sentiment d'intégration à la société et à l'état jordaniens progresse, et peut aller jusqu'à reléguer la Palestine au rang de référent mythique
helaas keert nog in dezelfde alinea de twijfel terug........
c'est ainsi que la loyauté des citoyens palestiniens à l'égard de l'état jordanien reste marqueé d'ambiguïté, à cause des troubles du passé, des menaces, démographiques et politiques, pour l'avenir, ou bien, de la conscience que leur présence dans le pays n'est peut-être que transitoire (Lavergne '93)
Het politiek bewustzijn van de Palestijnen werd pas goed ontwikkeld toen koning Abdallah in '48 half Palestina aan de zionisten verkwanselde[40]. Aan Abdallah's daaropvolgende bezetting van de rest van Palestina bewaren de Palestijnen evenmin veel goede herinneringen. In '67 worden de Palestijnen wederom, nu door kleinzoon Hoessein, door Jordanië in de steek gelaten. In september '70 komt het tot een bloedige confrontatie wanneer Hoessein een staatsgreep vreest en zijn bedoeïenenleger alle Palestijnse strijdgroepen het land uit laat jagen. Sinsdien houdt de wijsgeworden koning zich zo veel mogelijk afzijdig van de Palestijnse kwestie, hoewel hij pas in '88, wanneer de intifadah uitbreekt, zijn aanspraken op de Westoever formeel opgeeft. Er is in de ruim 50 jaar echter zoveel kwaad bloed gezet dat veel Palestijnen, vooral zij wier land nooit weer zal keren, zich nimmer met de Jordaanse monarchie zullen kunnen identificeren. Dat wil niet zeggen dat men zich niet met de Jordaanse samenleving kan vereenzelvigen. Of Palestijnen nu Jordaniër worden of Jordaniërs 'Palestiniseren' (Dann '89), feit blijft dat, afgezien van de echte Bedoeïenen, de bevolking van Jordanië, vroeger en nu, niet zo diepgaand verdeeld is.
Net als bij de vorige twee analyses kan een analyse van de verkiezingsresultaten wellicht enig licht in de duisternis werpen. Door het vroegere verbod op partijvorming en het grote aantal partijloze kandidaten nu is interpretatie van Jordaanse verkiezingresultaten helaas een heikele zaak.
Bij de verkiezingen van '89 zag een groot deel van de Palestijnen van het kiesrecht af. Zij die wel kozen, stemden meestal voor de Moslimbroeders. Naast de aantrekkingskracht van islamistische partijen op de 'marge' van de samenleving, streven de Moslimbroeders ook naar 'liquidatie' van de staat Israel.[41] Dit maakt hen dubbel aantrekkelijk voor de armere Palestijnen (Duclos '89, Robins '89). Toch werd er door de Palestijnen niet wezenlijk anders gestemd dan door Jordaniërs. De Moslimbroeders behaalden in het gehele land goede resultaten en de opkomst was vrijwel overal laag.
Wat verder opviel was de breuk met het verleden binnen het traditionele kamp. Er was minder consensus en meer competitie. Deze 'afbraak' van traditionele loyaliteiten wordt doorgaans gezien als gevolg van sociaal-economische ontwikkelingen (Abu Jaber '90).
Bij de verkiezingen in '93 vertoonde de bevolking, zowel de Jordaanse als de Palestijnse, een grotere betrokkenheid. Voor het eerst mochten de kandidaten zich weer organiseren in politieke partijen. Desondanks werd weer voornamelijk op onafhankelijke kandidaten gestemd. De Moslimbroeders verloren aanzienlijk, voor het overige valt slechts te concluderen dat de bevolking niet diepgaand verdeeld is.[42]
Terug naar de vraagstelling. Er is geen historisch land en er zijn geen gemeenschappelijke herinneringen en mythen[43]. Er is wél een openbare massacultuur en er is wél een gezamenlijke economie. Ook de wetgeving is voor vrijwel iedereen gelijk.[44]
De ontplooiing van een nationale eenheid zal in grote mate afhangen van eventuele Palestijnse autonomie op de Westoever en 's konings bereidheid tot machtsdeling. Toch ben ik, heel voorzichtig, geneigd te stellen dat er een basis van nationale eenheid aanwezig is.
§4.2 Complex van Economische Ontwikkeling
In de beschouwingen over de Jordaanse economie die ik in de literatuur ben tegengekomen, overheerst een positieve toon. Een belangrijke reden hiervoor ligt in het feit dat, ondanks de weinige bestaansbronnen en vele tegenslagen op economisch gebied, het land het hoofd opmerkelijk hoog boven water heeft kunnen houden. Dit is te danken aan de forse buitenlandse subsidies en de aanwezigheid van veel 'human capital', een relatief goed opgeleide bevolking.
Tot in '48 nog was Jordanië een overwegend agrarische samenleving. Landbouw in het Noordwesten en nomadische veehouderij in de rest van het land bepaalden het beeld. Staatsuitgaven werden tot die tijd opgebracht door buitenlandse begunstigers: Engeland en later de VS.
Pas na de eerste vluchtelingeninstroom ('48) en de afsluiting van de westelijke grens (met Israel), werd een economie op poten gezet. De tweede stroom vluchtelingen ('67) en het verlies van de Westoever aan Israel deden de economische activiteiten verder toenemen. De grote motor van de Jordaanse economie werd de olie-industrie in de aangrenzende staten Irak en Saoedie-Arabië. Naast een gigantische groei in de handel- en transportsectoren (Jordanië werd een doorvoerland, een echte 'mainport') betekende dit vooral veel werk voor Jordaniërs en (Jordaanse) Palestijnen in de olie-landen zelf. Het kwam zelfs zo ver dat, ondanks de enorme bevolkingsgroei door de stroom vluchtelingen, begin jaren '80 arbeid íngevoerd moest worden uit Egypte en Azië. De Jordaniërs waren, ook toen al, relatief hoog opgeleid en vonden gemakkelijk emplooi in de snel groeiende economieën van de olie-landen. Het geld dat zij terugstuurden werd de grote gangmaker van de Jordaanse economie ('79: 55% GDP).
De andere poot waar de economie op steunde was de buitenlandse hulp. Omdat Jordanië zoveel vluchtelingen moest opvangen en omdat het land zo'n bijzonder strategisch belang vertegenwoordigde, waren de Arabische broederlanden en Westerse bondgenoten bereid fors in de buidel te tasten. Net als bijna alle landen in het Midden-Oosten werd ook Jordanië daarmee een 'allocation state', investeringen kwamen vooral van staatswege. In Jordanië betekende dat investeringen in de infrastructuur, de landbouw en vooral de fosfaatwinning, de enige natuurlijke hulpbron van formaat in Jordanië. Tussen '74 en '84 heeft Jordanië een van de hoogste groeicijfers (meer dan 8%) van de wereld.
Midden jaren '80 nemen, als gevolg van kelderende olie-prijzen en politieke problemen met de donorlanden, de inkomsten dramatisch af, zowel de particuliere overdrachten als de buitenlandse hulp. Net als overal slaat ook in Jordanië de crisis toe. Een deel van de klap wordt opgevangen door de groeiende transportsector en handel met Irak. Door het 'verlies' van Basra, de enige haven, in de oorlog met Iran, is Irak volledig 'landlocked' geworden. Een grotere klap krijgt Jordanië te verwerken wanneer de golfcrisis uitbreekt en alle handel met Irak wordt verboden. Ook krijgt Jordanië andermaal massa's vluchtelingen te verwerken. De Jordaanse bevolking groeit met zo'n 10% terwijl tegelijkertijd het GDP met zo'n 8% krimpt. Eenderde van de bevolking (was eenvijfde) belandt onder de armoedegrens. Maar opnieuw toont de Jordaanse economie een opmerkelijke flexibiliteit. De crisis duurt korter dan verwacht en vooruitzichten zijn weer zonnig. Gedeeltelijk verantwoordelijk daarvoor zijn de 300.000 door Koeweit verbannen Palestijnen. Zij brengen het nodige kapitaal mee terug en doen de bouwsector met 220% groeien (The M.E. and North Africa '94, Richards & W. '90, World Dev't Report '87/'90/'93, Held '89, Beblawi '87).
De Jordaanse economie geeft, in tegenstelling tot die van Jemen en Algerije, een redelijk evenwichtig beeld. Er is geen sector die al te zeer domineert, er is een redelijk omvangrijke particuliere sector en er is sprake van decentralisatie en diversiteit. Afgezien van het veel lagere GNP per capita[45] lijkt de economische structuur zelfs een beetje op de Nederlandse. Landbouwexport, transport, grote service-en tertiaire sector, veel handel, een goed opgeleide bevolking (ook vrouwen!). Evenals in Nederland is de economie sterk op het buitenland gericht en erg van buitenlandse ontwikkelingen afhankelijk. Een eventuele Palestijnse autonomie op de Westoever en de wederopbouw van Beiroet zullen, naast de ontwikkelingen in Irak en Saoedie-Arabië, de toekomst van de Jordaanse economie bepalen.
Jordanië heeft vanzelfsprekend veel problemen; een enorme waterschaarste, een groot begrotingstekort, hoge schulden en veel, arme vluchtelingen. De scores op het 'complex van economische ontwikkeling' doen mij desalniettemin besluiten aan de economie een positieve werking op democratiseringen toe te kennen.
§4.3 Relatieve Autonomie van de Staat
Wanneer emir Abdallah zich voor het eerst in Amman vestigt om gestalte te geven aan de nieuwe staat Transjordanië, ontvangt hij daarvoor van de Britse regering een maandelijkse toelage van £5.000. Tot vlak na de formele onafhankelijkheid in '46 blijft de controle en de financiering van de monarchie in Britse handen. Belangrijk was hierbij de rol van het 'Arab Legion', een bedoeïenenleger getraind door en onder bevel van Britse officieren.
Na een tijdje nemen vervolgens de Verenigde Staten de financiering ter hand. Heimelijk worden miljoenen aan Hoessein overgemaakt om een regime te steunen dat, als enige in het Midden-Oosten, niet absoluut anti-Israel en pro-Nasser is. De juni-oorlog van '67, wanneer Jordanië geen andere keus ziet dan zich aan te sluiten bij het Arabisch front, maakt aan de Amerikaanse subsidies een (voorlopig) einde. Met het stijgen van de olieprijs gaan Arabische landen een steeds grotere rol spelen bij de financiering van Jordanië. In '79 wordt op een Arabische topconferentie beslist dat de 'frontline states' uit een 'oorlogskas' grote hoeveelheden geld krijgen toegewezen om Israel militair en economisch weerstand te kunnen bieden. Jordanië ontvangt eenderde van dat bedrag, $1.25 miljard jaarlijks. Doordat Jordanië laveert tussen de pro-Westerse en anti-Israelische kampen (een lucratieve constante in de Jordaanse buitenlandse politiek) vallen beloofde bedragen af en toe weg. Doorgaans wordt dit dan opgevangen door beloftes van nieuwe donoren.
Midden jaren '80 begint de Arabische hulp aan Jordanië, als gevolg van dalende olieprijzen, af te nemen. De post buitenlandse hulp, die tot dan voor de helft of meer bijdroeg aan de totale staatsuitgaven, zakt tot rond de 30%. Tegelijkertijd vermindert het bedrag aan overmakingen door gastarbeiders, waardoor de Jordaniërs relatief meer afhankelijk worden van de Jordaanse staat en economie. Jordanië moet gaan lenen en het IMF doet zijn intrede in Jordanië. Dit leidt tot verhoging van belastingen, vermindering van subsidies en een aantal broodrellen.
Vervolgens breekt eind '90 de golfoorlog uit. Het hernieuwde en verhoogde strategische belang van Jordanië doet de hulpbedragen weer toenemen.
De hierboven afgedrukte tabel geeft de indruk van een stabiel staatsinkomen en daarmee een wat vertekend beeld[46]. De binnenlandse inkomsten, en ook de belastingopbrengsten, nemen de laatste jaren toe. Omdat de schuldenlast erg hoog is, nemen inkomsten uit het buitenland relatief af. Daarnaast nemen de overmakingen van Jordaanse arbeiders in het buitenland af en groeit de binnenlandse economie gestaag. Waar in '81 de verhouding GDP:(buitenlandse hulp en overmakingen) 100:86 was, is deze nu (netto) 3:1 (World Dev't Report, The M.E. and North Africa'94, Dann '89, Beblawi '87, Wilson '87).
Hulp en leningen worden overigens onder toenemend strenge voorwaarden verstrekt. Dit maakt dat de staat, in tegenstelling tot met olie- of andere directe inkomsten, niet vrijelijk over de besteding kan beslissen.
De Jordaanse staat en koning Hoessein hebben lange tijd een vrije hand gehad in Jordanië. Omdat die vrijheid zozeer is afgenomen en de wederzijdse afhankelijkheid tussen staat en bevolking sterk is toegenomen, kan de staat niet (meer) als financieel onafhankelijk bestempeld worden.
In dit hoofdstuk zullen de gevolgtrekkingen uit de drie landenbesprekingen op een rijtje worden gezet. Aan de hand van deze gegevens zal vervolgens een verwachting worden uitgesproken over de kans van slagen van democratiseringen in alle drie de landen. Tenslotte wordt een beschrijving gegeven van de werkelijke gang van zaken in de drie landen. Aansluitend zal op eenzelfde, doch meer vluchtige manier, de rest van de regio, per land, de revue passeren.
§ 5.1 Algerije, Jemen en Jordanië
§5.1.1 De Beoordeling
In de landenbesprekingen werd elke paragraaf besloten met een beoordeling van de scores van het land op het betreffende thema. In onderstaande tabel worden deze waarderingen op een wat overzichterlijker wijze gepresenteerd. De scores kunnen variëren van ─ ─ tot + +. De waarde van deze scores slaat op de invloed die de pijlers hebben op de democratie. Een score ─ ─ betekent dat deze pijler een negatieve, remmende werking heeft op democratische ontwikkelingen. Met een + + score daarentegen, wordt bedoeld dat deze pijler een gunstige invloed heeft op de democratie.
Algerije krijgt op het eerste thema een dubbele min omdat er zowel sprake is van etnische verdeeldheid als van een grote invloed van islamisten. Jemen krijgt een enkele min daar het gekenmerkt wordt door sterke tribale sentimenten, maar etnisch homogeen is. Jordanië krijgt een plusje omdat het etnisch homogeen is, het tribalisme sterk afneemt en er zich een nationale cultuur ontwikkelt.
Op het 'complex van economische ontwikkeling' krijgen zowel Algerije als Jordanië een plusje omdat ze allebei redelijk geürbaniseerd zijn, een relatief goed opgeleide bevolking hebben en een aardig ontwikkelde en diverse economie hebben. Jemen scoort hier een dubbele min omdat de bevolking nog overwegend agrarisch leeft, slecht opgeleid is en de economie in de kinderschoenen staat.
Op het thema 'relatieve autonomie van de staat' scoort geen van de drie landen positief. In Algerije beschikt de staat middels de olie- en gasindustrie over een grote eigen inkomstenbron en wordt de economie gedomineerd door de staatssector. Ook in Jemen beschikt de staat via de olie-winning over een eigen inkomstenbron, hoewel deze veel minder ontwikkeld en dominant is dan in Algerije (daarom slechts ─). In Jordanië tenslotte is de financiële positie van de staat ten opzichte van de bevolking minder expliciet. De staat heeft geen noemenswaardig grote eigen inkomstenbron. Toch bestaat er , via externe financiering, enige speelruimte.
§5.1.2 De Verwachting
In de inleiding werd de stelling aangevoerd dat door de drie landen te toetsen op de drie thema's, een indicatie kan worden gegeven van de kans op succesvolle democratiseringen. Er werd gesteld dat, omdat er verkiezingen zijn gehouden, een basis voor democratie gelegd is. Als nu op de drie thema's goed gescoord zou worden, zou het met de democratie ook wel goed komen.
Welnu, op grond van deze premisse moet geconcludeerd worden dat in twee van de drie gevallen de kans op verdere democratisering ernstig belemmerd wordt.
Algerije scoort vier minnetjes. Een sterke stroming van islamisten belemmert de (verdere) ontwikkeling van een nationale cultuur. Daarnaast wordt, door de nadruk die de islamisten leggen op de Arabische cultuur, de Kabylse bevolking van Algerije vervreemd. Een minstens even groot obstakel vormt de financiële positie van de Algerijnse staat. Deze beschikt over een op olie-en gaswinning gebaseerde en goed ontwikkelde industrie en is daarmee al jarenlang weinig afhankelijk van haar bevolking. Aan de andere kant zorgt die goed ontwikkelde industrie, tesamen met een behoorlijke urbanisatiegraad en een redelijk goed opgeleide bevolking, voor het enige plusje dat Algerije scoort. Dit plusje weegt evenwel vooralsnog niet op tegen de obstakels in de Algerijnse samenleving.
Jemen scoort louter minnetjes, vier in het getal. Een traditionele, tribale cultuur weerhoudt de bevolking ervan hun lot in handen van 'onbekenden' te leggen. Zij blijft vertrouwen op lokale, tribale leiders. De kans dat de bevolking zich aan dit patroon zal ontworstelen is klein. De economie is dermate onderontwikkeld en agrarisch van karakter dat van sociale mobilisatie de komende tijd nog geen sprake zal zijn. Een laatste obstakel is de inkomenspositie van de staat. Als de strijd geluwd is en de voorspelde olie uit de grond gehaald kan worden, zal de staat niet van zins zijn de macht, en daarmee de controle over de inkomstenbronnen, met het volk te delen.
Jordanie is de enige van de drie landen waarover men voorzichtig optimistisch kan zijn. De Jordaanse samenleving wordt niet gekenmerkt door wezenlijke verdeeldheid. Jordanië heeft een relatief brede economie, is verregaand geürbaniseerd en heeft een zeer goed opgeleide bevolking. Ook de inkomenspositie van de staat is niet van dien aard dat zij niet van de steun van de bevolking afhankelijk is. Toch is enige voorzichtigheid op zijn plaats. Jordanië is op economisch en politiek gebied in hoge mate afhankelijk van buitenlandse ontwikkelingen. En omdat de inrichting van het Midden-Oosten juist nu zo ingrijpend gewijzigd wordt, bieden de twee plusjes niet zo erg veel houvast.
§5.1.3 De Werkelijkheid
In de nu volgende paragraaf wordt een beeld geschetst van de werkelijkheid op het gebied van de democratiseringen in Algerije, Jemen en Jordanië.
Algerije. Tussen '88 en '92 werd Algerije beschouwd als het meest vrije en democratische land in de Arabische wereld. De plotselinge vrijheid en pluriformiteit vond zijn weerslag in talloze publicaties. Begin '92 kwam aan deze euforie een abrupt einde. De verkiezingen werden halverwege geannuleerd omdat het FIS een absolute meerderheid dreigde te behalen zodat de heersende klasse in een klap de macht zou verliezen. Het leger nam de macht over, verbood het FIS en legde de zojuist verworven vrijheden aan banden. Het FIS ging ondergronds en de meest radicalen onder hen vatten een geweldadige strijd op. Een afwijkende mening, het maakt niet uit waarvan, staat nu gelijk aan een doodvonnis, is een poging tot zelfmoord.
Jemen. Net als in Algerije was ook Jemen korte tijd het toneel van ongeëvenaarde vrijheid en pluriformiteit. Anders dan in Algerije werden de verkiezingsresultaten hier wel geëerbiedigd. Deze gaven aanleiding de regerende coalitie uit te breiden met een derde partner, de traditionel Islah-partij. Hierdoor kregen noordelijke, traditionele partijen de overhand en werd een precair evenwicht verstoord. De Zuidelijke YSP ging niet akkoord met het verlies aan invloed. Partijleider en vice-president al-Baid koos voor een vrijwillige ballingschap en keerde terug naar zijn machtsbasis in Aden. De situatie polariseerde in gestaag tempo, ondanks pogingen van de internationale gemeenschap de partijen nader tot elkaar te brengen. Een burgeroorlog brak uit. Het Noorden vreesde dat het Zuiden zich (opnieuw) zou afscheiden en wilde hen een stapje voor zijn. Over de huidige toestand in Jemen is niet veel bekend. Het grote aantal kranten is inmiddels teruggebracht tot drie. Te vrezen valt dat ook aan vele andere (politiek) vrijheden een einde is gekomen.
Jordanië. Jordanië kent een al wat langere democratische traditie. Substantiële democratiseringen vonden echter pas vanaf '89 plaats. Er zijn sinsdien tweemaal verkiezingen gehouden. De verkiezingen zijn niet zo algemeen en vrij als in Algerije en Jemen het geval was, de teugels worden in Jordanië veel geleidelijker gevierd, maar beginnen het westerse patroon aardig te benaderen. Jordanië kent nu een redelijk stabiel democratisch klimaat en een relatief vrije pers. De invloed van het parlement reikt niet zover als bij ons, de koning blijft, vooral op het terrein van de buitenlandse politiek, een flinke vinger in de pap houden. Toch geldt Jordanië als de 'democratische vaandeldrager' van de Arabische wereld (Hudson '91, Norton '93, Richards '93, Ibrahim '93, MERIP '92, Krämer '92).
§5.2 De overige landen in de Regio.
§5.2.1 De Beoordeling
Wat hieronder volgt is een beoordeling, op grond van de inmiddels bekende drie pijlers, van de overige landen in de regio. Omdat deze beoordeling aan de hand van naslagwerken (en uit het hoofd) is geschied, is de zorgvuldigheid vanzelfsprekend wat minder. Het fungeert, naast het indiceren van de stand van zaken in de rest van de Arabische wereld, als controle voor het testen van de theorie.
Er is in de regio geen enkel land dat op alle drie de pijlers positief scoort. Op de eerste pijler, nationale eenheid, scoort geen enkel land overtuigend positief. Acht landen scoren een plusminnetje. Vijf van hen, alle vijf olie-landen, hebben zo veel arbeidsmigranten binnen hun grenzen, dat, hoewel ze vaak een andere nationaliteit hebben (en officieel niet tot de bevolking gerekend worden en geen stemrecht hebben), de homogeniteit van de bevolking er ernstig door verstoord wordt. Vijf landen krijgen een dubbele min omdat de bevolking niet alleen etnisch maar ook religieus (sectarisch) verdeeld is.
Op de pijler 'complex van economische ontwikkeling' wordt relatief het best gescoord. Vijf landen (vier olie-landen en Israel) krijgen een dubbele plus, vier (drie olie-landen en Libanon) een enkele plus en vier een plusmin. Slechts Soedan, Marokko en Egypte (hoewel de laatste vanwege de omvang van land en economie misschien wat meer verdient) scoren negatief, hun bevolking is arm, slecht opgeleid, agrarisch en ruraal.
Op de pijler 'autonomie van de staat' scoren alle olie-landen slecht (in reële termen dus goed). Over Egypte, Soedan en Israel bestaat minder duidelijkheid. Zij ontvangen, net als Jordanië, grote (en dikwijls geheime) sommen geld uit het buitenland. De staten van Marokko, Tunesië, Libanon en Turkije zijn, financiëel gezien, grotendeels aangewezen op medewerking van de bevolking.
§5.2.2 De Verwachting
Gemeten naar de 'pijlers van democratie' is er in de hele regio geen land vruchtbaar genoeg om de democratie volledig tot ontplooiing te laten komen. In slechts een land (Israel) is het saldo van plussen en minnen positief en valt een democratische praktijk te verwachten. Een drietal landen (Turkije, Tunesië en Egypte) leunt hier tegenaan omdat geen dubbele minnnetjes genoteerd worden en het saldo niet negatief is. De rest van de landen heeft te maken met hoge barriëres. In de olie-landen hebben die de vorm van een volstrekt autonome positie van de staat. De staat verlangt vrijwel geen financiële bijdrage van de bevolking. Sterker nog, zij heeft voldoende middelen om de loyaliteit van de bevolking te kopen. Zolang olie zwart goud blijft, valt hier derhalve geen democratisering te verwachten.
In een aantal andere landen is het gebrek aan nationale eenheid het struikelblok op weg naar de democratie. In deze landen (Soedan, Syrië, Libanon en Irak en in mindere mate Israel, Turkije en Marokko) zal danwel een partitie van het grondgebied moeten zorgen voor meer homogeniteit, danwel moderniseringen een nieuwe, nationale cultuur moeten voortbrengen om de kansen op succesvolle democratisering te vergroten. Twee landen tenslotte, hebben te maken met dubbele obstakels. In Irak en Soedan valt in de nabije toekomst geen democratie te verwachten.
§5.2.3 De Werkelijkheid
Van de overige landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika zijn slechts in twee landen (Israel en Turkije) ooit algemene verkiezingen gehouden. In Israel gebeurt dat heel regelmatig en kan, als de bezette gebieden even buiten beschouwing gelaten worden (het is de vraag of dat wel kan), gesproken worden van een bijna volledige democratie. In Turkije is het democratisch klimaat wat minder stabiel, en zijn meningsuiting en partijvorming niet geheel vrij.
Achter deze twee landen volgt een grote groep landen die alle enigerlei vorm van democratie kennen. In vier landen (Marokko, Tunesië, Egypte en Libanon) worden zo nu en dan verkiezingen gehouden. Deze verkiezingen zijn in de regel niet erg vrij of algemeen. Heel dikwijls worden bepaalde partijen verboden en wordt het veel onafhankelijke kandidaten niet toegestaan zich kandidaat te stellen. Bovendien zijn de bevoegdheden van het aldus gekozen orgaan meestal zeer beperkt.
Een trapje lager volgt een categorie landen waar af en toe 'consultatieve organen' benoemd worden. Vrijwel alle andere landen vallen in deze categorie. Binnen deze categorie moet wel, zo blijkt uit de literatuur, enigszins gedifferentieerd worden. In een drietal landen (Iraq, Soedan, Syrië) hebben alleen zeer loyale supporters van de machthebber zitting in het 'parlement'. In andere landen (de Golfstaten en Saoedie-Arabië) geschieden deze benoemingen in toenemende mate met inspraak van de gematigde oppositie, bepaalde organisaties van professionelen of zakenmensen of op basis van tribale of regionale verhoudingen. Hoewel in een nog erg embryonaal stadium, kan hier wellicht van een beginnende democratie gesproken worden.
Tenslotte nog de twee landen met de dubbele obstakels, Irak en Soedan. In deze landen hebben de laatste jaren inderdaad geen gebeurtenissen plaatsgevonden die veel met democratie te maken hebben (Hudson '91, Norton '93, Richards '93, Ibrahim '93, MERIP '92, Krämer '92).
De in de inleiding gestelde vraag waarom slechts drie landen, en juist deze drie landen, zouden worden onderzocht, kreeg een methodologisch antwoord. Het was de bedoeling te weten te komen of de drie pijlers noodzakelijke voorwaarden zijn, niet of het voldoende voorwaarden zijn. Het ging er niet om of ze aanleiding of oorzaak zijn van recente democratisering, het ging er om te bezien of ze een vruchtbare bodem verschaffen aan een ontluikende democratie. Alleen in de genoemde drie landen kan dit getoetst worden, daar alleen zij beantwoorden aan de hoofdbeginselen van democratie: vrije meningsuiting en parlementaire verkiezingen. Nu beoordeling, verwachting en werkelijkheid bekend zijn, kan een conclusie ten aanzien van de theorie getrokken worden.
§6.1 Algerije, Jemen en Jordanië
Op grond van de drie onderzochte landen lijkt het erop dat de onderzochte 'pijlers van democratie' het al dan niet slagen van het democratisch experiment inderdaad kunnen verklaren. Verwachting en werkelijkheid komen in grote mate overeen. In Algerije en Jemen is geen democratie (meer), precies zoals werd verwacht, terwijl in Jordanië de democratie overeind is gebleven, wat ook verwacht werd.
Het is misschien interessant de invloed van de pijlers afzonderlijk te bezien. Op het thema nationale eenheid vallen de negatieve gevallen, Algerije en Jemen, samen met het niet slagen van de democratie en valt het ene positieve geval, Jordanië, samen met welslagen van de democratie. Op het thema 'Autonomie van de Staat' vallen de twee negatieve gevallen, wederom Algerije en Jemen, evenzeer samen met het niet slagen van de democratie. Omdat Jordanië op dit thema neutraal scoorde, kon onmogelijk een verdere bevestiging van het verband verkregen worden. Het wordt in elk geval niet ontkend. Op het 'complex van economische ontwikkeling' zijn de verbanden niet eenduidig. Het ene negatieve geval, Jemen, valt nog wel samen met mislukken van de democratie. Van de twee positieve gevallen valt alleen Jordanië samen met een succesvolle afloop van de democratiseringen. In het geval van Algerije wordt een positief verband ontkend.
Voordat de andere landen van de regio eenzelfde proeve zullen ondergaan, zal eerst het veronderstelde verband tussen pijler en democratie in de drie landen omschreven worden, zodat aan dit verband inhoud, causaliteit en richting gegeven wordt. Deze onderbouwing geschiedt langs de lijnen die in hoofdstuk 1 zijn uitgezet, is enigszins een herhaling, maar tevens een verduidelijking.
§6.1.1 Nationale Eenheid.
In Jemen en Algerije zorgt de nationale verdeeldheid voor een klimaat waarin men niet bereid is gezag uit handen danwel in handen van een andere groep te geven. In Algerije blijken de Kabylen niet bereid hun lot in handen van het FIS te leggen. Het FIS zou (uiting van) de Kabylse identiteit aan banden kunnen leggen. Ze kiezen daarom, zij het passief en gereserveerd, voor het mindere kwaad van het huidige regime. Waren Kabylen gewoon Arabieren geweest, dan hadden zij en het FIS wellicht de krachten kunnen bundelen en zou de oppositie te breed zijn geweest om zomaar opzij te schuiven.
In Jemen was de animositeit tussen het moderne segment in het Zuiden en het traditionele segment in het Noorden te groot om consensus te kunnen vinden. In de recente olie-vondsten op haar grondgebied vond het Zuiden vervolgens de aanmoediging zich van het Noorden af te scheiden. Het Noorden was hen echter een stapje voor en neutraliseerde de Zuidelijke krachten.
In Jordanië kan, omdat de verdeeldheid langzaam verwatert, de koning er niet langer van uitgaan dat steun van alleen het traditionele deel van de Jordaanse samenleving voldoende basis geeft aan zijn hegemonie. Nu zich een nationale Jordaanse cultuur aan het vormen is, is het minder goed mogelijk bepaalde delen van de bevolking tegen elkaar uit te spelen.
§6.1.2 Autonomie van de Staat.
In Algerije was de inkomenspositie van de staat nog van dien aard dat volledige medewerking van de bevolking niet absoluut noodzakelijk was. Bovendien zou, had het regime de verkiezingresultaten wel geëerbiedigd, de controle over de staatsinkomsten verloren zijn gegaan. Te verwachten valt dat de heersende klasse door een volledig nieuwe klasse vervangen zou zijn en haar bron van inkomsten zou hebben verloren. Vermeldenswaard is overigens dat door de grote bereidheid van het Westen om Algerije nieuwe leningen te verstrekken, het leven van het huidige regime verlengd, of andersom, de executie uitgesteld wordt.
In Jemen was de ontwikkeling van mogelijke oliebronnen in het grensgebied tussen de twee oude Jemens een belangrijke reden voor hereniging. De controle over die oliebronnen wordt in analyses in de literatuur ook als een belangrijke oorzaak voor het hernieuwde conflict in Jemen gezien. Ten eerste vreesde het Noorden dat de ontdekking van een groot olieveld in het Zuiden de politieke invloed van het Zuiden zou vergroten. Ten tweede zorgden tegenvallende inkomsten uit andere olievelden (en ook door de golfoorlog) voor verminderde inkomsten in het Noorden. Wilde het Noorden de dominantie behouden, dan moest controle over alle olievelden verkregen worden.
In Jordanië beschikt de koning niet over een substantiële inkomstenbron, wel over externe financiers. 's Konings vrijheid van handelen is daardoor in ieder geval beperkt. Omdat daarnaast de particuliere sector een redelijke omvang bereikt heeft, moet de koning nu terdege rekening houden met al zijn onderdanen.
§6.1.3 Het Complex van Economische Ontwikkeling.
In Jemen is het welvaartspeil nog zo laag en de sociale mobiliteit zo gering, dat een democratisch systeem in dit land niet haalbaar is. In Jordanië is het omgekeerde het geval. Een moderne, geürbaniseerde en goed opgeleide bevolking en een redelijk geïndustrialiseerde economie hebben de afhankelijkheidsrelaties doen toenemen en een samenleving geschapen die rijp is voor een soort 'sociaal contract'. In Algerije heersen soortgelijke omstandigheden. Desondanks heeft dit niet geleid tot een democratisch klimaat. Dit is wellicht te wijten aan de negatieve scores op de andere pijlers.
§6.2 De overige landen in de regio
Omdat alles nuancering behoeft, zal, hoewel in tegenspraak met de methodologische redenering in de inleiding, ook op het verband tussen verwachting en werkelijkheid in de andere landen van de regio ingegaan worden. Deze uitbreiding heeft, naast illustratieve redenen, plaatsgevonden om de basis op grond waarvan een uitspraak over de theorie wordt gedaan, iets te verbreden. Zoals gezegd, eigenlijk kan dit niet, het te verklaren fenomeen, de democratie, heeft immers in geen enkel geval plaatsgevonden. Maar democratie komt voor in verschillende gradaties. Door nu te kijken naar de mate van democratie en de scores op de drie pijlers, kan mogelijk meer bevestiging of ontkenning van de theorie verkregen worden.
In de Golfstaten en Saoedie-Arabië werd de autonomie van de staat (─ ─) te groot geacht om enige democratie te verwachten. Toch hebben zich daar democratiseringen voorgedaan. Het is nog niet duidelijk of het cosmetische veranderingen betreft, of dat een echt democratiseringsproces in gang is gezet. Duidelijk is wel dat vooralsnog niet echt afstand is gedaan van de macht.
In dezelfde categorie, maar nu om reden van (een verregaand gebrek aan) nationale eenheid (─ ─), vielen de landen Irak, Soedan, Libanon en Syrië. Hier werden geen democratiseringen verwacht. In de eerste twee landen is deze verwachting bewaarheid, in het derde land gelogenstraft; In Irak en Soedan is volstrekt geen sprake van democratie. In Libanon is een oude democratische traditie onlangs weer opgepakt, zij het voorzichtig. In het vierde geval, Syrië, is de situatie onduidelijk.
In een vijftal landen waren de barrières wat lager (─). In Marokko, Tunesië, Israel en Turkije was het de nationale verdeeldheid, in Egypte en nogmaals Marokko, het economisch complex, dat een succesvolle democratie in de weg stond. In alle vijf landen werd de staat niet autonoom bevonden. Inderdaad lijken deze landen het verst te zijn in hun democratische ontwikkeling. In Egypte, Tunesië en in mindere mate Marokko, vinden af en toe verkiezingen plaats. Ofschoon ook deze verkiezingen een belangrijke cosmetische functie hebben, krijgt de bevolking toch met enige regelmaat de kans zich uit te spreken. Bovendien is de vrijheid van meningsuiting en het aantal perspublicaties groter dan elders. In Israel en in Turkije, zij het in iets mindere mate, lijkt sprake te zijn van volledige democratie. Er worden regelmatig vrije verkiezingen gehouden en ook de vrijheid van meningsuiting is groot. Desondanks valt er op deze twee democratieën heel wat aan te merken. In beide landen worden de mensenrechten op grote schaal geschonden. In beide landen mag niet iedereen aan de verkiezingen meedoen, in Israel wordt een belangrijk deel van het electoraat uitgesloten, in Turkije worden partijen verboden. In beide landen bestaat in een groot gedeelte van het land absoluut geen democratie, maar heerst er oorlog.
De constatering dat de drie pijlers het al dan niet slagen van de democratie in belangrijke mate kunnen verklaren kan ook na deze tweede exercitie in grote lijnen gehandhaafd blijven. Desondanks zijn er gevallen die van het algemene beeld afwijken en de theorie logenstraffen. Tot slot van deze scriptie zal ik daarom nog even op de stelligheid van de theorie willen ingaan.
§6.3 Waarheid en Bruikbaarheid van de theorie
Ik ben deze scriptie begonnen met twee doelen. Het eerste doel heeft te maken met abstractie, het tweede doel met cultuurrelativisme.
De omstandigheden die democratie mogelijk of onmogelijk maken heb ik geabstraheerd tot een drietal 'pijlers'. De bedoeling hiervan was, enerzijds, om te proberen duidelijk te maken dat het opleggen van democratie niet altijd evenveel zin heeft. Dat aan een succesvolle democratie voorwaarden
gesteld worden. Deze abstractie heeft wat mij betreft geleid tot meer duidelijkheid. Door de drie pijlers te meten kan vastgesteld worden of het verstandig is op democratiseringen aan te dringen. Anderzijds wordt meer begrip verkregen omtrent de redenen voor het mislukken van de democratie. Zodra dit begrip verkregen is kunnen de voorwaarden voor de democratie geschapen worden, indien dat althans gewenst is.
Misschien ter verduidelijking een analogie van een auto die niet wil starten. Zolang niet gecontroleerd is of er benzine in de tank zit, de accu vol is en de ontsteking functioneert, heeft het weinig zin de motor uit elkaar te halen of nieuwe onderdelen in te voeren. Zodra bekend is dat er geen benzine, een lege accu en/of een defecte ontsteking is, kan het probleem op effectievere wijze aangepakt worden.
Vanzelfsprekend is abstractie ook verarming. Het is gevaarlijk om uit het geheel der oorzaken er slechts drie uit te lichten. Er kan ook gesteld worden dat een 'democratische traditie' een positieve invloed heeft op (het slagen van) de democratie. Dat als men democratiseert, er processen op gang komen die de democratie bevorderen. Als tegenwerping kan men wijzen op Algerije en Jemen, waar het houden van verkiezingen de situatie zo polariseerde, dat men uiteindelijk van de regen in drup is geraakt. De door mij uitgekozen factoren zijn zeker niet uitsluitend, er zijn meer factoren van invloed op het wel of niet slagen van de democratie. Mijn factoren zijn echter wel eenduidig; nationale verdeeldheid zowel als een autonome staat zullen nooit een positieve invloed hebben op de democratie, een goed ontwikkeld 'economisch complex' zal nimmer een obstakel vormen voor een democratie. Deze eenduidigheid is hun kracht.
Ook kan men wijzen op de congruentie van sommige pijlers. Zo lijkt het dat een hoge score op 'het complex van economische ontwikkeling' gepaard gaat met een betere score op 'nationale eenheid'. Dat is waar en ook logisch, het proces van sociale mobilisatie heeft juist als essentie dat het een einde maakt aan oude verbanden en traditionele organisaties. Toch is de mate van nationale eenheid, en in het bijzonder de etnische eenheid, ook afzonderlijk van het economisch complex een belangrijke voorwaarde. Te wijzen valt in dat verband op de etnische opleving in Europa, die ook in 'ontwikkelde' gebieden de democratie onder druk zet. Of aan de emancipatie van minderheden in de West-Europese landen, die een groei van anti-democratische bewegingen veroorzaakt en in de toekomst mogelijk ook onze democratie gaat bedreigen.
Tenslotte is er dan nog de anomalie die alle theorieën de kop omdraait, India. Het enige wat ik hierop kan zeggen is dat mijn pijlers niet absoluut zijn en dat de theorie niet zo stellig is als het lijkt. Ik wil er slechts op wijzen dat door al te zeer te fixeren op democratie, er een hoop uit het oog verloren wordt.
Het tweede doel had te maken met cultuurrelativisme. Vaak worden aan Arabische volken en samenlevingen aparte eigenschappen toegeschreven. De hardnekkigheid van de autoritaire regimes, die overal vallen behalve in het Midden-Oosten, wordt bijvoorbeeld vaak geweten aan een bepaalde gezagsgetrouwheid. Het niet durven betwisten van autoriteit wordt gezien als inherent aan 'de Islam' of 'de Arabische cultuur'. De landen in deze regio krijgen daarom vaak geen volwaardige analyse van de omstandigheden. Als dit wel wordt gedaan, en dat is in deze scriptie gebeurd, dan blijkt dat de landen in het Midden-Oosten te maken hebben met grote obstakels. De door de koloniale machten getrokken staatsgrenzen zijn een bron van onrust. Evenzo levert de olie en de daarmee samenhangende 'strategic rent' de regimes zo veel op, dat ze zich van de bevolking weinig hoeven aan te trekken. Voor verder onderzoek zou ik daarom een comparatieve studie naar de verschillen tussen Arabische en niet-Arabische landen op de drie pijlers willen aanbevelen. Dan zou wel eens kunnen blijken dat het niets met Arabieren of islamieten te maken heeft dat een groot deel van het Midden-Oosten geregeerd wordt door koningen, despoten en dictators.
Abu Jaber, K. The 1989 Jordanian Parliamentary Elections. in: Orient 1990 nr.31
Amawi, Abla. Democracy Dilemmas in Jordan. in: Middle East Report 1992 jan/feb
Andoni, Lamis. Report from Amman. in: Middle East Report 1989 jan/feb
Beblawi, Hazem et.al. The Rentier State. London 1987
Bocco, Riccardo. Espaces étatiques et espaces tribaux dans le Sud jordanien. in: Maghreb/Mashrek 1989 nr.123
Burgat, François. La mobilisation islamiste et les élections algériennes du 12 juin 1990. in: Maghreb/Machrek 1990 nr.129
Burgat, François. Le Yémen à l'heure de l'unification. in: Maghreb/Machrek 1990 nr. ???
Burrowes, Robert. Prelude to unification: The Yemen Arab Republic, 1962 - 1990 in: Int. Journal of Middle East Studies 1991 nr.23
Carapico, Sheila. A tale of two Families. Change in North Yemen. in: Middle East Report. 1991 may-june
Carapico, Sheila. The Economic Dimension of Yemeni Unity. in: Middle East Report 1993 sept-oct
Carapico, Sheila. Elections and Mass Politics in Yemen. in: Middle East Report 1993 nov-dec.
Dale, van. Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Utrecht 1984
Dann, Uriel. King Hussein an the Challenge of Arab Radicalism. Jordan, 1955 - 1967. New York 1989
Detalle, Renaud. Yemen. Les élections législatives du 27 avril 1993. in: Maghreb/Machrek 1993 nr.141
Deutsch, K.W. Nationalism and its Alternatives. New York 1967
Dillman, Bradford. Transition to Demoracy in Algeria. in: Entelis, John P and P.Naylor red. State and Society in Algeria. Boulder 1992
Dresch, Paul. Tribes, Government and History in Yemen. Oxford 1989
Duclos, Louis-Jean. Les Elections Legislatives en Jordanie. in: Maghreb/Mashrek 1990 nr.129
Dunbar, Charles. The Unification of Yemen: Process, Politics and Prospects. in: Middle East Journal 1992 nr.46-3
Fontaine, Jacques. Les élections locales algérennes du 12 juin 1990, approche statistique et géographique. in: Maghreb/Mashrek 1990 nr.129
Fontaine, Jacques. Les élections législatives algériennes. in: Maghreb/Mashrek 1992 nr.135
Fukuyama, Francis. Het Einde van de Geschiedenis en de Laatste Mens. Amsterdam 1992
Gregory Gause, F. Yemeni Unity: Past and Future. in: Middle East Journal 1988 nr. 42-1
Held, Colbert C. Middle East Patterns.Boulder 1989
Hourani, Albert. Arabic thought in the liberal age. Cambridge 1991
Hourani, Albert. Een geschiedenis van de Arabische volken. Amsterdam 1993
Hudson, Michael C. After the Gulf War: Prospects for Democratization in the Arab World. in: Middle East Journal 1991 nr.45-3
Ibrahim, Saad E. Crises, Elites and Democratization in the Arab World. in: Middle East Journal 1993 nr.47-2
Kapil, Arun. Algeria's Elections Show Islamist Strength. in: Middle East Report 1990 sept/oct
Korany, Baghat. International Boundaries and Arab State Formation. in: Blake et.al. Boundaries & State territory in the Middle East and North Africa. Wisbech, Cambridgeshire 1987
Krämer, G. Liberalization and Democracy in the Arab World. in: Middle East Report 1992 jan/feb
Lavergne, Marc. Amenagement du Territoire et Croissance en Jordanie. in: Maghreb/Mashrek 1993 nr.140
Lefresne, Bernard. Les islamistes yéménites à travers leur presse. en: Les islamistes yéménites et les élections. in: Maghreb/Machrek 1993 nrs. 140/141
Lipset, Seymour Martin. Some social requisites of democracy. in: American Political Science Review 1959 nr.53
Mernier, Franck. L'unité yéménite, un an après. in: Maghreb/Machrek 1991 nr. 132
Micaud, Charles. Conclusion. uit: Arabs and Berbers; from Tribe to nation. red: Gellner, E. Lexington 1972
..............® Middle East and North Africa, 1994; Regional surveys of the World, 40th edition Europa Publications London
Mortimer, Robert. Islam and Multiparty politics in Algeria. in: Middle East Journal 1991 nr. 45-4
Nelson, Harold D. Algeria: A Country Study. Washington 1986
Neubauer, Deane E. Some conditions of democracy. in: American Political science review 1967 nr.61
Nyrop, Richard F. The Yemens: Country Studies. Washington 1986
Norton, Augustus R. The Future of Civil Society in the Middle East. in: Middle East Journal 1993 nr.47-2
Peters, John. Nation-Building and Political Dev'ment in the Two Yemens. in: Yemen, the search for a modern state. London 1982
Richards, Alan. Economic Imperatives and Political Sysytems. in: Middle East Journal 1993 nr.47-2
Richards and Waterbury. A political economy of the Middle East. Boulder 1990
Robins, Philip. Jordan's Election: A New Era ? in: Middle East Report 1989 may/august
Salamé, G. red. The Foundations of the Arab State. Beckenham 1987
Smith, Anthony D. National Identity. London 1991
Taylor, Peter J. Political Geography. Harlow 1989
Tlemcani, Rachid. State and Revolution in Algeria. London 1986
Vatikiotis, P.J. Islam and the State. Beckenham 1987.
Waardenburg, J.red. Islam. Norm, ideaal en werkelijkheid. Houten 1987
Wilson, Mary C. King Abdullah, Britain and the Making of Jordan. Cambridge 1987
World Bank. World Development Report '87/'90/'93. Washington 1987/1990/1993
Zuidervliet, A.C. Jordanië. K.I.T. Zutphen 1983
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1]Hoewel er dus een verband bestaat, is het niet helemaal duidelijk wat de causale richting is. Is democratie nu een gevolg, oorzaak of voorwaarde voor welvaart?
[2] Zo kan de migrantenstroom naar ons deel van de wereld op twee manieren uitgelegd worden. Komen 'ze' nu voor de vrijheid of voor de welvaart? De huidige onmacht van de overheid om een hanteerbaar onderscheid te maken tussen economische migranten en politieke vluchtelingen spreekt wat dit betreft boekdelen.
[3] Ik kan niet anders dan concluderen dat het begrip belangengroepering de lading niet dekt, en daardoor veel verwarring kan zaaien.
[4] De Soennna (overlevering, traditie) zijn de verhalen over de woorden en daden van de profeet Mohammed en gelden als leidraad in het leven van de Moslim.
[5] Wellicht ten overvloede, dit wil niet zeggen dat de religieuze islam en de culturele islam over een kam geschoren kunnen worden. Het is heel goed denkbaar dat er in de islam een verlichting plaatsvindt, waardoor de culturele islam van karakter zal veranderen. Verlichte geesten zijn er vroeger geweest en zijn er nu ook (b.v. al-Nahda, de Tunesische islamisten), ze zijn alleen niet toonaangevend.
[6] Er lijkt hier een parallel te liggen met de hoge dunk die men heeft van martelaars en zelfmoordcommando's in het M.O. Maar ook in de rest van de wereld zijn er genoeg patriotten en extreem nationalisten die er genoegen in scheppen te sterven voor de natie en 'het land', voor mensen die ze niet eens kennen.
[7] Om dat niveau te bereiken zag hij een noodzaak te komen tot een nivellering op wereldschaal. Hij voorspelde de bereidheid van de burgers in het Westen om een aanzienlijk deel van hun inkomen af te staan aan de derde wereld. Binnen een staat vond toch ook een transfer van inkomen plaats, om de vrede te bewaren? Daarom zou dit, over zo'n 30 jaar, ook mogelijk zijn op wereldschaal, om migrerende hordes hongerende mensen tegen te houden.
[8] Met het nog tussen haakjes wil ik aangeven dat er doorgaans wat snel wordt geconcludeerd dat er geen verband bestaat tussen bepaalde dingen, of dat ontwikkeling niet gelukt is. De Westerse landen hebben er tenslotte zelf ook enige tijd over gedaan om democratisch te worden, waarom wordt andere landen dan minder tijd gegund?
[9] Omdat in ons post-industriële tijdperk de mate van industrialisatie alleen niet genoeg zegt, zal ook bezien worden in hoeverre de bevolking nog agrarisch leeft en werkt.
[10] Orientalisme is een term (en titel van een boek) door Edward Saïd gelanceerd. Hij doelde op de neiging van Westerse 'orientalisten' om nogal wat kenmerken van de Orient te romantiseren en in de bevolking te internaliseren. Hierdoor ontstaat het beeld van een 'Homo Arabicus', die in essentie anders is dan de 'normale' mens.
[11] Staat en regime zijn twee verschillende begrippen. In de tekst zullen deze woorden desalniettemin door elkaar gebruikt worden. Het gaat om de aard van de staat, het regime is slechts de invulling.
[12] Een staat, een regime, kan op vele manieren een bepaalde mate van autonomie bereiken. Door middel van geweld en onderdrukking bijvoorbeeld, of door het tegen elkaar uitspelen van de verschillende delen van de bevolking. Hier wordt echter puur de financiële 'autonomie van de staat' bedoeld.
[13] Een staat kan op vele manieren autonomie verkrijgen. Geweld en onderdrukking van de bevolking bijvoorbeeld, of het tegen elkaar uitspelen van verschillende delen van de bevolking. Hier wordt echter puur de financiële autonomie van de staat bedoeld.
[14] De Maghreb is het gebied in Noordwest-Afrika begrensd door de Middellandse Zee, de Atlantische oceaan, de Sahara en de Libische woestijn. Maghreb is het Arabische woord voor zonsondergang, daar waar de zon ondergaat, het westen. al-Maghreb is tevens de officieuze Arabische naam van Marokko.
[15] De spreiding van Berbers over de Maghreb is zeer ongelijk, en loopt voor een groot deel parallel met de spreiding van het (hoog)gebergte van Noord-Afrika, de Atlas. De verschillende groepen Berbers leven hierdoor nogal geïsoleerd van elkaar. In Tunesië vormen ze een zeer kleine minderheid, in Algerije een grote minderheid, terwijl Marokko voor ongeveer de helft uit Berbers bestaat en de koning een Berber-moeder heeft.
[16] FLN staat voor Front de Libération Nationale, de partij van de eenpartijstaat van na de revolutie.
[17]'Infitah' is het Arabische woord voor 'opening', en staat in feite voor de liberalisatiepolitiek die de wereld, en dus ook de Arabische wereld, in de jaren '80 in haar greep kreeg.
[18] De bevolking van de Tihama, de westelijke kuststrook, is fysiek (donker) en cultureel (meer Afrikaans) te onderscheiden van de rest van de Jemenieten. Niettemin zijn ook zij Arabieren en onderscheiden zij zich op politiek gebied in niets van de rest van de Jemenieten. Verder is er nog een hele kleine minderheid (±2%) Aziatische, Afrikaanse, en joodse Jemenieten.
[19] Een uitdrukking die ook nu nog veel op straat gehoord wordt (Dresch '89). Saba' en Himyar zijn twee koninkrijken uit de glorieperiode van Jemen, waarvan het hoogtepunt zo'n vijf eeuwen voor Christus lag, en die ook bij ons nog voortleeft in de Bijbel (en Koran) en in begrippen als: 'Arabia Felix' en 'the queen of Sheba'
[20] De scheiding tussen Sunni en Shi'a moslims is het gevolg van een meningsverschil over de opvolging van de profeet Mohammed als leider der gelovigen. De Zaydi's scheidden zich wegens eenzelfde soort meningsverschil een kleine eeuw later vervolgens af van de 'mainstream' Shi'a moslims, vluchtten via Oost-Afrika naar de bergen in Noord-Jemen en kregen daar de bevolking achter zich.
[21] De imam is een directe afstammeling van de profeet Mohammed. Hieraan ontleent hij zijn legitimiteit als geestelijk én wereldlijk (koning) leider van de Zaydi's.
[22]Het gaat soms zo ver dat twee clans van eenzelfde stam in verschillende kampen strijden. Er wordt dan wel expres mis geschoten en ook gezamenlijke bruiloften vinden gewoon doorgang (Trouw 15/3/'94 en persoonlijke communicatie met betreffende journalist).
[23] De meeste stammen in Jemen sluiten zich aan bij een bepaalde tribale confederatie. De belangrijkste hiervan zijn de Bakil en de Hashid. Op politiek gebied heeft de laatste, via( opper-)sjeik al-Ahmar, veel invloed. De samenstelling en territoria van deze federaties ligt goeddeels vast, hoewel in het verleden is gebleken dat van kamp kan worden gewisseld.
[24] Ook in Jemen spreekt men in het Zuiden met een zachte 'g'.
[25] Omdat in Jemen een echt centrum ontbreekt, moeten deze begrippen niet al te letterlijk worden genomen. Het centrum bestaat uit de meer urbane gebieden, waarbij in het Zuiden het centrum sterker is terwijl in het Noorden de periferie reeds na de periferique van Sana'a begint.
[26] Uit persoonlijke communicatie met Jemen-kenners, in Nederland en in Jemen, is mij gebleken dat voor de president, die aan het hoofd staat van de zwartgeldpyramide, die geldmarkt zo 'unprofitable' nog niet is.
[27] Vanaf hier zal, waar over Jemen gesproken wordt, de beide Jemens bedoeld worden. Ondanks de kloof in ideologie tussen het communistische Zuiden en het 'open-door policy' Noorden bleven de beide economieën aan elkaar verbonden en waren en werden verschillen niet erg groot. Voor de revoluties was de YAR een gesloten en het Adense protectoraat een open economie. Na de revoluties was de situatie precies omgekeerd. Die open- of geslotenheid is erg relatief, de omvang van staats- en private sector ontliepen elkaar niet veel (Carapico '93).
[28] Tot eind jaren '80 bedroegen exportopbrengsten nog geen 3% van de waarde van alle import. Hierbij moet rekening worden gehouden met het feit dat, wegens hoge invoer-heffingen, nog eens eenzelfde hoeveelheid import het land binnen werd gesmokkeld en buiten de statistieken bleef (The M.E. and North Africa).
[29] De Jemens kenden een grote variatie aan donoren. Naast de multilaterale organisaties, Europese donoren, de VS en Japan, waren dit in toenemende mate de Arabische (golf)staten. Naast officiële hulp werd veel onofficiele, vooral militaire hulp verstrekt. Voordat de YAR 'overliep' naar Saoedie-Arabië en de VS stak de Sovjet Unie $1 miljard in de defensie van het land. Tot perestrojka was de SU de voornaamste donor van de PDRY. Verder is het een publiek geheim dat Saoedie-Arabië bepaalde Noordelijke stammen militair en finacieel steunt.
[30] Er bestaat een kleine minderheid 'Circassiers', moslims uit de Kaukasus die in 1880 de Ottomaanse Sultan om asiel vragen om aan Russische overheersing te ontkomen. Hun etniciteit is echter sterk 'verbleekt' (Dann '89).
[31] De benaming Sharif (ook wel Sayyid) duidt op (rechtstreekse) afstamming van de profeet Mohammed. Omdat vele vervalste genealogieën in de loop der tijden in omloop zijn geraakt, is enige scepsis op zijn plaats. De lijn uit Mekka geldt overigens als puur en onomstreden (Wilson '87).
[32] Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk hadden in 1916, in de Sykes-Picot-overeenkomst, het gebied al verdeeld. De volkerenbond volgde deze verdeling.
[33] In 1917 wordt door de Britse regering steun beloofd aan de oprichting van een joods nationaal tehuis in Palestina. Deze 'Balfourdeclaratie'(1917) vormt samen met de 'Hussein-McMahon correspondentie' (1915) en de 'Sykes-Picot overeenkomst' (1916) een drietal door de Britten gesloten verdragen die alle drie met elkaar in tegenspraak zijn.
[34] Transjordanië en Irak samen vormen een Brits corridor van de Rode Zee naar de Perzische golf en waarborgen, samen met de protectoraten (Aden, Koeweit, Bahrein, VAE), de Britse belangen in de regio en een vrije doorvaart naar India.
[35] Hashim is de naam van de overgrootvader van de profeet Mohammed en de benaming van de clan (substam) van de familie van de profeet. Naast het (Trans)Jordanië van Abdallah waren er Hashimitische koninkrijken in de Hejaz (vader Hoessein, tot '24) en in Irak (broer Faisal, tot '58). Tot een eenheid, het 'Arabische koninkrijk', is het nooit gekomen.
[36]Het 'oude' Syrië, met als machtscentrum Damascus, omvatte naast het huidige Syrië ook Libanon en Palestina (+ Oostoever dus).
[37] Deze loyaliteit hing voor een belangrijk deel af van financiële vergoedingen, via een omweg opgebracht door de buitenlandse 'patroon', eerst de UK, later de USA. "Loyal as the beduin were, then and later it was considered dangerous to delay their pay"(Dann '89).
[38] Het aantal vluchtelingen bedroeg in '48 132.000 in in '67 270.000. Van deze laatste groep waren 125.000 in '48 vanuit Israel naar de Westoever gevlucht (Held '89).
[39] Voor de meeste kampvluchtelingen (ook in de andere Arabische landen en Israel) wordt 'gezorgd' door de United Nations Relief and Work Agency (UNRWA).
[40]Nationale sentimenten zijn in de Arabische wereld nog vrij jong. Tot ver in deze eeuw waren de bindende factoren eerder de islam of het pan-Arabisch nationalisme.
[41] Overigens zijn de Moslimbroeders altijd loyaal (geweest) aan de koning en streven ze niet (zoals elders soms het geval is) naar opheffing van de staat Jordanië.
[42] Door het grote aantal onafhankelijken ben ik voor een goede interpretatie afhankelijk van een gedegen studie. Over de laatste verkiezingen is zo'n studie nog niet verschenen.
[43] Er is in Jordanië natuurlijk een heleboel historisch land. De bouwwerken die hiervoor verantwoordelijk zijn stammen echter voornamelijk uit de Griekse -en Romeinse tijd, worden niet geassocieerd met Arabieren of de islam en vormen daarom een wat moeilijke bron van trots of identificatie.
[44] In de tribale gebieden is een 'tribal law' van kracht. Deze is van toepassing op een zeer kleine minderheid Jordaniërs, echte bedoeïenen, die ook op ander gebied redelijk autonoom zijn gebleven. Vooral de grensoverschrijdende stammen zijn vaak loyaal aan meerdere staten, zoals de Ru'ala, die de smokkel naar Irak verzorgen, of de Huwaytat, die dichtbij Saoedie-Arabië staan (Bocco'89).
[45] "The national incomes of states such as Jordan or the two Yemens, which benefit from sustained flows of workers' remittances, are understated by between 30 and 50%" (Beblawi '87). Hoewel door de dalende olieprijs en uitwijzingen dit nu veel minder zal zijn, blijft het een vertekend beeld geven.
[46] Deze tabel is samengesteld uit gegevens van het World Dev't Report. In de rest van de literatuur waren veel andere, kwalitatief afwijkende cijfers te vinden. Ik acht het echter niet verantwoord deze in één tabel te combineren, ze zijn te vinden in de tekst.