Tussen Comte en Spencer. Guillaume De Greef, Emile Vandervelde en het sociaal darwinisme. (Sam Deckmyn) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Een historisch discours begrijpen impliceert dat een zo groot mogelijk aantal verschijnselen onder een zo klein mogelijk aantal noemers wordt gebracht. Methodisch gesteld betekent deze vereenvoudiging de vorming van begrippen. Uit het eerste deel van dit proefschrift volgt het problematisch karakter van het begrip ‘sociaal darwinisme’ als knooppunt van uiteenlopende 19° eeuwse cultuurverbanden. Inderdaad leek het sociaal darwinisme de historische complexiteit vaak nog te vergroten. Vooreerst bleek het sociaal darwinisme een bijzonder moeilijk eenduidig te definiëren begrip. Hofstadters voorstelling van het sociaal darwinisme als exponent van een 19° eeuwse kapitalistische samenleving bezeten door vooruitgang heeft zich zo stevig verankerd in de populaire beeldvorming, dat zij als een ongewild referentiepunt fungeert voor elke nieuwe historische ontwikkeling. Zo bijvoorbeeld voor Bannister wanneer deze onderhavige voorstelling reduceert tot een mythe van links om de eigen reformistische invulling te beklemtonen. Na Bannister zag het debat zich definitief verengd tot een strijd tussen enerzijds de traditionalisten of restrictionisten en anderzijds de revisionisten of generalisten. Deze strijd weerspiegelde zich met name in de receptiestudies van Frankrijk en Engeland door respectievelijk Clark en Jones. Vooral tussen historici en evolutiebiologen doet deze strijd zich tot op vandaag als bijzonder hevig gevoelen. De historicus Bowler omschrijft Darwins evolutietheorie als een katalysator die de transitie naar een evolutionair gezichtspunt heeft versneld binnen een niet-darwiniaans conceptueel kader. Dit niet-darwiniaans conceptueel kader aanziet de evolutiebioloog Mayer dan weer als een reactie tegen de ware darwiniaanse revolutie (hij erkent er trouwens 5). Al deze antagonistische benaderingen kwamen samen in het debat over de rol van Darwin in het sociaal darwinistisch discours. Volgens Greene waren de tegenstellingen toe te schrijven aan de dubbelzinnige houding van Darwin zelf tegenover de sociale evolutie. Rogers zocht de kern van het probleem in de metaforische concepten waarin Darwin zijn theorie had vormgegeven. Als een marxistisch historicus legde Young het probleem bij de dichotomie mens versus natuur en mens als een onderdeel van de natuur. Deze dichotomie werd vervolgens gelijkgesteld met een transformationeel proces van menselijke arbeid. Zodra werd aanvaard dat natuurlijke en theologische concepten sociale projecties zijn worden de wezenlijke aspecten van het sociaal darwinisme sociale categorieën. Tenslotte legde Claes de kern van het probleem in een conceptuele verschuiving waarbij darwinistische herdefiniëringen van fitheid en intelligentie op een ontologisch raciaal discours werden getransponeerd.
Na het postmoderne slopingswerk had de conceptie van het sociaal darwinisme als een homogene entiteit plaats gemaakt voor een niet-reduceerbare pluraliteit. Dergelijke vorm van relativisme heeft uiteindelijk stuurloosheid in het historisch onderzoek tot gevolg. De structuralistische middenweg van Hawkins presenteert zich als een tegemoetkoming aan de postmodernistische verzuchtingen zonder het sociaal darwinisme te herleiden tot een ongrijpbaar gegeven. Voortbouwend op het conceptueel onderscheid tussen wetenschap, religie en wereldbeeld zoals dat eerder reeds was uitgewerkt door Greene, situeert Hawkins Darwins theorie van natuurlijke selectie binnen een wijder netwerk van ideeën over de natuur, de tijd en de mens. Dit netwerk bestond uit 4 componenten met een eigen onafhankelijke voorgeschiedenis. (1) Biologische wetten beheersen het geheel van de organische natuur (2) Druk van de bevolkingsgroei op de bestaansmiddelen veroorzaakt een strijd om het bestaan tussen organismen (3) Fysische trekken die de bezitter een voordeel verschaffen in deze strijd kunnen zich door overerving doorheen een populatie verspreiden (4) De cumulatieve effecten van selectie en overerving verklaren de verschijning van nieuwe soorten en de eliminatie van andere. Het sociaal darwinisme impliceert verder een vijfde component: het wetenschappelijk determinisme beperkt zich niet enkel tot de fysische eigenschappen van de mens, maar strekt zich verder uit tot het maatschappelijk bestaan. Structuralistisch is de wijze waarop de verschillende componenten elkaar wederzijds beïnvloeden tot een geheel eigen conceptie van de oorzaken en de dynamiek van sociale verandering.
De inzichten van Hawkins verschaffen ons een historisch verantwoord begripskader om de sociologische opvattingen van Guillaume De Greef en Emile Vandervelde op hun sociaal darwinistisch voorkomen te toetsen. Na achtereenvolgens als socialist, socioloog, atheïst en positivist te zijn gecatalogeerd, was namelijk ook een sociaal darwinistisch etiket aan de sociologie van De Greef blijven kleven. Zoals uit de inleidende voorbeelden is gebleken liet De Greef zich wat graag verleiden tot een expliciet biologisch taalgebruik. De rode draad hier, zo is geargumenteerd, is evenwel een organicistische interpretatie van de maatschappij die hoegenaamd niet met een sociaal darwinistisch wereldbeeld mag worden gelijkgesteld. Het is vooral op Spencer dat De Greef terugvalt wanneer hij de maatschappij beschouwt als een superorganisme en deze dienovereenkomstig een structuur, functies en een ontwikkeling toekent. Zeker drie onderscheiden verschijningsvormen kenmerken het organicistisch model van De Greef. Er is een statische invulling, of een eenvoudige descriptieve analogie tussen het superorganische (de samenleving) en het organische op een functioneel niveau. Daarnaast is een dynamische invulling aangetoond, waarbij de samenleving zowel intern als extern evolueert zoals andere organismen. Tenslotte heb ik gewezen op de methodologische continuïteit of eenvormigheid. Deze hield in dat de directe observatie zich in alle wetenschappen voordeed als een organisch denkproces. Haar meest complexe verschijningsvorm was de historische methode, aangepast aan de sociologie. In die zin kon vooruitgang worden gedefinieerd als een ononderbroken organische ontwikkeling van onze verstandelijke vermogens. Zo beschouwd was de 3-stadia wet van Comte volledig tegengesteld aan de inzichten van de psychologie. Het organicistisch model is vervolgens omschreven als een aanval op een mechanistisch wereldbeeld dat met rationele excessen werd geassocieerd. Zij pretendeerde het wetenschappelijk socialisme te onderscheiden van de utopische schema’s die met het revolutiejaar 1848 werden gelijkgesteld. Het organicistisch model is getekend door de spanning tussen moderniteit en anti-moderniteit. Zij was revolutionair noch antirevolutionair; rationalistisch noch atheïstisch.
Het organicistisch model van De Greef wordt gestructureerd door een positivistische classificatie van de wetenschappen. Enerzijds wordt hiermee de nauwe verwantschap verklaard tussen de biologie en de sociologie, anderzijds kan het concept van epistemologische onafhankelijkheid of de onreduceerbaarheid van de wetenschappen worden ingevoerd. Als een rationele classificatie reflecteerde zij de onomkeerbare orde van afhankelijkheid van alle natuurlijke verschijnselen. Het organicistisch model van De Greef zit dus ingebed in een ijzeren structuur. Als dusdanig beoogde zijn fenomenale classificatie een verzoening te bewerkstelligen tussen Comte en Spencer. De belangrijkste zorg van Spencers evolutiesysteem was echter om de sociologie voor te stellen als een continue biologische afhankelijkheid. Daarentegen veronderstelde Comte door de toevoeging van een onherleidbaar nieuw element op elk superieur niveau een discontinue afhankelijkheid tussen elk niveau en verzekerde op die manier de specificiteit van de sociologische methode. Uit de classificatie van de wetenschappen volgde het belang van de psychologie als schakel tussen de biologie en de sociologie. Vooral Spencers heroriëntatie van de associationistische psychologie bood De Greef een wetenschappelijk kader voor een autonome, zuiver fenomenalistische en anti-metafysische psychologie. De Greef zocht verder aansluiting bij de medisch-materialistische traditie van de Franse arts Théodule Ribot. De conceptuele en methodologische instrumenten uit de biologie en de psychologie konden een organicistische herschrijving van de maatschappelijke wezenskenmerken vergemakkelijken en de ideologische aanval voorbereiden op het mechanicistisch wereldbeeld. Aan onder meer Bichat, Lamarck, von Baer en Darwin ontleende De Greef inzonderheid de vergelijkende methode en de classificatie. De Greef veronderstelde dat maatschappelijke functies en organen tegelijk waren gedetermineerd door het milieu, erfelijkheid en nieuwe verworvenheden. Deze lamarckiaanse concepten weerspiegelen zich tevens in zijn evolutieconcept. Zij was geïnspireerd op Spencer en bestond uit drie componenten: een embryogenetische invulling ontleend aan von Baer; een fylogenetische invulling die hoofdzakelijk op lamarckiaanse mechanismen was gegrond en tenslotte een antropo-sociologische invulling.
Tekenend is de wijze waarop De Greef zich in zijn onderzoek naar het sociaal transformisme zocht te onderscheiden van een Ernst Haeckel, een Walter Bagehot of een Benjamin Kidd. De Greef erkent het wetenschappelijk karakter van hun darwinistisch vertrekpunt, maar voegt eraan toe dat zij de biologie en de sociologie vereenzelvigen tot op het punt waarbij de sociologie haar autonoom bestaansrecht verliest. Hij verweet hen bovendien onvoldoende autoriteit toe te kennen aan de organische sociabiliteit als tussenkomst in de strijd om het bestaan. In zijn eigen theorie van sociale verandering steunde De Greef ogenschijnlijk op expliciet darwinistische mechanismen. Deze kregen evenwel een duidelijk lamarckiaanse invulling. Wanneer de darwinist Weisman degeneratie verklaarde als een omgekeerde natuurlijke selectie wees De Greef dienovereenkomstig op het belang van het mechanisme van adaptatie door gebruik en ongebruik van organen. In de biologie zocht De Greef vooral een bevestiging van zijn eigen fenomenale classificaties. Om die reden treft regressie eerst de meest recente structuren en neemt af naarmate de structuren die zij doorloopt ouder en stabieler zijn. Zijn bewijsvoering vond De Greef in de medische traditie van Ribot en Dallemagne. Hun waarnemingen overtuigden hem dat de wetten van progressie en regressie overeenkwamen met zijn wet van de variabiliteit volgens dewelke de meest oppervlakkige organen het meest modifieerbaar zijn. Bovendien kon De Greef nu vooruitgang onder bepaalde omstandigheden afhankelijk stellen van sociale regressies. Sociaal transformisme veronderstelde enkel vooruitgang wanneer zij een vervolmaking inhield van de sociale organisatie. Dit hield in dat een dochtermaatschappij een superieure variëteit vertoonde tegenover de moedermaatschappij. Superieure variëteiten veronderstelden vervolgens een meer gedifferentieerde en gecoördineerde structuur en functionering. Variaties in de biologie en de sociologie waren het gevolg van gebruik en ongebruik. Het waren functionele variaties. Sociale vooruitgang veronderstelde dus een variatie zodat de huidige maatschappelijke vorm de continuering is van de voorgaande vorm waarvan de kenmerken erfelijk zijn overgedragen, vermeerderd met variaties tengevolge van de adaptatie aan nieuwe omstandigheden. Natuurlijke selectie alleen volstond niet om deze vooruitgang te verklaren. Gebruik en ongebruik van organen verklaarden minstens gedeeltelijk de progressie en regressie.
De strijd om het bestaan in de maatschappij bestond niet enkel uit een onherleidbaar antagonisme, maar eveneens uit een natuurlijke coöperatie die met de ontwikkeling van de beschaving enkel nog toenam. De maatschappelijke dynamiek kenmerkte zich dus door een socialisatie, steeds meer complex en gecoördineerd, van de maatschappelijke collectiviteit. De darwiniaanse strijd om het bestaan deed zich dan ook enkel voor als een onontkoombare fataliteit in de laagste regionen van de menselijke beschaving. De wederzijdse instemming, hetzij automatisch, reflexief, instinctief of beredeneerd verleende de sociologie haar bestaansrecht als autonome wetenschap. De notie van het contract werd tegengesteld aan de strijd om het bestaan; zij was essentieel een sociaal gegeven. Tegenover Darwin en zijn navolgers zag De Greef coöperatie immers niet als een onderdeel of een gevolg van de natuurlijke selectie. De motor van de sociale dynamiek lag in het contract en niet in een strijd onder welke vorm dan ook. Het organicisme zo gedefinieerd getuigt van het belang van organicistische modellen in de sociale en politieke theorie, maar was tegengesteld aan het sociaal darwinisme zoals gedefinieerd door Hawkins. Dezelfde vaststelling geldt tevens het organicisme van Emile Vandervelde. Naar eigen zeggen had hij aan de Brussels universiteit de overstap gemaakt van een mechanistisch naar een organicistisch denkkader. Hoewel nooit expliciet comtiaans getuigen zijn maatschappelijke verkenningen van parasitisme en regressie van een positieve inspiratie. In beide werken zocht Vandervelde de grens tussen biologische metaforen in vergelijkende zin en biologische metaforen in overdrachtelijke zin. Volgens Vandervelde speelden biologische reproductiemechanismen geen rol in de bestendiging van de verschillende soorten maatschappelijk organisme. Hierop hebben we imitatie geïdentificeerd als de belangrijkste factor. Met betrekking tot de maatschappelijke evolutie werden imitatie en innovatie gelijkgesteld met respectievelijk erfelijkheid en variatie in de biologie. Net zoals bij De Greef speelden darwiniaanse mechanismen in de sociologie geen rol. In het geval van Vandervelde ontstegen zij nooit hun comparatief karakter.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |