De Brugse academie in de achttiende eeuw. (Dominiek Dendooven)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 3: de academie als school

 

Nadat 'academie' vanaf ongeveer 1470 in Italië eerst op een villa en later op een informele discussiegroep slaat, wordt de term vanaf 1540 ook gebruikt voor scholen.[610] Later zal het begrip aan de ene kant gebruikt worden voor allerlei geïnstitutionaliseerde discussiegroepen en (wetenschappelijke) instellingen en aan de andere kant voor het kunstonderwijs, meestal voor een specifiek soort kunstonderwijs: "séances de dessin d'après le modèle nu ou 'académie'"[611]. Deze opvatting is voor een stuk ook gangbaar in Gent in 1792 waar men uitdrukkelijk stelt dat de term 'teeken-school' slaat op de leerlingen van de drie klassen naar prenten en de derde klas architectuur.[612] De term 'akademie' daarentegen, mag alleen gebruikt worden voor de leerlingen van de twee klassen naar plaaster, de klas naar model en de eerste twee klassen architectuur.

Dergelijk onderscheid wordt in Brugge nooit gemaakt: daar stelt men 'academie' voortdurend gelijk aan 'gratuite leerschole'.[613] Meer zelfs, de term wordt ook gebruikt om het genootschap aan te duiden dat de tekenlessen organiseert of om het gebouw aan te duiden waar dit genootschap en haar school gevestigd is.

 

 

3.1 Organisatie en werking

 

Van de eerste tekenschool die de "Confrerie van de vrije ende exempte schilder ende teeckenconst" in de periode 1720-1728 openhoudt, is nauwelijks iets geweten. De stad heeft de academie toegestaan om de Poortersloge te gebruiken omdat er 's winters en 's zomers les gegeven wordt en omdat de lessen open zijn voor iedereen.[614] Tot slot weten we nog dat deze lessen gratis zijn voor wie geen geld heeft om ze te betalen, mits deze personen zich elke dinsdag komen presenteren op de vergaderingen.[615] Het leidt echter geen twijfel dat deze eerste publieke tekenlessen te Brugge sterk persoonsgebonden zijn, gezien het feit dat de tekenschool valt met de dood of het weggaan van de leraar: eerst Vanden Kerckhove en daarna Van Schalck. Zoals eerder gezegd, meldt LE DOULX dat Vanden Kerckhove in zijn onderwijstaak bijgestaan wordt door Nicolaas Vleys.[616]

 

In 1738-1739 dan, na meer dan tien jaar inactiviteit, herneemt de academie haar werkzaamheden. Het onderricht is opnieuw gratis en de lessen vinden plaats op elke werkdag, 's avonds van vijf uur tot zeven uur.[617] De tekenschool bestaat uit twee afdelingen: 'architecteure' en 'figeure'.[618] Bij het openen van de school op 3 februari 1739 blijkt principaal De Visch een heus reglement opgesteld te hebben[619]:

In vergelijking met een reglement van de Antwerpse academie uit 1750[621], vallen er slechts enkele kleine verschillen te noteren: in Antwerpen wordt in die tijd ook alleen in de winter getekend, maar van zes tot acht 's avonds. Verder mag men daar pas meetekenen, na toelating gevraagd te hebben aan één van de directeurs en deze regel geldt voor iedereen.

Uit de leerlingenlijst voor de prijsuitreiking van 1740, blijkt dat de afdeling figuurtekenen toen reeds onderverdeeld was in twee klassen.[622] Een jaar later blijkt ook de afdeling architectuur uit twee klassen te bestaan. Vanaf 1753 zien we eerst een derde klas architectuur en vervolgens, bij de figuurklassen een klas naar levend model opduiken.[623] De indeling in drie klassen per afdeling is in 1755 in ieder geval een feit. Voor de afdeling figuurtekenen dateert de indeling in drie klassen waarschijnlijk uit 1752, wanneer er een klas naar levend model georganiseerd wordt. LE DOULX[624] meldt immers dat in 1752 enkele oud-primussen vragen of ze naar levend model mogen tekenen. Daarbij beloven ze iets te zullen inbrengen om dat model te kunnen betalen. Op hun aanvraag wordt uitermate positief gereageerd: de leerlingen krijgen de verzekering dat ze niet zullen moeten betalen voor het model. Op 16 november 1752 zou er dan voor het eerst naar het leven getekend zijn.

Ook wat betreft de grootte van de klassen, kunnen we moeilijk precieze uitspraken doen.[625] Toch valt het onmiddellijk op dat de architectuurklassen snel in grootte de figuurklassen gaan overvleugelen: voor 1741 worden er voor de twee figuurklassen samen 20 leerlingen vermeld en voor de architectuurklassen 29. Uit deze lijsten blijkt verder ook dat de leerlingen vaak enkele jaren na elkaar in dezelfde klas zitten: er is dus geen noodzakelijke doorstroming, en dat sommige leerlingen na het doorlopen van de ene afdeling, ook nog de andere afdeling afwerken: zo wint Paul De Cock in 1741 de eerste prijs van de eerste klas figuur en in 1743 de eerste prijs van de eerste klas architectuur.

Een mooie beschrijving van de academie in de jaren voor 1755, krijgen we in het rekest waarin de landvoogd gevraagd wordt om protector te worden.[626] Na het verhaal van de stichting van de tekenschool, wordt er eerst gezegd dat het onderwijs er gratis is en dat de principaal een gerenommeerd schilder is. De academie heeft zoveel leerlingen dat de principaal het niet meer alleen aankan en zijn twee beste discipels tot 'adjoints' aangesteld heeft.[627] Les wordt er gegeven van St.-Lucas tot St.-Jozef.[628] 'Architectes' en 'figuristes' leren gescheiden van elkaar.

In 1755 bestaat zowel de afdeling architectuur als de afdeling figuur elk reeds uit drie klassen. De eerste figuurklas tekent naar levend model en de tweede klas, die in hetzelfde lokaal les heeft, tekent naar plaasteren figuren, met name de acht die in 1722 vanuit Parijs verkregen werden. De derde klas heet de 'classe eerste beginselen van de figeure'. De tekenaars van de twee hoogste figuurklassen zitten in twee of drie rijen in een halve cirkel. De modelleurs in klei ('terre grasse') staan recht op de laatste rij, zodat ze niemand storen. In deze volgorde werken ze naar levend model en twee figuren in 'bosse'[629], geplaatst onder "une couronne de lampions, qui y donnoient perpendieuleurement leur reflexions de lumières".

De leerlingen van de hoogste klas architectuur tekenen plannen naar effen of oneffen grond, met verschillende verdiepingen en versieringen, profielen en façades. In de tweede klas architectuur wordt er geleerd een poort of 'arc de triomphe' te tekenen met inbegrip van de decoraties. In de derde klas architectuur tenslotte, daar leert men enkele principes volgens de regels van Vignola[630].

De klassen worden af en toe bezocht door de president en verschillende confraters. Zij komen verifiëren of alles in orde is en hun aanwezigheid dient ter 'emulatie' van de leerlingen.

Na de brand en het heropenen van de lessen in de Poortersloge, lijkt er qua organisatie van de tekenschool niet veel veranderd te zijn.[631] Het is alleen zo dat er in 1757 blijken twee klassen 'beginselen van de figeure' te zijn en vanaf 1772 zelfs drie.[632]

Van de periode 1755-1763 kennen we ook een leerlingenregister[633]. Mathias De Visch schrijft daar onder meer in dat dergelijk register ook bestond in de periode 1739-1755, maar dat dat, samen met de prijstekeningen in de brand van 27-28 januari 1755 verloren is gegaan. In het leerlingenregister noteert de principaal jaar na jaar getrouw wie de lessen in welke klas klas komt volgen. Vaak worden de namen van de leerlingen vergezeld van hun beroep en, indien het om niet-Bruggelingen gaat, de gemeente vanwaar ze afkomstig zijn. Leerlingen van de bogardenschool worden met een speciaal teken, een drukletter S, aangeduid.

 

Heel wat informatie halen we vanzelfsprekend ook uit Garemijns notitieboekjes. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat het schooljaar van de academie niet exact loopt van St.-Lucas tot St.-Jozef, maar dat enige speling mogelijk is: zo starten de lessen in 1769 op 23 october.[634] De kandidaat-leerlingen moesten zich vooraf inschrijven. Wanneer en hoe dat gebeurde, werd aangekondigd op plakkaten. Daarvan is er nog één exemplaar bewaard, die vermoedelijk van voor 1775 dateert.[635] De voorwaarden luiden dat iedereen voorgesteld moet worden door ouders, voogd of vrienden. De kandidaat-leerlingen moeten kunnen lezen en schrijven en moeten tenminste twaalf jaar zijn voor de klassen figuurtekenen en veertien jaar zijn voor de klassen architectuur. In 1767 gebeurt deze 'receptie van de jonckheit' op 26 october.[636] Garemijn liet eerst de kandidaat-leerlingen voor de klassen figuur en daarna de kandidaat-leerlingen voor de klassen architectuur 'boven commen'. Dat alles moet 'in goed order en stille' gebeuren.

De "daegen dat men niet en teeckent" zijn "alderzielendag, kersavont, alle de Kerst Daegen tot alder kinderendag in cluys, verlooren maandag, de 3 vastenavontdaegen".[637] Soms worden de lessen geschorst wanneer het al te koud is: zo bijvoorbeeld in januari 1767: "groote koude begonst den 7 january tot den 22 dito, is 13 daegen niet geteekent".[638] In januari 1768: "Groote koude die al 18 daegen gedeurt heeft doog maer 7 daegen niet geteekent"[639] en op 13 januari 1770 luidt het: "niet geteeckent, op reden dat er van Snee een asse maeckten"[640]. In 1772 wordt er om wille van de koude zelfs niet getekend van 16 januari tot 3 februari[641], in februari 1773 worden de lessen gedurende vijf dagen geschorst[642] en in 1775 luidt het: "den 26, 27 en 28 jan niet getekent causa de subite vorst"[643]. Wanneer dit het geval is, worden de leerlingen via aanplakbiljetten verwittigd: "in het toecomende als het soude vryesen, aente placken aen thuys van Mr De Cock, Garemijn en aand'academie op gecouleurt papier".[644]

Een andere reden waarom de lessen geschorst kunnen worden, is door onpasselijkheid van het model: zo in 1768: "Percyn op den 7de dec niet gekomen causa geen commodum".[645] De actie werd dan later voldaan en intussentijd werd er naar plaaster getekend. Op 8 maart 1769 en op 2 december 1771 luidt het: "Percyn droncke".[646] Het model wordt soms misselijk tijdens de lessen: "den 17 (november) Percyn qualick gewoorden, en gevallen"[647] en op 13 januari 1774: "Voorval: het model is qualick geworde soo dat dese actie maer 1 dag gestelt wierd en een andere keer maer voldaen".[648] Slechts éénmaal, in 1766, zien we dat er een vervanger voorzien is: "Anthone Flore heeft hier op de leste avont gestaen causa Cleyns ongemack".[649]

Een andere reden waarom de lessen geschorst kunnen worden, is een feest in de stad, zoals in 1769: "den 3 mars de vieringe van den burghm Pardo, dan niet geteeckent".[650]

 

De uren waarop de lessen starten zijn: " october ten 5 uren, January den 15. quart naer den 5 uren, february den 1. ten 5 uren en alf, den 15 febru ten quart voor den ses uren, den 24 february ten 6 uren tot St Josephs Dagh".[651] In 1768 verandert dat lichtjes: vanaf nu begint men in october, november en december de lessen om half zes, "ten oorsaecke van de geloove zaek".[652]

 

Zoals al eerder vermeld, schetst Garemijn in zijn notitieboekjes dag aan dag de acties die het model moet staan en de naam van het betrokken model.[653] Daaruit blijkt dat er niet alleen naaktsessies gehouden worden, maar dat de modellen soms geheel verkleed en met enkele attributen poseren. Af en toe wordt er naar een groep modellen getekend: "Mardi le 10 fevrier 1767 et cinq jours suivans l'exposition d'un groupe à l'academie de peinture à Bruges. Persyn heeft met de groupe nu 20 avonden gestaen en Flore met de groupe 40 avonden".[654] Zoals tevoren is het nog steeds zo dat er normaal gezien drie avonden uitgetrokken worden per actie. En aangezien het schooljaar ongeveer 110 avonden telt, betekent dat dat er per jaar ongeveer 36 acties gesteld worden.

Iedere actie moest verschillend zijn van de vorige. Zo wordt in 1772 de tweeëntwintigste actie na twee dagen onderbroken en moet het model een nieuwe pose aannemen, omdat de benen gelijk blijken te zijn aan een voorgaande actie.[655] Verschillende leerlingen hebben bijgevolg de benen van die voorgaande actie gekopieerd. Blijkbaar is niet iedereen het met de beslissing van de principaal eens want "Em. La Croix heeft bedanckt en deur gegaen". Een actie kan eventueel ook verlengd worden: zo bijvoorbeeld in 1774: "actie 5: de actie heeft Mr Legillon geteecent ende op syn vragen 4 avonden".[656] Dit laatste toont overigens ook aan dat er naast de leerlingen, ook andere kunstenaars meetekenen: de adellijke kunstschilder Legillon was al tenminste sinds 1763 confrater en van 1767 tot 1776, dus op het moment dat hij hier meetekent, is hij assesseur.

Tot slot moeten we nog vermelden dat er volgens Garemijns notitieboekjes blijkt dat er binnen de klas naar plaaster een onderverdeling bestaat in zij die naar figuren tekenen en zij die naar koppen tekenen.[657] Waarschijnlijk is dat echter maar tijdelijk, en in ieder geval niet officieel, zo geweest, want daar is anders niets meer over vernomen.

 

Zoals eerder vermeld is het tot 1775 zo dat Garemijn principaal was maar dat de leraar architectuur, De Cock, op hetzelfde niveau stond. In 1775, waarschijnlijk ten gevolge van de moeilijkheden binnen de jointe, wordt er onderzocht of een nieuwe structuur met de principaal als 'opper-professeur' niet beter is.[658] Uit het verslag van de speciale commissie die dat onderzocht heeft, blijkt dat sommige kunstenaars gevraagd hebben dat 'de bosse' of het tekenen naar plaaster alleen overdag zou gebeuren, zoals dat in de hoofdsteden en in de Académie Royale het geval is.[659] Dit is volgens de jointe echter onmogelijk omdat de leerlingen die naar de Brugse academie komen meestal kinderen van ambachtslieden en 'gemeene borgers' zijn, die "in de dag hunnen tijdt moeten besteeden tot leeren ofte exerceren van hun ambacht ofte andere fonctiën". Men gaat wel akkoord met een nieuwe structuur, waarbij de principaal zowel de eerste klassen figuur als architectuur leidt en waarbij de leiding van de andere klassen toevertrouwd wordt aan adjoints, die ondergeschikt zijn aan de principaal. Verder wordt beslist een 'reglement van interne policie en directie op te stellen', die op 13 augustus 1775 aan de jointe voorgesteld wordt[660] en waarvan de inhoud hier volgt:

Uit bovenstaand reglement blijkt ook dat de principaal en de leraar van de eerste beginselen van het figuurtekenen, in de academie hun atelier mochten houden, hetgeen ongetwijfeld de job een stuk aantrekkelijker maakte.

 

Tegen 1 october 1775 blijkt er ook een 'reglement voor de leerlingen' opgesteld te zijn[661]:

Dit reglement, zo wordt verder bepaald, wordt op de eerste dag van de lessen voorgelezen en wordt in de academie aangeplakt. Zoals bepaald in de resolutie van 1 october 1775[663] wordt het ook gedrukt en verdeeld: er zijn verschillende edities op groot formaat bewaard (om aan te plakken), maar ook verschillende edities in boekvorm, in een handig octavo-formaat.[664] Hierdoor dringt zich de gedachte op dat de leerlingen wel eens verplicht zouden kunnen zijn om deze boekjes bij zich te hebben. In ieder geval is het reglement in dit formaat verschillende keren herdrukt: op één exemplaar staat de notitie: "300 exemplairen. Même tente même format", wat op een nieuwe bestelling zou kunnen wijzen. Een andere editie bundelt het reglement voor de leerlingen en het algemeen reglement.

 

Het lijkt er op dat een en ander de gewenste resultaten gegeven heeft, want wanneer een afvaardiging van de jointe in het voorjaar van 1776 hoogbaljuw en oud-president P.F. De Vooght uitnodigt voor de prijsuitreiking, zegt deze de academie meer dan ooit genegen te zijn en dit vanwege de goede directie en vanwege de discipline die er bij de leerlingen is ingebracht.[665]

 

Gedurende de rest van de eeuw, worden er vanzelfsprekend bepaalde stukken uit deze reglementen aangepast of gepreciseerd. Aan de kern van de zaak zal echter niet geraakt worden.

Zo beslist men in november 1775 dat er dagelijks minstens 1 jointelid aanwezig moet zijn in de academie, terwijl het in het reglement voor de leerlingen heet dat er per dag twee commissarissen moeten zijn.[666] In de praktijk zien we soms vier of drie commissarissen, meestal twee en zelden één commissaris aanwezig in de academie.[667] Elke commissaris doet één week dienst volgens een beurtrol. Daarvoor zijn er voorgedrukte briefjes, bedoeld om de commissarissen te waarschuwen wanneer het hun beurt is.[668] Op deze briefjes wordt ingevuld wie de andere commissaris is, welke week de betrokkene moet 'compareren' en wie de vervanger is van de betrokkene. Voor zover we konden ontdekken, bestaat de taak van een wekelijkse commissaris louter uit het wegzenden van stoute leerlingen en het ten berde brengen in de jointevergadering van problemen in de school.[669] Na een aantal jaar, zo ongeveer vanaf 1777, zien we het aantal opmerkingen genoteerd door de wekelijkse commissarissen verminderen en zijn het de leraars zelf die straffen toebedelen en dat in het register noteren.

 

Op 3 december 1775 waarschuwt De Cock dat verschillende leerlingen van plan zijn om confrater te worden zodat ze dan kunnen eisen van een betere plaats te krijgen in de lessen.[670] Daarom wordt er beslist dat leerlingen die confrater worden geen voorrang krijgen op de andere leerlingen en dat ze zich evengoed als de andere leerlingen moeten houden aan het reglement. Ondanks deze beslissing zouden er nog problemen rijzen aangaande deze kwestie: in 1792 wordt er daarom beslist dat mensen die les volgen, voortaan niet meer als confrater kunnen ingeschreven worden.[671] En zij die al als confrater aanvaard zijn, moeten expliciet beloven zich aan de reglementen te zullen houden.

In 1785 worden er vanwege het groot aantal leerlingen vier klassen architectuur ingericht.[672] Tot wanneer deze situatie blijft duren, kunnen we niet precies zeggen, aangezien in de leerlingeregisters de klassen architectuur, in tegenstelling tot de klassen 'naer figeure' steeds samengeteld werden.[673] In ieder geval telt de afdeling architectuur in 1793 terug drie klassen.[674]

Naast een teveel aan leerlingen zien we in 1789 ook tijdelijk een tekort aan leerlingen: op 6 december 1789 noteert de jointe dat haast alle leerlingen van de eerste klassen moeten mee optrekken met 'de vaderlanders' of patrouilleren in de stad.[675] Daardoor zitten er in de klas naar 't leven[676] en in de eerste klas architectuur amper vijf à zes leerlingen.

De academie hecht verder belang aan contact met de ouders: in 1778 maakt principaal De Cock in het leerlingenregister de opmerking dat het niet slecht zou zijn om de ouders wat meer te laten komen met hun kinderen op de dag van de inschrijving, of tenminste dat zij de principaal te samen komen spreken.[677]

Wat betreft de straffen, zoals bepaald in het reglement voor de leerlingen: wie zien dat die vrij rigoureus worden toegepast, zij het dat men niet onverbiddelijk is en de leerlingen steeds ondervraagt.[678] Het gezonden worden naar de wekelijkse commissarissen lijkt al een straf op zich te zijn. Toch is het zo dat er wekelijks minstens één leerling voor acht dagen of meer geschorst wordt. Het is ook zo dat er makkelijker een lichte straf gegeven wordt aan goede tekenaars.

De duur van het schooljaar van Sint-Lucas tot Sint-Jozef, met het inschrijven van de leerlingen op de zondag voor en na Sint-Lucas, wordt globaal genomen gehandhaaft tot in 1792. Toch kunnen de precieze data wel eens schommelen. In 1778 zien we dat alle inschrijvingen gebeuren op St.-Lucas zelf, terwijl de jaarvergadering de dag daarna plaatsgrijpt.[679] De lessen zelf beginnen steeds één tot vier dagen na de laatste inschrijvingsdag. In 1782 en 1783 gebeuren de inschrijvingen op twee opeenvolgende dagen. In 1793 dan, moet iedereen zich inschrijven op de zondag voor Sint-Lucas: figuurtekenaars 's morgens en architectuurtekenaars 's avonds.[680] In 1794 beslist men om budgettaire redenen de lessen maar te starten op 15 november. Vanaf dan zien we dat de lessen steeds beginnen halverwege november. Van het schooljaar 1797-1798 kennen we ook de einddatum en ook dat is vervroegd: 1 maart. Bijgevolg is het schooljaar in deze periode ten opzichte van vroeger een maand korter !

Nog steeds worden de lessen geschorst indien het te koud is: dat gebeurt onder meer in 1776, 1781 en 1782, meer bepaald "in de classe figeure wanneer de lampen te sterk vervrosen zijn en het model niet kan staen".[681] Voor het overige worden dezelfde feestdagen in acht genomen als in de periode dat Garemijn principaal was.

Van de kandidaat-leerlingen die zich aanmelden op de zondag voor en na Sint-Lucas wordt lang niet iedereen aanvaard: van de 113 jongens, waaronder 78 die er vorig jaar ook bij waren, die zich op 15 october 1775 aanmelden voor de klas eerste beginselen van het figuurtekenen, worden er 24 geweigerd.[682] De argumenten tot weigering zijn: te jong, de tekenkunst niet nodig, vorig jaar te weinig vooruitgang geboekt, te veel gebabbeld of te stout geweest. Sommigen hebben uiteindelijk toch een plaats gekregen wanneer er iemand weggevallen is.

 

Op 2 maart 1777 vragen de tekenaars naar levend model aan de jointe of ze ook in de zomer zouden mogen verder oefenen, waarbij ze zich bereid verklaren om het loon van de modellen te betalen.[683] De leraars van hun kant zijn bereid toezicht te houden. De jointe gaat met hun voorstel akkoord : in de zomer zal er viermaal per week 's morgens naar levend model getekend worden, één actie per drie dagen en de reglementen van de avondschool blijven van kracht. In 1783 wordt er in de zomer maar drie maal per week naar levend model getekend en dat van zes tot acht 's morgens.[684] Zeker in 1781 en 1783 is het de academie en niet de leerlingen die het loon van het model voor het zomerseizoen betalen.[685] We hebben er geen weet van of er ook in latere jaren tijdens de zomer naar model getekend is. In de vastenperiode blijken er speciale acties gesteld te worden, die een religieus onderwerp uitbeelden: in 1779: een geseling, een kroning, een ecce homo en een kruisoprichting, en in 1781: een geseling, kruisoprichting en graflegging.[686]

In december 1785 wordt er iets toegevoegd aan de reglementen: voortaan mogen de adjoints niet meer verbeteren op de pupiter in het midden van de klas, maar moeten ze verbeteren op de plaats van iedere leerling. Bedoeling hiervan is dat er minder rondgelopen wordt in de klas.[687]

Zoals duidelijk blijkt, wordt er aan de reglementen zelf nauwelijks getornd. De lessen blijven steeds gratis, er verandert niets aan de uren waarop er les gegeven wordt, en buiten een verkorting met ongeveer een maand na 1793, verandert ook het schooljaar niet. Ook de structuur van de school kent nauwelijks veranderingen: twee afdelingen: figuur- en architectuurtekenen. In de afdeling architectuur drie klassen en gedurende enkele jaren vier klassen en in de afdeling 'naer figeure' vier klassen: twee klassen 'eerste beginselen' of 'naer printen', een klas 'naer 't plaester' of 'de bosse' en een klas 'naer 't model' of 'naer 't leven'.

 

Nu we dit overzicht gegeven hebben van de organisatie en de werking van de Brugse tekenschool en vooraleer te bekijken hoe het tekenen om plaatsen en prijzen verliep, is het misschien aangeraden om eens te vergelijken met andere academies in binnen- en buitenland.

Aangezien de Brugse academie de eerste in de provincie Vlaanderen is, is het ontegensprekelijk dat ze als voorbeeld fungeerde voor andere academies. In het vorige hoofdstuk hebben we al aangehaald dat de Rijselse magistraat in januari 1755 inlichtingen inwint omtrent de werking van de Brugse academie. Wanneer de Rijselse tekenschool dan in 1755 effectief de deuren opent, is ook daar het onderwijs gratis.[688] Les wordt er gegeven in de winter van vijf tot zeven en, in tegenstelling tot Brugge, ook in de zomer van zes tot acht 's avonds. Een opvallend verschil is ook dat in Rijsel op maandag, dinsdag en woensdag de 'fabricants' les volgen en op donderdag en vrijdag de 'artistes et artisans'. Dat het accent van de Rijselse tekenschool elders ligt, wordt ook geïllustreerd door het feit dat er pas in 1760 architectuurlessen georganiseerd worden en dat er pas vanaf 1766 naar levend model getekend wordt. Ook in de Brusselse academie worden er overigens pas vanaf 1768 architectuurlessen georganiseerd.[689] Daar is het verder zo dat men, om als leerling te kunnen aangenomen worden, een tekening moest maken of een studie naar model boetseren.[690] Wie in Brussel primus werd, kreeg de hoedanigheid van regeerder.

 

Brugge heeft onmiskenbaar ook als voorbeeld gediend voor de Ieperse academie. In het vorige hoofdstuk, hebben we al opgemerkt dat de structuur van de Ieperse academie opvallende gelijkenissen toont met die van Brugge, doch dat is ook het geval met het reglement voor de leerlingen van beide academies.[691] Niet alleen de titel van beide reglementen is bijna identiek, ook de inhoud ! De enige verschillen zijn dat de leeftijdsgrens in Ieper op twaalf jaar ligt, dat de leerlingen ook moeten kunnen lezen en schrijven en dat meester-schilders en beeldhouwers expliciet tot de lessen naar levend model uitgenodigd worden.

En de invloed van de Brugse academie op de Kortrijkse tekenschool is zelfs nog directer merkbaar. Deze kleinschalige instelling is in 1760 gesticht en huist in één van de Broeltorens.[692] In maart 1781 stuurt de Kortrijkse magistraat aan de Brugse academie een portefeuille met tekeningen van de leerlingen van hun tekenschooltje.[693] De Kortrijkzanen vragen de principaal om met een adjoint de zes leerlingen van de eerste klas en de negen leerlingen van de tweede klas in volgorde van verdienste te plaatsen en dit met het oog op de prijsuitreiking. Het feit dat de Brugse academie de tekeningen van de Kortrijkse tekenschool moeten beoordelen, wijst ontegensprekelijk op een zekere invloed, laat staan een zekere bekendheid van de Brugse instelling.

Over de Antwerpse academie hebben we het hoger al eens gehad. Daar blijkt in 1774 dat de tekenschool in de zomer opent van zes tot acht 's avonds.[694] Ook in Antwerpen heeft de academie twee afdelingen: de cursus perspectief en bouwkunde en de tekenschool naar antieken. De lessen zijn er gratis voor bekwame leerlingen, "mits den blyk van hun goed gedrag".

In Mechelen bestaat er een tekenschool sinds 1772.[695] De lessen zijn er gratis en worden gehouden van 1 october tot carnaval. Op zon- en feestdagen worden er 's morgens van tien tot twaalf lessen geometrie en perspectief gegeven. Voor het overige wordt er elke avond van de week getekend van zes tot acht. In 1774 blijken er binnen de Mechelse tekenschool drie afdelingen te bestaan: bouwkunde, tekenen naar antieke plaasterkunst en tekenen naar 'cieraeten en looverwerken'.[696]

Wat betreft de Noordelijke Nederlanden: in de academie van Den Haag wordt er in de jaren 1780 vijfmaal per week 's avonds getekend en ook daar zijn de lessen gratis.[697]

In Amsterdam wordt er van 1 october tot 31 maart tweemaal per week, op woensdagavond en op zaterdagavond, naar levend model getekend.[698] In het zomerseizoen tekent men naar klei. Er zijn geen leraars, maar zes directeurs, namelijk één per maand. Aspirant-leden moeten minimum 15 jaar oud zijn. Vanaf 1773 worden er van october tot september op donderdagavond en vrijdagavond van vijf tot zeven 's avonds tekenlessen voor de jeugd gegeven. Een belangrijk onderdeel van de Amsterdamse academie zijn de theoretische redevoeringen die vanaf 1765 gehouden worden en vaak ook gedrukt zijn.

Ondanks het feit dat de Groningse 'Academie van Teken-, Bouw- en Zeevaartkunde' pas in 1798 opgericht is, wil ik haar toch in onze vergelijking betrekken omdat haar eerste directeur, Gerard De San, een notoir oud-leerling van de Brugse academie is.[699] Ook de Groningse academie is een privé-initiatief, van bij het begin gesteund door zo'n 350 intekenaars. Er wordt zowel overdag als 's avonds les gegeven: overdag aan betalende leerlingen, 's avonds gratis aan zilversmeden, timmerlieden, schrijnwerkers en tuiniers (!). Zowel jongens als meisjes kunnen de school bezoeken, doch tijdens de lessen worden beide seksen via een houten wand van elkaar gescheiden. Er zijn vijf klassen: de eerste klasse eerste orde tekent naar prenten delen van het menselijk lichaam, de eerste klasse tweede orde tekent ook naar prenten, maar grotere delen van het menselijk lichaam, de eerste klasse derde orde tekent dan gehele menselijke figuren, de tweede klasse tekent naar plaaster en de derde klasse naar levend model. Daarnaast worden er aan de Groningse academie ook anatomielessen gegeven.

In Frankrijk zijn de provinciale academies allen ondergeschikt aan de Académie Royale te Parijs, doch ook hier zijn er veel onderlinge verschillen: zo organiseren ze niet allen onderwijs.[700] De academie van Rouen, waarvan Descamps directeur is, is een van de bekendere die dat wel doen. Bovendien hebben we weet van kontakten tussen deze en de Brugse academie.[701] Ook de Rouaanse academie organiseert gratis onderwijs voor ambachtslieden. In Dijon zijn de lessen eveneens gratis en ook daar volgt een zeer breed sociaal veld het onderwijs aan de academie. Voor de moeder-academie, de Académie Royale, moet er wel leergeld betaald worden. De academie is dan ook volledig gericht op de vorming van kunstschilders en beeldhouwers.[702] In Parijs tekent men dagelijks twee uur naar levend model: in de zomer van zes tot acht 's morgens en in de winter van drie tot vijf 's namiddags. Ook buiten die uren mogen de studenten in de academie tekenen, maar dan naar plaasteren figuren. Daarnaast wordt er ook veel belang gehecht aan theoretische lessen en lezingen: perspectiefleer, geschiedenis, anatomie, geometrie ... Naast de Académie Royale is er in Parijs ook de Académie de St.-Luc.[703] Daar wordt twee uur per dag les gegeven en er wordt slechts tweemaal per week naar levend model getekend. Om er ingeschreven te kunnen worden, is een 'lettre de protection' noodzakelijk.

In Londen kent men reeds in de jaren 1720 de zogenaamde 'St.-Martins Lane Academy'.[704] Van october tot de lente kan er daar viermaal per week naar vrouwelijk model getekend worden. Daarvoor moest wel een jaarlijkse contributie betaald worden. De Royal Society van haar kant, organiseert pas in 1759 tekenlessen, waar zowel jongens als meisjes toegelaten zijn.[705]

Over de Gentse academie, tenslotte, zijn we het best geïnformeerd dankzij hun eigen uitgave uit 1794.[706] De geschiedenis van de Gentse academie in de achttiende eeuw valt in drie stukken uiteen: de periode van de stichting tot 1770, de periode van 1770 tot aan de hervorming van de jaren 1790 en, tot slot, de periode hierna. Vanaf de stichting in 1751, is het zo dat een 'inteekenaer' per 10 schellingen die hij/zij jaarlijks bijdraagt, één leerling naar de academie mag zenden.[707] Zeker in de eerste jaren zijn er ook meisjes onder de leerlingen van de Gentse academie. Zij krijgen wel apart les. In die eerste twintig jaar van haar bestaan waren er geen reglementen en was de tekenschool nauwelijks georganiseerd. Tot 1770 is de academie sterk gebonden aan de persoon van haar stichter, de kunstschilder Philippe Charles Marissal. Bij zijn dood verkeert de academie bijgevolg in grote wanorde en worden er hervormingen doorgevoerd. Er komen meer en betere leraars, zoals Pieter Norbert Van Reijschoot als leraar architectuur.[708] Wel is het zo dat de afdeling architectuur in Gent een tijdlang in een ander gebouw gehuisvest is dan de afdeling figuurtekenen, hetgeen de werking enigszins bemoeilijkt.[709] Tot 1792 is er ook geen sprake van een gemeenschappelijk pedagogisch project: elke leraar geeft les zoals hij wil en daar is geen plaats bij voor theorie. De Gentse academie organiseert ook zondagslessen tekenen voor wie er geen plaats is in de daglessen, voor wie slecht kan lezen en schrijven en voor te jonge leerlingen.[710] Voor het overige lijkt Gent in de periode 1770-1792 dezelfde klassen te tellen als Brugge. Ook Gent kent een systeem van wekelijkse commissarissen, wiens taak het is om stoute en luie leerlingen te straffen.[711] De taak van de leraars wordt in Gent veel strikter omschreven dan in Brugge: zij zijn expliciet verplicht van de acties uit te leggen, van tekeningen te verbeteren en van hun leerlingen elke week dezelfde oefeningen te laten doen. Het Gentse reglement bepaalt ook precies wat er in elke klas geleerd moet worden. De 'liefhebbers' hebben te allen tijde vrije toegang tot de lessen naar plaaster en naar model zonder enige restrictie. Alle kunstenaars worden zelfs uitgenodigd om zoveel mogelijk de lessen bij te wonen. Wat betreft de leerlingen: die moeten minstens twaalf jaar oud zijn en Nederlands kunnen lezen en schrijven. Voor de lessen architectuur, moet men minstens de laagste klas beginselen van het figuurtekenen achter de rug hebben. Via een systeem van gemerkte penningen die dagelijks bij het binnenkomen van de academie moeten afgegeven worden, is er in Gent een goede controle mogelijk op spijbelaars. Iedere leerling in Gent moet bovendien steeds een exemplaar van het reglement bij zich hebben.

Van 1792 tot 1795 wordt de Gentse academie grondig hervormd, onder meer onder impuls van beeldhouwer Karel Van Poucke, oud-leerling van de Brugse academie.[712] Het belangrijkste kenmerk van deze hervorming is het opstellen van een degelijk pedagogisch project en het invoegen van 'nieuwe' cursussen zoals wiskunde, meetkunde en perspectiefleer en voor de leerlingen van de figuurklassen ook anatomie. Over deze theoretische lessen moeten de leerlingen elke dag ondervraagd worden. Het systeem van om plaatsen en om prijzen tekenen wordt uitgebreid en verfijnd. Vanaf nu wordt er ook om de twee jaar een open concours georganiseerd en een 'pronk-zael'. Men neemt zich voor om theoretische werken over kunst in het Nederlands uit te geven. Ook verdubbelt het aantal klassen in de afdeling 'naer figeure', ongeveer in dezelfde trant als de klassen in Groningen georganiseerd worden: eerst leert men afzonderlijke lichaamsdelen tekenen en daarna het lichaam in zijn geheel. In de klassen architectuur wordt vanaf nu met 'programmata' gewerkt: minimum drie avonden of zes uren en maximum zes avonden of twaalf uur aan één 'program'. In Gent wordt, net als in Brugge, 's avonds les gegeven van St.-Lucas tot Sint-Jozef. Van 15 april tot 15 september kunnen de leerlingen naar plaaster en naar model 's morgens van zes tot acht tekenen. In de zomer kan er ook geschilderd worden.

 

Na dit overzicht van wat we weten en niet weten van andere academies, kunnen we een balans opmaken.

Het is absoluut niet uitzonderlijk dat het onderwijs in de Brugse academie gratis is. Dat is bijna overal zo waar het om avondonderwijs gaat. Voor dagonderwijs moet er in Brugge, net als bijvoorbeeld in Groningen, betaald worden, zij het dat in Brugge het dagonderwijs wel in de academie gegeven wordt, maar niet door deze instelling georganiseerd is: het gaat om de individuele leraars en hun persoonlijke leerlingen. Een zondagsschool zoals Gent die kent, ontbreekt in Brugge.

Het feit dat de Brugse academie alleen mannelijke leerlingen telt (hoewel het nergens expliciet verboden wordt aan meisjes om de academie te bezoeken), is ook zeker niet uitzonderlijk. Enkel in de tekenscholen van Londen, Groningen en Gent zien we ook vrouwelijke leerlingen. Voor het overige is Brugge relatief soepel in de recrutering van haar leerlingen: men moet niet voorgedragen worden door een of andere beschermheer, zoals in Gent, of tot een of andere beroepsklasse behoren noch een werkstuk ter aanvaarding aanbieden, zoals in Brussel.

Ook qua leeftijdsgrens is de Brugse tekenschool niet exceptioneel. Het lijkt er wel op dat Brugge relatief gezien vroeg het tekenen naar levend model ingevoerd heeft. In de meeste andere academies, gebeurde dat maar enige tijd later en dan wordt er vaak ook niet iedere avond naar model getekend, wat in Brugge wel gebeurt. Nergens, uitgezonderd in de Londense 'St.-Martins Lane Academy', wordt er naar vrouwelijk model getekend.

Ook de periode waarin de Brugse tekenschool open is, kan de vergelijking met de andere academies doorstaan: haast alle hierboven besproken academies zijn eveneens hoofdzakelijk in de winter open en vele, zoals onder meer Gent, hebben een beperkt zomerseizoen voor alleen maar de hoogste klassen van de afdeling figuurtekenen. Ook de uren waarop er in Brugge getekend wordt, zowel in de zomer als in de winter, vallen goed te vergelijken met de andere academies.

Het systeem van wekelijkse commissarissen zien we, voor zover we konden achterhalen, naast Brugge, alleen in Gent voorkomen. Nergens, ook niet in Brugge, is er expliciet sprake van aparte schilder- en beeldhouwlessen, ook al worden die twee kunsten vaak in de naam van de academie genoemd. Alleen in Gent, zien we dat er in de zomer geschilderd wordt en de beschrijving van de Brugse academie uit 1755 meldt dat er ook geboetseerd werd. Een en ander hangt natuurlijk samen met de toen heersende kunstopvatting dat het tekenen de basis is van alle beeldende kunsten.

Typisch is ook de structuur in twee afdelingen: architectuurtekenen en figuurtekenen. Slechts enkele kleinere tekenscholen, zoals Kortrijk, beperken zich tot figuurtekenen. En slechts weinige academies hebben nog een derde afdeling, zoals Mechelen met het tekenen naar 'cieraeten en looverwerken'.

 

Binnen de afdeling figuurtekenen wordt steeds het klassiek 'academisch curriculum' gevolgd: van tekenen naar prenten, over tekenen naar plaaster, naar het tekenen naar levend model.

Belangrijkste conclusie uit deze vergelijking is echter dat de Brugse academie in de jaren negentig van de achttiende eeuw de de nieuwe opvattingen inzake kunstonderwijs niet weet om te zetten in een nieuw pedagogisch project, en dat in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Gentse academie. Integendeel, de Brugse tekenschool ziet zich in die periode verplicht om een maand minder les te geven. Het is onmiskenbaar dat de Gentse tekenschool in de jaren 1792-1794 de fakkel overneemt als belangrijkste academie van de provincie Vlaanderen. In Brugge worden geen of weinig theoretische lessen gegeven. Het wordt in ieder geval niet expliciet gemeld. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Amsterdam, Groningen en zeker Gent vanaf 1792, waar anatomie-, wiskunde- en perspectieflessen een integraal onderdeel van het onderwijs gaan vormen. In Brugge blijft men echter zweren bij de praktijk: tekenen. Ook de verfijning van het 'academisch curriculum', zoals we dat merken in Gent en in Groningen, zien we in Brugge niet tot uiting komen in een hervorming van het aantal klassen. We hebben wel aanwijzingen dat er binnen sommige klassen onderscheid gemaakt werd tussen de minder ervaren tekenaars, die lichaamsdelen moeten tekenen, en de meer ervaren tekenaars, die gehele figuren tekenen[713], doch dit weerspiegelt zich niet in het aantal klassen.

Tot slot wordt in Brugge, weer in tegenstelling tot Gent, nooit duidelijk de leeropdracht van de verschillende leraars en de inhoud van de verschillende klassen omschreven, zodat een en ander sterk afhankelijk blijft van de persoonlijke interesses en visies van de betrokken leraar.

 

 

3.2 Het tekenen om plaatsen en om prijzen

 

Minstens éénmaal per jaar moeten de leerlingen van de academie om ter best of om plaatsen tekenen. Zoals de naam al zegt, bepaalt deze proef welke plaats de betrokken leerling voortaan in de klas toegewezen krijgt. Dat is vooral in de twee hoogste klassen van het figuurtekenen van belang in verband met het tweejaarlijkse om prijs tekenen. Het tekenen om ter best en om prijzen wordt gezien als de belangrijkste manier om de 'emulatie' op te wekken: om de leerlingen door een gezonde dosis competitiegeest aan te moedigen en zo de 'voortganck in de konsten' te bewerkstelligen.

In de eerste bestaansjaren van een academie in Brugge, wordt er ieder jaar om prijs getekend: we kennen de prijswinnaars van 1721, 1722 en 1723.[714] De eerste wedstrijd wordt in 1721 georganiseerd met een zilveren pen als prijs.[715] Daartoe mogen de leerlingen van 22 april tot 15 mei van dat jaar dagelijks van acht tot twaalf en van twee tot zes in de academie aan hun tekening werken. Onderwerp of verdere modaliteiten van die eerste concours zijn niet gekend.

 

Op 8 maart 1740 wordt er voor het eerst sinds de heroprichting om prijzen getekend.[716] De eersten van de twee figuurklassen krijgen elk een zilveren penning, terwijl de eerste van de architectuurklas een zilveren passer krijgt. In de architectuurklas is er ook een primus 'van het examen', met name de leerling die het best de vragen van de leraar weet te beantwoorden, hetgeen er op wijst dat men in de architectuurklas zeker wel wat theorie te verwerken krijgt. Een jaar later, in 1741 zijn er twee architectuurklassen. De winnaar van de eerste klas krijgt dan een zilveren passer, de winnaar van de tweede klas een zilveren trekpen en de winnaar van het examen een koperen passer. Vanaf nu wordt er maar om de twee jaar om prijs getekend en dit zal zo blijven. De prijzen veranderen wel eens: zo wint de primus van de architectuur in 1745 een boek en de primus van de figuurklassen een medaille.[717] Toen al was het zo dat de primus niet aangeduid werd door de principaal alleen, maar door een keur van 'confraters-experten'.

 

In 1755 krijgen we een beter, algemeen zicht op het 'om prijs tekenen', althans voor de architectuurklassen: voor de tweejaarlijkse prijzen, vanaf nu steeds medailles, tekent de eerste klas architectuur een volledig huis; de eerste twee van deze klas ontvangen een prijs.[718] In de tweede klas architectuur moet er een poort of triomfboog, mét decoraties, getekend worden en alleen de eerste krijgt een prijs. De derde klas tekent enkele principes volgens de regels van Vignola: enkel de eerste ontvangt een kleinere prijs. Tot slot is er nog een grote medaille voor wie het best antwoordt op de vragen i.v.m. de regels van de architectuur. Met het uitdelen van de prijzen eindigt ook het schooljaar.

Dat blijkt in 1770 ietsje veranderd en uitgebreid te zijn: nog steeds worden alle tekeningen 'gejugeerd' door 'experten-confraters'.[719] Prijzen zijn er voor de twee eerste van het model, de twee eerste van het plaaster en de twee eerste van de elke klas eerste beginselen. Bij de arcitectuur zijn er prijzen voor de eerste twee van elke klas, voor de eerste van het examen en nu ook voor de eerste van de 'compositie van de architecteure'. Wellicht heeft de academie vergeten te vermelden dat er ook een prijs 'compositie van de figeure' was, zoals blijkt uit Garemijns notitieboekjes en de lijst van prijswinnaars.

Zoal blijkt uit Garemijns notitieboekjes, wordt er meerdere keren per jaar, toch zeker in de twee hoogste figuurklassen, om plaatsen getekend. In die klassen was het immers belangrijk vanuit welke positie het model of de plaasteren figuur aanschouwd kan worden. Garemijn maakt hier omtrent heel wat notities, die vaak echter moeilijk precies te duiden zijn. Op 13 februari 1768 noteert hij: "Reflectiën raekende van wanneer men om plaetse teekent, dat alle die naer 't model teeckenen moeten sitten op de bancken, maer niemant en mag teeckenen achter die, die op den oppersten banck teeckenen, want het gebeurt dat een goeden copist dan kan naervolghen dien die vor hem is teeckenende, ende alsoo hij dan deselve actie heeft van dien goeden teeckenaer die op den banck sit, dien die achter hem teeckent, veel daer naer doet, gelijck bij mijn kennisse geschiet is in de lesten om plaets teeckenynghe van den om prys teeckeninghe".[720] Op de tegenoverliggende bladzijde voegt hij daaraan toe: "nieuw reglement op de maniere van d'academie van Antwerpen: Alsoo de classe naer 't model in twee wordt gesepareert om bij dies yder goede plaetse soude hebben, soo ist dat de eerste classe naer 't model alleenelyck teeckenen, ende die van de tweede classe naer 't model hun retireeren. Ende de eerste classe gedaen zijnde, teeckenen de andere van de tweede classe naer 't model ende dan blijven die van d'eerste classe t'huys. Nota, dat die van de tweede classe mogen commen sien den avent als d'eerste gedaen hebben ende oock die van d'eerste classe commen sien als die van de tweede classe gedaen hebben. Nota, dat op desen selven tijdt oock alleenelyck die om prys teeckenen naer 't plaester op deselve wijse als die naer 't model. Dit reglement eerst geëxecuteert den 22 february 1768, zijnde den eersten dagh, dat die naer 't model om prys hebben geteeckent". Naast de klas naar model, blijkt dat jaar ook de klas naar plaaster gesplitst te zijn in zij die naar plaasteren figuren en zij die naar koppen tekenen. Elke groep mag zes dagen om prijs tekenen. De prijstekeningen moesten gemaakt worden op 'geheele blaers blauw papier'. Die bladen werden gesigneerd door Garemijn en door de president, zoals blijkt uit de paar prijstekeningen die we konden terugvinden en uit een brief van Garemijn d.d. 22 maart 1770.[721] In die brief vraagt de kunstschilder aan de president of hij de negen bladen wil signeren die zondagmorgen van zes tot twaalf 's morgens zullen dienen voor 'het examen van de compositie'. Verder krijgt elk blad een stempel van de academie en een letter. De naam van de leerling werd niet op het blad vermeld, maar er pas later, na de beoordeling, bijgeschreven samen met de behaalde plaats. Het was immers de bedoeling dat de 'confraters-experten' zonder enige vooringenomenheid de tekeningen

en zonder voorafgaande kennis van de naam van de auteur, de tekeningen zouden beoordelen. Het was waarschijnlijk de principaal die bijhield welke naam bij welke letter hoorde. Daarna worden de letters door de 'confraters-experten' verbonden met de namen die erbij horen en dat alles gaat in een verzegelde omslag, die pas geopend wordt op de prijsuitreiking.[722] Volgens ROCHE was deze anonimiteit bij de concoursen een gegeven die we bij alle achttiende-eeuwse academies terugvinden: niet de afkomst telt, maar alleen het talent.[723]

Uit een schemaatje uit het notititieboekje van 1769-1770[724] blijkt dat de principaal nauwkeurig bijhield wie waar zat tijdens het tekenen om prijs. Zoals reeds hierboven naar voren gekomen is, is er vanaf 1766 ook een prijs 'compositie van de figeure'. Enkel voor 1770 kennen we het onderwerp van die 'compositie': Kaïn en Abel.

Het examen architectuur verloopt zeer eenvoudig: de examinators, waarschijnlijk ook hier 'experten-confraters', stelden de leerlingen van de hoogste klas architectuur een vaste reeks vragen.[725] Per juist beantwoorde vraag werd een streepje naast de naam van de leerling geplaatst. Wie dan het grootste aantal juiste antwoorden gegeven heeft, krijgt de prijs van het examen.

Uit het leerlingenregister leren we verder dat tijdens het maandelijks om plaatsen tekenen in de hogere klassen figuurtekenen en in de hoogste klas architectuur, de oud-primussen afwezig moeten blijven.[726] In 1776 blijken het de principaal en de secretaris te zijn, die de bladen voor de prijstekeningen paraferen. Bij het tekenen voor plaatsen heeft men maar vier dagen om de actie op papier te zetten, tegenover zes bij het tekenen om prijzen. Bijgevolg stelt het model dan 18 dagen lang dezelfde actie: zes dagen voor een eerste deel van de klas naar model, nog eens zes dagen voor het tweede deel en tenslotte nog eens zes dagen voor de liefhebbers en oud-primussen, die enkel om te oefenen die actie komen tekenen.

In de klassen eerste beginselen en de architectuurklassen wordt er in de jaren dat er niet om prijzen getekend wordt, maar één keer om ter best getekend en dat in de periode na nieuwjaar.[727] In de jaren waarin er wel om prijzen getekend wordt, begint men om plaatsen te tekenen in december, zodat de tekeningen in de kerstdagen beoordeeld en de klassen 'gesepareert' kunnen worden. De eerste klas architectuur composeert dan hun originelen op kerstdag of op de volgende zondag. Zij hebben daartoe één volle dag de tijd. De dag na nieuwjaar moeten ze hun plan in het net en in het groot stellen, samen met de verdere tekeningen. De leerlingen model en plaaster beginnen kort na driekoningen om plaaster te tekenen met het oog op het prijstekenen. Het prijstekenen zelf, vindt plaats in februari en maart voor het tekenen naar model en plaaster[728], het tekenen voor de 'compositie van de figeure' in de tweede helft van maart.[729]

Die prijs voor de 'compositie van de figeure' of ''t gedagt' wordt niet altijd georganiseerd: pas vanaf 1766. In de jaren 1774, 1797 en 1800 was er geen prijs hiervoor voorzien. In 1774 wordt de prijs niet toegekend omdat niemand het zou verdiend hebben. In 1776 zegt principaal De Cock dat dit te allen prijze dient vermeden te worden omdat anders de 'courage' zal verdwijnen.[730] Integendeel, ter verbetering van de emulatie stelt hij voor dat vanaf dan iedereen mag meetekenen om de prijs van de compositie, met uitzondering van zij die de prijs al eens gewonnen hebben.

In 1786 wordt er uitzonderlijk een extra architectuurwedstrijd georganiseerd op vraag van de stadsmagistraat. Bedoeling is een plan en elevatie op te maken voor een gebouw voor het terrein van de afgebrande gevangenis op de Burg. Dat gebeurt volgens richtlijnen opgesteld door principaal De Cock.[731] Ondanks het feit dat de medailles voor deze tekeningen effectief toegekend zijn[732], is dat gebouw op de Burg er nooit gekomen.[733]

 

In 1789-1790 wordt beslist om het tekenen naar prijzen op te schorten zoals dat eerder gebeurd was in 1755, vanwege de brand, en 1765, vanwege het overlijden van principaal Matthias De Visch.[734] De reden voor de opschorting is dat haast alle leerlingen van de hoogste klassen moeten mee optrekken met de 'vaderlanders' of moeten patrouilleren in de stad. Uiteindelijk moet het tekenen om prijzen toch doorgegaan zijn, gezien de lijst van de prijswinnaars.[735]

Enkele jaren later, in 1792, is men, bij gebrek aan medailles, toch genoopt om het prijstekenen een jaartje uit te stellen. Ook het volgende jaar dreigt men alleen maar 'om best' te kunnen tekenen.[736] Uiteindelijk worden de medailles, zoals in het vorig hoofdstuk gemeld, toch verkregen en kan men in augustus 1793, na ruim drie jaar, nog eens een prijsuitreiking houden. Gezien de moeilijke tijden en het daaruit volgende gebrek aan medailles, zou er pas een volgende keer om prijs getekend worden in 1797. Pas vanaf 1800 wordt het tweejaarlijks ritme van het om prijs tekenen weer opgenomen, zo blijkt uit de lijst van de prijswinnaars.[737]

Zoals eerder gemeld, gebeurt het beoordelen van de prijstekeningen door confraters-experten. Voor een paar jaren, weten we over wie het precies gaat. Zo vermeldt Garemijn in het notitieboekje van 1768-1769[738] als 'experte tot jugement 19 juni 1774 (!) de kunstschilders Legillon, Le Doulx, Suweyns, Paul en Hubert De Cock en De Rijcke, de beeldhouwers Delcy en Pepers, de zilversmid Petit en tot slot zichzelf. Als commissaris, i.e. vertegenwoordiger van de jointe, noemt hij Van Overloope. Voor 1778 is een volledige lijst bewaard.[739] Daarop worden 24 juryleden voor de figuurklassen, 22 voor de architectuurklassen en zes commissarissen die alle jureringen meemaken, vermeld. Van de confraters-experten van de figuurklassen zijn er elf kunstschilder, onder hen ook Garemijn[740] en één amateur die we niet kunnen thuisbrengen[741], vier beeldhouwer, drie zilversmid en één 'tapissier'. Vier mensen hebben een ander beroep die niet rechtstreeks iets met kunst te maken heeft.[742] Bij de 'experten van de architecteure' zijn er acht metselaars(-steenhouwers), zeven timmerlieden, één landmeter en vijf anderen, wiens beroep niet direct iets met architectuur te zien heeft.[743] 'Directeur van de navigatie' Hendrik Pulinx jr wordt zowel vermeld als expert van de 'figeure' als van de 'architecteure'. De zes commissarissen zijn allen jointeleden.[744] Het aantal commissarissen die alle beoordelingen meemaken, verschilt van jaar tot jaar: in 1780 zijn er maar twee[745], in 1786 zijn er tien[746] en in 1791 acht[747]. Wellicht varieerde ook het aantal confraters-experten van jaar tot jaar. Het 'jugement' vindt altijd dicht tegen de prijsuitreiking aan plaats: in 1786 op 2 juli voor de architectuurtekeningen en op 9 juli voor de figuurtekeningen, terwijl de prijsuitreiking op 10 juli plaatsgrijpt[748] en in 1793 op 18 augustus voor de architectuurtekeningen, 25 en 26 augustus voor de figuurtekeningen, terwijl de prijsuitreiking voor 27 augustus gepland is.[749]

 

De academie bewaart in principe alle prijstekeningen. Dat gebeurde ook zo in de periode tussen 1739 en 1755, maar al deze tekeningen zijn verloren gegaan bij de brand in 1755.[750] Slechts enkele achttiende eeuwse prijstekeningen kennen we; heel wat anderen liggen zonder twijfel op de zolder van het Brugse prentenkabinet te wachten op inventarisatie. Van sommige jaren kennen we het onderwerp van de prijstekeningen van bepaalde klassen. Zo weten we dat de leerlingen van de hoogste klas figuurtekenen in 1747 voor de prijs "een gladiator, een saturnus en een vrouwenfiguur" moeten op papier zetten.[751] Voor de periode 1755-1778 is er een "Liste van de figeuren en coppen van plaester die de tekenaers in de classe plaester sedert de brant getekent hebben voor de prijzen".[752] Daaruit blijkt dat om de zoveel jaar dezelfde figuren getekend werden, meestal kopieën van beelden van bekende kunstenaars zoals Michelangelo en Bernini. Wat betreft de prijs van de 'compositie', buiten het eerder vermelde tekenen van 'Kaïn en Abel', kennen we geen onderwerpen. Uit de, door ons gekende, prijstekeningen van de klas naar model blijkt dat er zowel voor- als achterzichten getekend werden en dat het model door heel wat atributen kon omgeven worden, zoals een schild, een pedestal, een draperie, winkelhaak, enz.[753]

Wat betreft de architectuurtekeningen, ook daar kennen we maar sporadisch de onderwerpen. In 1747 moeten de leerlingen van de hoogste klas architectuur naar eigen ontwerp tekenen.[754] In 1766 luidt de omschrijving: een "grond en elevatie met de doorsnydinge van een spatieus stadhuys met alle de eygendommen daer toe behoorende".[755] Ter vergelijking: in 1774 luidt de beschrijving van het onderwerp voor de prijstekening van de afdeling bouwkunde van de Mechelse academie: "een trots gebouw volgens Dorisch order, met vyf doorzichtige paleisbogen, ondersteund door 18 pilaren".[756] We kennen welgeteld één 'programme', met name voor de prijstekening van 1787-1788[757]: het betreft het plan van de gelijkvloerse verdieping van een groot huis. Op het plan moeten alle noodzakelijkheden tot logis van de heer, van zijn familie en van zijn dienstknechten voorzien zijn. Het voorplan moet onder elevatie gesteld worden. Het aantal vensters en ingangen moet in de gaten gehouden worden en het plan moet de uitleg vermelden zoals opgegeven is: dat houdt in twee zijvleugels, de verschillende kamers, eetplaatsen, salons enz.

Niet alle tekenaars mogen meedingen voor de prijzen: op 14 maart 1779 krijgen acht leerlingen "geen platse in de jugering" omdat ze te slecht tekenen.[758] Daarnaast kan het tekenen om plaatsen of om prijzen ook aanleiding geven tot onenigheid tussen leraars en leerlingen en tussen leerlingen onderling. Zo weigeren in december 1779 vier architectuurtekenaars om mee te tekenen voor de prijzen, omdat Jan Gillis volgens hen geen recht zou hebben om dit jaar mee te tekenen, aangezien hij vorig jaar niet meegetekend heeft om plaatsen.[759] De jointe beslist dat deze Gillis wel mag meetekenen, want vorig jaar was hij gewettigd afwezig aangezien zijn moeder ziek was.[760] In november 1780 vraagt Jan De Meulemeester om te mogen meetekenen naar het model zonder verplicht te zijn om plaatsen te moeten tekenen en dit onder het voorwendsel dat hij confrater is.[761] Het wordt hem geweigerd. Zo ook de vraag van assesseur Guido Van Compernolle in 1782.[762] Hij had gevraagd of zijn schoonzoon, een architectuurtekenaar, niet mag meedingen in de 'compositie van de figeure'.

Vanzelfsprekend wordt er af en toe ook gezeurd. Zo probeert Jan Van Paemel uit de klas naar model in februari 1780 zijn tekening om plaatsen mee naar huis te nemen.[763] Hij wordt echter betrapt en als straf schorst commissaris Winrigh hem voor de rest van de actie. Omstreeks 1793 dan, schrijft een leerling een anonieme brief naar de principaal waarin hij Albert Gregorius ervan beschuldigt dat hij zijn mislukte tekening liet retoucheren door een andere leerling, Ramaut.[764] Zo werden onder meer de benen van de figuur helemaal hertekend. Adjoint Fricx moet het volgens deze leerling zeker opgemerkt hebben, doch hij reageerde niet "omdat het scheen dat wij al content waeren". De anonieme briefschrijver is des te meer misnoegd omdat de leerlingen die naast Gregorius zitten, konden mee profiteren van de correctie. Bovendien was de arm, hand en hoofd van de figuur door Gregorius gekopieerd naar tekeningen die hij op verschillende stukjes papier had meegebracht.

Ook de beoordeling zelf valt niet altijd in goede aarde. In maart 1777 vinden drie tekenaars naar plaaster dat hun tekeningen niet goed genoeg beoordeeld zijn, hoewel dat nochtans gebeurd is door confraters-experten.[765] Ze dreigen ermee hun tekeningen door andere kenners te laten beoordelen. Gerard De San, hun woordvoerder, bakkeleit daar vier dagen over met de principaal en de commissarissen, tot hij uiteindelijk geschorst wordt voor de rest van het seizoen. Ten gevolge van deze twist wordt het aan de leerlingen verboden om nog over de betrokken tekeningen te spreken. Tevens beslist men om in het vervolg beoordeelde tekeningen naar model of naar plaaster niet meer terug te geven om dergelijke heibel in de toekomst te vermijden. In 1783 wordt Louis De Graeve voor altijd de toegang tot de academie ontzegd omdat hij, nadat hij ex aequo als beste tekenaar naar het model was uitgeroepen, in een colère geschoten is en geroepen heeft dat zij die dat beslist hebben, er niets van kennen.[766] Jacques Drubbele laat op 15 mei 1788 via notaris Frans Beyts aan de jointe weten dat zijn zoon volgens hem erg benadeeld werd in de verdeling van plaatsen en prijzen.[767] Daarom laat hij de notaris gebieden dat de tekeningen van de eerste twee "van de groote cop naer printe" samen met die van zijn zoon, op de academie blijven liggen totdat hij, vader Drubbele, met experten de tekeningen zal bekeken hebben. Verder dreigt hij ermee dat de academie alle kosten en schade die daardoor geleden is, zal moeten betalen. Hoe deze historie afgelopen is, weten we jammergenoeg niet. Een laatste geval van ongenoegen in verband met het jureren van de tekeningen, zien we op 23 december 1795.[768] Drie tekenaars uit de klas naar model, Outrique, Gregorius en Calloigne, en vijf leerlingen uit de klas naar plaaster hebben geprotesteerd tegen het resultaat van het beoordelen van de tekeningen om plaatsen. Daarbij hebben ze de confraters, die voor de evaluatie instonden, uitgescholden voor onkundigen en ezels. De opstandige leerlingen wordt voor altijd de toegang tot de academie ontzegt.[769]

Regelmatig terugkerende wedstrijden zijn een kenmerk van alle academies. De Académie Royale te Parijs kent sinds haar oprichting maandelijkse prijskampen in alle mogelijke gradaties en vormen.[770] Ook de stadstekenacademie van Amsterdam heeft een eigen prijzenstelsel: ieder jaar is er voor elk van de drie klassen een prijs voorzien.[771] In tegenstelling tot Brugge was er daar dus een jaarlijkse prijsuitreiking. In Gent wordt er wel sinds 1772 elke twee jaar om prijzen getekend, net als in de Reiestad.[772] Daar worden de tekeningen beoordeeld door een andere leraar en twee 'directeurs-artisten'. Ook in Gent is de anonimiteit van de auteurs van de beoordeelde tekeningen gewaarborgd. In de jaren zonder prijsuitreiking worden kleinere prijzen toegekend aan de eerste van elke klas.

Met de hervormingen van 1792-1794 komen daar nog een deel bepalingen bij: men vindt dat de 'beproevingen' het hele jaar door moeten duren, met slechts korte periodes ertussen, want 1) het is goed voor de ijver, de 'emulatie', 2) het zorgt er voor dat de leerlingen beter gaan opletten in klas en 3) ouders, voogden en meesters kunnen zo beter de vooruitgang van hun pupil volgen.[773] Dus wordt er elke maand om plaats getekend, gedurende maximum zes à zeven avonden en deze tekeningen worden beoordeeld door drie tot vijf kunstenaars. Daarbij moeten leerlingen van de tweede en derde klas naar prenten boven hun tekening een ei of een hoofd tekenen en zij van de eerste klas naar prenten een hand of een voet, om te tonen dat zij de grondregels niet vergeten zijn. Om dezelfde reden moet er iedere maand in elke klas een examen gehouden worden over alles wat geleerd werd in de voorbije jaren. Deze examens verlopen schriftelijk, duren maximum een uur en achteraf worden de juiste antwoorden voorgelezen zodat de leerlingen inzien wat verkeerd was. Tekeningen en examens moeten vergeleken worden met elkaar om te zien wie beter is in praktijk en wie in theorie. Voor het berekenen voor de tweejaarlijkse prijsuitreiking worden alle punten[774] opgeteld van tekeningen en examens van de afgelopen twee jaar. Wie de minste punten heeft, is primus. Bij een ex aequo uitslag worden tekeningen en examens apart vergeleken en zegt men wie waarin beter was, om zo afgunst te vermijden. Om de ijver aan te wakkeren worden de behaalde plaatsen steeds afgelezen en aangeplakt in klas en wordt er regelmatig een briefje voor de ouders meegegeven. Wie te slechte resultaten behaalt, moet de school verlaten. Op het einde van elke tweejaarlijkse cursus zeggen de 'commissarissen' voor welke klas de leerling rijp is, ongeacht zijn huidige klas: zo is het mogelijk om van de derde klas naar prenten naar de eerste klas naar prenten over te gaan. Bij de prijsuitreiking hoort ook steeds een tentoonstellingetje van werken van de leerlingen. Als prijzen geeft men in Gent in de jaren 1790 geen medailles meer, maar boeken, 'cieraeden' en prenten. Tot slot maakt de auteur van Historie en inrichting... de suggestie om als opgave voor het concours in de eerste klas architectuur, het tekenen van plans en elevatie van een echt te bouwen gebouw, voor te stellen. Dat is volgens hem nuttig voor leerlingen EN publiek en bovendien zou de persoon voor wie het bestemd is een prijs van enige guldens kunnen voorzien voor de winnaar.

Het is duidelijk dat het systeem van concoursen in Gent goed doordacht was. Als dat al in Brugge ook het geval was, dan werd het waarschijnlijk nooit op papier gezet. Nee, in Brugge maakt men nu eens een 'nota' hier dan weer een 'memorie' daar, hetgeen erop wijst dat er geen vast reglement was voor het om plaatsen en om prijs tekenen. Ondanks het progressieve karakter van het Gentse systeem in de jaren 1790, zijn er toch enkele gelijkenissen met Brugge. Ook in Brugge worden op de dag van de prijsuitreiking tekeningen van de leerlingen tentoongesteld, zoals later zal blijken. Ook in Brugge hebben we aanwijzingen dat de ouders op de hoogte gehouden worden van de vorderingen van hun kinderen. Weer ontbreekt bij de Brugse academie in de jaren 1790 het theoretische aspect: zo is er alleen een examen voor de leerlingen van de hoogste architectuurklas. Dus, ook op het vlak van de concoursen, krijgen we de indruk dat de Brugse academie er niet in slaagt hervormingen door te voeren, hetgeen nogmaals op een zekere verstarring wijst.

 

 

3.3 Het schoolgebouw

 

Zoals reeds vele malen gemeld, was de academie gevestigd in de Poortersloge. Het is de bedoeling niet om in deze paragraaf het belang van de uitstraling van dit gebouw te bespreken, doch de ruimtelijke indeling binnen het gebouw in functie van het onderwijs dat er gegeven werd. Hierbij moeten we nog eens in herinnering brengen dat de academie de Poortersloge niet geheel voor zichzelf had: tot het einde van de eeuw blijft ook de rederijkerskamer van de Heilige Geest haar vergaderingen beleggen in het gebouw, meer bepaald in de 'const-camer'. Dit was echter allerminst een last voor de academie, aangezien deze vergaderingen niet veel plaats innemen en niet frequent gehouden worden. Zo is het tekenend dat we er nooit iets over vernemen in de archieven van de academie.

 

In de eerste periode van de academie, in de jaren 1720, zou de tekenschool beschikt hebben over de grote benedenkamer van de Poortersloge, waar tot dan toe de schermers hun oefeningen hielden.[775] Maar over de verdere ruimtelijke ordening in dat lokaal, weten we niets.

Zoals eerder gemeld, zijn de klassen naar plaaster en naar model omstreeks 1755 in hetzelfde lokaal gehuisvest, waarbij de tekenaars in twee of drie rangen in een halve cirkel zitten en de boetseerders rechtstaan op de laatste rij.[776] Het model en twee figuren van plaaster waren onder een kroonluchter geplaatst. De beschrijving van het tekenen naar model in de Amsterdamse stadstekenacademie is nagenoeg gelijkluidend.[777] Het model poseert er op een kleine verhoging en wordt verlicht door een lamp. Op enige afstand tekenen de 'genootschapsleden' in twee rijen boven elkaar. Ook wat Gerard De San in 1798 vraagt voor de klas naar plaaster van de pas opgerichte Groningse academie klinkt eender: witgeverfde wanden, een podium en halfronde banken "dewelke geschikt zijn om naar gips te tekenen vanuit verschillende gezichtspunten".[778]

Tijdens de heropbouw na de brand van januari 1755 zal de academie ongetwijfeld functioneler ingericht zijn. In ieder geval zegt Mensaert omstreeks 1763 over de academie: "Le bâtiment en est assez large et très commode. Le professeur y a sa démeure,..."[779] Dat laatste is niet op te vatten als woning: de principaal woonde niet in de academie, hij had er wel zijn atelier.[780] Wel woonde de klerk in en dat zeker al voor 1768, wanneer Garemijn hem vrijstelt van het betalen van huur.[781]

Regelmatig zijn er verbouwingen gebeurd om het gebouw beter aan te passen aan zijn functie. Zo komt de jointe in 1775 tot de bevinding dat de klassen te klein geworden zijn.[782] Bovendien ligt de ingang van de klassen naar model en naar plaaster in de klas naar prenten, hetgeen veel storing veroorzaakt. Zoals eerder gezegd, wordt er daarop door metselaar Lodewijk Feys aan de 'camer voor het model' gewerkt en verandert timmerman Emmanuel Van Speybrouck 'de weegen in d'academie tot de separatie van de camer'.[783] Aan de andere verbouwingswerken en -werkjes die reeds aan bod kwamen in het vorige hoofdstuk moeten we er nog één toevoegen: in april 1794 klaagt de tresorier op de jointevergadering over een groot ongemak, veroorzaakt door de stank van de latrines, die zich in het lokaal van de klassen naar prenten bevinden.[784] Om daar iets aan te doen, zou de 'zeve' geplaatst moeten worden in een uitspringend werk, waarvoor eerst toestemming moet gevraagd worden aan de heren van de stadstresorie. Het lijdt echter geen twijfel dat men aan deze vraag tegemoetgekomen zal zijn.

 

We hebben het geluk voor Brugge over plannen te beschikken van de drie verdiepingen in de Poortersloge.[785] Deze plannen dateren waarschijnlijk uit de Franse tijd, afgaande op het handschrift. De terminus ante quem is zeker 1818, toen men over de gedempte Kraanrei heen een nieuwe vleugel bouwde, waardoor de gevel aan het Jan Van Eyckplein van drie op negen traveeën gebracht werd.[786]

 

De ingang van de academie bevindt zich in de Zouterstraat, de huidige Academiestraat, op de plannetjes onderaan.

 

Op de gelijkvloerse verdieping bevindt zich links van de ingang (B) het lokaal van de architectuurklassen (A) en rechts de woning van de klerk (F). De architectuurklassen liggen lager dan straatniveau, dus moet men een trapje (C) afgaan om ze te bereiken. Het architectuurlokaal krijgt slechts zonlicht via twee grote vensters, aan de zijde van Kraanrei/Biskajersplein. De tekentafels bevinden zich in het midden van het lokaal, rondom de luchters, en aan de zijkanten. De woonst van de klerk is praktisch volledig afgescheiden van de rest van het gebouw. Zij beschikt over een keuken met haardvuur, nog een kamer, een alkoof/opkamertje en een voorraadkelder (E). De trap naar de eerste verdieping (D) bevindt zich recht tegenover de ingang, zodat de leerlingen van de figuurklassen naar boven kunnen gaan zonder de architectuurklassen te storen. De wenteltrap van het torentje (G) is zowel toegankelijk vanuit het architectuurlokaal als vanuit de woning van de klerk.

 

Op de eerste verdieping bevinden zich de figuurklassen: links het lokaal voor de klassen naar prenten (eerste beginselen) en de klas naar plaaster en rechts de klas naar model. Alle ingangen naar de klassen bevinden zich op de overloop (C) dadelijk als men bovenkomt. Rechtdoor gaat het naar het torentje (E). Ga je naar links, dan passeer je eerst rechts het toilet (D) en dan links de klas naar plaaster (B). Op het einde van dit kleine tussengangetje bevindt zich het lokaal van de klassen naar prenten (A). Daar wordt er gewerkt aan twee grote tekentafels die in het midden geplaatst zijn en die voorzien zijn van een verticaal blad om de prenten tegen te zetten. Er blijkt geen kroonluchter te hangen en er zijn vijf vensters: drie aan de kant van Kraanrei/Biskajersplein en twee aan de zijde van de Zouterstraat. Het toilet en de klas naar plaaster zijn van het lokaal van de eerste beginselen gescheiden door een houten tussenwand. In de klas naar plaaster (B) bevinden zich drie onderbroken rijen banken, waarschijnlijk de één hoger dan de ander, gezien zij duidelijk met elkaar verbonden zijn. Deze banken staan opgesteld in aulavorm en georiënteerd naar een tafel of podium die tegen de scheidingsmuur met de trap/overloop opgesteld staat. Er hangt een kroonluchter in het midden van de klas, tussen banken en tafel/podium. Daarnaast is er één venster, met zicht op de Zouterstraat. Aan de andere kant van de overloop bevindt zich de klas naar model (H). Ook hier weer drie rijen banken in aulavorm, maar nu ononderbroken. Het model neemt plaats op een rond podium in het midden tegen de scheidingsmuur met de trap/overloop. Ook hier is er maar één venster, kant Zouterstraat en hangt er een kroonluchter in het midden van de klas tussen podium en banken. Tot slot bevindt zich aan deze zijde van de overloop ook een lokaal voor de wekelijkse commissarissen (F). De ingang van dit vertrek is van de klas naar model afgescheiden door een houten tussenwand. Daar bevindt zich ook een ingemaakte kast, waarin de plaasteren figuren en koppen bewaard worden (G).

De tweede verdieping, tenslotte, is alleen te bereiken via de wenteltrap van het torentje (A). Links komt men via een kleine overloop (D) aan in het atelier van de principaal, die op zijn beurt verbonden is met de antichambre (F). Gaat men vanuit het torentje rechts, dan komt men eerst in de vestibule (B). Naast de vestibule ligt nog een klein kamertje, waar de tekeningen en prenten bewaard worden (C). Via de vestibule komt men in de grote vergaderzaal (G), de 'const-camer', die ook via twee ingangen verbonden is met de antichambre. Aan het einde van de vergaderzaal, kant Nieuwjaarsbrug/Academieplein[787] bevindt zich het 'buffet' (H), waar zich een grote tafel bevindt. Wellicht is het daar dat de jointe vergadert. Dit is tevens het enige vertrek dat vensters heeft aan alle drie onaangebouwde zijden van de Poortersloge.

Samenvattend kunnen we zeggen dat het gebouw waarin de Brugse tekenschool gevestigd is, tamelijk functioneel georganiseerd is: de verschillende afdelingen zijn van elkaar gescheiden en de figuurtekenaars hoeven de architectuurtekenaars helemaal niet te storen wanneer ze naar hun klassen gaan. Ook de verschillende figuurklassen zijn degelijk van elkaar afgeschermd. Het hoeft niet opvallend genoemd te worden dat alle architectuurklassen in hetzelfde lokaal ondergebracht zijn. Deze klassen vergen immers alle hetzelfde materiaal en dezelfde uitrusting. Hetzelfde geldt voor de klassen eerste beginselen. Opvallend is wel dat de klas naar model groter is dan de klas naar plaaster, terwijl het leerlingenaantal van deze laatste klas gewoonlijk hoger ligt. Waarschijnlijk komt dat omdat er ook veel niet-leerlingen komen oefenen in het tekenen naar model.[788] Tot slot is het ook opmerkelijk dat de meeste klassen moeilijk daglicht ontvangen: voor de grootste klas, die van architectuur, zijn er maar twee vensters, allebei aan dezelfde zijde. En voor de klassen naar plaaster en naar model is er maar één venster per klas. Het is dus helemaal niet verwonderlijk dat de academie heel wat geld spendeert aan verlichting.

Dankzij de andere plannetjes die bewaard worden in het archief van de academie[789], is het mogelijk een vergelijking te maken tussen de ruimtelijke organisatie van de academie van Brugge en die van andere steden.

In Gent, Brussel, Antwerpen en Mechelen heeft de academie één verdieping ter harer beschikking. In Gent is er één grote zaal voor de architectuurklassen, met een grote tafel in het midden en kleinere tafels aan de zijkanten, een klas naar model met banken in aulavorm en een vergaderkamer. De grootste klas, het architectuurlokaal niet te na gesproken, is de klas naar plaaster, die er verder uit ziet zoals in Brugge, maar die nog een extra tafel aan de zijkant staan heeft. Tot slot is er de klas eerste beginselen, die er helemaal anders uitziet dan in de Brugse tekenschool: er staan blijkbaar geen tafels, maar alleen banken. Deze staan in een vierkant rondom een middelpunt gegroepeerd.

In Brussel zien we een architectuurklas met tafels, een klas naar model met opnieuw de banken in een halve cirkel, een ongebruikt lokaal en één lokaal, waar zowel de klas naar plaaster als de klas eerste beginselen ondergebracht is: in het midden staan banken in aulavorm, aan de zijkanten tafels.

In Antwerpen blijkt er geen afdeling architectuur te zijn, althans niet in hetzelfde gebouw. Er is ook geen klas eerste beginselen, enkel een klas naar plaaster en een klas naar model. De banken staan in die laatste klas, in tegenstelling tot de andere academies, niet in een halve cirkel, maar in een volle cirkel rondom het verhoogje waar het model poseert. Naast deze twee klassen, telt de Antwerpse academie nog een lege klas, een directeurskamer, een antichambre en een 'galerie de tableaux'.

In de Mechelse tekenschool zijn de klassen eerste beginselen en architectuur ondergebracht in hetzelfde lokaal met tafels. Ook de klas naar model en de klas naar plaaster delen één ruimte, waar naast een tafel enkel vier korte banken staan. De academie van Mechelen telt verder nog een directeurskamer en een leeg lokaal.

Ook in Rouen heeft de academie de beschikking over één etage met aparte klassen architectuur, eerste beginselen, model en plaaster, zoals in Brugge. Ook hier heeft de directeur de beschikking over enkele kamers.

De academie van Rijsel, tenslotte, verblijft sinds 1766 in een pand dat speciaal voor haar gebouwd is.[790] Het gebouw telt drie verdiepingen en omvat twee 'cours'. Verder had het naast diverse klassen ook verschillende vergaderzalen, een tentoonstellingsruimte en aparte lokalen voor anatomie- en meetkundelessen.

Uit dit overzichtje mag duidelijk blijken dat de Brugse academie goed gehuisvest was en dat ze, zeker in vergelijking met de meeste andere Zuidnederlandse tekenscholen, genoeg ruimte had. Voor zover we konden achterhalen is het de enige academie met een inwonende concierge en met zoïets als een buffet. Daarnaast zien we dat de ruimtelijke indeling van de verschillende klassen meestal overeenkomt met die in de meeste andere academies: de banken in een halve cirkel in de klassen naar model en naar plaaster en tafels in de klassen architectuur en eerste beginselen.

 

 

3.4 Het didactisch materiaal

 

Onder de noemer didactisch materiaal wil ik bekijken welke plaasteren figuren, plaasteren koppen, prenten en boeken de academie gebruikte bij haar onderricht.

Meestal verwerft de academie haar benodigdheden door aankoop. Slechts tweemaal hebben we weet van een schenking, met name in 1770 meldt de rekening dat oud-president De Vooght boeken en twee witmarmeren pilaren geschonken heeft en in 1771 meldt dezelfde bron de schenking van twee plaasteren figuren door president de Schietere.[791] Zoals eerder vermeld, gebeurt de eerste aankoop van plaasteren beelden in 1722: acht kopieën van beelden uit de Académie Royale aan zestig Franse ponden per stuk.[792] Deze beelden overleven de ruim tien jaar durende inactiviteit van de academie en blijven in gebruik tot aan de brand in 1755. Vanaf de jaren 1770 en tot 1790 zien we vooral aankopen bij de Parijse handelaar Godefroy.[793] De bestellingen worden gedaan door principaal Paul De Cock die daarvoor een catalogus gebruikt, die te verkrijgen was bij drukker (en tresorier van de academie) Van Praet.[794] De Cock stuurt vervolgens zijn keuze naar handelaar Godefroy "à l'Hôtel Saumur dans la rue de St.-Jacques, Paris". In de enige brief van De Cock aan de Parijzenaar die bewaard is, vraagt de principaal om de bestelde prenten mee te brengen wanneer Godefroy naar de 'foire' komt, hetgeen er dus op wijst dat deze Parijse handelaar ook zelf regelmatig Brugge aandoet. De Cock vraagt ook dat de prenten zouden gedrukt zijn op goed en stevig papier. Enige tijd later wordt de bestelling door Godefroy bevestigd. Daaruit blijkt dat ook individuele Brugse kunstenaars stukken bij deze Parijse koopman kochten: Godefroy vraagt De Cock om Goudeseune[795] te laten weten dat het blad dat ontbreekt in zijn 'L'Olympiade' zal opgezonden worden met de diligence. Naast losse prenten, levert Godefroy ook 'cahiers'.[796] Verder blijkt dat hij de academie krediet gaf: op 28 december 1785 wordt hij betaald voor leveringen op 24 april 1784, 17 augustus en 27 december 1785. Eénmaal zien we een andere kunsthandelaar opduiken: in 1786 verkoopt ene Barsanti drie plaasteren figuren aan de academie.[797] Heel vaak is het De Cock die didactisch materiaal koopt en dan later terugbetaald wordt door de tresorier: in 1783 twee plaasteren figuren en een kop[798], in 1786 acht plaasteren koppen en prenten[799] en alleen dat laatste in 1787 en 1793[800]. Eénmaal zien we de adjoint van de klassen eerste beginselen, De Rijcke, prenten kopen: in 1789.[801] Vaak wordt didactisch materiaal gekocht op een openbare verkoop: zo krijgt de principaal in 1787 van de jointe de opdracht om in de aucties van de nalatenschappen van Emmanuel Van Speybrouck en Hendrik Pulinx (jr) boeken en prenten te kopen.[802] Een jaar later wordt stokhouder Verhulst betaald voor heel wat prenten, door De Cock gekocht in een openbare verkoop van boeken.[803] En in 1793 wordt om dezelfde reden een zekere F.E.J. De Schepper betaald.[804] Dat de academie de veilingen op de voet volgt, wordt ook aangetoond door de aankoop van de 'catalogue van de schilderien van den heer Khnopff' bij drukker De Busscher in 1784.[805] Slechts één keer wordt gemeld dat er rechtstreeks in Brussel verschillende plaasteren koppen gekocht worden.[806]

Het is onbekend of sommige oud-leerlingen, wanneer zij uit Parijs of Rome terugkeren, figuren, prenten of boeken meebrengen voor de academie. Dat zal ongetwijfeld wel gebeurd zijn, doch we hebben er geen weet van. Ter vergelijking: in 1777 of 1778 schrijft beeldhouwer Karel Van Poucke, oud-leerling van de Brugse academie en later directeur van de Gentse academie, een brief aan Kaunitz waarin hij om hulp vraagt, want het schip dat zijn werken en een groot deel pas aangekochte materialen uit Rome naar Vlaanderen moest brengen, is gezonken.[807] In die brief beweert Van Poucke dat hij naar Italië gegaan was om er zaken te kopen waarmee hij in Gent een gratis tekenschool wou oprichten.

Waarschijnlijk wisselen de academies onderling informatie uit over goede aankopen van didactisch materiaal. In ieder geval beveelt de Gentse academie in 1797 haar Brugse zusterinstelling aan om prenten te kopen van de jonge graveur Guillain Masseau.[808] De platen die deze persoon produceert, zouden uitermate geschikt zijn voor lessen aan beginnende tekenaars. Ter bewijs worden er enige afdrukken opgestuurd. Als er in Brugge ook zo'n persoon is, zo vragen de Gentenaars, maak hem a.u.b. aan ons bekend.

 

Wat het onderwerp is van het aangekochte materiaal, weten we ook maar zelden. Meestal houdt men het bij 'printen', 'boucken' of 'plaesteren figeure'.

De acht beelden die in 1721 in Parijs aangeschaft worden, kennen we wel. Het gaat om kopieën van zes 'antieke' en twee 'moderne' beelden[809]: een Griekse Venus, en vuurgodin, een watergodin, een Saturnus, een Apollo, een gladiator, een faun en een sater.[810] We beschikken ook over een lijstje van de figuren en koppen die de tekenaars naar plaaster om prijzen getekend hebben sinds de brand.[811] Na deze ramp duurt het enige tijd vooraleer er nieuwe beelden aangekocht worden want in 1757 en 1759 wordt er alleen 'naer 't leeven' getekend. In 1761 wordt er getekend naar een "Kindeke Jesus van Quenoy en de faune genaemt gemeenlijk de clacker". Verder zien we in de volgende jaren meermaals een 'paris Fransche figure', 'het hooft der Vestale', 'de figure genaemt den Lantinius', 'het hooft van Lucrecia van Cevalier Bernin', 'de figure de Apollo wysende' en 'het Frans kindeken met der arm om hooft'. In 1776 en 1778 zien we enkele nieuwe figuren: in 1776: "de figure bekent de Slave door Michelangelo ende het hoofd van den Laocoon" en in 1778: "de figure staende en met sijn handt leunende op een tronc van een boom - de cop van Seneca". In 1787 worden er enkele koperen koppen aangekocht.[812] Tot slot moeten we er ook aan herinneren dat ook de vijftiende-eeuwse koperen Sint-Jansfiguur die op de hoek van de Poortersloge stond jarenlang door de academie " tot nut der selve in t' stille gebruykt" is, tot aan de verkoop in 1788-1789.[813]

 

Wat betreft het boekenbezit van de academie: elke les moeten de leerlingen 'het Bouck der Vyf Orders van Vignole' bij zich hebben, zo bepaalt het reglement voor de leerlingen uit 1775. Dit boek geeft voorbeelden van zuilen, portieken en kerken volgens de verhoudingen die moeten gerespecteerd worden.[814] In hun hiërarchische volgorde worden de vijf ordes[815] uitgelegd, eerst kapitelen, dan portieken en tenslotte voluten. Vaak wordt een uitgave van Vignola's werk aangevuld met stukken van Vitruvius, Michelangelo, Mansard, Blondel,...[816]

Hoewel we verder geen precieze namen van werken ontmoeten, lijdt het geen twijfel dat de academie nog heel wat boeken bezit. In de zuidelijke Nederlanden zijn er overigens in de achttiende eeuw nogal wat architectuurtraktaten.[817] Zo koopt De Cock in 1787 uit de nalatenschap van Emmanuel Van Speybrouck een architectuurtraktaat in twee volumes en uit de nalatenschap van Hendrik Pulinx jr een boek met monumenten, opgericht ter ere van Lodewijk XV.[818] Maar De Cock zelf heeft ook een boekwerk geschreven voor de leerlingen architectuur.[819] De veilingscatalogus van de nalatenschap van de gebroeders De Cock vermeldt inderdaad een handschrift: 'Beginzelen zoo van de Geometrie, architecture civile, als perspective, met alle de noodige Uytleggingen en Figuren, op dat een ieder met meerder lichte deeze Konsten zouden konnen leeren, etc. door Paulus De Cock, gewezen Professeur-principaal van de Brugsche Academie der Schilder- Beeldhouw- Bouw- en Teekenkonsten'.[820]

De academie bezit ongetwijfeld ook werken van BLONDEL[821], een architect die in de achttiende eeuw over het algemeen heel wat invloed heeft in de Oostenrijkse Nederlanden.[822] Rond 1792 maakt Pieter Norbert Van Reijschoot, leraar architectuur aan de Gentse academie, van Blondels 'Cours d'architecture' een vertaling[823] (Grond-regelen der bouwkunde) en laat het uitgeven bij P.F. De Goesin, de vaste drukker van de Gentse tekenschool.[824] Ook de werken van Blondel zijn voorbeeldboeken met plannen, elevaties, doorsneden en profielen. In tegenstelling tot de Vignola wordt er bij Blondel veel textueel uitleg verschaft. De detailstudies zijn ook uitgebreider dan bij Vignola: ook siervazen, trapleuningen, prieeltjes, fonteinen, consoles enz. worden in extenso behandeld.[825]

Om een vermoeden te krijgen over het mogelijk ander boekenbezit van de academie, kunnen we een blik werpen op het boekenbezit van de principalen Garemijn en De Cock. Van beider nalatenschappen zijn er immers veilingcatalogi bewaard. Garemijn bezit, naast een niet onbelangrijk aantal prentenboeken, heel wat standaardwerken over schilderkunst en beroemde schilders, zoals de werken van Van Mander, Descamps, Houbraeken, Thomassin, Dandré-Bardon (die verkeerdelijk vermeld wordt als André Bardon) en Pernety.[826] Ook Wynckelmanns belangrijke theoretische werk, 'Histoire de l'art chez les anciens', en enkele werken over architectuur sieren zijn bibliotheek. Bij De Cock zien we een groter aandeel van theoretische werken en van architectuurtraktaten, waaronder Pieter Norbert Van Reijschoots vertaling van Blondel.[827] Daarnaast onder andere ook Félibien, Van Mander, Descamps, Reynolds, Wynckelmann en Lacombe.

Wat betreft de Brugse academie hebben we geen weet of de leerlingen aangespoord worden om bepaalde werken te lezen, dit in tegenstelling tot Gent. Daar raadt men de leerlingen van de hogere figuurklassen aan om de geschriften van Dürer, de Lairesse en J. Werner te lezen.[828] In de klassen naar prenten worden de leerlingen dan weer aangespoord om het werk van J. Cousin de oude over het perspectief en het werk van Audran te lezen.

 

Maar veel meer dan boeken koopt de academie prenten. Vaak kostbare stukken, die alleen maar aan leerlingen mogen gegeven worden op voorwaarde dat dezen ze voorzien van een kader met glas[829], hetgeen ook in de Gentse academie het geval is.[830] Daar is het overigens ook zo dat men zich voorneemt om de leerlingen zo veel mogelijk naar goede tekeningen te laten tekenen, en niet naar plaatdruk, waarvan de kwaliteit volgens de Gentse tekenleraars te slecht is.

Ook van de prenten kennen we nauwelijks onderwerpen, doch het is waarschijnlijk dat voor de klassen 'eerste beginselen van de figeure' (de 'classen naer printe') vooral academische tekeningen en gravures gekocht worden. Het waren net deze tekeningen "dessinés sur la nature même" die relatief gezien het duurst kosten.[831] Gemeld wordt dat de adjoint van de klassen eerste beginselen van het figuurtekenen, Jacques De Rijcke, een voorkeur heeft voor Franse prenten.[832] Verder kunnen we ook kijken naar het prentenbezit van Garemijn en De Cock om enigszins een idee te krijgen van de smaak van beide principaals. Garemijn had een omvangrijk prentenkabinet: meer dan twaalfhonderd gravures en tekeningen die niet van eigen hand waren.[833] Van de circa 800 prenten waarvan er een auteur vermeld staat, zijn er ruim 200 van Vlaamse en Hollandse meesters, waarvan een honderdtal van Brugse kunstenaars, veelal leerlingen van Garemijn. Verder opvallend veel werken van de Franse school en zeer weinig Italiaans, Engels en Duits werk. Ook De Cock bezit een uitgebreide collectie prenten: "...la collection des estampes est sans contestation une des plus riches que l'on ait depuis longtemps exposée en vente publique dans cette ville".[834] Hij bezit eveneens veel Vlaams-Hollandse werken, minder Franse prenten, maar nog veel minder van de Italiaanse school en, net zoals Garemijn, vooral werk van zeventiende en achttiende-eeuwse kunstenaars. Engelse en Duitse tekeningen en gravures heeft hij nauwelijks in bezit. Vanzelfsprekend houdt ook hij er veel tekeningen van leerlingen op na.

Wat betreft de architectuurklassen, kennen we enkel het precieze onderwerp van de stukken die in 1780 bij Godefroy besteld worden: plans van onder meer de Invalides, het Louvre en de Eglise de la Sorbonne in Parijs, het park en het paleis van Versailles en het Hôtel-Dieu en de Loge des Changes in Lyon.[835]

 

Verder kunnen we onder het didactisch materiaal ook de attributen rekenen die gebruikt worden bij de acties van het levend model[836]: een schild, een lans, zuiltjes, kapitelen, een schildersezel, een knots, een globe, een siervaas, een medaillon, draperieën, en verschillende kostuums.

 

Tot slot dient, mijns inziens, naast het eigen kunstbezit van de academie (waarover in het volgende hoofdstuk), ook het private kunstbezit in Brugge als didactisch materiaal beschouwd te worden. Het is immers ontegensprekelijk zo dat er in Brugge, net als in andere steden, door de leerlingen veel getekend wordt naar schilderijen en beelden in privaat bezit. Uit de veilingscatalogi die wij doorgenomen hebben, blijkt overigens dat nogal wat confraters een mooie schilderijencollectie hebben.[837] Het bezit van beelden komt niet zoveel voor. Voor Gent hebben we een bewijs dat schilderijen in privaat bezit inderdaad gebruikt worden als didactisch materiaal voor de leerlingen: op 3 september 1777 wordt er een verordening vanwege de vorstin uitgevaardigd omdat de "kostbaere schilderyen, die moeten dienen tot voorbeelden aan de leerlingen der schilderkunst, aen welke de vlaemsche school zoo veel eer heeft bygezet, allengskens uyt het land worden gevoert".[838] Bedoeling is de werken "die aendagt opwekken en de smaek der leerlingen besturen" niet verkocht worden in dode hand, tenzij in geval van de allerdringendste noodzakelijkheid. Daarom wordt verordonneerd dat er een behoorlijke lijst moet opgesteld worden van alle kostbare schilderijen, die binnen Gent gevonden worden, toebehorende aan dode handen, zodat later een passende beslissing kan genomen worden. Het is Pieter Norbert Van Reijschoot, leraar aan de Gentse academie die de lijst opmaakt.[839] Deze verordening heeft hoogstwaarschijnlijk geen vervolg gekend.

 

 

3.5 De leraars

 

De academie hanteert geen strenge criteria bij het aanwerven van leraars en principaals: in 1755 spreekt men van een gerenommeerd schilder als principaal en zijn voormalige twee beste leerlingen als adjoint.[840] In 1770 ziet de jointe het als haar taak "de jonckheit te geeven voor professeurs de ervaerenste persoonen deser stadt in de voornoemde konsten".[841] In 1775 tenslotte beslist het academiebestuur dat de principaal iemand moet zijn van onberispelijk gedrag, die over genoeg talent beschikt om zowel de figuurklassen als de architectuurklassen te leiden, en die Nederlands en Frans spreekt, zodat hij vreemde bezoekers kan ontvangen.[842] Ook in Gent vallen de voorwaarden die men aan nieuwe leraars stelt, niet streng te noemen. Er wordt alleen bepaald dat zij voldoende theoretische en praktische kennis moeten hebben, dat zij bekwaam moeten zijn om deze kennis over te dragen en dat zij van onberispelijk gedrag moeten zijn.[843]

Het is niet de bedoeling om op de volgende bladzijden uitgebreide biografieën te schrijven van alle leraars die de academie geteld heeft. We willen de betrokken personen enkel even plaatsen binnen de Brugse context en hun carrière aan de academie schetsen.

 

Matthias De Visch[844]

De Visch is geboren in Reninge in 1701. Zoals eerder gemeld, is hij in 1721 de eerste primus van de Brugse academie geworden. Daarna trekt hij voor een tiental jaren naar Parijs en Italië. In 1738 heef hij genoeg medestanders om zich verzameld om in Brugge de academie te kunnen heropenen. Daar dat initiatief onmiskenbaar van hem uitgaat, valt het niet moeilijk te begrijpen waarom hij zo'n grote impact op de tekenschool heeft. De Visch houdt zijn atelier in de academie maar woont zelf in de Kuiperstraat[845], vlakbij de academie.[846] Afgaande op zijn staat van goed kan De Visch een gegoed man genoemd worden: hij bezit grond in Kaaskerke en Alveringem en verschillende lijfrentes. Ook het huis waar hij woont in Brugge, is zijn eigendom. De inventaris sluit met een positief saldo van lb 6717-4-0 courant. Verder blijkt ook dat hij niet mag klagen over gebrek aan opdrachten: bij zijn dood staan onder meer volgende personen en instellingen bij hem in de schuld: de abdij van Sint-Winnoksbergen voor portretten en historiestukken, de Sint-Jansabdij van Ieper voor portretten, de Gentse predikheren voor een schilderij dat 'O.L.V.-hemelvaart' voorstelt en de Waepenaert voor het restaureren van zijn schilderijen. Ook voor de Brugse stadsmagistraat heeft De Visch gewerkt: nu nog hangt in het stadhuis een portret van keizerin Maria-Theresia dat van zijn hand is. Het is trouwens dat schilderij dat op zijn zelfportret op de achtergrond afgebeeld staat. Uit 1760-1761 is een dossiertje bewaard met de volledige correspondentie tussen De Visch en de stadsmagistraat van Nieuwpoort[847]: De Visch krijgt namelijk van die stad de opdracht een portret van de keizerin te schilderen op dezelfde wijze als het portret die hij voor het Brugse stadsbestuur gemaakt heeft. Uit dit dossiertje blijkt onder meer dat er zeven maanden liggen tussen het bestellen van het werk en het plaatsen, dat De Visch er op staat om persoonlijk het werk te komen plaatsen en dat het schilderij zelf, minder duur kost dan het kader.[848] Voor de academie heeft hij in 1762 'Karel van Lotharingen, Beschermer van de Kunsten' geschilderd.[849] Ook zijn zelfportret was, zelfs tot voor kort, in het bezit van de Brugse academie. De Visch wordt beschouwd als "de figuur die de Brugse schilderkunst voor het eerst in de minder barokzware banen van het Frans-getinte rococo leidt"[850]. Tot slot moeten we er nog even aan herinneren dat de kunstschilder bevriend was met Descamps en met de meeste andere Brugse kunstenaars. Al bij al kunnen we gewagen van een belangrijke overgangsfiguur en een gedreven principaal.

 

Jan Garemijn[851]

Volgens zijn eerste biograaf, Pieter Le Doulx[852], zou Garemijn (1712-1799) reeds op negenjarige leeftijd leerling geweest zijn aan de Brugse academie en van dan af een hele hoop leermeesters, waaronder Hendrik Pulinx, gehad hebben. Garemijn heeft zijn vaderland nooit verlaten en heeft waarschijnlijk voeling gekregen met de Franse en Italiaanse kunst via zijn goede vriend De Visch en via prenten. Vanaf de heroprichting van de academie staat Garemijn als confrater ingeschreven. Wanneer hij in 1765 principaal wordt, is hij één van de meest gevierde kunstenaars van de Oostenrijkse Nederlanden: in 1753 krijgt hij van gevolmachtigd minister Cobenzl de opdracht tot het schilderen van 'Het delven van de Gentse vaart', een werk dat omstreeks 1780 in de grote gang van het paleis hangt, net als nog twee overige werken van zijn hand.[853] In 1760 levert de schilder drie werken voor de audintiezaal van het paleis[854] en in 1761-1762 koopt Cobenzl opnieuw enkele schilderijen van Garemijn: twee ruines, één met een groentemarkt en soldaten van de garnizoenen van de Ligne en Arberg en één op een strand met vissersboten.[855] De minister toont zich zeer tevreden over het werk en laat Garemijn weten dat de betaling gebeurt via burggraaf De Vooght, president van de academie. Ook in Gent geniet Garemijn een zekere bekendheid: omstreeks 1765 maakt hij salonbekledingen voor het hotel De Coninck en in 1780-1781 voor het hotel Limnander.[856] Ook in Brugge maakt hij ettelijke salongarnituren die in enkele gevallen tot op vandaag in situ bewaard zijn. In de Brugse kerkelijke kringen had hij eveneens succes. Naast kunstschilder en principaal van de academie, zien we Garemijn ook optreden als ontwerper van triomfbogen[857], altaren[858], koorhekken en preekstoelen[859] en als opsteller van veilingcatalogi.[860] Een paar keer hebben we weet van samenwerking met Paul De Cock, zijn opvolger aan de academie: in 1766 werken zij mee aan het opstellen van de staat van goed van Matthias De Visch, in 1773 maken zij een ontwerp voor het hoogaltaar van de kerk van Harelbeke en in 1777 en 1783 schilderen beide kunstenaars elk drie werken voor de broederschap van de trinitarirs in de St.-Gilliskerk.[861] Garemijn en De Cock wonen sedert 1770 ook in elkaars buurt: Garemijn verhuist in dat jaar van de Ridderstraat naar de Grauwwerkersstraat[862]: beide straten bevinden zich op een boogscheut van de academie. Omstreeks dezelfde tijd raakt Garemijn bevriend met de Rijselse portretschilder Noël, die uit dankbaarheid voor de vele contacten die de principaal hem bezorgt het bovenstaande schilderij geschilderd heeft. Volgens LE DOULX[863] verzon de rederijker A. Baude er hetvolgende onderschrift voor:

 "Hier heeft het hoogh beroemt penceel,

 van Noël, seker 't grootste deel

 van Mijnheer Garemijn getroffen na het leven:

 maer van sijn schilder-geest, kon hij geen uytdruck geven".

In ieder geval moet de produktie van Garemijn enorm geweest zijn: nagenoeg alle door ons geraadpleegde veilingcatalogi melden meerdere Garemijns, met pieken tot tien[864] en twintig stuks[865]. Dat heeft de kunstschilder allesbehalve windeieren opgeleverd: in 1794 wordt zijn contributie bepaald op 1000 lb en in het jaar IV wordt zijn fortuin op 25000 lb geschat.[866] Tot slot wil ik nog wijzen op een mogelijke band tussen Jan Garemijn en de vrijmetselarij: minstens drie van zijn buren zijn logebroeders: de handelaar Lambert de Ronquier is eerst zijn buurman in de Riddersstraat en later zijn naaste buur in de Grauwwerkersstraat, Charles De Visch, zoon van Matthias, woont eveneens in de Grauwwerkersstraat en Charles Lauwereyns de Roosendaele, grootmeester van de loge 'La Parfaite Egalité' en actief in de jointe van de academie, woont in de Kuipersstraat.[867] Verder heeft A. VAN DEN ABEELE erop gewezen dat er in Garemijns ontwerp voor een tabernakel voor de H. Bloedkapel heel wat vrijmetselaarssymboliek steekt. Daarnaast blijkt uit Garemijns notitieboekje dat in 1768 goudsmid Joseph Beghin, tresorier van de Bergense loge 'La Parfaite Harmonie', in gezelschap van De Ronquier en Lauwereyns de academie bezoekt.[868]

 

Paul De Cock

Paul De Cocks carrière is veel meer aan de academie gebonden dan dat van Garemijn. Geboren in 1724, volgt hij les bij De Visch en aan de heropgerichte academie, waar hij achtereenvolgens eerste van de figuurklassen en eerste van de architectuurklassen wordt, respectievelijk in 1741 en 1743. In 1748 trekt hij dan naar Parijs en Valenciennes. Dadelijk bij zijn terugkeer in 1749 zou hij adjoint voor de architectuurklassen geworden zijn. Hij zou veel salongarnituren geschilderd hebben in de stijl van Vernet. Daarnaast schildert hij na de brand van 1755 ook het schilderij 'De H. Drievuldigheid' voor de rederijkerskamer van de H.Geest, dus voor de vergaderzaal van de academie.[869] Naast de hierboven vermelde werken met Garemijn, maakt hij ook het ontwerp voor het doksaal van de St.-Walburgakerk[870] en voor de hoofdaltaren van de kerken van Koekelare en Woumen[871]. Verder stelt ook hij veilingscatalogi op.[872] De Cock zal echter het allerbelangrijkst blijven als leraar architectuur en principaal van de academie: van 1749 tot 1775 als leraar architectuur en van dan tot aan zijn dood omstreeks de jaarwisseling 1801-1802 als principaal. Hij oefent bijgevolg gedurende tweeënvijftig jaar invloed uit op alle wordende kunstschilders en architecten in Brugge. Zijn belang voor de laat achttiende-eeuwse architectuur in Brugge wordt dan ook hoog geschat.[873] De bekende architectuurtekeningen van die tijd zijn van een uitzonderlijke kwaliteit, wat er toch op wijst dat het onderwijs aan de academie van een zeker niveau was.[874] Zeker in 1763 laat hij de hoogste klas architectuur zelfs ontwerpen tekenen voor de bouw van een nieuw Jezuïetencollege op de vrijdagmarkt, naar zijn richtlijnen.[875] Ook hiervan zijn enkele tekeningen bewaard.[876] In de veilingcatalogus van De Cocks nalatenschap worden naast de tekeningen voor de bouw van een nieuw Jezuïetencollege, ook ontwerpen vermeld van het 'comedie-huys'[877] en van een hospitaal in Veurne. Of dat ook wil zeggen dat De Cock de architect is van deze gebouwen, is nog maar de vraag.

Wat betreft het peil van de figuurklassen valt De Cock eveneens geslaagd te noemen. Eén van zijn meest succesvolle pupillen, Jozef Suvée, schonk hem uit dankbaarheid bovenstaand portret waar rederijker Baude het volgende rijm wist op te verzinnen:

"Suvée trof hier De Cock, die beelden, velden, beken

 door verf na 't leven toont; die door sijn schilder-streken, en bauw-konst d'oogen streeld, tot achting van sijn naem,

 is 't raer; als konst en deughd in konst'naers sijn te saem? soo heeft men hier wat raers, te weten 't beeld van eenen

in wie de deughd, met bauw- en schilder-konst vereenen."[878]

De Cock is steeds ongehuwd gebleven en woont tot aan zijn dood in bij zijn broer Hubert, in het huis 'In Groot-Vlaenderen' in de Vlamingstraat. Voor de belastingen van 1794 is hij ingedeeld in klasse vijf en draagt hij 300 lb af.[879] Zijn fortuin wordt in het jaar IV geschat op 6000 lb.

 

Jacques De Rijcke

De Rijcke is een leeftijdsgenoot van De Cock. Geboren in 1723, is hij leerling van De Visch en wordt hij in 1743 primus van de figuurklassen.[880] Naar eigen zeggen is hij sinds 1747 'adjoint van de eerste beginselen van de figeure'.[881] Van hem is een portret gekend van burgemeester Coppieters.[882] Verder zou hij een Sint-Lucas geschilderd hebben voor de vergaderzaal van de academie en zou hij veel gekopieerd hebben naar Franse prenten.[883] Hij is ook lid van de rederijkerskamer van het H. Kruis. De Rijcke woont ook in de Vlamingstraat, 'by de Burse' en is bijgevolg dus een buur van zowel Garemijn als De Cock. In 1785 vraagt De Rijcke assistentie voor zijn onderwijstaak in de academie.[884] Dat krijgt hij van Jan Donaas Seghers, die hem in 1792, wanneer hij sterft, zal opvolgen als adjoint voor de eerste beginselen van het figuurtekenen.

 

Jan Donaas Seghers

Seghers is in 1776 primus van de eerste klas naar prenten, in 1778 primus van de klas naar plaaster, in 1780 tweede van de klas naar model en in 1784, tenslotte, primus van de klas naar model en van de 'compositie van de figeure'.[885] Een jaar later wordt hij assistent van De Rijcke. Wanneer De Rijcke op 29 november 1792 sterft, solliciteert hij naar de vrijgekomen plaats en verkrijgt die ook.[886] Ook koopman en kunstschilder Frans Van Pamel doet een gooi naar de positie, maar vangt dus bot.[887] Seghers, die al sinds 1783 confrater was, zetelt vanaf 1792 ook in de jointe. Hij woont 'by St.-Anna' en is actief als kuntschilder.[888]

 

Norbert Heylbrouck

Norbert Heylbrouck jr is geboren in Gent, maar woont vanaf 1749 in Brugge. Zijn vader, een graveur, was eens veroordeeld wegens valsemunterij, maar maakt omstreeks die tijd, als confrater, medailles voor de academie. Ook zijn jongere broer, Severinus (+1766), is graveur, doch deze is vooral actief in Brussel. Norbert Heylbrouck jr wordt in 1753 ex aequo met Hubert De Cock primus van de klas naar plaaster en in 1757 primus van de klas naar model, ditmaal voor dezelfde H. De Cock.[889] Ook in 1758 volgt hij nog de lessen op de academie[890], maar daarna trekt hij naar Parijs. In 1761 beschildert Heylbrouck het plafond van de, nu verdwenen kapel van het paleis van Karel van Lotharingen te Brussel.[891] En omstreeks 1764 werkt hij gedurende twee jaar aan de beschilderingen van het trappenhuis in het hotel Vander Meersche in Gent. Volgens FREDERICQ-LILAR[892] kan Heylbrouck beschouwd worden als vertegenwoordiger van de Rubensiaanse school te Gent. In Brugge dan, graveert hij enkele medailles, prenten en ex-libris en schildert hij portretten.[893] Uit een veilingscatalogus[894] blijkt dat hij ook snuifdozen graveert en psalmboeken beschildert.

Ondanks het feit dat Heylbrouck pas in 1775 officieel genoemd wordt als adjoint van de klassen naar plaaster en model[895],

zien we hem reeds in december 1770, onder principaal Garemijn, in de academie komen: "4-6 dec: Mr Heylbrouck eerst gecomen teeckenen op d'academie" en "30 dec- 2-3 jan: actie door Heylbrouck gestelt".[896] Wellicht komt Heylbrouck gewoon oefenen in de academie en steekt hij al gauw een handje toe, onder meer bij het stellen van het model. Hij woont overigens aan de Spiegelrei, vlakbij de academie. De laatste twee jaar voor zijn dood in 1785, laat Heylbrouck zich regelmatig vervangen door Bernard Fricx, hetgeen er op kan wijzen dat hij toen ziek was.

 

Bernard Fricx

Bernardus Hermanus Fricx is in 1754 in Brussel geboren. Hij is leerling van Garemijn en van de academie. In 1770, dus op zestienjarige leeftijd wordt hij primus van de klas naar model en zes jaar later is hij winnaar van de 'compositie van de figeure'.[897] In 1778 wordt hij confrater en zetelt hij voor de eerste keer in de jointe. In 1785 dan, wordt hij voor de tweede keer jointelid. Bij het overlijden van Heylbrouck, eind 1785, solliciteert hij naar de vrijgekomen plaats, met het argument dat hij de afgelopen twee jaar Heylbrouck van tijd tot tijd vervangen heeft.[898] Als andere sollicitanten zijn er confrater Bernard Bauwens[899] en niet-confrater Guillelmus Dumery[900]. Dumery spreekt in zijn brief[901] tegen dat hij niet meer zou tekenen en om het tegendeel te bewijzen stelt hij voor dat alle sollicitanten elk een tekening maken en dat de beste tekenaar de plaats krijgt. Mogelijke kritiek op het feit dat hij geen confrater is, in tegenstelling tot Fricx en Bauwens, pareert hij door te stellen dat hij het altijd kan worden. Tot slot probeert Dumery de jointe te verleiden door voor te stellen om de dienst tijdens het eerste schooljaar gratis te doen. Deze zaken tonen aan dat de post van adjoint van de klassen naar plaaster en naar model gegeerd is. Toch liet het academie-bestuur zich niet overhalen door Dumery's aanlokkelijke voorstel en krijgt assesseur Fricx de job.[902] Van diens werk als kunstschilder kennen we de 'Eed der Smeden' die hij in 1783 voor dat ambacht maakt en enkele wapens in het guldenboek van de academie. Verder zien we hem ook als samensteller van veilingcatalogi.[903] In 1790 en 1793 is Fricx, die achtereenvolgens in de Oostmeers en op de Ankerplaats woont, wijkmeester.[904]

 

Emmanuel Van Speybrouck

Timmerman Emmanuel Van Speybrouck (1726-1787) is, samen met De Cock, één van die 'beste leerlingen' die door De Visch als adjoint aangenomen worden in de eerste tien jaren na de heroprichting van de academie.[905] Ondanks het feit dat hij deze functie maar zeer korte tijd lijkt uitgeoefend te hebben, zal hij steeds actief blijven binnen de academie: als assesseur van 1775 tot 1778, en als gedeputeerde van de kunstenaars van 1779 tot aan zijn dood. Zoals eerder gemeld, neemt hij ook heel wat timmerwerk aan in opdracht van de academie. In 1743 is Van Speybrouck primus van het examen architectuur en in 1747 primus van de eerste klas architectuur. Dit succes zou hij weten te bestendigen als bouwmeester: van zijn hand zijn onder meer het ambachtshuis van de timmerlieden in de Steenstraat[906], de kerk van de abdij Ter Duinen aan de Potterierei[907], een tuinvleugel van het Hof van Pittem (het huidige bisschoppelijk paleis)[908], en misschien de hoofdingang van de abdij Spermalie. In de tweede helft van de achttiende eeuw is Van Speybrouck ongetwijfeld één van de belangrijkste architecten in Brugge, "in wiens werk het streng klassicisme de bovenhand heeft, verzacht door een rococo-ornamentiek".[909] Niet alleen in de jointe van de academie, maar ook in het ambachtsbestuur van de timmerlieden-schrijnwerkers speelt Van Speybrouck een belangrijke rol: hij is meermaals deken of vinder.[910] De timmerman-architect is ook een goede vriend van zijn leeftijds- en studiegenoot Paul De Cock. Deze heeft verschillende leden van de familie Van Speybrouck geportretteerd. Op een verdwenen portret uit 1780 had De Cock Van Speybrouck voorgesteld als architect, met passer in de hand en op tafel een plan van de abdijkerk van Ter Duinen.[911] Door het open raam was diezelfde kerk zichtbaar. Wel bewaard is een portret van Van Speybrouck door Suvée: ook op dit werk wordt hij afgebeeld als architect, met passer in de hand en bouwplan onder de arm. Van Speybrouck woont aan de Steenhouwersdijk, in het huis 'De Lelie'.[912] Zijn naaste buur is Lodewijk Feys jr, leraar architectuur aan de academie vanaf 1775. Uit zijn staat van goed blijkt dat zowat 'le tout Bruges' bij hem in schuld staat: hij heeft veel adellijke en belangrijke klanten. De inventaris sluit af met een positief saldo van lb 2775-19-8.

 

Bartholomeus Macqué

Van deze persoon konden we nauwelijks gegevens vinden. In het leerlingenregister van 1755-1763[913] staat hij ieder jaar vermeld: in 1755 als deel uitmakende van het timmerliedenambacht, de overige jaren als metselaar. Vanaf 1761 zit hij in de eerste klas architectuur, waarvan hij in 1763 primus wordt.[914] Waarschijnlijk is hij vanaf dan 'adjoint eerste beginselen van de architecteure'. Dat is hij in ieder geval al in 1765.[915] In dat jaar woont hij 'Achter den Appelzak'[916]. We weten niet wie zijn onmiddellijke voorganger aan de academie was: Emmanuel Van Speybrouck ? Iemand anders ? Of was er geen adjoint voor de 'eerste beginselen van de architecteure' en trad De Cock op als enige leraar voor alle architectuurklassen? In ieder geval is Macqué in 1775 niet langer adjoint en wordt zijn plaats ingenomen door Lodewijk Feys de jonge.[917]

 

Lodewijk Feys jr

Zowel vader als zoon Lodewijk Feys zijn bijzonder actief binnen de academie. Feys senior, confrater sinds 1747, is assesseur van 1775 tot 1778 en van 1783 tot 1786. Vanaf 1793 tot aan zijn dood in 1800 is hij gedeputeerde van de kunstenaars. Feys sr is, net als Van Speybrouck, een architect die met zijn tijd mee is: bijvoorbeeld het ambachtshuis van de kuipers in de Vlamingstraat, die hij in 1768 bouwt met timmerman Andries D'Holander.[918] Ook Lodewijk Feys jr is naast adjoint, lid van de jointe van 1789 tot 1792. Zowel vader als zoon Feys doen regelmatig karweien in opdracht van de academie.

Lodewijk Feys de jongere is zelf leerling van de academie in de jaren 1760. Tot 1763 volgt hij de lessen 'beginselen van de figeure' tot wanneer hij primus van de eerste klas naar prenten wordt. Daarna volgt hij de architectuurklassen. In 1768 is hij primus van tweede klas architectuur.[919]

 

Bernard Feys

Eind 1800 blijkt Lodewijk Feys jr overleden te zijn en blijkt zijn broer, timmerman Bernard Feys, zijn plaats te hebben ingenomen.[920] Dat zou echter niet lang duren, want hij overlijdt op zijn beurt in 1802-1803. Bernard Feys was in 1778 tweede in de eerste klas architectuur en in 1782 primus.[921] In 1785 tekent hij als confrater en van 1786 tot 1789 is hij assesseur. Vanaf 1798 is hij gedeputeerde. Al die tijd voert hij ook timmerwerken uit voor de academie, zoals het maken van de 'naelde' voor de toren in 1788-1789.[922] Feys is ook enige jaren vinder of gouverneur van zijn ambacht.[923] In 1792 wordt hij verkozen tot plaatsvervangend Voorlopige Vertegenwoordiger en in de eerste helft van 1793 is hij wijkmeester.[924]

 

Hubert De Cock

Tenslotte moeten we ook Hubert De Cock vermelden: hij is nooit in vaste loondienst bij de academie, maar we zien hem nu en dan als vervanger les geven. Zo noteert Garemijn in 1772 achtereenvolgens: "Deryck thuys gebleven causa scatica den 8 january", "van 18 jan tot 3 febr niet geteeckent causa koude", "Hubert De Cock in de classe gecommen den 17-18 jan en den 3-8 febr" en "Hubert De Cock in de classe 10-11-12 feb: is 11 maal geweest. Sr Derycke in de classe savonts gecomen den 14 febr."[925] Ook na de dood van zijn broer, omstreeks nieuwjaar 1802, valt Hubert De Cock in en neemt hij de functie van zijn broer op tot in juni Frans Vander Donckt tot principaal benoemd wordt.[926]

Hubert De Cock is oud-leerling van De Visch en van de academie, waar hij in 1753 ex aequo met Norbert Heylbrouck primus wordt van de klas naar plaaster, in 1757 tweede eindigt in de klas naar model, achter Heylbrouck, en in 1759 tenslotte voor een tweede maal secundus wordt.[927] In het bestuur van de academie is hij van 1775 tot 1778 assesseur en vanaf 1783 gedeputeerde voor de burgers. Hubert De Cock ontwerpt sieraden voor zilversmeden en houdt van 1760 tot 1780 bij hem thuis in de Vlamingstraat een schooltje open waar hij de eerste beginselen van het figuurtekenen en het ontwerpen van sieraden aanleert.[928] Na zijn huwelijk is hij vooral actief als handelaar in lakens, prenten en schilderijen. Hij schildert salongarnituren, restaureert schilderijen en ontwerpt ook schouwen en ornamenten, zoals voor het huis van Pieter de Melgar in de Sint-Jorisstraat.[929] In 1792 is hij wijkmeester.[930] In 1794 betaalt hij 300 lb contributie en in het jaar IV wordt zijn fortuin geschat op 4000 lb.[931]

 

Na het overlopen van de leraars die de academie gekend heeft, kunnen we enkele conclusies trekken. Zowel De Visch, Garemijn en De Cock zijn capabele principaals en begaafde kunstenaars. Maar waar De Visch en zeker Garemijn vooral kunstenaar zijn, is De Cock op de eerste plaats 'professeur principaal'. Deze tendens stellen we ook vast bij de adjoints: waar we van De Rijcke nog enkele kunstactiviteiten kennen, is dat bij Jan Donaas Seghers nauwelijks het geval. En ook Fricx heeft heel wat minder uitstraling als kunstenaar dan zijn voorganger Heylbrouck.

Verder valt het op dat alle adjoints van de afdeling figuurtekenen kunstschilders zijn. Een aantrekkelijk aanbod van klokkengieter G. Dumery wordt niet aanvaard ten voordele van een kunstschilder. We zien geen beeldhouwers noch zilversmeden les geven, hoewel ook deze ambachten heel wat academieleerlingen leveren.

We merken ook een zekere continuïteit: alle leraars zijn op hun beurt oud-leerling van de academie. We zien geen 'vreemdelingen' adjoint worden. Verder waren de nieuwe leraars vaak enige tijd lang gewoon assistent of vervanger van hun voorganger.

Wat betreft de afdeling architectuur: daar zien we, De Cock uitgezonderd, alleen metselaars en timmerlieden/schrijnwerkers als adjoints. Het zijn ook net deze ambachten die het gros van de leerlingen van die afdeling leveren. Opvallend is ook dat er voor de drie klassen architectuur maar één adjoint voorzien is, tegenover twee of drie voor de afdeling figuurtekenen. Vooral de klassen naar plaaster en naar model worden in de watten gelegd: zij zijn samen relatief gezien met het kleinste aantal leerlingen voor een adjoint.

Alle leraars, ook de principaals hebben neveninkomsten, de één al wat meer dan de ander. Vooral de leraars van de figuurklassen hebben vaak ook 'persoonlijke' leerlingen, zoals in het ambachtssysteem; de leraars architectuur zijn dan weer actieve metselaars of timmerlieden.

 

 

3.6 De leerlingen

 

In deze paragraaf wil ik, in de mate van het mogelijke, nagaan hoeveel leerlingen de academie jaar na jaar telt en hoe zij verdeeld zijn over de verschillende afdelingen en klassen. Verder wil ik over sommige jaren kijken uit welke bevolkingsklassen en ambachten de leerlingen komen en, indien het om niet-Bruggelingen gaat, uit welke gemeenten zij komen. Het spreekt natuurlijk vanzelf dat we hiervoor afhankelijk zijn van de voorhanden zijnde bronnen. Voor de Brugse academie valt dat echter goed mee: voor de achttiende eeuw beschikken we over een leerlingenregister voor 1755-1763, één voor 1775-1790 en één voor 1791-1826.[932]

Voor 1755 moeten we ons behelpen met schaarse en waarschijnlijk zeer onvolledige verwijzingen. Zo worden er in 1745 bij de prijsuitreiking 19 leerlingen uit de figuurklassen vermeld en 37 uit de architectuurklassen.[933] In mei 1747 zien we 13 figuurtekenaars en 51 architectuurtekenaars.[934] In 1749 zien we slechts dertien figuurtekenaars, in 1751 zelfs maar tien.[935] Leerlingen architectuur worden er in die jaren niet of heel zeker onvolledig vermeld. Van de weinige figuurtekenaars die in 1753 vermeld worden, komen er vijf uit Brugge, twee uit Gent en één 'uyt Duytslandt'. Van de leerlingen architectuur waarvan gewag gemaakt wordt, komt er één uit Blankenberge en één uit Deinze.[936] Uit deze, weliswaar onvolmaakte, opsomming blijkt al dat de academie in het eerste decennium na haar heroprichting, een zekere discrepantie kent tussen de afdeling architectuurtekenen en de afdeling figuurtekenen, waarbij de eerste in leerlingenaantal de tweede ruim overtreft.[937] Ook blijkt de academie in het begin van de jaren 1750 een aantrekkingskracht te hebben die de stadsgrenzen ruim overschrijdt.

Op het einde van het schooljaar 1753-1754 zijn er in totaal 159 leerlingen: 85 volgen de architectuurlessen, 42 zitten in de klas eerste beginselen van het figuurtekenen, en de klassen

naar plaaster en naar model zijn samen 32 man sterk.[938] Ook hier merken we dus het overwicht van de architectuurklassen op de figuurklassen, zij het minder duidelijk afgelijnd. Ter vergelijking: de pas opgerichte Gentse academie, telt in 1752-1754 iets meer dan 100 leerlingen.[939]

 

Van 1755 tot 1763 houdt principaal Matthias De Visch opnieuw een leerlingenregister bij, nadat het vorige in de brand verloren is gegaan. In dat register noteert hij per jaar en per afdeling alle leerlingen met hun naam en voornaam. Heel vaak wordt ook het beroep erbij vermeld en, indien de persoon niet van Brugge afkomstig is, de geboorteplaats. Pupillen van de Bogardenschool worden met een drukletter S aangeduid. Edellieden worden met toevoeging van hun titel genoteerd en bij primussen wordt gemeld welke prijs ze behaald hebben. Meestal staan alle leerlingen architectuur samen vermeld, zonder onderscheid in verschillende klassen. Alleen in 1759 en 1761 worden de drie architectuurklassen apart vermeld. Bij de figuurklassen wordt steeds onderscheid gemaakt tussen de klas naar model, de klas naar plaaster en de klassen eerste beginselen. Een klas naar plaaster wordt er pas apart vermeld vanaf 1761, hoewel er zeker al het schooljaar daarvoor om prijzen naar plaaster getekend is.[940] Een onderscheid tussen de beide klassen eerste beginselen wordt alleen gemaakt in 1757, 1759 en 1761.

Deze lijsten lijken heel betrouwbaar te zijn, mits enkele schoonheidsfoutjes: zo worden in 1757 de prijswinnaars B. Bauwens, F. Heldewys en R. Paulus niet vermeld onder de leerlingen, maar afzonderlijk, terwijl andere prijswinnaars zoals G. Verschoot en L. Van Torre wel tussen de andere prijswinnaars staan. Tenslotte moeten we nog benadrukken dat deze leerlingenlijsten opgesteld werden bij het begin van het schooljaar: wanneer we het hebben over 1757, gaat het dus in feite over october 1757! Bovendien is het vanzelfsprekend zo dat er in de loop van het schooljaar een deel leerlingen ermee kapt en de academie verlaat.

 

Bovenstaande grafiek toont ons het leerlingenaantal per afdeling en in totaal per jaar over de periode 1755-1763. Onmiddellijk valt het op dat het aantal leerlingen geen grote schommelingen kent: tussen 138 in 1757 en 174 in 1760, met een gemiddelde van 149 leerlingen over de hele periode. Van dat gemiddelde van 149 leerlingen, behoren er 80 tot de architectuurklassen en 69 tot de figuurklassen. Als we echter de grafiek bekijken dan merken we duidelijk hoe van 1755 tot 1758 de populariteit van de architectuurafdeling daalt ten voordele van de figuurafdeling: van 106 architectuurtekenaars tegenover 40 figuurtekenaars in 1755 naar 59 architectuurtekenaars tegenover 81 figuurtekenaars in 1758 ! Het is moeilijk hiervoor een verklaring te vinden. In het academie-archief bevinden zich nauwelijks documenten over deze periode en ook wat betreft de ambachten van timmerlieden en schrijnwerkers, die het gros van de leerlingen in die afdeling leveren, beschikken we over te weinig informatie.[941] Het zijn op de eerste plaats de klassen eerste beginselen van het figuurtekenen die aangroeien: van 21 leerlingen in 1755 naar 63 leerlingen in 1758. Het aantal leerlingen in de klas naar model blijft in die jaren gelijk. Jammergenoeg weten we net van de klassen naar prenten niet zo goed welke beroepen daarin vertegenwoordigd zijn: natuurlijk wat schilders[942] en beeldhouwers, maar ook glazemakers, smeden en 'schrijvers'. Een mogelijke verklaring voor dit fenomeen is dat er meer en meer leerlingen eerst les gaan volgen in de eerste beginselen van de figuren vooraleer de architectuurlessen aan te vatten. Zo bijvoorbeeld metselaar Frans Bauwens: in 1756 leerling van de klassen naar prenten en in 1760 en de jaren daarna leerling van de klassen architectuur, of zijn collega Bartholomeus Feys: figuurtekenaar in 1758 en 1761 en architectuurtekenaar in de jaren daarna. Misschien verwijst architectuurleraar De Cock te slechte tekenaars wel systematisch door naar de klassen naar prenten ?

 

Voor 1761, het enige jaar van de periode 1755-1763, waarvan alle klassen appart vermeld worden, werd een taartgrafiek opgemaakt naar het aantal leerlingen per klas ten opzichte van het totaal. De afdeling architectuur is een tiental eenheden groter dan de afdeling figuurtekenen: 84 leerlingen tegenover 74 leerlingen. De grootste klas is de derde klas architectuur: 40 leerlingen, gevolgd door de tweede klas naar prenten met 32 leerlingen. Samen zijn de laagste klassen van elke afdeling dus goed voor 46 % van het totale aantal leerlingen. Dat wijst er op dat er heel wat leerlingen zijn die niet het gehele academische curriculum doorlopen, maar al na één of twee jaar afhaken. De tweede klas architectuur telt 23 pupillen, hetgeen op één na, overeenkomt met de eerste klas naar prenten (22 leerlingen). In de hoogste architectuurklas zitten 21 tekenaars, in de klas naar plaaster en in de klas naar model elk tien. We zien dus enigszins dezelfde niveaus in beide afdelingen, mits dat het hoogste niveau van de afdeling figuurtekenen uit twee klassen bestaat, in plaats van uit één bij de architectuur.

In totaal worden er in het leerlingenregister van 1755-1763 1349 namen vermeld[943]. Van deze 1349 eenheden, zijn er 617 waarbij geen beroep vermeld staat, bij 190 staat schrijnwerker, bij 187 timmerman en bij 129 metselaar, vermeld. Op enkele uitzonderingen na, volgen alle personen met één van deze beroepen de architectuurlessen. Bij het overlopen van de timmerlieden en schrijnwerkers, merken we dat zowel leerjongens, knechten als meesters de lessen volgen.[944] Het kan haast niet anders dan dat deze ambachtslieden vanuit hun corporatie aangemoedigd worden om les te volgen aan de academie. Verder zijn er bij de 1349 vermelde namen 97 'schilders' en 39 'beeldhouwers': vanzelfsprekend bevolken zij vooral de klassen figuurtekenen. We zien ook nog enkele glazemakers, landmeters, schrijvers, 'rentiers', kooplieden, smeden, zilversmeden, steenhouwers, 'draaiers', een dokter, een diamantslijper, een 'plafonneur', een potgieter, een loodgieter, een wagenmaker en een suikerbakker.

Verder staat naast 87 namen de 'S' van de Bogardenschool getekend. 43 van de 1349 namen behoren toe aan adellijke personen, waaronder tweemaal een vader en zoon: de Colnet de Cappel sr en jr, en de Grass de Bouchoute sr en jr. De leerlingen zijn lang niet allemaal Bruggelingen: we merken onder meer pupillen op uit Ieper, Gistel, Harelbeke, Diksmuide, Beveren, Eeklo, Gent, Izegem, Oostende, Roeselare, Menen en vele dorpen. Maar ook uit Boulogne, Duinkerken, St.-Omaars, Rijsel, Kassel, St.-Winnoksbergen, Middelburg in Zeeland, Brussel, Bergen, Namen en Luxemburg zijn er leerlingen afkomstig. Eén persoon, Joseph Cummings, is Engelsman.

Uit dit alles blijkt dat de leerlingenpopulatie van de Brugse academie een sterke verscheidenheid kent, zowel op geografisch vlak als op sociaal vlak. Toch is het zo dat het vooral Brugse ambachtslieden zijn die de academie bevolken, met in de architectuurklassen logischerwijs een sterk overwicht van de bouwambachten.

 

Van de periode waarin Garemijn principaal is, kennen we geen leerlingenregister. Toch beschikken we over enkele gegevens in verband met de grootte van de klassen. In het notitieboekje 1767-1768[945] noteert hij dat de eerste klas architectuur twaalf leerlingen telt en de tweede klas en de derde klas elk dertig. In de afdeling figuurtekenen heeft de klas naar model 17 tekenaars, de klas naar plaaster 26, de eerste klas naar prenten 16 en de tweede klas naar prenten 63 leerlingen. Dat betekent dat de academie nu 196 pupillen telt, een pak meer dan de 156 in 1763. Ook is de verhouding figuurklassen - architectuurklassen omgekeerd ten opzichte van 1755: de afdeling architectuur stond toen voor 73 % van het totale aantal leerlingen. Nu staat de afdeling architectuur maar voor 36 % van het totale aantal leerlingen. De tweede klas naar prenten is nu de grootste, gevolgd door de twee laagste klassen architectuur. Het feit dat de laagste klas eerste beginselen van het figuurtekenen zoveel leerlingen telt, zou er wel eens kunnen op wijzen dat Garemijns faam gezorgd heeft voor een stijging van het aantal nieuwe figuurtekenaars, hoewel dit natuurlijk gissen blijft. Bij de afdeling architectuur is er immers niet zo heel veel veranderd ten opzichte van 1763: toen telden de drie architectuurklassen respectievelijk 17, 28 en 28 leerlingen, nu: 12, 30 en 30.

In het notitieboekje van 1769-1770 worden alleen de figuurklassen vermeld: daaruit blijkt dat het aantal leerlingen in die klassen verminderd is: de klas model telt er nu 15, de klas naar plaaster 11, de eerste klas naar prenten 21 en de tweede klas naar prenten 59, hetgeen wil zeggen dat het aantal leerlingen in de figuurklassen gekrompen is van 122 leerlingen in 1767-1768 naar 106 nu.[946] In de boekjes van 1771-1772 en 1772-1773 vermeldt Garemijn alleen het aantal leerlingen van de klassen naar model en naar plaaster: daar blijken geen grote veranderingen in gebeurd te zijn.[947]

 

Vanaf 1775 beschikken we weer over leerlingenregisters.[948] Deze stukken bevatten meer dan alleen maar de namen van de leerlingen. Zij vermelden tevens opmerkingen van de leraars en wekelijkse commissarissen aangaande ondeugende leerlingen, de tucht in de klas en het tekenen om prijzen en plaatsen. Ook hierin werden de namen van de leerlingen genoteerd bij het begin van het schooljaar, zijnde eind october, of vanaf 1798, halverwege november. Appart genoteerd worden de klassen naar model en naar plaaster.[949] De leerlingen van de verschillende klassen eerste beginselen van het figuurtekenen worden samen vermeld, evenals de leerlingen van de architectuurklassen. Binnen deze twee groepen wordt er echter wel een onderscheid gemaakt tussen de oude en de nieuwe leerlingen. Alleen in 1775, 1776 en 1777 worden er beroepen vermeld naast de namen van de leerlingen. Pupillen van de Bogardenschool worden tot 1795 nog met een 'S' aangeduid, vaak wordt het nog gesignaleerd wanneer iemand niet van Brugge is, en tot in de Franse tijd worden personen van adel met hun titel vermeld.

In october 1775 telt de academie 213 leerlingen: dat kan betekenen dat de stijgende trend die we reeds constateerden in 1768 ten opzichte van 1763, zich nog doorgezet heeft.[950] De afdeling architectuur heeft zich herpakt in vergelijking met 1768 en heeft nu 43 % van het totaal aantal leerlingen in haar klassen, of 91 leerlingen. Daarvan zijn er 27 nieuw. Voor de klassen eerste beginselen van het figuurtekenen zijn er 89 leerlingen, waarvan 26 neofieten. Bij de 91 architectuurtekenaars in 1775 zijn er 54 timmerlieden en 7 metselaars. Vijf zijn pupillen van de Bogardenschool. Van de 27 nieuwe architectuurtekenaars zijn er twaalf niet-Bruggelingen. De klas naar plaaster telt 16 leerlingen, de klas naar model 17. In die laatste klas zit ook een doofstomme jongen: Rochus Meersman uit Egelsbeke bij St.-Winnoksbergen.

Voor 1775 kunnen we vergelijken met het aantal leerlingen dat de pas opgerichte Mechelse academie in mei 1774 telt.[951] Daar zijn er 210 leerlingen, quasi evenveel als een jaar later in Brugge. Daarvan volgen er 59 de lessen bouwkunde, dus een heel stuk minder dan de 91 Brugse architectuurtekenaars. In de klassen antieke plaasterkunst en eerste beginselen, zitten 83 leerlingen en in de klas 'naar cieraeten en looverwerken', die in Brugge niet bestaat, 68 leerlingen.

 

Onderstaande grafiek toont de evolutie van de leerlingenaantallen van de verschillende groepen die onderscheiden worden in de registers: de klas naar model, de klas naar plaaster, de klassen eerste beginselen, de afdeling achitectuur en het totaal.

Laten we eerst eens de klassen naar model en naar plaaster onder de loupe nemen. Dit blijven vanzelfsprekend de kleinste klassen. Die naar model heeft haar grootste leerlingenaantal in 1775: 17 tekenaars. Bij de klas naar plaaster is dat 19 leerlingen, met name in 1776. Voor beide klassen, en voor heel de academie trouwens, is 1794 een absoluut dieptepunt: slechts 2 leerlingen in de klas naar model en drie leerlingen in de klas naar plaaster. Het gemiddelde van de klas naar model over de ganse periode 1775-1801 is 9 leerlingen. Voor de klas naar plaaster is het gemiddelde 12 leerlingen. Regelmatig staan in de klas naar model 'boetseerders' of 'modelleerders' aangeduid: in 1779 twee van de twaalf leerlingen en in 1786 vier van de tien.

Bij de klassen eerste beginselen schommelt het aantal leerlingen tussen 121 in 1792 en 71 in 1798. Over het algemeen is dit de grootste groep leerlingen. Gemiddeld telt ze 95 leerlingen.

De afdeling architectuur raakt qua leerlingenaantal in de periode 1775-1791 slechts éénmaal boven de afdeling figuurtekenen: in 1787, wanneer ze haar maximum van 113 leerlingen bereikt. Het absolute dieptepunt is 1794 met slechts 35 leerlingen. Het gemiddelde aantal leerlingen van de afdeling architectuur is 76.

Het totaal aantal leerlingen dat de academie frequenteert in de jaren 1775-1801 varieert van 235 in 1792 tot slechts 120 in 1794, met een algemeen gemiddelde van 192. Voor die spectaculaire terugval tussen 1792 en 1794 kunnen we nauwelijks interne oorzaken vinden. Ook het aantal bijdragen van de confraters daalt het scherpst tussen 1793 en 1794. Ongetwijfeld zit de oorlogssituatie van die jaren er voor een groot stuk tussen. Voor die tweede grote terugval van het aantal leerlingen, in 1798, is gemakkelijker een oorzaak te vinden: op 3 september 1798 is immers de wet op de militaire dienstplicht van kracht geworden waardoor elke jonge vrijgezel van ouder dan twintig jaar voor vijf jaar in het Franse leger moet dienen. En een groot deel van de academieleerlingen valt in die categorie.

Ook blijkt uit onderstaande grafiek een (logische) relatie tussen het aantal nieuwe leerlingen en het totaal aantal leerlingen, zij het dat dat op zich geen verklaring is.

 

Wat betreft het profiel van de leerlingen in de periode 1775-1801 kunnen we, zoals gezegd, veel moeilijker uitspraken doen dan voor de periode 1755-1763. In ieder geval blijven de timmerlieden/schrijnwerkers de architectuurklassen domineren: in 1776 behoren 68 van de 84 leerlingen in die klassen tot dat ambacht, en in 1777 49 van de 94. Die jaren zien we ook zeven metselaars. De andere beroepen, zoals landmeters, steenhouwers, etc. zijn met minder leerlingen vertegenwoordigd. Elk jaar zien we adellijke personen onder de leerlingen van de academie: zo hebben in 1776 twee van de negentien tekenaars naar plaaster blauw bloed in de aderen: F. Wynckelman en F. de Marenzy. Het aantal leerlingen van de Bogardenschool, dat als dusdanig aangeduid staat, schommelt tussen de vijf en de vijftien. Steeds blijft een zeker deel van de leerlingen van buiten Brugge afkomstig.

Voor een aantal jaren kunnen we vergelijken met andere academies.[952] De Weense academie telt in 1783 150 leerlingen, de Brugse academie 175. Een jaar later zitten er in de Kopenhaagse academie 257 leerlingen tegenover 195 in de Brugse academie. Deze vergelijking is echter niet geheel eerlijk, aangezien er in beide hoofdstedelijke academies geen afdeling architectuur bestaat. Als we dus vergelijken met de afdeling figuur tekenen in Brugge, dan geeft dit in 1783 in Brugge 96 leerlingen tegenover 150 in Wenen, en in 1784 in Brugge 113 figuurtekenaars tegenover 257 in Kopenhagen.

Voor 1794, rampjaar voor de Brugse academie, kunnen we vergelijken met de Gentse academie, die toen net zeer succesvol was: Brugge telt in totaal 120 leerlingen tegenover 241 in de Gentse academie.[953] In Gent zitten er vier leerlingen in de klas naar model en zeven in de klassen naar plaaster; in Brugge zijn dat er respectievelijk twee en drie. De Gentse klassen naar prenten tellen in 1794 173 leerlingen en de Brugse maar 80. Wat de afdeling architectuur tenslotte betreft: in Gent wordt die bevolkt door 57 tekenaars; in Brugge door 35.

 

 

3.7 De tucht

 

Ik ben van mening dat de Brugse academie ook moet gezien worden als een middel ter disciplinering van de lagere klassen. Zoals hierboven gezien, bestond immers het grootste deel van de leerlingen uit ambachtslieden, ook knechten. Er zijn weliswaar ook adellijke leerlingen, maar die blijven tenslotte beperkt in aantal. De academie wordt in hoofdzaak bestuurt door mensen uit de elites en mensen uit de middenklassen, die globaal genomen streven om dichterbij deze elites te komen.[954] Ook de leraars van de academie behoren tot deze middenklassen: Bernard Fricx en Bernard Feys zijn bijvoorbeeld ook wijkmeester, bij uitstek een functie die intermediair is tussen lokale overheid en lagere klassen. Culturele beïnvloeding, en dus de school, speelt een belangrijke rol in de sociale politiek. Een tekenschool heeft daarbij als voordeel dat er relatief veel oudere leerlingen bereikt worden[955] en dat het stimulerend is voor de economie: beter opgeleide ambachtslieden renderen economisch beter. Het is niet voor niets dat de academie gesteund wordt door zowel handelaars als kerkelijke en wereldlijke overheid.[956]

Aangezien disciplinering een belangrijk doel is, wordt daar veel aandacht aan besteedt: meer dan aan theoretische vorming, zo krijgen we de indruk. Gedrag en vlijt van de leerlingen worden dan ook nauwlettend in de gaten gehouden en genoteerd in een register.[957] Speciaal voor de tucht staan ook de wekelijkse commissarissen in en deze personen worden rechtstreeks gedelegeerd vanuit de jointe, hetgeen er toch op wijst hoe belangrijk het academiebestuur deze zaak vindt. En zegt oud-president en hoogbaljuw P.F. De Vooght in 1776 niet dat hij de academie meer dan ooit genegen is en dit vanwege de goede directie en de discipline die er bij de leerlingen is ingebracht ?[958]

Toch lijkt de academie over niet al te veel middelen te beschikken om die tucht te erin te brengen en te verzekeren. Het reglement voor de leerlingen[959] meldt er slechts drie: acht dagen schorsing, veertien dagen schorsing en definitieve schorsing.[960] Bovendien loopt het aantal leerlingen per leraar nogal op, zeker in de klassen eerste beginselen van het figuurtekenen en in de architectuurklassen. Naast de leraars, zijn het vanaf 1775 vooral de 'wekelijkse commissarissen' die straffen uitdelen. Wellicht wordt het 'naar de commissarissen gezonden worden' op zich ook al als een straf beschouwd. Soms zien we als straf dat de betrokken leerling niet mee mag tekenen om prijs.[961]

Het is trouwens aantasting van het gezag dat over het algemeen het zwaarst bestraft wordt: 'injurieuse discoursen' tegen leraars of commissarissen en 'stijfhoofdigheyt'. Zware gevallen worden zelfs gemeld aan de jointe. Zo omstreeks nieuwjaar 1776: Theodore Jamin, leerling van de klas naar model, is verschillende keren naar de comedie geweest. Bij ondervraging door de commissarissen ontkent hij en noemt hij zij die dat beweren, leugenaars. Wanneer tresorier Pieter Van Huele zegt dat hij degene is die hem gezien heeft, vliegt Jamin hem aan en scheldt hem uit. De leerling wordt daarom met harde hand buitengekegeld en voor de rest van het schooljaar geschorst.[962] Blijkbaar is dat echter niet voldoende om Jamin af te koelen, want op 7 januari 1776 noteert de jointe dat hij na zijn 'exces' nog 'injurieuse discoursen' gehouden heeft tegen de tresorier en andere jointeleden. Dat zal gemeld worden aan de burgemeester van de commune zodat deze Jamin zal straffen.[963]

Op 15 maart van hetzelfde jaar klaagt de vrouw van klerk Reyngout erover dat de leerlingen F. Madere en P. Forret haar tijdens de lessen beledigd hebben. Alleen Forret wordt geschorst en wel voor drie weken en dat omdat hij ook de principaal te na gekomen is, toen die hem berispte.[964]

Op 23 december 1780 zendt principaal De Cock een leerling weg vanwege "den polison gespeelt te hebben en daermede nog gelachen". En in november 1781 wordt een leerling voor de rest van het seizoen geschorst omdat hij onbeleefd is tegen adjoint Feys en omdat hij vlakaf weigert om afwezigheidbriefjes mee te brengen voor die keren dat hij niet naar de les kwam.[965]

In februari 1792 doen zich twee ernstige gevallen van 'opstandigheid' voor.[966] Allereerst weigert Bernard Naert, leerling van de klas naar plaaster, om te tekenen wat hem voorgesteld wordt en dit om 'onnosele redens'. Hij wordt weggezonden, maar een dag later vertoont hij zich weer en na gevraagd te zijn of hij komt tekenen, luidt het antwoord: "Neen". Daarop krijgt Naert het bevel om de school te verlaten. Dat weigert hij, zeggende dat "de vremdelyngen wel quamen sien, en hy oock moght comen". Uiteindelijk moet hij door een schadebeletter naar buiten geleid, worden, terwijl hij deze stadswacht en commisaris Feys uitscheldt. Naert wordt voor de rest van het seizoen geschorst.

Nauwelijks tien dagen later, op 27 februari, krijgt de principaal van de commissarissen de opdracht om oud-primus en confrater Frans Kinsoen[967] te verbieden om nog langer te tekenen naar model omdat hij van het hele seizoen nog geen enkele tekening afgewerkt heeft. Daarop reageert Kinsoen met vloeken en met het beschimpen van leraars en commissarisen. Omdat Kinsoen confrater is, wordt de affaire aanhangig gemaakt in de jointevergadering. Daar wordt uiteindelijk beslist dat Kinsoen als confrater geroyeerd wordt en voor altijd de toegang tot de academie ontzegd wordt, indien hij niet zijn verontschuldigingen aanbiedt aan de beledigden.

Eénmaal zien we zelfs een hele klas geschorst worden: dat gebeurt in december 1785.[968] Nadat er al verschillende malen door leraars en confraters geklaagd was over het slecht gedrag van de leerlingen van de klas naar plaaster, wordt heel de klas voor enige tijd aan de deur gezet totdat elke leerling weer aangenomen is.

Tweemaal wordt iemand zwaar gestraft wegens 'stijfhoofdigheyt'. Leerling Van Reyschoot[969] uit Duinkerken wordt begin 1778 voor altijd geschorst omdat hij tot tweemaal toe weigert om voor de jointe te verschijnen, nadat hij wat had uitgespookt. Daarbij heeft hij nog geroepen en beledigd. En in december 1779 worden vier architectuurtekenaars, eveneens voor altijd, de toegang tot de academie ontzegd omdat zij zich weigeren neer te leggen bij een beslissing van de jointe dat Jan Gillis toch mee mag tekenen om plaatsen.[970]

Omstreeks dezelfde tijd kennen we een geval waarbij een leerling van de klas naar plaaster extra gestraft wordt omdat zijn ouders zich niet neerleggen bij een berisping vanwege de principaal: hun zoon had in de klas de pruik van een medeleerling afgetrokken.[971] Toen de principaal dat vertelde aan de ouders, hebben die "sleghte reders laeten aenseggen". Daarom mag de leerling gedurende veertien dagen de lessen niet meevolgen.

Soms vertikken leerlingen vlakaf om verder te tekenen. Op 16 maart 1779 vegen vijf tekenaars van de klas naar plaaster hun tekening uit, nadat ze reeds vier dagen naar dezelfde christusfiguur getekend hadden.[972] In maart 1783 dan, klagen de klerk en de leraars Heylbrouck en De Rijcke erover dat verschillende tekenaars, opnieuw uit de klas naar plaaster, weigeren om slechts voor twee dagen naar een plaasteren vrouwenhoofd te tekenen.[973] Dat kan echter niet anders, gezien er daarna om plaatsen moet getekend worden. De tweede avond echter, blijven zes leerlingen van de klas naar plaaster gezamelijk weg, zodat de grote luchter slechts voor enkele tekenaars moet branden. Bovendien hebben deze zes leerlingen bij hun terugkeer geen geldige reden voor hun absentie. Daarom worden ze voor de negen resterende dagen van het schooljaar naar huis gezonden, wordt de klas naar plaaster gesloten en laat men de overige tekenaars naar plaaster in de klas naar model tekenen.

Het vandalisme door jongeren stijgt algemeen vanaf de jaren 1770.[974] Dat is ook merkbaar in het gedrag van de academieleerlingen. Of het bij deze opmerking uit Garemijns notitieboekje van 1766-1767 om vandalisme of om een dom ongeluk gaat is niet zeker: "op den 19 feb de academie ontseyt aen Pieter Beuck uyt Gent: glase in, 8 daegen aen François Sassenbrouck en oock aen Narden Oockerhout lootgieter".[975] Bij twee volgende gevallen uit 1779 en 1780 gaat het echter wel zeker om vandalisme: op 10 november 1779 wordt er bij de principaal geklaagd dat verschillende leerlingen 's avonds in het naar huis gaan een verkeerde weg genomen hebben en daarbij veel lawaai gemaakt hebben.[976] Ze hebben bij drie verschillende mensen het licht van de lantaarns uitgeslaan. Eén lantaarn werd zelfs gebroken. De schuldige leerlingen, twee uit de klassen naar prenten en drie uit de klas naar plaaster worden voor veertien dagen geschorst. En op 15 december 1780 stelt de principaal een onderzoek in, na klachten van bewoners van de Vlamingbrug dat leerlingen na afloop van de lessen een kelderdeur 'om stukken gestooten' hadden.[977] Die vernielzucht kan zich ook richten tegen de leraars: op 3 februari 1790 bekogelen verschillende leerlingen voor het begin van de lessen het achterpoortje van principaal De Cock.[978]

De wekelijkse commissarissen en/of de leraars bestraffen de leerlingen inderdaad ook voor zaken die ze op weg van en naar de academie begingen, zoals 'belletje-trek': zowel in 1775 als in 1779 worden hiervoor leerlingen acht dagen geschorst.[979] Ook 'gerucht' maken op straat wordt met acht dagen schorsing bestraft: in 1776 worden hiervoor zeven leerlingen op de vingers getikt en in november 1785 worden vier leerlingen uit de klassen eerste beginselen van het figuurtekenen aangepakt omdat ze in plaats van naar de les te komen de straten afdweilen en lawaai maken.[980]

Natuurlijk zijn de academieleerlingen vaak gewoon ondeugend: op 2 december 1778 worden twee leerlingen weggestuurd: de ene wegens 'badineren' en de ander omdat hij zijn gezicht zwart gemaakt had om de anderen te doen lachen. Op 3 maart 1779 worden twee leerlingen weggezonden omdat ze in de klas papieren proppen geworpen hebben en op 7 december van dat jaar wordt een leerling voor acht dagen geschorst omdat hij aan de kaarsen een 'fusée' had aangestoken.[981] Op 1 februari 1787 worden vijf tekenaars van de klas naar model gestraft omdat ze 'ongeschiktheden' hebben begaan tijdens de lijkdienst voor de overleden president Simon. En in februari 1790, tenslotte, meldt principaal De Cock aan commissaris Odevaere dat er de vorige dag in de klas naar model voortdurend met een fluitje gefloten werd. Het ding werd even later gevonden bij Angelus Lingelet[982] die gezien zijn vorige fouten, voor altijd buitengesmeten zou moeten worden, maar na hem gehoord te hebben, schorst de commissaris hem slechts voor acht dagen.

Ook gokken wordt bestraft: in het voorjaar van 1777 worden twee leerlingen voor acht dagen weggestuurd omdat ze 'met teerlingen speelen'.[983]

 

Bij herhaling zien we vechtpartijen uitbreken, zowel in de klas als op straat. Zo noteren de commissarissen op 15 november 1775 dat er enkele dagen tevoren moeilijkheden waren tussen verschillende leerlingen van de klas naar model: Emmanuel La Croyx[984] zei dat hij primus ging worden en sprak met minachting over de Brugse kunstschilders, waaronder een 'oud-professeur'[985]. Daarop heeft Frans Van Paemel[986], leerling van die 'oud-professeur', La Croyx tot driemaal toe geslagen. Daarbij beweerde Van Paemel dat La Croyx kleren heeft laten stellen in de Berg, iets wat deze laatste ten stelligste ontkent, en gebruikde hij dat argument om hem nog meer slaag te geven.[987]

En op 16 november worden twee leerlingen voor acht dagen geschorst omdat ze elkaar op straat met stenen hebben bekogeld.[988]

In de winter van 1781-1782 dan, lijkt er een echte oorlog te woeden tussen twee clans van leerlingen: op 29 november 1781 wordt gemeld dat een leerling een andere geslagen heeft tot hij bloedde uit zijn mond en dat twee andere leerlingen op de Eekhoutbrug met elkaar slaags geraakt zijn, zodat één van hen bloedde en een blauw oog heeft.[989] Deze laatste twee leerlingen krijgen acht dagen schorsing; de eerst gemelde geweldenaar veertien dagen. En op 26 januari 1782 klaagt de principaal op een vergadering van enkele jointeleden over een complot, samenscholing en gevecht op de Eiermarkt, waarbij in totaal negen leerlingen betrokken waren. Zij hadden een gevecht afgesproken, andere leerlingen uitgedaagd en stokken verzameld. Eén van de betrokkenen wordt slechts voor acht dagen geschorst omdat het de eerste keer is dat hij iets misdoet. Zes anderen worden voor de rest van het schooljaar buitengezet: ze zijn immers al eens eerder dat jaar geschorst geworden. Aan nog een andere leerling wordt eveneens voor de rest van het schooljaar de toegang tot de academie ontzegd: hij was al ieder jaar eens geschorst en twee jaar tevoren had hij op straat lantaarns kapot geslagen. Tot slot wordt aan Felix Accaert verboden om nog ooit een voet in de academie te zetten: hij had met een stok deelgenomen aan het gevecht en bovendien werd hij 's anderendaags betrapt met twee pistolen in zijn zak, waarvan één geladen was, klaarblijkelijk om het gevecht mee verder te zetten.

 

Helemaal conform de tijdsgeest, wordt ook luiheid aangepakt: meermaals per jaar zien we leerlingen voor acht dagen geschorst worden wegens 'vaddig', 'weinig iver' of te slecht tekenen. Deze personen worden meestal door de leraars gestraft en niet door de commissarissen. Daarbij laten die leraars zich niet afschrikken door status: tijdens het schooljaar 1775-1776 moet ook jonker de Marenzy om die reden acht dagen thuisblijven.[990]

 

De grootste plaag is echter de ongeoorloofde absenties: minstens een vierde van de straffen die we kennen, heeft daarop betrekking. In het reglement voor de leerlingen wordt bepaald dat wie langer dan één avond afwezig is, een briefje van ouders, meester of voogd moet meebrengen. Eénmaal hebben we weet van een vals afwezigheidsbriefje: op 7 december 1778 stuurt commissaris D'Hau om die reden een leerling weg.[991] Het lijkt vooral het theater in de Vlamingstraat te zijn, die veel leerlingen weglokt naar 'comediën en redouten'. Eerder hebben we al vermeld dat klerk Reyngout, zeker in de jaren 1770, als bijverdienste toegangskaarten verkocht voor de 'comedie'. Dat wordt hem echter in 1780 door de jointe verboden[992], wat niet verwonderlijk is, als we de immense aantrekkingskracht van de schouwburg op de academieleerlingen zien. Zo blijven in 1783 in de klas naar model vier leerlingen de volledige laatste zes à zeven weken van het schooljaar afwezig, "geprefereert de Engelsche en Fransche comedien swekelykx te gaen by woonen in plats van te komen teykenen".[993] Een speciaal geval is Jacob Berlant: aan deze leerling wordt op 22 december 1788 voor veertien dagen de toegang tot de academie ontzegd omdat hij, ondanks het verbod van de jointe en gedeputeerden, op 15 december toch nog heeft meegespeeld met de 'Vlaemsche comedianten'.[994] Als hij in het vervolg nog meespeelt, wordt hij voor altijd geschorst. Deze Jacob Berlant zou echter zijn hele leven lang verknocht blijven aan het toneel en zelf meerdere stukken schrijven.[995]

Het probleem van de 'comediën en redouten' zou echter onuitroeibaar blijken. Zo worden er op 13 februari 1789 maar liefst dertig leerlingen ineens geschorst omdat ze de schouwburg bezocht hebben.[996] En op 16 februari 1792 zijn 28 leerlingen afwezig: al wie de volgende dag geen geldig briefje kan voorleggen, wordt acht dagen geschorst.[997] Dubbele pech is er voor de tien leerlingen van de Bogardenschool die er ook eens tussen uit geknepen waren: zij worden van beide zijden gestraft.

Bij de handhaving van orde en tucht kan de academie steeds op de bereidwillige medewerking van de stedelijke overheid rekenen. De stadsbesturen waren immers ten zeerste bezorgd over de instandhouding van de openbare orde.[998]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[610] PEVSNER (N.). o.c., p. 11.

[611] HEINICH (N.). o.c., p. 129. Volgens deze auteur is deze verenging van de betekenis van het woord 'academie' een gevolg van het feit dat de Académie Royale de peinture et de sculpture vanaf 1654 een monopolie had op het stellen van een levend model.

[612] Historie en inrichting..., p. 73.

[613] Zoals in de Grooten Brugschen Comptoir Almanack.

[614] SAB, OAB, academie, 1, f° 3 r°.

[615] SAB, OAB, academie, 1, f° 83 r°.

[616] LE DOULX (P.). o.c., p. 74.

[617] SAB, OAB, academie, 1, f° 8 v°.

[618] Die tweedeling zou steeds behouden blijven: tot op vandaag dragen de twee grootste en belangrijkste afdelingen van de Stedelijke Academie voor Schone Kunsten, de namen 'Architecturale Kunsten' en 'Beeldende Kunsten'.( Met dank aan mijn zus Frauke, leerlinge van deze school, voor de inlichting).

[619] SAB, OAB, academie, 1, f° 12 r°.

[620] Onder 'actie' wordt verstaan: het onderwerp of de figuur die getekend wordt, alsook later de pose die het levend model aanneemt.

[621] ARAB, Geheime Raad- Oostenrijkse periode, Cartons, 1051a, reglement Antwerpse academie van 1750. PEVSNER (N.). o.c., p. 126 zegt dat er in 1750 ook 's zomers van vijf tot acht 's morgens les gegeven werd. Aangezien de bron daar niets over zegt, laten we deze uitspraak voor wat ze is.

[622] SAB, OAB, academie, 1, f° 13 v°.

[623] SAB, OAB, academie, 19, lijst van de prijswinnaars meldt in 1753 een prijswinnaar voor de derde klas architectuur maar nog geen voor de klas naar model.

[624] LE DOULX (P.), o.c., pp. 228-229.

[625] SAB, OAB, academie, 1, f° 13 v°, lijsten van de beste leerlingen van de jaren 1740-1753.

[626] ARAB, Secretarie van Staat en Oorlog, 2084, rekest vanwege de Brugse academie waarin men de landvoogd vraagt om het protectoraat van de instelling te aanvaarden (niet gedateerd, maar uit 1755).

[627] Volgens het bijgevoegd blad, achteraan in LE DOULX' handschrift, waren dat aanvankelijk Paul De Cock en Emmanuel Van Speybrouck en later De Cock voor de architectuurklassen en Jacques De Rijcke voor de figuurklassen.

[628] Sint-Lucas valt op 18 october, Sint-Jozef op 19 maart. Bijgevolg duurt het schooljaar ongeveer zes maanden. Let ook op de symboolwaarde van beide data: Sint-Lucas is de patroonheilige van de (kunst)schilders, die voor een groot deel de afdeling figuurtekenen bevolken, Sint-Jozef is de patroonheilige van de houtbewerkers, waaronder timmerlieden en schrijnwerkers, die het gros van de afdeling architectuur uitmaken.

[629] 'Bosse' wordt courant naast 'plaester' gebruikt. De 'classe naer plaester' heet even goed de 'classe naer bosse': beide termen worden door elkaar gebezigd.

[630] De Italiaan Jacopo BAROZZIO IL VIGNOLA (1507-1573), kortweg Vignola of Vignole, was de architect van de Gesù-kerk in Rome, het klassiek voorbeeld van een vroege barokkerk. Zijn, door Vitruvius geïnspireerde, "Regole delle cinque ordini" ( "Het Bouck der vijf orders", "Livre Nouveau ou règles des cinq ordres d'architecture") was tot een stuk in de 18de eeuw hét standaardwerk over architectuur.

[631] SAB, OAB, academie, 2, antwoord op de vraag vanwege het Gentse stadsbestuur hoe de academie georganiseerd is, d.d. 9/3/1770.

[632] SAB, OAB, academie, 19, lijst van de prijswinnaars, meldt een derde klas naar printen in 1772 en dan constant vanaf 1776.

[633] SAB, OAB, academie, 43.

[634] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(4).II, boekje 1769-1770.

[635] SAB, OAB, academie, 19, openbare aankondiging voor de inschrijving (gedrukt). Dit stuk dateert vermoedelijk van voor 1775, aangezien er sprake is van leeftijdsgrensen van 12 en 14 jaar, terwijl een reglement van 1775 de minimum-leeftijd op 13 jaar bepaalt.

[636] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(2).II, boekje 1767-1768.

[637] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(1).II, boekje 1766-1767.

[638] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(1).II, boekje 1766-1767.

[639] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(2).II, boekje 1767-1768.

[640] SMB, Steinmetzabinet, O.1676.(4).II, boekje 1769-1770.

[641] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(5).II, boekje 1771-1772.

[642] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(6).II, boekje 1772-1773.

[643] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(5)., boekje 1774-1775.

[644] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(1).II, boekje 1766-1767.

[645] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(3).II, boekje 1768-1769.

[646] SMB, Seinmetzkabinet, O.1676.(5).II, boekje 1770-1771.

[647] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(4).II, boekje 1769-1770.

[648] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(7).II, boekje 1773-1774.

[649] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(1).II, boekje 1766-1767.

[650] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(3)., boekje 1768-1769.

[651] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(1).II., boekje 1766-1767.

[652] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(3).II, boekje 1768-1769.

[653] Zie enkele voorbeelden in bijlage.

[654] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(1).II, Boekje 1766-1767.

[655] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(5).II, boekje 1771-1772.

[656] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(5).II, boekje 1774-1775.

[657] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(2).II, boekje 1767-1768.

[658] SAB, OAB, academie, 3, resolutie van 7/5/1775.

[659] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 28/5/1775.

[660] SAB, OAB, academie, 3, resolutie van 13/8/1775 en SAB, OAB, academie, 19, reglement voor de principaal en de adjointen.

[661] SAB, OAB, academie, 3, resolutie van 1/10/1775 en SAB, OAB, academie, 19, "Reglement voor de leerlingen zoo in de figure als in de archiecture van de koninglyke academie der schilder- beeldhouw- en bouw-konsten binnen de stad Brugge - bij Van Praet...", 1775.

[662] Wat er exact bedoeld wordt met een 'hogere klas' is niet duidelijk: er zijn immers geen hogere klassen dan de eerste klas. Waarschijnlijk wil men in dit artikel gewoon zeggen dat oud-primussen niet meer mogen meedingen om prijzen in de klas waar ze de prijs voor behaald hebben, maar dat ze wel gewoon de lessen mogen meevolgen.

[663] SAB, OAB, academie, 3.

[664] SAB, OAB, academie, 89, reglementen voor de leerlingen.

[665] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 5/5/1776.

[666] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 5/11/1775.

[667] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790.

[668] Het enige exemplaar dat wij teruggevonden hebben, dateert uit 1794 en wordt bewaard in de verzamelband SBB, 20/1058, "Annales sive Miscellanea", dl. 1 van 1794.

[669] SAB, OAB, academie, 44 en 45, leerlingenregisters.

[670] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 33/12/1775.

[671] SAB, OAB, academie, 2, resolutie d.d. 7/10/1792.

[672] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 4/12/1785.

[673] SAB, OAB, academie, 44 en 45.

[674] SAB, OAB, academie, 10, brief aan de regering s.d., maar zeker uit 1793.

[675] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 6/12/1789.

[676] Klas naar 't leven = klas naar levend model.

[677] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 33 r°.

[678] SAB, OAB, academie, 44 en 45.

[679] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 4/10/1778, d.d. 8/10/182 en d.d. 5/10/1783.

[680] SAB, OAB, academie, 2, resolutie d.d. 6/10/1793, d.d. 5/10/1794, d.d. 4/10/1795, d.d. 14/10/1796 en d.d. 15/10/1797, d.d. 23 vendémiaire 7, 19 vendémiaire 10 en 11/10/1801.

[681] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 80 v°.

[682] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 1 r° - 3 r°.

[683] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 2/3/1777, d.d. 5/4/1778, d.d. 7/3/1779, d.d. 2/4/1780 en d.d. 1/4/1781.

[684] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 6/5/1783.

[685] SAB, OAB, academie, 93, rekeningen van 1780-1781 en 1782-1783.

[686] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 33 r° en f° 43 v°.

[687] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 18/12/1785.

[688] TRENARD (L.)(Ed.). o.c., p. 174. Hierbij zou ik willen aanstippen dat bovenstaand werk op p. 145 een zekere Thomas GOMBERT noemt als gangmaker van de architectuur en van een tekenschool in Rijsel omstreeks het midden van de 18de eeuw. ABSOLON (M.). o.c., bijlagen, pp. 76-78, noemt maar liefst zes Gomberts die in Brugge deel uitmaken van het ambacht van timmerlieden en schrijnwerkers, doch slechts vanaf 1761. Zonder dit als een bewijs te zien, bestaat de mogelijkheid van een familieband tussen de Thomas Gombert uit Rijsel en de Gomberts in Brugge, die bovendien in dezelfde beroepssector actief zijn. Twee Brugse Gomberts: Jacob en Jozef, zijn overigens actieve confraters van de academie: beiden maakten een tijd deel uit van de jointe.

[689] PINCHART (M.A.). Recherches..., p. 207.

[690] DEWILDE (G.A.). o.c., p. 57 e.v.

[691] SAB, OAB, academie, 19 bevat ook het "Reglement voor de leerlingen soo in de figure als in de architecture van de gratuite academie der schilder- teecken- ende bouw-konsten der stadt Ipre - Tot Ipre bij Jacobus Moerman", 1778.

[692] ARAB, Geheime Raad - Oostenrijkse periode, cartons, 1051a, rekest Kortrijkse academie.

[693] SAB, OAB, academie, 10, brief van burgemeester en schepenen van Kortrijk d.d. 19/3/1781.

[694] SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Antwerpen d.d. 3/5/1774.

[695] NEEFFS (Em.). Histoire de la peinture et de la sculpture à Malines. Gent, Vanderhaeghen, 1876, vol. 1, pp. 54-65.

[696] SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Antwerpen d.d. 3 mei 1774.

[697] HOOGEWERFF (G.J.). o.c., p. 200.

[698] KNOLLE (P.). De Amsterdamse stadstekenacademie, een 18de eeuwse oefenschool voor modeltekenaars. Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 30, 1979, Fibula-Van Dishoeck, Haarlem, 1980, pp. 3-14.

[699] VIERDAG (J.). De academie Minerva. in: VANDERKAMP (M.). e.a. (Ed.). De Lucaskrater. Historie en analyse van en meningen over het beeldende-kunstonderwijs aan de kunstacademies in Nederland. Assen, Van Gorcum, 1984, pp. 3-5.

[700] ROCHE (D.). o.c., vol.1, pp. 126-128.

[701] Zoals eerder gezegd, is Descamps bevriend met Matthias De Visch en vermeldt hij de Brugse academie zowel in zijn "La vie des peintres flamands..." als in zijn "Voyage pittoresque...". Bovendien heeft een van de bekendste Brugse kunstschilders van die tijd, Jan Legillon, naast aan de Brugse, ook aan de Rouaanse academie gestudeerd.

[702] PEVSNER (N.). o.c., pp. 83-107.

[703] PEVSNER (N.). o.c., p. 107.

[704] PEVSNER (N.). o.c., p. 125.

[705] HUDSON (D.) & LOCKHURST (K.W.). o.c., p. 10.

[706] Historie en inrichting...

[707] Historie en inrichting..., p. 2.

[708] FREDERICQ-LILAR (M.). Gand au XVIIIe siècle. Les peintres Van Reijschoot. Ruiselede, Lamandart, 1993, p. 117.

[709] DE SMET (F.). o.c., pp. 11-13.

[710] Historie en inrichting..., p. VI.

[711] Historie en inrichting..., p.176, p.195 en pp. 223-239.

[712] Historie en inrichting..., pp. 70-158: "Voorstel ter verbetering der regeltucht en leerings-wys op de koninglyke Akademie van teeken- schilder- en bouw-kunden 1792".

[713] Zo wordt bijvoorbeeld binnen de klas naar plaaster soms, i.e. in verband met het tekenen om plaatsen en om prijzen, het onderscheid gemaakt tussen zij die 'naer de kopkens' tekenen en zij die 'naer plaester figeure' tekenen.

[714] Met name Matthias De Visch, Quintinus Sayoen en N. Dugardyn.

[715] SAB, OAB, academie, 1, f° 83 r°.

[716] SAB, OAB, academie, 1, f° 13 v°.

[717] SAB, OAB, academie, 1, f° 18 r°.

[718] ARAB, Secretarie van Staat en Oorlog, 2084, rekest van de Brugse academie aan de landvoogd.

[719] SAB, OAB, academie, 10, antwoord vanwege de jointe op de vraag van de Gentse schepenen hoe de academie georganiseerd is, d.d. 24/3/1770.

[720] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(2).II, boekje 1767-1768.

[721] SAb, OAB, academie, 10.

[722] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 25 r°.

[723] ROCHE (D.). o.c., vol.1, p. 328.

[724] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(4).II.

[725] SAB, OAB, academie, 19, documenten i.v.m. het examen architectuur.

[726] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f°11 r° en v°.

[727] Ibidem, f° 80 v°.

[728] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(2).II, boekje 1767-1768.

[729] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(4).II, boekje 1769-1770.

[730] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 3/3/1776.

[731] De Catalogue d'une belle collection de livres, suivi d'un beau cabinet de tableaux,... délaissés par... Paul De Cock et... Hubert De Cock, 17/12/1810, Brugge, De Moor (BUG) meldt een 'Verklaeringe van de plans en elevatie, gedistribueerd op de Erve van de Oude Kaese, en afgebrande Gevangenis, volgens het gegeeven voorwerp en maete, voorgesteld by concours, aen de jongheyd der eerste classe in de architecture dezer keyzerlijke en koninglijke Academie, door Paul De Cock'.

[732] Met name aan Joseph Heems voor het plan en aan Benedictus Trossé voor de elevatie. (SAB, OAB, academie, 19, lijst van de prijswinnaars).

[733] Zie RYCKAERT (M.). o.c., p. 169. De vroegere gevangenis, het Steen, werd in 1784-1785 afgebroken en het terrein zou nog tot een stuk in de negentiende eeuw onbebouwd blijven. Volgens Jan Esther van de stedelijke Dienst Monumentenzorg te Brugge zouden deze bekroonde tekeningen bewaard zijn. Op het prentenkabine hebben we ze echter niet kunnen terugvinden.

[734] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 6/12/1789.

[735] SAB, OAB, academie, 19.

[736] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 18/11/1792.

[737] SAB, OAB, academie, 19. Zie ook bijlage.

[738] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(3).II.

[739] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 24 r° en v°.

[740] Dat is de enige keer dat we Garemijn, na zijn ontslag zien deelnemen aan een activiteit van de academie.

[741] Namelijk een zekere Jean-Baptist Hergodts. Misschien is naamsverwarring mogelijk met Jacques Joseph Hergodts de Nieuwmunster, toen schepen van het Vrije en vanaf 1765 enige tijd jointelid.

[742] Met name de kunstschilders Legillon, Hergodts, Le Doulx, Garemijn, Caneel, Suweyns, De Rijcke, Heylbrouck, H. De Cock, Fricx en Bauwens, de beeldhouwers Lissue, Delcy, Pepers en Van Hecke, de zilversmeden Benninck, Hanicq en Petit, tapissier Riethaghe, procureur Vande Steene, advocaat Pulinx, makelaar Van Huele en Hendrik Pulinx jr.

[743] Met name de metselaars(-steenhouwers) Eugenius Goddyn jr en sr, Lodewijk Feys jr en sr, Bultynck, Winrigh, Bauwens en La Maire, de timmerlieden D'Hollander, La Veyne, Van Speybrouck, Gombert, Winsdau, Bauwens en Van Gierdegom, landmeter Bouvaert, de makelaars Walweyn en Van Huele, procureur De Smit, ontvanger Van Overloope, griffier Jan Slock en Hendrik Pulinx jr.

[744] Met name de Peneranda de Franchimont, Rapaert, Taillieu, Veranneman de Watervliet, Vander Meersch de Blommendaele en Van Praet.

[745] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 37 v°.

[746] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 5/6/1786.

[747] SAB, OAB, academie, 2, resolutie d.d. 5/5/1791.

[748] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 5/6/1786.

[749] SAB, OAB, academie, 2, resolutie d.d. 5/8/1793.

[750] SAB, OAB, academie, 43, leerlingenregister 1755-1763, inleiding.

[751] SAB, OAB, academie, 1, f° 20 r°.

[752] SAB, OAB, academie, 19.

[753] Zie bijlage.

[754] SAB, OAB, academie, 1, f° 20 r°.

[755] SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Antwerpen d.d. 30/5/1766.

[756] SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Antwerpen d.d. 3/5/1774.

[757] SAB, OAB, academie, 234, aantekeningen betreffende het gedrag en de vlijt van de leerlingen der afdeling bouwkunde gedurende het schooljaar 1787-1788.

[758] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 33 r°.

[759] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 5/12/1779.

[760] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 37 r°.

[761] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 3/12/1780.

[762] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 81 r°.

[763] Ibidem, f° 29 v°.

[764] SAB, OAB, academie, 10, anonieme ongedateerde brief aan De Cock.

[765] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 17 v°.

[766] Ibidem, f° 53 r°.

[767] SAB, OAB, academie, 10, brief van notaris Frans Beyts d.d. 15/5/1788.

[768] SAB, OAB, academie, 45, leerlingenregister 1791-1826, f° 16 r°.

[769] Dit moet met een korrel zout genomen worden want Calloigne zien we in 1797 de eerste prijs van de derde klas architectuur winnen en Gregorius wordt in 1800 primus van de klas naar model.

[770] DEWILDE (G.A.). o.c., p. 34.

[771] KNOLLE (P.). o.c., p. 4.

[772] Historie en inrichting..., p. 13, 202, 213, 247-248.

[773] Historie en inrichting..., p. 114-155.

[774] Met punten bedoelt men de plaats die iemand behaald had voor een examen of wedstrijd: eindigt men als eerste, dan krijgt men 1 punt, als tweede 2 punten, enz.

[775] LE DOULX (P.). o.c., niet gepagineerde beginbladzijden.

[776] ARAB, Secretarie van Staat en Oorlog, 2084, rekest van de Brugse academie aan de landvoogd.

[777] KNOLLE (P). o.c., p. 5.

[778] VIERDAG (J.). o.c., p.4.

[779] MENSAERT (G.P.). o.c., p. 65.

[780] Zijn staat van goed (SAB, OAB, Staten van goed, 2de reeks, 12219b) maakt duidelijk dat De Visch aan de oostzijde van de Kuiperstraat woonde in een huis dat oorspronkelijk uit twee huizen bestond. De Kuiperstraat ligt in de directe omgeving van de academie.

[781] SAB, OAB, academie, 19, reglement voor de klerk.

[782] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 7/5/1775.

[783] SAB, OAB, academie, 92, rekeningen voor 1775-1776 en 1776-1777.

[784] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 27/4/1794.

[785] SAB, OAB, academie, 19, bevat naast deze plannen nog grondplannen van de Gentse, Brusselse, Antwerpse, Mechelse, Rijselse en Rouaanse academies.

[786] Zie RYCKAERT (M.). o.c., pp. 164-165.

[787] In 1787 werd de Nieuwjaarsbrug gesloopt, werd een deel van de Kraanrei aldaar gedempt en werd een plein aangelegd dat aanvankelijk 'Academieplein' genoemd werd en in 1844 omgedoopt werd tot Jan Van Eyckplein, zoals het nu nog heet. Zie RYCKAERT (M.). o.c., p. 120.

[788] Daarvan komen we helaas slechts sporadisch verwijzingen tegen. Zo vermeldt Garemijn Jan Legillon die komt meetekenen. Verder stipuleert het reglement voor de leerlingen uit 1775 dat oud-primussen niet moeten meetekenen voor plaatsen en prijzen, hetgeen er op wijst dat sommigen van hen nog steeds de academie frequenteren.

[789] SAB, OAB, academie, 19.

[790] TRENARD (L.)(Ed.). o.c., p. 174. Buiten Rijsel kennen we alleen Oudenaarde waar er een nieuw gebouw opgetrokken is om er de academie in onder te brengen: het was de Oudenaardse stadsmagistraat die in 1780 een eigen academiegebouw bouwen op de Grote Markt ! Op de rez-de-chaussée was een slagerij gevestigd. De academie, die pas gesticht was in 1773, heeft niet lang van deze uitzonderlijke omstandigheden kunnen profiteren: in de Franse tijd werd ze opgedoekt.(PINCHART (M.A.). o.c, p. 236).

[791] SAB, OAB, academie, 92, rekeningen 1769-1770 en 1770-1771.

[792] SAB, OAB, academie, 1, f° 84 r°; ARAB, Secretarie Staat en Oorlog, 2084, rekest van de Brugse academie en LE DOULX (P.). o.c., p. 228.

[793] Enigszins verwarrend is het feit dat Pieter Norbert Van Reijschoot, leraar architectuur aan de Gentse academie, zijn didactisch materiaal ook bij een Godefroy koopt. Volgens FREDERICQ-LILAR (M.). o.c., p. 112 woont deze boek- en gravurehandelaar te Brussel. Dus ofwel betreft het hier een naamgenoot, ofwel klopt de informatie van deze auteur niet waar zij zegt dat Godefroy in Brussel woont.

[794] SAB, OAB, academie, 10, brief van De Cock aan Godefroy d.d. 14/2/1780 en het antwoord van Godefroy d.d.9/3/1780.

[795] Frans Goudeseune is kleinhandelaar, ontvanger van het pondgeld en amateur-kunstschilder. Sinds 1774 is hij confrater van de academie en van 1782 tot 1785 zetelt hij in de jointe als kunstenaar. Het feit dat LE DOULX hem niet vermeldt in zijn handschrift kan er op wijzen dat hij geen uitmuntend artiest is.

[796] SAB, OAB, academie, 144, bijlagen tot de rekeningen 1778-1793, kwijtschrift van Godefroy.

[797] SAB, OAB, academie, 93, rekening van 1785-1786.

[798] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 21/4/1783.

[799] SAB, OAB, academie, 93, rekeningen van 1785-1786 en 1786-1787.

[800] SAB, OAB, academie, 100, rekening van 1792-1793.

[801] SAB, OAB, academie, 95, rekening 1788-1789.

[802] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 4/11/1787.

[803] SAB, OAB, academie, 94, rekening van 1787-1788.

[804] SAB, OAB, academie, 100, rekening 1792-1793.

[805] SAB, OAB, academie, 144, bijlagen bij de rekeningen 1778-1793, kwijtschrift van De Busscher.

[806] SAB, OAB, academie, 3, resolutie van 4/12/1785.

[807] HOSTEN (E.). Charles Van Poucke, sculpteur flamand 1740-1809. ASEB, 1926, p. 342 en p.360, bijlage 8 ( afschrift van ARAB, Kanselarij van de Nederlanden te Wenen, rep. 45 (D.104 ad litm A.3, n°3)).

[808] SAB, OAB, academie, 10, brief vanwege de Gentse academie d.d. 28/1/1797.

[809] ARAB, Secretarie Staat en Oorlog, 2084, rekest van de Brugse academie.

[810] SAB, OAB, academie, 1, f° 84 r° en LE DOULX (P.), o.c, p. 228.

[811] SAB, OAB, academie, 19.

[812] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 4/11/1787.

[813] SBB, hs. 640 en SAB, OAB, academie, 95 rekening van 1788-1789.

[814] Zoals de Gulden Snede, waarbij de verhoudingen de getallen 0,618 en 1,618 zo dicht mogelijk moeten benaderen, het gebruik van priemgetallen, het heilige getal 7 en de Fibonacci-getallen (1,2,3,5,8,13,21,...), waarvan de verhouding tussen twee opeenvolgende waarden de Gulden Snede dicht benadert. Deze stelregels worden in het achttiende-eeuwse Brugge effectief toegepast, onder meer in het benedengedeelte van de abdijkerk van Ter Duinen aan de Potterierei en in de gevel van het ambachtshuis van de timmerlieden en schrijnwerkers in de Steenstraat, beide ontworpen door Emmanuel Van Speybrouck en respectievelijk gebouwd in 1775-1788 en 1763-1765.( Zie: ESTHER (J.). Bouwgeschiedenis en architectuur van de schoenmakers- en timmerliedenhuizen. in: De Brugse Schoenmakers en Timmerlieden. De Ambachten en hun Huizen. 14de-20ste eeuw. Brugge, Kredietbank, 1985, pp. 35-38). Ook de reiegevel van het huis De Caese van het Brugse Vrije, die toegeschreven wordt aan Eugenius Goddyn en voltooid is in 1767, weerspiegelt deze verhoudingen.(Zie: ESTHER (J.). De Paribas en de Gulden Snede. in: Brugge die Scone, juni 1990, p.7.).

[815] Toscaans, Dorisch, Ionisch, Corinthisch en composiete orde.

[816] Zo ook de achttiende-eeuwse uitgave die ik bekeken heb (VIGNOLE (J.B. de). Livre Nouveau ou règles des 5 ordres d'architecture, Paris.(KB: II 28175c LP)).

[817] FABRI (R.). De "inwendighe woninghe" of de binnenhuisinrichting. in: Stad in Vlaanderen, cultuur en maatschappij 1477-1787. Brussel, Gemeentekrediet, 1991, p. 132.

[818] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 4/11/1787.

[819] DIENBERGHE (J.B.). Levens..., p. 395.

[820] Catalogue d'une belle collection de livres suivi d'un beau cabinet de tableaux,... délaissés... Paul De Cock et... Hubert De Cock, 17/1/1810. Brugge, De Moor. (BUG)

[821] BLONDEL (Jacques François), 1705-1774, Frans architect, was vanaf 1756 leraar aan de Académie Royale d'Architecture in Parijs. Hij schreef 'De la distribution des maisons de plaisance et de la décoration des édifices en général'(1737-1738), 'L'Architecture française'(1752-1756), 'Cours d'architecture civile'(1771-1777) en 'L'homme du monde éclairé par les arts'(1774).

[822] FREDERICQ-LILAR (M.) & DHONDT (L.). De 18e eeuwse burgerlijke architectuur in de zuidelijke Nederlanden. Openbaar Kunstbezit in Vlaanderen, jg. 21, 1983, p. 125.

[823] Het gaat wel degelijk om de 'Cours d'architecture civile' van Jacques-François Blondel en niet om de 'Cours d'architecture'(1675) van Nicolas François Blondel (1617-1686).

[824] FREDERICQ-LILAR (M.). Gand au XVIIIe siècle..., pp. 127-128. en Historie en inrichting, tegenover titelblad.

[825] Althans in BLONDEL (J.F.). De la distribution des maisons de plaisance et de la decoration des édifices en général. Parijs, 1737-1738, 2 vols. (KB: VB 5348c LP).

[826] VAN DEN ABEELE (A.). De kunstverzameling Jan Garemyn. B., 1983, pp. 60-61.

[827] Catalogue d'une belle collection de livres, suivi d'un beau cabinet de tableaux,... délaissés... Paul De Cock et... Hubert De Cock, 17/12/1810. Brugge, De Moor.

[828] Historie en inrichting..., pp. 88-91.

[829] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 14/4/1776.

[830] Historie en inrichting..., p. 92.

[831] DEWITTE (A.). De verkoop van de kostbaarheden van Petrus Le Doulx II konstschilder tot Brugge in Vlaenderen 1808. B., 1992, pp. 45-47.

[832] DIENBERGHE (J.B.). o.c., p. 368, schrijft dat De Rijcke veel kopieerde naar Franse prenten.

[833] VAN DEN ABEELE (A.). De kunstverzameling Jan Garemyn,pp. 46-48 en 57-60.

[834] Catalogue d'une belle collection de livres suivi d'un beau cabinet de tableaux,... délaissés... Paul De Cock et... Hubert De Cock, 17/12/1810. Brugge, De Moor.

[835] SAB, OAB, academie, 10, brief van De Cock aan Godefroy d.d. 14/2/1780 en diens antwoord d.d. 9/3/1780.

[836] Volgens de gekende prijstekeningen, althans.

[837] Het is onmogelijk binnen deze thesis dieper in te gaan op het kunstbezit en de evolutie van het kunstbezit te Brugge. Ter indicatie: de twee bekendste kunstkabinetten waren die van Simon Pieter Van Overloope, tresorier van de academie, en de Waepenaert, die beiden vermeld worden bij MENSAERT en DESCAMPS. Van Van Overloope werden er in 1770 meer dan 400 schilderijen geveild, van de Waepenaert in 1774 rond de 300 en van een ander jointelid, kanunnik Vander Stricht in 1776 meer dan 350.( Zie Catalogue d'une très belle collection de tableaux ... de feu monsieur S.P. Van Overloope...7/5/1770 sous la direction de J. Garemyn,... Brugge, Van Praet, 25 p. (BUG VC247); Catalogue d'une très belle collection de tableaux... de Waepenaert, 30/5/1774 (opgesteld door De Cock), Brugge, Van Praet & De Busscher. (BUG VC276); VANDEN BERGHE (Y.). o.c., p. 123.).

[838] Historie en inrichting..., pp. 68-69 en DE SMET (F.). o.c., p. 13.

[839] FREDERICQ-LILAR (M.). Gand au XVIIIe siècle..., p. 91 e.v.

[840] ARAB, Secretarie Staat en Oorlog, 2084, rekest Brugse academie.

[841] SAB, OAB, academie, 2, resolutie 15/1/1770: antwoord aan de Gentse schepenen...

[842] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 28/5/1775.

[843] Historie en inrichting..., p. 110.

[844] Voor een uitgebreide biografie: VAN DEN ABEELE (A.). De biografie van Matthias De Visch (1701-1765). B., 1981, pp. 356-364.

[845] Volgens SAB, Staten van Goed, 2de reeks, 12219b.

[846] DUMON (G.). Volkstelling Brugge 1748 (Stadsarchief Brugge). Brugge, VVF, 1993, meldt dat De Visch in de Naaldestraat woont. Gezien de oostzijde van de Kuiperstraat en de Naaldestraat aan elkaar grenzen, kan het best zijn dat het hetzelfde huis betreft. Indien niet, dan is het in ieder geval zo dat De Visch in dezelfde gebuurte blijft wonen.

[847] RAB, Oud Archief Nieuwpoort, 305, dossier over het maken van het portret van H.M. Keizerin Maria-Theresia door Mathys De Visch, van Brugge (1760-1761). Dit dossiertje is bijzonder interessant: het gunt een blik op de relatie tussen opdrachtgever en kunstenaar en op diens adviezen, en vermeldt de moeilijkheden die het produktieproces van het kunstwerk kent. Zie ook: RYBENS (J.B.), DEROO (T.). Beschryving der stadt ende haven van Nieuport in het graefschap Vlaenderen, benevens alle de merkweerdigheden er in begrepen, voorgevallen zoo binnen deze stad als in de omliggende plaetsen ende landen +-1770-1876. Nieuwpoort, Heemkring Bachten De Kupe VZW, 1966, p. 389).

[848] De stad Nieuwpoort betaalt in totaal 50 lb. Daarvan is 20 lb voor het schilderij, 18 lb voor het vergulden van het kader door Ferdinand Vander Borch, 4 lb voor het snijwerk in het kader door Louis de Lissue, lb 4-4-2 en half voor het maken van het kader door Joseph Gombert, lb 0-8-3 en half voor het houten raam waarin het kunstwerk vervoerd is, lb 0-5-0 voor de arbeiders voor het vervoer tot aan de barge en lb 3-2-6 voor de vervoersonkosten van De Visch.

[849] Dit werk werd betaald door de toenmalige president, P.F. De Vooght. (LE DOULX (P.). o.c., p. 92).

[850] VERMEERSCH (V.). Brugge. Duizend jaar kunst.Antwerpen, Mercatorfonds, 1986, p.379.

[851] Voor een biografie, zie: HOSTEN (E.) & STRUBBE (E.). Het Leven van Jan Garemijn; DE PREST (B.). Jan Garemijn (1712-1799). Leuven, onuitgeg. licentiaatsverhandeling, 1968.; JANSSENS DE BISTHOVEN (A.). De schilder Jan Garemijn (1712-1799).in: Drie Vlaamse meesters van de XVIIIe eeuw. Brugge, Desclée De Brouwer, 1955, pp. 13-68.

[852] LE DOULX (P.). o.c., p. 119 e.v.

[853] ARAB, Secretarie van Staat en Oorlog, inventarissen doodshuis Karel van Lotharingen. 'Het Delven van de Gentse vaart' wordt geschat op ongeveer 400 fl (ruim 66 lb), de twee andere schilderijen, met fabelonderwerpen, worden 256 fl (ruim 42 lb) geschat.

[854] ARAB, Huis van Karel van Lotharingen, liasse 39.

[855] PINCHART (A.M.). Correspondance artistique du comte de Cobenzl. Compte-rendu de la commission royale d'histoire, 4e série, 12, 1884, pp. 18-19: uitgave van een brief van Garemijn aan Cobenzl d.d. 22/1/1762 en van het antwoord van deze laatste d.d. 26/1/1762.

[856] FREDERICQ-LILAR (M.). Gand au XVIIIe siècle..., p. 28.

[857] JANSSENS DE BISTHOVEN (A.). J.A. Garemijn decorateur. Een nieuw document. ASEB, 1977, pp. 387-388.

[858] zoals voor de H. Bloedkapel: VAN DEN ABEELE (A.). In Brugge onder de acacia, p. 127-135 en MEULEMEESTER (J.L.). Uit het 17de- en 18de-eeuwse kunstpatrimonium van de Brugse H.-Bloedkapel. in Het Heilig Bloed te Brugge. Brugge, VZW JKOT, 1990, p.151.

[859] VERMEERSCH (V.). o.c., p. 324: preekstoel van de O.L.V.-kerk en p. 357: het koorhek van dezelfde kerk, die door kanunnik en jointelid Vander Stricht gefinancierd is.

[860] Zoals de catalogi van de nalatenschappen van P.F. De Vooght en S.P. Van Overloope.

[861] JANSSENS DE BISTHOVEN (A.). De schilder Jan Garemijn..., p.17 en pp. 39-43.

[862] BOUSSY (W.). De gegoede stand te Brugge op het einde van de XVIIIde eeuw (1793-1804). Gent, onuitgeg. licentiaatsverh., 1963, bijlagen, meldt dat Garemijn in de Koestraat woont. Het Koeisteertstraetken was de toenmalige benaming voor de Pieter Pourbusstraat, een zijstraat van de Grauwwerkersstraat. Wellicht had Garemijns huis een ingang in dezestraat ? (Zie: SCHOUTEET (A.). De straatnamen van Brugge. Brugge, Vanden Broele, 1977, p.168).

[863] LE DOULX (P.). o.c., p. 126.

[864] De veilingcatalogus van Joseph Fernande.

[865] In de veilingcatalogus van Jacques Van Ockerhout de Ter Zaele.

[866] BOUSSY (W.). De gegoede stand te Brugge op het einde van de XVIIIde eeuw (1793-1804). Gent, onuitgeg. licentiaatsverhandeling, 1963, bijlagen.

[867] VAN DEN ABEELE (A.). In Brugge onder de acacia..., pp. 123-135.

[868] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(2).II, boekje 1767-1768: "Mr Begijn van Mons, silversmet, geweest 26 jan met sr Roosendaele en Rocquiere".

[869] LE DOULX (P.). o.c., p. 118 e.v. en DIENBERGHE (J.B.). Levens..., p. 368.

[870] VERMEERSCH (V.). o.c., p. 321.

[871] DEVLIEGHER (L.) & VAN BIERVLIET (L.). Bouwgeschiedenis van de Sint-Martinuskerk te Koekelare (1790-1909). B., p.6.

[872] Zoals die voor het kunstkabinet van de Waepenaert en van Henrigo de Melgar. (Zie voor dat laatste: JANSSENS DE BISTHOVEN (A.). Een Brugs 18de eeuws herenhuis, versierd door de gebroeders De Cock. Wevend aan het verleden: Liber amicorum O.Mus. Veurne, De Rode Bles, p.145.).

[873] Meer bepaald door Jan Esther van de Brugse Dienst voor Monumentenzorg - gesprek op 31/12/1993.

[874] [BEERNAERT (B.) & ESTHER (J.)] Stad Brugge. 18de-eeuwse architectuur in de binnenstad. Open Monumentendag 15-09-1991. Brugge, stadsbestuur, 1991,(p.5). Deze collectie architectuurtekeningen van de academie, ligt momenteel, net als de overige achttiende-eeuwse prijstekeningen, op de zolder van het prentenkabinet van de Stedelijke Musea te wachten op inventarisatie.

[875] Hieromtrent zijn er enkele moeilijkheden: ROBINSON (W.) & VAN CALOEN (A.). Notice sur les colleges des Pères Jésuites Anglais à Bruges. ASEB, 1884, pp. 101-130, schrijven dat de ontwerpen van de hand van Paul De Cock zijn en dateren van 1773. Dat komt overeen met een stuk uit de veilingscatalogus van de nalatenschap van Paul De Cock: "Voor-elevatie die gebouwd zoude geweest hebben op de Vrijdag-markt binnen deze stadt Brugge voor het groot collegie der EE PP Engelsche Jesuiten, en waer van het middel-point het gezigt zoude gegeven hebben regt over de straete komende van de collegiale kerke van St.-Salvator, ter lengte van 232 voeten, waer van het plan geformeerd was, op de Erve van 910 voeten diepte. Paul De Cock inv. anno 1773". Drie tekeningen uit hetSteinmetzkabinet, die dit onderwerp behandelen zijn gedateerd 1763, hetgeen klopt want twee van deze tekeningen zijn van de hand van personen die in dat jaar zeker in de hoogste architectuurklas zaten. Dus ofwel zijn de stukken uit de veilingscatalogus van De Cock verkeerd gedateerd en werd deze fout overgenomen door ROBINSON en VAN CALOEN, ofwel heeft De Cock pas in 1773 het definitieve ontwerp voor dat klooster getekend. Dat laatste lijkt echter onwaarschijnlijk, aangezien de Jezuïetenorde in 1773 tijdelijk opgeheven werd. Blijft nog de vraag of de tekeningen die ROBINSON en VAN CALOEN publiceren echt van De Cock zijn. Het zijn in ieder geval geen tekeningen uit het Steinmetzkabinet.

[876] zie VANDEVELDE (C.). Steinmetzkabinet. Katalogus van de tekeningen. Brugge, stadsbestuur, 1984, vol. 1, p. 108, 228 en 232: L. Druck, A. Lombaert en J. Maqué. Druck staat evenwel in 1763 niet vermeld als leerling (SAB, OAB, academie, 43, leerlingenregister 1755-1763), aangezien hij in reeds in 1761 primus van de hoogste architectuurklas geworden is.

[877] De 'Comedie' of 'Salle de Spectacle' dateerde uit 1756. (RYCKAERT (M.). o.c., p. 137).

[878] LE DOULX (P.). o.c., p. 129.

[879] BOUSSY (W.). o.c., bijlagen.

[880] LE DOULX (P.). o.c., p. 118.

[881] SAB, OAB, academie, 10, brief van de Rijcke, s.d. maar vermoedelijk uit 1774.

[882] Afgebeeld in VANDEN BERGHE (Y.). o.c., tegenover p. 96.

[883] DIENBERGHE (J.B.). o.c., p. 368.

[884] LE DOULX (P.). o.c., bladzijden achteraan.

[885] SAB, OAB, academie, 19, lijs van prijswinnaars.

[886] SAB, OAB, academie, 10, brief van De Rijckes weduwe en van Jan Donaas Seghers, beiden niet gedateerd, maar uit december 1792.

[887] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 9/12/1792. Frans Van Pamel, afkomstig uit Gent, was leerling van Garemijn en van de academie waar hij in 1778 tweede naar het model geworden is. In 1780 wordt hij confrater en van 1786 tot 1789 zetelt hij in de jointe. Kort na deze sollicitatie zou hij overlijden. (LE DOULX (P.). o.c., p. 117).

[888] Nieuwen Alamanch Curieus en Profijtig, Brugge, De Moor, 1794, pp. 172-173.

[889] SAB, OAB, academie, 19, lijst van prijswinnaars en LE DOULX (P.). o.c., p. 113.

[890] SAB, OAB, academie, 43, leerlingenregister 1755-1763.

[891] ARAB, Huis van Karel van Lotharingen, liasse 64: betaling van bouwmeester Jan Faulte aan Heylbrouck voor het voorstellen van Carolus Borromeus op het plafond van de kapel, 1761; en ARAB, Huis van Karel van Lotharingen, liasse 76: rekening van Heybrouck voor het schilderen van het plafond van de kapel, s.d.. ANSIAUX (S.) & LAVALLEYE (J.). Notes sur les peitres de la cour de Charles de Lorraine. Revue belge d'archéologie et d'histoire de l'art, 1936, oct-dec, p. 313, melden dat één van Heylbroucks kinderen in Brussel geboren is en Jan Faulte als peter kreeg (met verwijzing naar Stadsarchief Brussel, doopregisters Kapellekerk).

[892] FREDERICQ-LILAR (M.). Gand au XVIIIe siècle..., p. 24.

[893] LE DOULX (P.). o.c., p. 113 en DIENBERGHE (J.B.). o.c., p. 356.

[894] Catalogue... livres... d'un partie d'estampes... de tableaux... Joseph Hergodts... Mathieu Van Larebeke e.a., 12/3/1805. Brugge, De Busscher.

[895] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 5/6/1775 en Den Grooten Brugschen Comptoir Almanack, 1776, p. 152.

[896] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(4).II, boekje 1769-1770.

[897] SAB, OAB, academie, 19, lijst van prijswinnaars; LE DOULX (P.). o.c., p. 171 en DIENBERGHE (J.B.). o.c., p. 487.

[898] SAB, OAB, academie, 10, brief van Fricx, ongedateerd maar uit 1785.

[899] Bernard Bauwens (°1736) is een ongehuwde kunstschilder. In 1768 was hij tweede geworden in de klas naar model en in 1774 was hij primus van het examen architectuur. Hij schildert vooral historietaferelen en portretten, zoals dat van Charles Aeneas De Croeser. Daarnaast is hij ook handelaar in schilderijen en 'histoire naturelle'.(LE DOULX (P.). o.c., p. 205.). Wat betreft de academie: in 1779 is hij gedeputeerde voor de kunstenaars, van 1781 tot 1784 is hij assesseur, evenals vanaf 1801. Bauwens woont in de Vlamingstraat, dus in de buurt waar ook Garemijn, de gebroeders De Cock, en De Rijcke wonen. Zijn fortuin wordt in het jaar IV geschat op 5000 lb.( BOUSSY (W.). o.c., bijlagen). Bauwens is ook de persoon die de veilingscatalogus van Garemijns nalatenschap opmaakt.( VAN DEN ABEELE (A.). De kunstverzameling JanGaremyn., p. 41).

[900] Guillelmus Dumery (1745-1793) is net als zijn vader Joris, die de beiaard van het Brugse belfort goot, klokkengieter. In 1768 was hij primus geworden in de klas naar model, voor Bernard Bauwens.

[901] SAB, OAB, academie, 10, brief van Dumery, ongedateerd maar uit 1785.

[902] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d., 18/12/1785.

[903] Zoals de catalogi van de nalatenschappen van A. Vanden Bogaerde en de gebroeders De Cock.

[904] VANDEN BERGHE (Y.). Jacobijnen en traditonalisten..., vol.2, p. 100 en 152.

[905] LE DOULX (P.). o.c., bladzijden achteraan.

[906] ESTHER (J.). Bouwgeschiedenis en architectuur van de schoenmakers- en timmerliedenhuizen..., p.34.

[907] DE JAEGERE (T.). De bouwgeschiedenis van de Duinenabdij. DENAUX (A.), VANDEN BERGHE (E.)(Ed.). De Duinenabdij en het Grootseminarie te Brugge. Bewoners/Gebouwen/Kunstpatrimonium. Tielt-Weesp, Lannoo, 1984, p. 93. Volgens deze auteur is het Paul De Cock die aan abt Robertus Van Severen, president van de academie van 1764 tot 1766, voorgesteld heeft om Van Speybrouck te engageren als architect voor de nieuwe kerk.

[908] [BEERNAERT (B.) & ESTHER (J.)], o.c., n°4.

[909] ESTHER (J.). De bouwgeschiedenis van de abdij Nieuw Jeruzalem in Brugge in de zeventiende en achttiende eeuw. 800 jaar Spermalie. Tentoonstellingscatalogus. Brugge, Kongregatie van de Zusters van de Kindsheid van Maria ter Spermalie, 1986, p. 89.

[910] ABSOLON (M.). o.c., bijlagen, p. 180.

[911] SCHUTTRINGER (J.). Bâtisseurs de cloîtres: Emmanuel Van Speybrouck-Coutteau. Les Cahiers de Saint-André, t. XXIV, 5 (1967), 15.

[912] SAB, Staten van Goed, 2de reeks, 13808: Emmanuel Van Speybrouck.

[913] SAB, OAB, academie, 43.

[914] SAB, OAB, academie, 19, lijst van prijswinnaars.

[915] Den Grooten Brugschen Comptoir Almanack, 1766, p. 163.

[916] We konden niet terugvinden om welke plaats het hier gaat.

[917] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 5/6/1775.

[918] Stenen herleven. 111 jaar kunstige herstellingen te Brugge, 1877-1988. Brugge, Van De Wiele, 1988, p. 194: het ambachtshuis van de kuipers heeft een classicistische klokgevel in arduin met rococo-inslag. Het ontwerp van de gevel is gebaseerd op de Fibonacci-getallen en de verhoudingen van de Gulden Snede.

[919] SAB, OAB, academie, 43, leerlingenregister 1755-1763 en SAB, OAB, academie, 19, lijst van prijswinnaars.

[920] SAB, OAB, academie, 105- 108, rekeningen 1799-1803.

[921] SAB, OAB, academie, 19, lijst van prijswinnaars.

[922] SAB, OAB, academie, 95, rekening 1789-1790.

[923] ABSOLON (M.). o.c., vol.2, bijlagen, p. 63-64.

[924] VANDEN BERGHE (Y.). Jacobijnen en traditionalisten..., vol.2, p.60 en 138.

[925] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(5).II, boekje 1771-1772 en 1774-1775.

[926] SAB, OAB, academie, 107, rekening 1801-1802.

[927] SAB, OAB, academie, 19, lijst van prijswinnaars.

[928] LE DOULX (P.). o.c., p. 204 en DIENBERGHE (J.B.). o.c., p. 579.

[929] JANSSENS DE BISTHOVEN (A.). Een Brugse 18de eeuws herenhuis..., pp. 145-152.

[930] VANDEN BERGHE (Y.). Jacobijnen en traditionalisten..., vol.2, p. 124.

[931] BOUSSY (W.). o.c., bijlagen.

[932] SAB, OAB, academie, 43, 44 en 45.

[933] SAB, OAB, academie, 1, f° 18 r°.

[934] Ibidem, f° 20 v°.

[935] Ibidem, f° 22 v° en 24 r°.

[936] Ibidem, f° 26 r°.

[937] Mits deze cijfers volledig zijn, hetgeen waarschinlijk niet steeds het geval is. Maar, we zijn van mening dat de vermelde verhoudingen tussen beide afdelingen in ieder geval een indicatie geven van wat de werkelijke verhoudingen waren.

[938] ARAB, Secretarie van Staat en Oorlog, 2084, rekest van de Brugse academie.

[939] Historie en inrichting..., p. 5.

[940] SAB, OAB, academie, 19, lijst van prijswinnaars.

[941] ABSOLON (M.). o.c., p. 83 toont een grafiek met het aantal leerjongens van de ambachten van schrijnwerkers en timmerlieden in de periode 1736-1765. Daar is wel een scherpe daling vast te stellen, doch vooral vanaf 1758, wanneer het aantal architectuurtekenaars aan de academie net weer stijgt.

[942] In het leerlingenregister va 1755-1763 (SAB, OAB, academie, 43) wordt geen onderscheid gemaakt tussen beeldemakers en kunstschilders. Allen worden ze door Matthias De Visch aangeduid met 'schilder'. Hetzelfde geldt voor beeldhouwers en beeldsnijders: allen worden ze aangeduid met 'beeldhouwers', hoewel beiden tot een ander ambacht behoren.

[943] Het was onmogelijk om berekeningen uit te voeren op basis van het absolute aantal leerlingen dat de academie frequenteerde in de periode 1755-1763, gezien de verschillende schrijfwijzen van namen en de verschillende gegevens die bij de namen staan. Daarom werd gekozen om op basis van alle vermelde eenheden berekeningen uit te voeren. Daardoor is het natuurlijk wel zo dat leerlingen iedere keer dat ze op een klasselijst vermeld worden, opnieuw geteld zijn: m.a.w. iemand als Severinus Heylbrouck, de enige graveur, werd zesmaal geteld, aangezien hij zes jaar lang les volgt aan de academie en dus zes maal op een klasselijst voorkomt.

[944] Zie ABSOLON (M.). o.c., p. 135.

[945] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(2).II, boekje 1767-1768.

[946] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(4).II, boekje 1769-1770.

[947] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(5).II, boekje 1771-1772 en O.1676.(6).II, boekje 1772-1773.

[948] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790 en 45, leerlingenregister 1791-1826.

[949] Met een missing link voor de klas naar plaaster in het jaar 1778. Bijgevolg konden we voor dat jaar ook niet het totaal aantal leerlingen berekenen.

[950] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 1 r° - 3 r°.

[951] SAB, OAB, academie, 89, Gazette van Antwerpen d.d. 3 mei 1774, en NEEFFS (Em.). o.c., vol.1, p. 63.

[952] PEVSNER (N.). o.c., p. 179.

[953] Historie en inriching..., pp. 268-274.

[954] LIS (C.), SOLY (H.) & VANDAMMME (D.). o.c., p. 33, p. 21.

[955] Zoals gezien, neemt het heel wat jaren in beslag om het hele academische curriculum te doorlopen. Daarnaast zijn er toch wat personen die pas op oudere leeftijd les gaan volgen aan de academie. Denken we maar aan een Jan Beerblock, die op 33-jarige leeftijd 'primus van de compositie' wordt.

[956] De motieven zijn natuurlijk gemengd: er zullen ook lieden zijn die uit oprechte 'genegentheyt voor de konsten' confrater geworden zijn. Daarnaast zullen handelaars en industriële kapitalisten (zoals 'makelaar' en confrater Pieter De Brauwere, die in 1764 van Pulinx de faiencefabriek aan het Minnewater overneemt) de economische aspecten op het oog hebben, terwijl bijvoorbeeld de wereldlijke en kerkelijke overheid tevreden is dat de 'jeugd' van straat gehouden en gedisciplineerd wordt.

[957] Naar het einde van de eeuw toe wordt er minder en minder genoteerd in deze registers.

[958] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 5/5/1776.

[959] SAB, OAB, academie, 19.

[960] Deze straffen waren al gangbaar in Garemijns periode zo blijkt uit zijn notitieboekjes: SMB, Steinnmetzkabinet, O.1676.(1).II, boekje 1766-1767 en O.1676.(3).II, boekje 1768-1769.

[961] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 10 r°.

[962] Ibidem, f° 6 r°.

[963] SAB, OAB academie, 3, resolutie d.d. 7/1/1776.

[964] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 8 r°.

[965] Ibidem, f° 46 v°.

[966] SAB, OAB, academie, 45, leerlingenregister 1791-1826, f° 4 r° en v° en SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 5/3/1792.

[967] Frans Kinsoen was achtereenvolgens leerling van zijn vader, een smid en sinds 1780 confrater van de academie, van Garemijn, van Fricx en van de academie. In 1791 wordt hij primus van de klas naar model en vanaf dan werkt hij bij Louis De Graeve, schilder van meubels en 'kladpotterie'. Daarna zou hij weer in de leer gegaan zijn bij Fricx die hem het portretteren bijbrengt. In de daaropvolgende jaren trekt hij naar Gent, Brussel en Parijs, waar hij in 1800 de prijs voor het beste portret wint. Hij huwt er met de dochter van Napoleons hofarchitect, ook een schilderes, en wordt uiteindelijk hofschilder van Jerome Bonaparte en van Lodewijk XVIII. In 1839 sterft hij in zijn geboortestad.(LE DOULX (P.). o.c., p. 216; DIENBERGHE (J.B.). Levens..., p. 667 en MEEUWS (M.A.). Bijdrage tot de studie van het oeuvre van Frans Jozef Kinsoen, neo-classicistisch portretschilder. Brussel, onuitgeg. licentiaatsverh., 1988, vol. 1, pp.19-25.)

[968] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 61 r°.

[969] SAB, OAB, academie, 3, resolutie d.d. 7/1/1778 meldt dat de leerling Nicolaas Van Reymschoot heet; SAB, OAB, academie, 44, f° 24 r° heeft het over Pieter Van Reyschoot. Voor zover we weten gaat het hier niet om familie van de Gentse schilders Van Reijschoot ?

[970] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1890, f° 37 r°.

[971] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f°36 v°.

[972] Ibidem, f° 31 r°.

[973] Ibidem, f° 52 r°.

[974] LIS (C.) & SOLY (H.). Te gek om los te lopen ?. Turnhout, Brepols, 1990, p. 149.

[975] SMB, Steinmetzkabinet, O.1676.(1).II.

[976] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 36 r°.

[977] Ibidem, f° 42 v°.

[978] Ibidem, f° 75 v°.

[979] Ibidem, f° 4 r° en f° 32 r°.

[980] Ibidem, f° 14 v° en f° 58 v°.

[981] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 31 r°, f° 36 r°, f° 65 v° en f° 75 v°.

[982] Lingelet zou in 1797 nog primus van de eerste klas architectuur en van de 'compositie van de elevatie' worden. (SAB, OAB, academie, 19, lijst van prijswinnaars).

[983] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 16 v°.

[984] Emmanuel La Croyx is afkomstig van Oostende. In 1770 is hij primus van de 'compositie' en in 1776 primus van de klas naar model. Daarna zou hij nog enige tijd in Brugge als kunstschilder actief zijn: in 1778 woont hij, volgens de Nieuwen Brugschen Almanach op de Garemarkt. Wanneer hij in 1789 confrater wordt, blijkt hij alweer in Oostende te wonen.

[985] Het gaat uiteraard om Garemijn. Het feit dat de commissaris die deze tekst schreef, Garemijn niet met naam vernoemt, wijst er nogmaals op hoe vertroebeld de relaties toen waren tussen de kunstschilder en de academie.

[986] Koopman en kunstschilder Frans Van Paemel is leerling van Garemijn en van de academie. In 1778 wordt hij tweede van de klas naar model, maar blijft nog verder de lessen volgen. Vanaf 1780 is hij confrater en hij zetelt in de jointe van 1786 tot 1789. In 1790 schildert hij onder meer een kamer met landschappen voor apotheker Ignace Roels op de Vismarkt. Hetzelfde jaar vertrekt hij naar Holland, waar hij in 1792 overlijdt. (LE DOULX (P.). o.c., p. 117 & DIENBERGHE (J.B.), o.c., p. 367).

[987] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 5 r°.

[988] Ibidem, f° 14 v°.

[989] Ibidem, f° 47 v°- f° 48 r°.

[990] Ibidem, f° 10 r°.

[991] Ibidem, f° 31 r°.

[992] SAB, OAB, academie, 2, resolutie d.d. 3/12/1780.

[993] SAB, OAB, academie, 44, leerlingenregister 1775-1790, f° 51 r°.

[994] Ibidem, f° 71 v°.

[995] Zie: VAN BIERVLIET (L.). Nadere gegevens over Jacob Berlant, Brugs kunstschilder en dramaturg. B., 1983, p. 435.

[996] Ibidem, f° 72 r°.

[997] SAB, OAB, academie, 45, leerlingenregister 1791-1826, f° 3 v°.

[998] SOLY (H.). Economische en sociaal-culturele structuren: continuïteiten en verandering. Stad in Vlaanderen, cultuur en maatschappij 1477-1787. Brussel, Gemeentekrediet, 1991, p. 40.