Het cultureel beleid te Brugge tijdens het Calvinistisch Bewind (1578-1584). (Charlotte Coudeville)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HISTORISCHE SCHETS: De troebelen in de zestiende eeuw, te Brugge en daarbuiten

 

Het is in deze schets van de historische context zeker niet mijn bedoeling om een totaal overzicht te geven van de Reformatie en van de Opstand van de Nederlanden tegen Filips II. De oorzaken, het verloop en de gevolgen van deze historische fenomenen en gebeurtenissen kunt u in elk gerespecteerd historisch werk over de Nederlanden in de Nieuwe Tijden terug vinden. Hoofdrolspelers zoals Filips II, Willem van Oranje, Alva, Farnese,… worden in mijn werk maar sporadisch belicht. De socio-economische situatie kort vóór de Opstand wordt niet in een globaal of algemeen opzicht behandeld. Ik ben van de gedachte uitgegaan dat u al ongeveer weet hoe de zestiende–eeuwse algemene politieke, sociale, economische en religieuze context in elkaar stak.

 

 

1. De Reformatie en Calvijn

 

In de zestiende eeuw stak er een verschijnsel de kop op dat de naam ‘Reformatie’ heeft gekregen.

Maarten Luther en zijn Wittenbergse stellingen lagen aan de basis van deze kerkelijke hervormingsbeweging. Het openbaar maken van zijn stellingen werd door onder andere de lucratieve aflaathandel en het machtsmisbruik van de paus ingegeven. Deze beweging kende heel wat types: het protestantisme, het zwingliaanse model, het anabaptisme, het anglicanisme en ook het calvinisme[40].

Voor ons zijn vooral de theorieën van Johannes Calvijn van belang. De calvinistische theologie wordt gekenmerkt door de fide sola, de gedachte dat men enkel maar gered kan worden door het Geloof. Met het principe van de sola scriptura beschouwde men de Bijbel als hoogste autoriteit bij het verklaren van alles en nog wat. Het Schrift werd als bron van alle ware kennis gezien en was de objectieve basis van de autoriteit van de religie. De Bijbel kreeg immers die autoriteit van God en niet van de Kerk. Het Oude en Nieuwe Testament waren volgens de calvinisten de woorden van God. De Bijbel was een uiting van God en tevens de bron van alle kennis over of van God. De Bijbel vermeldt alles wat we moeten weten over God en vermeldt tevens alles wat God zelf weet. Idolatrie werd niet toegestaan. Ieder mens beleeft God immers op zijn eigen manier. Het gewaarworden van God gebeurt binnen de menselijke geest. We kunnen God alleen maar leren kennen op de wijze waarop Hij zich wil tonen aan ons. De relatie tussen de mens en God is persoonlijk. Het calvinisme was ook sterk Christus-gericht. Jezus Christus werd geëerd als de enige bemiddelaar en enige universele baas van de Kerk. God is de almachtige schepper en toen hij de mens schiep was dat met de bedoeling dat die mens Zijn naam zou vieren. In het calvinisme is ook een soort fatalisme te bespeuren. Alles is zo zoals het is, omdat God het zo gewild heeft. God is almachtig en doet waar hij zin in heeft en de mens moet daarin berusten. Gods wil wordt niet in vraag gesteld. Een ander interessant gegeven in het calvinisme is de idee betreffende de predestinatie. God zou een aantal personen hebben uitverkoren tot een eeuwig heerlijk leven. Deze personen hebben die keuze niet verdiend door goede werken, maar hebben dat gewoon te danken aan Gods wil en niets anders. De (katholieke) priester werd vervangen door een predikant. Men erkende slechts twee sacramenten, namelijk de doop en het laatste avondmaal. Het calvinisme legt ook sterk de nadruk op de praktische toepassing van het geloof in het dagelijkse leven. Fatsoenlijk arbeid werd beschouwd als een vervulling van de goddelijke roeping[41]. Er was dus een soort arbeidsethos aanwezig in de calvinistische levenswijze.

 

 

2. De Opstand der Nederlanden

 

De Nederlandse opstand kan je niet los zien van de Reformatie, vandaar dat in dit stuk nog eens kort wordt ingegaan op de verschillende geledingen van de gereformeerde godsdienst.

 

2.1 De oorzaken

 

De Nederlandse opstand was in het begin zeker geen religieuze strijd, maar een strijd tegen het absolutisme, de centralisatie en de tirannie van de Spaanse Habsburgers. Zowel katholieken als hervormden namen er aan deel[42].

Filips II, opvolger van Karel V, zette de politiek van zijn vader voort. Hij wou dat de politieke macht geconcentreerd zou worden in één persoon, namelijk hem zelf. Hij liet zich hierbij bijstaan door adviesraden die de vorst zelf had samengesteld. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het beleid van Filips II ongenoegen wekte bij verschillende bevolkingslagen. De onderdanen hadden in onze gewesten een zekere graad van autonomie gekend en hadden moeite met de nieuwe aanpak van Karel V en vooral van Filips II.

De adviesbevoegdheid van de adel werd – in het kader van Filips’ centralisatiepolitiek - sterk beknot. De adel kon normaal hun gezag doen gelden via het adviesorgaan de Raad van State, maar steeds meer en meer juristen werden lid van deze instelling. De invloed van de adel taande op het vlak van bestuur[43].De clerus was niet te vinden voor het besluit van de vorst om de bisdommen opnieuw in te richten. Zijn keuze voor theologen in plaats van hoge edellieden als nieuwe bisschoppen viel eveneens niet in goede aarde[44].

Filips II werd door heel wat mensen in de Nederlanden beschouwd als een ‘vreemdeling’. En terecht: hij sprak amper Frans, hij vertrok in 1559 uit de Nederlanden en kwam nooit meer terug. Dit wilde echter niet zeggen dat hij zich niets aantrok van het bestuur van de Nederlanden. Hij had immers een enorme werkkracht, zo schreef hij op elke brief of notitie die aan hem gericht was kritische opmerkingen[45]. De belangrijkste zaken werden besproken via een geheime correspondentie tussen de landvoogdes Margareta van Parma en de vorst. De voltallige vergaderingen van de Raad van State werden alsmaar zeldzamer. Filips II slaagde erin om zowat alle macht bij hem zelf te concentreren[46].

Er werden bovendien quotiteitsbelastingen (de 100ste, 20ste en 10de penning) ingevoerd waardoor de macht van de provinciale staten werd uitgeschakeld. De staten hadden tot dan via de zogenaamde beden de vorst in zijn schatkist voorzien. Deze nieuwe permanente belastingen schakelden deze provinciale instellingen uit[47].

Op socio-economisch vlak zien we dat er tijdens de eerste helft van de zestiende eeuw een verhoging was van de welvaart. Vanaf 1565 echter stegen de prijzen van het graan ten gevolge van een misoogst en wegens de onderbreking van de aanvoer van graan vanuit de Baltische landen. Daar was immers de Sont-oorlog aan de gang en was het onmogelijk om het graan veilig over te brengen naar onze gewesten. Aan de economische expansie kwam een eind door de inflatie in Spanje. Deze werd onder andere veroorzaakt door een massale toevoer van Amerikaans zilver. Bij het begin van Filips’ regering was de staat zo goed als failliet. De vele oorlogen van zijn vader hadden de staat veel geld gekost[48].

Op religieus gebied maakte de bevolking via de Reformatie met verschillende geledingen van het protestantisme kennis. Het lutheranisme kende in onze gewesten over het algemeen geen grote aanhang. De anabaptisten of wederdopers vonden in de jaren 1530-40 vooral aanhang bij handwerkers. Zij werden streng vervolgd wegens hun anarchistisch karakter. Zelfs na afzwering van hun geloof werden ze toch naar het schavot gebracht. De calvinisten waren de grootste en best georganiseerde groep. De predikanten waren theologisch gevormd en de beweging was georganiseerd in ‘gemeenten’. Een dergelijke gemeenschap kende een verkozen bestuur dat werd geleid door predikanten. Zij werden nog eens bijgestaan door leken, namelijk ouderlingen en diakens. De ouderlingen hielden zich bezig met het bezit van de gemeenschap, de diakens met de armenzorg. De gemeente beschikte ook over een kerkraad die processen hield en straffen uitsprak. De calvinisten drongen vanuit het Zuiden (Doornik en Valenciennes) de Nederlanden binnen. In bepaalde steden gingen de calvinisten vlug sleutelposities bezetten in het stadsbestuur. Zodoende kon de repressie vanwege de centrale overheid worden gesaboteerd. Het calvinisme vond vooral weerklank bij de middenstand en bij handelaars. De positieve waardering van de prestatiedrang vonden zij zeer aantrekkelijk. Het calvinisme drong dus het sterkst door bij de bezittenden. Toch bleven de allerrijksten het katholicisme trouw[49].

Karel V reageerde onmiddellijk streng op de snelle ingang van het protestantisme in onze gewesten. Vanaf 1520 werd de doodstraf uitgevaardigd, een staatsinquisitie ingericht, censuur ingesteld, enzovoort. Vanaf 1523 werden de eerste Nederlandse calvinistische martelaren verbrand op de brandstapel[50].

Al deze mistoestanden en gevoelens van onbegrip lagen aan de basis van de Nederlandse Opstand, die uiteindelijk in 1648 zou eindigen met de scheiding van onze gewesten in een noordelijk en een zuidelijk deel.

 

2.2 Van de Beeldenstorm tot de Pacificatie van Gent

 

In een eerste fase van de Opstand was er samenwerking tussen de katholieken en calvinisten. Deze solidaire oppositie onder leiding van Willem van Oranje boekte aanvankelijk successen. Kardinaal Granvelle, de raadgever van landvoogdes Margareta van Parma, werd teruggeroepen. De oppositie verenigde zich in het ‘Eedverbond der Edelen’ en richtte een smeekschrift aan de landvoogdes waarin men vroeg de inquisitie op te heffen en de toepassing van de plakkaten tegen de ketters te verzachten. De landvoogdes ging aanvankelijk in op hun smeekschrift[51].

Op 10 augustus 1566 brak, naar aanleiding van een vurige calvinistische preek, de Beeldenstorm uit te Steenvoorde, een dorpje in Zuidwest-Vlaanderen. Beelden in nabijgelegen kerken, kloosters en abdijen werden spontaan vernietigd door de calvinisten. Vijf dagen later bereikte de Beeldenstorm Antwerpen. Van daaruit verspreidden de verwoestingen zich verder naar Gent, Mechelen, Breda, Middelburg, enzovoort[52]. Brugge was een van de weinige steden die gespaard bleven van de vernietiging van religieuze beelden en gebouwen, dankzij de burgerwacht en ingekwartierde soldaten[53]. In de stad ging de katholieke eredienst zelfs zonder problemen door[54].

Filips II was diep geschokt door de vernietigingen die werden aangericht. Hij stuurde Spaanse troepen onder leiding van de hertog van Alva naar de Nederlanden, maar toen ze aankwamen was de rust was al lang hersteld. De komst van de strijdkrachten werd dan ook ervaren als een provocatie[55].

De calvinistisch - katholieke samenwerking liep spaak. De katholieken wensten niets meer te maken hebben met de calvinisten. De Beeldenstorm had een te diepe indruk nagelaten op de katholieke hoge adel en de clerus. Ze waren er niet meer voor te vinden om samen te werken met de vernielers van hun beelden en kerken.

Na het ontslag van Margareta van Parma (29 augustus 1567) werd de Raad der Beroerten of de ‘Bloedraad’ opgericht. Aan het hoofd van deze tijdelijke uitzonderingsrechtbank stond de hertog van Alva. Deze raad diende enkel en alleen om de rebellen van het ‘Wonderjaar’ te berechten. De bekendste slachtoffers van deze Raad zijn ongetwijfeld Egmont en Hoorne[56]. Verder voerde Alva permanente belastingen in, zeer tegen de zin van de Nederlandse onderdanen[57].

Als reactie gingen de opstandelingen - hoofdzakelijk de calvinisten – zich militair organiseren. Alva en zijn opvolger Requesens konden zich niet verweren. Hun militaire operaties mislukten en Holland–Zeeland bleef voorgoed in handen van de opstandelingen[58].

Toen Requesens onverwacht overleed in maart 1576, moest de Raad van State de functies van de gouverneur overnemen. De eendracht in deze verzwakte instelling was zoek waardoor het moeilijk was om efficiënt op te treden. Bovendien werden de raadsheren door de baljuw van Waals-Brabant gearresteerd. Als gevolg werd de Staten-Generaal door de staten van Brabant bijeengeroepen. Deze Staten-Generaal ging zich vanaf oktober 1576 als enig geldend politiek gezag beschouwen. De gevangen raadsheren kwamen maar druppelsgewijs vrij en werden de gijzelaars van de Staten. De radicalen namen in de Staten-Generaal de bovenhanden en luidden een definitieve breuk in met de koninklijke regering door aartshertog Mathias als nieuwe landvoogd te aanvaarden. Deze liet zich vanaf 26 januari 1578 bijstaan door een orangistische Raad van State. Op dat ogenblik had men dus twee Raden: een van koningswege en een van de Staten-Generaal[59]. De Staten-Generaal sloot samen met de opstandige gewesten Holland–Zeeland de Pacificatie van Gent af (8 november 1576). Dit pact bepaalde onder andere dat een eigen leger zou worden opgericht en een godsdienstig status quo in acht zou worden genomen. Het eigen leger zou dienen om de Spaanse soldaten, die de jaren voorheen heel wat steden hadden geplunderd met hun Spaanse Furie, te verdrijven. In Holland - Zeeland werd enkel nog het calvinisme erkend. Een verbod om in de overige gewesten iets tegen het katholicisme te ondernemen zou het religieuze status quo in de hand moeten werken[60]. Het calvinisme mocht in onze gewesten niet publiekelijk worden uitgeoefend, maar werd wel gedoogd. De inhoud van dit verdrag zorgde ongetwijfeld voor een verandering in de mentaliteit van de hervormden. De calvinisten werden zekerder van zichzelf. De dreiging van een mogelijke terechtstelling bij de uitoefening van hun godsdienst was weg. De vluchtelingen van de jaren 1560 kwamen terug en predikanten hielden opnieuw geestdriftige preken. Met alle gevolgen van dien.

Het aantal calvinisten nam voortdurend toe. Ze wonnen alsmaar aan invloed en wensten op een bepaald moment het bestuur in eigen handen nemen. Deze radicalisering leidde omstreeks 1578 tot de oprichting van Calvinististische Republieken[61]. In onder andere Brussel, Mechelen, Gent en Brugge ontstonden calvinistische autonome besturen. De stuwende krachten voor deze verandering van besturen waren vooral te vinden in de rangen van de ambachtsgilden[62].

Ook het platteland bleef niet gespaard van deze radicalisering. In tal van gemeenten van het Brugse Vrije kwamen in 1580 calvinistische bewinden. Of deze besturen even veel kracht hadden als de steden van Vlaanderen en Brabant is zeer twijfelachtig. De militaire strijd tussen de Orangisten en de Spaansgezinden werd voor het grootste deel uitgevochten op het platteland. De ontwikkeling van deze calvinistische gemeenten werd zeker gehinderd door de voortdurende vijandelijkheden[63].

Gent speelde voor het graafschap Vlaanderen in dit hele proces een belangrijke rol. Op 28 oktober 1577 voerden de jonkheer Jan van Hembyze en zijn kompaan Frans van Kethulle, de heer van Ryhove, een staatsgreep uit in Gent en een paar dagen later richtte hij er de Raad der XVIII op. Deze raad met Jan van Hembyze als frontman was het opperste beleidslichaam van de stad. Hij wou van Gent het ‘Genève van Vlaanderen’ maken[64]. Vanuit Gent begon hij met zijn queeste om heel Vlaanderen calvinistisch te maken. Ook in Brugge kwamen de hervormden aan de macht, maar hier kom ik later op terug.

Na het vertrek van de landvoogd Don Juan in 1578 werd Alexander Farnese door Filips II tot de wettige landvoogd van onze gewesten benoemd. Deze hertog van Parma was een ware diplomaat en voerde een verzoeningspolitiek. Hij wist daardoor meer en meer steden aan zijn kant te krijgen. Door zijn toedoen verenigden de Waalse (katholieke) gewesten zich in de Unie van Atrecht (1579). Zodoende had Farnese een uitvalsbasis om de Nederlanden te heroveren. De protestantse gewesten reageerden door samen met de Vier Leden van Vlaanderen en een aantal Brabantse steden de Unie van Utrecht op te richten[65].

Parma behaalde het ene militaire succes na het andere. Kortrijk viel in februari 1580. Oudenaarde op 5 juli 1582[66]. Zijn ‘Reconquista’ verplichtte de opstandelingen hulp te zoeken in het buitenland. Frankrijk was als enige bereid de opstandige gewesten te helpen. Er werd contact gezocht met Frans van Anjou, de gematigde katholieke broer van koning Henri III. Hij kreeg de soevereiniteit over de opstandige gewesten aangeboden, weliswaar met zeer grote beperkingen.

Op 26 juli 1581 werd door de Staten-Generaal besloten Filips II niet meer te erkennen als landsheer. Het Plakkaat van Verlaetinghe werd uitgevaardigd. In februari 1582 arriveerde Frans van Anjou vanuit Engeland, na zijn mislukt huwelijksaanzoek aan Elizabeth I, in de Nederlanden, waar hij een reeks intochten hield, onder andere in Antwerpen, Brugge en Gent[67].

De hertog van Anjou wenste echter meer macht en dit dreef hem tot een aanslag op Antwerpen in januari 1583. Deze Franse Furie mislukte. De Staten-Generaal wensten hem opnieuw te contacteren, maar hij stierf vóór hij kon reageren. Exact een maand later, op 10 juli 1584, zou Willem van Oranje worden vermoord door Balthasar Gerards[68].

 

 

3. Brugge in de zestiende eeuw

 

3.1 De socio – economische toestand in Brugge in de zestiende eeuw

 

Brugge was niet meer de West-Europese economische hoofdstad van de eeuwen voorheen, maar slaagde er toch nog in een belangrijke plaats te bekleden in het nieuwe economische leven. De stad kende immers een sterk ontwikkelde handelsinfrastructuur. De handelaars waren hooggeschoold en de vaklui wisten producten af te leveren van hoge kwaliteit. Brugse handelaars waren nog steeds aanwezig op jaarmarkten, zoals deze van Middelburg, en mengden zich nog steeds met het internationale handelsverkeer. De Brugse wisselmarkt bleef voortleven tot aan het midden van de zestiende eeuw. Tot in de jaren ’60 van de zestiende eeuw was Brugge één van de meest commerciële steden van de Nederlanden[69].

Brugge moest vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw wel zijn meerdere erkennen in Antwerpen. De Scheldestad had immers de internationale marktfunctie overgenomen en floreerde als nooit tevoren. Toch dient worden gezegd dat in de klassieke voorstelling Anwerpen zeker niet als erfgenaam van Brugge kan worden beschouwd. In Antwerpen had men immers met een volledig nieuwe handel te maken. Een handel dat kenmerkend zou zijn voor de Nieuwe Tijden. W. Brulez zwakt die stelling enigszins af[70].

De Bruggelingen konden zich moeilijk aanpassen aan de nieuwe economische tendensen en hadden problemen met de bevaarbaarheid van de verbinding tussen de stad en de zee. Er werden werken uitgevoerd om de verzanding van het Zwin tegen te gaan, maar het haalde allemaal weinig uit. Tot in de eerste helft van de zestiende eeuw voeren nog regelmatig schepen van 200 ton en meer de Zwinmond binnen, maar toch trokken meer en meer schepen noordwaarts. Daar waren immers minder zandbanken en was de kans dat het schip averij opliep veel kleiner[71].

Steeds meer en meer kooplieden weken uit en waagden hun kans in Antwerpen. Zelfs een aantal vreemde naties, onder andere de Portugese natie, trokken naar Antwerpen. Ook de Hanze, die in de eerste helft van de zestiende eeuw werd beschouwd als de enige handelsmacht die kon zorgen voor het behoud van de hegemonie van Brugge, richtte een heel nieuwe Kontor op te Antwerpen in 1555[72].

De in Brugge residerende Spaanse kooplieden bleven wel trouw aan de stad en weken niet uit.

Deze Spaanse Natie zorgde voornamelijk voor de aanvoer van Spaanse wol. Hierdoor had Brugge nog een plaats op de internationale handelsmarkt. Sluis en Brugge bleven tijdens de zestiende eeuw de normale weg waarlangs de Iberische wol in de Nederlanden werd ingevoerd. Vanuit Brugge werd de wol doorgevoerd naar het binnenland. Vlaanderen was immers het voornaamste centrum van de Nederlandse lakennijverheid en wol was als grondstof onontbeerlijk[73].

Hoewel de wereldeconomie dus sterk gewijzigd was, slaagde Brugge er in om zich goed staande te houden. Antwerpen stak economisch ver boven Brugge uit, maar Brugge doorstond op een eervolle manier de vergelijking met haar rivale en andere steden. Toen in 1569 Alva’s 100stepenningen werden geheven, werd Antwerpen op de som van 160.500 florijnen getaxeerd, Brugge kwam aan een bedrag van 36.400 florijnen en werd hierdoor slechts voorafgegaan door Brussel met 37.800 florijnen[74].

Ondanks alles werd de bevolking alsmaar armer en afhankelijker van liefdadigheid. In 1573 werd een stedelijke Berg van Charitate opgericht om de armenlast terug te dringen[75].

In 1340 waren er te Brugge tussen de 35.000 en 40.000 inwoners. In de eeuw daarna is het bevolkingscijfer gedaald met 20 %. De mensen van het platteland waren de grootste slachtoffers van de vijftiende-eeuwse crisis. In de vijftiende eeuw had men geen last meer van de overbevolking op het platteland. Er was dus geen immigratie van het surplus op het platteland naar de stad. De bevolking in de stad daalde dus niet alleen door de economische crisis (de traditionele bestaansmiddelen werden namelijk op de proef gesteld), maar daalde gewoonweg ook omdat het niet meer op peil werd gehouden door immigratie van plattelandsbevolking[76].

Bij de overgang naar de zestiende eeuw was er in de Nederlanden een krachtig demografisch herstel. Mogelijk was er in Brugge ook een herstel, maar het kan evengoed zijn dat er niet meer dan een stagnatie was. We beschikken maar over een cijfer voor het jaar 1584. Toen zou de stad 29.000 inwoners hebben gehad. In vergelijking met de bloeiende periode van de veertiende eeuw is dat een daling van ongeveer 27,5 %. In de jaren 1580 kende men in Brugge dus een bevolkingscrisis. Velen stierven door de pestepidemie die in de jaren ’80 Brugge teisterde[77].

In de late zestiende eeuw waren er in de verschillende lagen van de stad anti-Spaanse gevoelens gegroeid. De komst van Alva en de installatie van de Raad van Beroerten had zijn weerslag op de gemoedstemming van de bevolking. De hertog van Alva was immers een Spanjaard en zodoende werden al zijn beslissingen als ‘Spaans’ ervaren: zijn financiële hervormingsplannen, het laks omgaan met stadsprivilegies, zijn eigengereide optreden, de Bloedraad, de aanwezigheid van Spaanse soldaten, enzovoort. Deze gevoelens werden nog eens versterkt door een verijdelde aanslag op de hertog van Anjou en Willem van Oranje tijdens hun verblijf in de stad in het jaar 1582. Hierbij werden twee mannen opgepakt die zouden gehandeld hebben in opdracht van de Spaanse vorst. Deze aanslag werd door de prins van Oranje gebruikt in een pamflettenoorlog. Er werden over de hele Nederlanden negen verschillende pamfletten over het incident verspreid. Op die manier werd de haat tegenover de Spaanse koning met propaganda aangewakkerd[78].

Na de overgave van Brugge in 1584 volgde een zware crisis waardoor de economie van Brugge helemaal ineenzakte. Velen zien in het afsluiten van de zestiende eeuw het einde van het Brugse roemrijke verleden.

 

3.2 Religieuze evolutie en beleving in Brugge in de zestiende eeuw

 

Het lutheranisme heeft vrij gemakkelijk zijn ingang gemaakt in Brugge. De boekdrukkunst was er gekend, er waren Noord-Duitse kooplieden aanwezig en de Vlamingen hadden met de taal, het Hoogduits, geen probleem[79].

We vinden de eerste lutheranen in Brugge rond 1525. Tussen 1527 en 1553 werden er acht of negen tot de brandstapel veroordeeld. De strenge plakkaten van Karel V zeiden duidelijk dat de ketters moesten worden vervolgd. Of het stadsbestuur van Brugge deze veroordelingen met hart en ziel uitsprak, valt sterk te betwijfelen. De meeste schepenen hadden immers een humanistische opvoeding genoten en waren vaak geneigd tot tolerantie. Het lijkt er zelfs op dat ze de lutheranen een hand boven hoofd hebben gehouden[80].

Brugge was in de jaren 1530 een belangrijk centrum voor het anabaptisme in Vlaanderen, hoewel geen enkele Bruggeling een wederdoper was. Overal in de Nederlanden werden de anabaptisten streng vervolgd. In Brugge werden zeven vrouwen opgepakt, vijf ervan werden tot de brandstapel veroordeeld. De ander twee werden, nadat ze hun leer hadden afgezworen, levend begraven[81].

In de jaren 1550 kwamen de eerste calvinisten in Brugge. Ze waren handwerkers afkomstig uit Noord-Frankrijk of Kortrijk. Vier van hen werden terechtgesteld. In deze periode vluchtten tevens de eerste Brugse protestanten weg. Een zestal Brugse ondernemers met hun knechten vluchtten naar Duisburg, in West-Duitsland. Een vijftal Brugse kooplieden volgden[82].

Het calvinisme verspreidde zich ondanks alles in een snel tempo. Er werden hagenpreken gehouden, de godsdienst werd beoefend in open lucht, enzovoort. Dat het calvinisme zich vrij gemakkelijk verspreidde in Brugge is voor een vrij groot deel te danken aan het Brugs stadsbestuur. Lorrenzo de Villavicencio, Spaanse kapelaan in Brugge, klaagde de passiviteit betreffende de bestrijding van het calvinisme vanwege het schepencollege aan in zijn drukke correspondentie met Filips II. Tot 1562 wist de stad Pieter Titelmans, de befaamde inquisiteur, buiten haar rechtsgebied te houden. In 1566 raamde Egmont, stadhouder in Vlaanderen, het aantal calvinisten te Brugge op drie à vier duizend. Brugge bleef gespaard van de Beeldenstorm en was zelfs een van de weinige plaatsen waar de katholieke eredienst gewoon doorging[83].

Er werden in totaal om en bij de 12.000 opstandelingen door Alva’s Bloedraad vervolgd. Van die grote groep waren er slechts 150 uit Brugge en omstreken afkomstig. Het feit dat Brugge in 1566 gespaard is gebleven van een Beeldenstorm is hierbij zeker niet te verwaarlozen[84].

Na de Pacificatie van Gent (1576) kwamen heel wat vluchtelingen terug. De hervormden werden te Brugge en machtige pressiegroep. In 1578 werd dan door de heer van Ryhove een calvinistisch bewind geïnstalleerd in Brugge[85].

 

3.3 Brugge, een calvinistische stad?

 

Ondanks de inspanningen van een aantal radicale schepenen en predikanten is Brugge nooit een volledig calvinistische stad geworden. Reeds vóór de calvinistische-staatse machtsovername lieten Bruggelingen blijken dat ze niet opgezet waren met het Gentse systeem. Er vormden zich heel wat oppositiegroepen en in juli 1579 kwam het zelfs tot een oproer tegen het nieuwe stadsbestuur. De vraag of Brugge nu een hervormde stad was of niet, komt in het vervolg van deze verhandeling zeker nog aan bod. De appreciatie van de Brugse bevolking ten aanzien van de veranderingen tijdens het Calvinistisch Bewind wordt dan ook behandeld.

Na de overgave van Brugge aan Farnese werd het katholicisme hersteld. De hervormden mochten blijven indien ze hun godsdienst niet publiekelijk zouden uitoefenen, maar de meeste vluchtten naar Sluis en Oostende. Deze steden waren immers in Staatse handen. Tegen 1586 waren de laatste calvinisten verdwenen uit Brugge, maar dit wordt in het derde deel van deze verhandeling uitvoerig behandeld[86].

 

3.4 Het intellectuele leven te Brugge in de zestiende eeuw

 

In de eerste helft van de zestiende eeuw stond Brugge in de geleerde kringen gekend als de ‘Athenae Belgicae’. Met figuren als Marcus Laurinus, Juan Luis Vives, Cassander, enzovoort is de titel dan ook niet helemaal uit de lucht gegrepen. De Brugse humanistische beweging was zeer gekend. Erasmus heeft Brugge vaak bezocht. In de jaren 1520 ontmoette hij er zelfs zijn boezemvriend Thomas Morus, auteur van Utopia[87].

Het is vooral Marcus II Laurinus, heer van Watervliet, die een grote invloed had in de Brugse geleerde kringen na het midden van de zestiende eeuw. Hij bouwde een belangrijke verzameling boeken op, nam de graveur en drukker Hubert Goltzius in dienst en was een verwoede muntenverzamelaar[88].

De faam die Brugge in de eerste helft van de zestiende eeuw kende was met het uitbreken van de Opstand verdwenen. Vele geleerden waren overleden. Anderen weken (vaak omwille van religieuze redenen) uit, zoals de wis – en natuurkundige Simon Stevin en de filoloog Bonaventure Vulcanius. Stevin trok naar Den Haag, Vulcanius naar Leiden, waar hij met succes een leerstoel aan de universiteit zou bekleden[89].

Bepaalde historici beweren dat vanaf de jaren 1560–1570 Brugge nog nauwelijks intellectuele opstoten kent. A. Dewitte beweert dat op het einde van de zestiende eeuw de fraaiste Bruggelingen zich buiten de stad bevonden[90]. In haar biografie over Anselmus de Boodt beweert de auteur M.C. De Boodt – Maselis dat het Brugse intellectuele leven was stilgevallen met de installatie van het calvinistische bestuur in 1578[91]. Dit wordt in een van de volgende hoofdstukken uitgebreider besproken.

 

3.5 De installatie van het calvinistische stadsbestuur

 

Zoals boven vermeld, ging het neerzetten van calvinistische besturen in Vlaanderen vooral uit van Gentse voormannen. Dit was te Brugge niet anders.

Op 19 maart 1578 vertrok Frans van Kethulle, heer van Ryhove, en zijn neef Filips van der Gracht, vanuit Gent naar Brugge. Ze zouden samen met een troepenmacht Brugge de volgende dag binnendringen[92].

De Gentenaars konden rekenen op de hulp van Jacob Mastaert. Hij was de hoofdman van het Sint-Janszestendeel[93] en had met de sleutels van de stad de Kruispoort open gedaan voor de heer van Ryhove en zijn gezelschap. Dit gebeurde met medeweten van kapitein Jan Vleys en Jacob Casembroot die toen verantwoordelijk waren voor het bewaken van de Kruispoort[94]. Frans van Kethulle ging vervolgens naar het college en verklaarde er voor de voltallige Wet dat de magistraat moest worden vervangen[95].

Naar het Gentse voorbeeld werd er ook een Raad van Achttien opgericht. De leden werden gekozen uit een lijst met kandidaten die samengesteld was door de heer van Ryhove zelf. Deze Raad zou instaan voor de versterking van de stad, de stedelijke milities, het garnizoen, de munitie, de keuze van kapiteinen, enzovoort[96].

Op 26 maart 1578 werd een volledige nieuwe wet geïnstalleerd. De vroegere wethouders werden afgedankt en vervangen door mensen die de Opstand meer genegen waren. Jacob Mastaert en Jacob Casembroot werden beloond voor hun verraad en kregen elk de post van schepen[97]. Jan Vleys werd lid van de Raad van Achttien[98].

Dit betekende echter niet dat de calvinisten in Brugge carte blanche kregen. Er zaten nog steeds katholieken in het bestuurscollege en Brugge was nog steeds een overwegend katholieke stad. De Bruggelingen beseften bovendien dat een antikatholieke politiek allesbehalve gunstig zou zijn voor de handel. De handelsfunctie van de stad (met onder meer de Spaanse natie) zou sterk worden aangetast met een antikatholiek bewind. Daarom was de politiek van het calvinistische bestuur van Brugge in het begin ene van evenwicht. Brugge stond hiermee op dezelfde golflengte als Willem van Oranje. De stad was ook de eerste om de Religievrede of Religionsfried te aanvaarden. Willem van Oranje vaardigde deze vrede uit om aan de radicalisering van de calvinisten een einde te stellen. De vrede mislukte echter en de Calvinistische Republiek verstrakte haar beleid. De radicale schepenen wonnen aan invloed en de katholieken werden in diskrediet gebracht[99].

Een mooie illustratie vinden we terug in de berechting van een aantal minderbroeders wanneer dezen werden beschuldigd van sodomie. Deze zaak werd opgevoerd tot een waar spektakel. Hierop wordt later uitvoeriger ingegaan.

In juni 1581 voerde het stadsbestuur het verbod uit op de beoefening van het katholieke geloof, alleen de gereformeerde godsdienst werd nu toegestaan. Toch was het bestuur van Brugge niet zo radicaal als die van Gent[100].

 

3.6 Algemeen Besluit

 

Brugge kende – net zoals alle Vlaamse steden - moeilijke tijden tijdens de Opstand. Op economisch vlak liep de stad achter op Antwerpen. Het bevolkingscijfer daalde. In de jaren 1580 heerste er een heuse pestepidemie en had de stad heel wat vluchtelingen. Velen waren omwille van de troebelen het platteland gevlucht naar de stad. Bijgevolg heersten in de stad hygiënische wantoestanden, hongersnood, woekerprijzen,…Op politiek vlak kwam er een machtswissel in maart 1578. De meer staatsgezinde (calvinistische) inwoners van Brugge kwamen aan de macht. En dit gebeurde niet zonder de steun van Gent. Zij voerden aanvankelijk een gematigd beleid, waarin werd geopteerd voor een vreedzaam samenleven van calvinisten en katholieken. Vanaf ongeveer 1580 verstrakte deze aanpak. Brugge werd tijdens de eerste helft van de zestiende eeuw ‘Athenae Belgicae’ genoemd en had een intellectuele kring met internationale uitstraling.

 

 

4. De radicalisering van het Calvinistisch Bewind te Brugge

 

In de beginjaren van het Calvinistisch Bewind te Brugge werd het bestuur geconfronteerd met twee gebeurtenissen die er toe zouden leiden dat het bestuur van een evenwicht- naar een radicaliseringspolitiek evolueerde. De eerste gebeurtenis was de beschuldiging van minderbroeders in de lente van 1578 van homoseksuele activiteiten. Het tweede evenement was een opstand in juli 1579. Beiden worden hier uitvoerig besproken en geanalyseerd. Ook de verhouding tussen de oudgedienden en nieuwkomers in het bestuur wordt behandeld.

 

4.1 Brugse franciscanen op de brandstapel

 

In mei van 1578 werden te Brugge minderbroeders beschuldigd van sodomie. Deze aanklachten zouden de aanzet worden van een proces waarin uiteindelijk drie minderbroeders tot de brandstapel werden veroordeeld, drie novicen werden gegeseld en uit de stad verjaagd en verder nog negen geestelijken uit de stad werden verbannen.

Heel dit proces kwam op gang toen in het huis van Ferdinand Leys, ouderling van het calvinistische consistorie, twee minderbroeders werden gevonden. Nicolas Despars, het hoofd van de Raad van XVIII, was samen met twee collega’s naar het huis van Leys getrokken. Zij hadden een vermoeden dat er gepreekt werd. De Pacificatie van Gent moest immers strikt worden nagevolgd en het was in Brugge nog altijd verboden om te preken. In het huis werden een 40-tal mensen aangetroffen terwijl er een eredienst aan de gang was. Bij de huiszoeking vonden de mannen van Despars twee grauwbroeders[101]. Zij werden naar hun franciscanenklooster gebracht en gestraft door de gardiaan François d’Astudillo[102].

De zaak leek dus beslecht, maar op 12 mei 1578 werd een speciale zitting gehouden. De schepenen en de Raad van XVIII kwamen samen om een hele vergadering te wijden aan het voorval. Nicolas Despars kreeg er het verwijt dat hij het recht niet had de minderbroeders uit het huis te halen en naar het klooster terug te brengen. Hij had immers geen toestemming gekregen van de schepenen. De betrapte franciscanen moesten volgens hen terug naar het huis van Leys worden gebracht. Na een paar woordwisselingen tussen de gardiaan en de raadsleden die de opdracht moesten uitvoeren, werden de twee broeders naar het huis teruggebracht en vervolgens de stad uitgestuurd[103].

Buiten de stadsomwallingen begonnen de twee minderbroeders een 15-tal van hun medebroeders te beschuldigen van sodomie[104].

Op 14 mei kregen de schout, Georges van Themseke, en de burgemeester van de Corpse, Joos de Cabootere opdracht van het college om in het franciscanenklooster al de kloosterlingen te ondervragen. Zij zouden daarbij geholpen worden door een 25-tal soldaten[105]. De Wet besliste om de pensionaris, Nicolas Casembroot, naar het Hof te sturen en aartshertog Mathias en de prins van Oranje op de hoogte brengen. Ook de Raad van State zou worden gewaarschuwd ‘vanden exploicte ghedaen up tcloostere vande graubroeders ende vande cause ende redenen van dien’[106].

Al gauw raakten de berichten over de minderbroeders verspreid over heel Vlaanderen. Het nieuws bereikte ook Gent en zou daar onder meer de aanzet geven tot geruchten dat Gentse minderbroeders ook schuldig zouden zijn aan gelijkaardige feiten. Dezelfde sensationele geruchten deden ook de ronde in Brussel, Antwerpen en Mechelen[107].

Elf Brugse minderbroeders werden beschuldigd. Zes van hen werden gevangengezet in het Steen, de vijf andere werden toevertrouwd aan de gardiaan die ze gevangen zou houden in het klooster[108].

In Antwerpen, de residentieplaats van de aartshertog, werd beslist om Joos Huusman en Gillis Wyts naar Brugge te sturen. Deze raadsheren van Vlaanderen zouden samen met de schepenbank, bijgestaan door twee assessoren, het proces leiden. Er werden ook afgevaardigden van de geestelijke rechtbanken uitgenodigd. De officiaal van het Geestelijk Hof, twee kanunniken van het Sint-Donaaskapittel en de lector van het klooster van Ath die de generaal van de minderbroeders verving konden aanwezig zijn op het proces[109].

Tussen 18 en 21 juni werden de eerste verhoren afgenomen. De vorstelijke commissarissen Huusman en Wyts kregen zware aanklachten versus broeder François Voughenaere te horen. De ernstigste beschuldigingen werden wel ingetrokken toen men te horen kreeg dat allen die, zelfs passief, annaal geslachtsverkeer hebben gehad de doodstraf riskeerden[110]. Men besliste dan maar om over te gaan op overhoringen met foltering. Op 9 juli begon men de procedure op de pijnbank[111]. De gevangen werden naar de folterkamer van het Steen gebracht. Daar zagen ze dat raadsheren Huusman en Wyts aanwezig waren, samen met hun adjuncten. De schout, de burgemeesters Joris van Bracle en Joos de Cabootere en het bijna volledige schepencollege waren er ook, alsook de pensionaris Casembroot. Het is niet te verwonderen dat bij het zien van dit alles sommige broeders spontaan overgingen tot bekentenissen. Een hele groep mensen die je met een ernstige, maar ook wantrouwige blik aankeken en de griezelige sfeer die de pijnkelder uitstraalde moeten zonder twijfel indruk hebben gemaakt. De gedachte dat op deze plaats mensen door onbeschrijflijke pijn over zijn gegaan tot schuldbekentenissen en dat sommigen zelfs zijn doodgegaan aan de verwondingen zetten velen aan vanzelf ‘buten pyne’ hun schuld toe te geven’[112].

De sfeer maakte op anderen dan weer geen indruk en zij werden dan ook onder tortuur ondervraagd. Ten gevolge van de overhoringen kwamen allerlei verhalen aan het licht: jonge novicen die door oudere broeders brutaal werden misbruikt, homoseksualiteit, aanranding, enzovoort. Slechts één broeder bleef onder de zwaarste foltering alles heftig ontkennen[113].

Op 26 juli werden de straffen uitgevoerd. In tegenstelling tot Gent werden de jonge minderbroeders wel gespaard. Er is niets geweten over de straffen tegen de jongste broeders, hoewel ze hadden toegegeven dat ze actief of passief aan sodomie hadden gedaan. Drie minderbroeder-priesters werden gewurgd en vervolgens verbrand op de Burg. Er werd vanwege het stadsbestuur beslist ze ‘ter eere van den priesterlycken staet, de verbroyde lichaemen begraeven in de helighe aerde’[114]. De geëxecuteerden mochten toch begraven worden in gewijde grond. Drie novicen werden gegeseld met de roeden en vervolgens de stad uit verjaagd. Op één augustus 1578 besliste de magistraat nog eens negen minderbroeders uit de stad te verbannen[115].

Het hele conflict was daarmee nog niet gedaan. Het stadsbestuur besloot op 6 en 7 augustus de ‘Graeubroeders’ te verplichten hun klooster te verlaten binnen de tien dagen. De broeders die in Brugge waren geboren of burger waren van de stad mochten wel nog in hun wereldlijke habijt in de stad verblijven bij vrienden. Het stadsbestuur wou de broeders straffen voor de oneer die ze de stad en Brugge hadden aangedaan. De broeders moesten immers op de hoogte zijn geweest van de mistoestanden in hun klooster. Hun stilzwijgen en passiviteit werden op die manier veroordeeld[116].

De gardiaan van de minderbroeders bleef wel niet bij de pakken zitten. Hij kon rekenen op de steun van de Florentijnse Natie. Samen met hen richtte hij een verzoek tot de aartshertog Matthias om de uitdrijving ongedaan te maken. De schepenen kregen het bevel ‘de zelve graeubroeders te laten payselick ghebruuckene van huerlieden oude wuenste ende cloostere, ende daer te continuerene den goddelicken dienst, ten waere zy eenighe redene hadden ter contrarie’[117]. Een novice had ondertussen zijn bekentenissen ten laste van een terechtgestelde mendicant ingetrokken. Er kwam grote kritiek vanwege de broeders tegen het stadsbestuur. Broeder Cornelis van Dordrecht, die toch op enig aanzien kon rekenen bij de bevolking, hekelde de houding van de schepenen. De magistraat wist dat het moest optreden: de stad moest smetvrij zijn en oproer moest worden vermeden. De sfeer werd nog eens verzuurd door de dood van de novice die zijn bekentenissen had ingetrokken. Hij stierf in verdachte omstandigheden. Er was zelfs een vermoeden dat hij vergiftigd zou zijn geweest[118].

De Wet kwam niet terug op haar beslissing en breidde ze zelfs uit. Er werd nu geen onderscheid meer gemaakt: alle minderbroeders, of ze nu Bruggeling waren of niet, moesten vóór zonsondergang de stad verlaten. Op 3 september werd het kloosters van de minderbroeders overgedragen aan de calvinisten om er hun eredienst te vieren. Het klooster zou in juli 1580 verkocht en afgebroken worden. Een blekerij en houtmarkt kwamen in de plaats[119].

Waren de broeders nu schuldig aan sodomie of niet? De katholieke historiografie is overtuigd van hun onschuld. A. C. De Schrevel, zelf katholiek en geestelijke, zegt dat alle omstandigheden in het voordeel van de beschuldigden pleiten. Allereerst werden ze beschuldigd door afvallige medebroeders. Verscheidene schepenen die deel uitmaakten van de rechtbank waren overtuigde aanhangers van het calvinisme en commissaris Wyts was ooit stadspensionaris van Brugge in de jaren 1560. Tijdens zijn ambt kwam hij in een hevig conflict met de franciscanen. Hij steunde immers het plan om de armenzorg naar het model van Vivès te organiseren. Onder zijn hevigste tegenstanders was de minderbroeder Cornelis van Dordrecht. Broeder Cornelis ging zelfs zo hard tekeer dat het stadsbestuur hem verplichtte de stad te verlaten[120]. Wyts zou later het lidmaatschap van de dissidente Raad van Vlaanderen aanvaarden. Joos Huusman was katholiek, maar tijdens zijn verblijf in Brugge werd hij door de pastoor uit de mis gezet. De pastoor van de Sint-Basiliuskerk beschouwde hem door zijn medeplichtigheid aan de terechtstelling van zijn collega’s als geëxcommuniceerd[121]. Een vaak aangehaalde reden voor het optreden tegen de Brugse minderbroeders wordt gezocht in de handelingen van broeder Cornelis van Dordrecht. Hij heeft altijd sterk geageerd tegen de hervormden. In zijn preken ging hij vaak wild tekeer en hij schuwde allerminst harde en zeer beledigende woorden te gebruiken[122]. Bovendien werden de schuldbekentenissen door zware foltering of toch door de bedreiging ervan afgedwongen. Een Brugse minderbroeder zou later zijn bekentenissen intrekken. Korte tijd later stierf hij in verdachte omstandigheden. Dit alles pleit in het voordeel van de franciscanen, maar aan de andere kant pleiten de gedetailleerde antwoorden op de vaak onkiese vragen in hun nadeel[123]. Als iemand zo gedetailleerd kan antwoorden, moet hij toch over feiten bezig zijn en niet over verzinsels?

Of de broeders nu schuldig waren of niet, de zaak werd alleszins zeer gretig aangegrepen om er een spektakelstuk van te maken. Er kwam een ware terreurgolf op gang tegen de minderbroeders. In heel wat Nederlandse steden werden de minderbroeders verdacht en gehaat omwille van hun koningsgezindheid en werden ze onder luid gejoel van de menigte de stad buitengezet[124]. In Gent werd het vergrijp van de broeders aangegrepen om de menigte op te hitsen tegen de geestelijkheid. De nieuwe religie zou immers makkelijker aanvaard worden als ze gebaseerd is op haat tegenover de geestelijkheid[125].

In Brugge werd de zaak aangegrepen om de minderbroeders uit de stad te verjagen. Kreeg de nieuwe godsdienst hierdoor meer aanhangers? Daarop kan ik geen eenduidig antwoord geven. De bevolking zal ongetwijfeld geschokt zijn geweest door de onthullingen van de broeders. Sodomie werd namelijk als iets duivels aanzien. Dat de broeders wel eens naar bordelen gingen was algemeen aanvaard, maar dat ze het met mannen deden, was onaanvaardbaar! Het aanzien van de minderbroeders taande ongetwijfeld, en zodoende ook het geloof waarvoor zij stonden. Misschien gingen meerdere mensen over naar de gereformeerde godsdienst, maar hiervan hebben we geen concrete gegevens.

Hoe het ook moge zijn. De veroordeling van de Brugse minderbroeders heeft zeker een grote indruk nagelaten. Niet alleen op de Brugse bevolking, maar zelfs ook tot in de Duitstalige gebieden, waar gravures circuleerden van het voorval.

 

Afbeelding 1: Duitse gravure: De terechtstelling van de Brugse franciscanen[126].

 

Na de veroordeling merken we trouwens op dat er harder opgetreden wordt tegen de geestelijken. Op 8 augustus werd bijvoorbeeld beslist dat de jezuïeten de stad binnen de tien dagen de stad moesten verlaten[127]. Dominicanen, augustijnen en karmelieten moesten ook hun klooster verlaten. Priesters en geestelijken die niet tot het bisdom van Brugge behoorden moesten de stad verlaten,… allemaal beslissingen die een korte tijd  na de terechtstelling van de minderbroeders werden genomen, maar daar wordt verder nog op ingegaan. De zaak met de minderbroeders zette dus een radicalisering in gang.

 

4.2 De revolte van juli 1579

 

Op 27 juni 1579 riep de magistraat de oude burgemeesters, de notabelen, de hoofdmannen en de dekens van de ambachten bijeen. Er werd aan hen gevraagd de Unie van Utrecht te aanvaarden[128]. Waarom vroeg het calvinistische stadsbestuur aan oud-burgemeesters de Unie te aanvaarden? Wellicht om de bevolking te tonen dat het huidige stadsbestuur niet veel verschilde met de vorige besturen. Men greep terug naar vroegere tradities om aan te tonen dat dit geen breuk was. De bevolking zou de Unie van Utrecht ook veel beter aanvaarden als de vroegere burgemeesters en notabelen hun akkoord gaven.

Het grootste deel van de oud-burgemeesters en notabelen waren gekant tegen het voorstel. Het merendeel van de hoofdmannen en 26 van de 50 dekens waren voor, maar vele burgers sloten zich aan bij de mening van de oud-burgemeesters en gingen zich verzamelen. Er kwam een (katholieke) contrabeweging op gang. De ontdekking van een brief van Oranje aan een schepen van het Brugse Vrije was de aanleiding tot de revolte. In de brief vroeg Willem van Oranje aan Noël de Carron om al zijn invloed aan te wenden om de Unie toch te laten ondertekenen. De katholieken die zich hadden verzameld wensten dat er een nieuw hoofd van de krijgsraad zou verkozen worden. Nicolas Despars moest worden vervangen door een kolonel die trouw was aan de Kerk en aan de Spaanse vorst. Hun keuze lag bij Hieronymus de Mol[129].

Op 2 juli waren de meest radicale elementen van de magistraat niet aanwezig in het schepencollege. De katholieken maakten van deze situatie gebruik en gingen zich verzamelen op de Burg. De leiders van de beweging gingen naar de schepenzaal. Daar waren de burgemeester, namelijk Nicolas Despars, en nog een aantal leden van het bestuur aanwezig. Ze eisten de opheffing van de Raad van XVIII en de aanstelling van Hieronymus de Mol als kolonel. De burgemeester Nicolas Despars vroeg tijd om te delibereren. Ondertussen bleven de katholieken op de Burg en werd het alsmaar rumoeriger. Er werd geroepen dat De Mol kolonel moest worden en dat de Raad moest verdwijnen. De gemoederen liepen hoog op en Despars gaf toe aan hun eisen. De Raad werd opgeheven en De Mol werd benoemd tot kolonel. Deze overwinning moet de katholieken vleugels hebben gegeven. ’s Avonds was er een vergadering in het huis van de nieuwe kolonel. Er werd toen beslist een bode te sturen naar het koningsgezinde Roeselare. Deze zou het goede nieuws brengen en ondertussen ook vragen of de stad geen troepen kon sturen. Samen zouden ze de volledige stad bezetten en de calvinisten verjagen[130].

Intussen zat de staatsgezinde partij niet stil. Het stadsbestuur gaf de kapiteins van de stedelijke compagnies het bevel de wapens ter hand te nemen. Jan Vleys moest de Ezelpoort bezetten. Men vroeg aan de stad Torhout om in het geheim hulp te sturen. De volgende dag, toen bleek dat de eisen van de katholieke groepering nog niet waren ingewilligd, verzamelde men zich opnieuw op de Burg. Heel wat onder hen werden razend toen ze te horen kregen dat kapitein Reinier Wynckelman en zijn mannen ’s nachts het augustijnenklooster hadden bezet[131].

De katholieken voelden zich bedrogen en besloten hardere middelen te hanteren. Ze hielden de Burg bezet. De magistraat bleef opgesloten in het stadhuis. Na een beraadslaging werd de nominatie van Hieronymus de Mol als kolonel bevestigd en werd er bevolen de obstakels nabij de Ezelpoort en Sint-Leonardspoort te vernietigen. Er mochten ook geen troepen de stad meer binnen zonder de toestemming van de nieuwe kolonel. De kapiteins moesten zich met hun mannen terugtrekken. De magistraat werd vrijgelaten en de kalmte keerde terug, maar niet voor lang. De beloftes van de Wet werden immers niet ingelost. De stadskapiteins Vleys en Wynckelman bleven op post en breidden hun actieterrein uit tot de Ezelstraat. De Steenstraat rond het Vleeschhuys werd bezet. De Eeckhoutbrug was ook in handen van de hervormden. De tegenpartij bleef wel niet bij de pakken zitten. Hieronymus de Mol en zijn metgezellen maakten barricades rondom De Mols huis en bezetten de brug van Gruuthuuse en van Onze-Lieve-Vrouw. Beide kampen verwachtten ook hulp van buitenaf. De katholieken verwachtten hulp van Roeselare, de hervormden van Torhout[132].

De volgende morgen op 4 juli 1579, in de vroege ochtend, stond de Schotse bevelhebber Henri Balfour met acht vaandels infanterie en 150 ruiters voor de Ezelpoort. Hoofdman Inghelbert Reyvaert opende de poort en de Markt en de Burg werden direct bezet. Slechts een korte tijd later stonden de Waalse troepen uit Roeselare voor de stadspoorten, maar ze waren te laat. De calvinisten bleven aan de macht in de stad Brugge[133].

Alle opstandelingen werden gearresteerd en het huis van De Mol werd geplunderd door een bende hervormden onder leiding van predikant Haren. De Franstalige predikant wenste immers wraak voor wat de katholieken twee dagen eerder gedaan hadden met zijn vrouw en het karmelietenklooster. Ze hadden zijn vrouw immers hardhandig aangepakt en het klooster geplunderd[134].

Een 40-tal mensen werden gevangengenomen. Ongeveer de helft van hen werd opgesloten te Sluis, de andere helft had huisarrest. Uit de naamlijst van de gevangen blijkt dat bijna het gehele bestuur van het Brugse Vrije betrokken was in de revolte tegen het staatsvriendelijke stadsbestuur. Al bij al bleven de straffen zeer matig, ze varieerden van een geldboete tot verbanning[135]. Niemand werd geëxecuteerd. Volgens een andere bron werden wel een 3-tal mensen gefolterd, maar er vielen geen Brugse doden. Een Schot stierf wel wanneer hij Brugge binnenviel, maar dit leek eerder een ongeluk dan kwaad opzet[136]. Volgens nog een andere bron werd er wel een persoon geëxecuteerd. Een zekere Cornelis Arremarre zou de aansteker zijn geweest van revolte. Hij werd voor de schepenbank gebracht om berecht te worden en kreeg de doodstraf[137]. Hij zou terechtgesteld zijn geweest op 18 augustus, maar documenten die dit zouden kunnen bevestigen, ontbreken.

De gevolgen van deze contrarevolutie bleven niet uit. Op 11 juli 1579 proclameerde het stadsbestuur dat alle priesters en geestelijken van vreemde oorsprong en alle monniken en religieuzen die niet tot de Brugse kloosters behoorden, de stad binnen de drie dagen moesten verlaten[138]. Om in de stad te blijven, hadden de geestelijken op zijn minst een toelating van de schepenen nodig. Men ging zich dus met andere woorden opnieuw richten tot de geestelijken, de katholieke beweging kon immers rekenen op de steun van priesters en geestelijken[139]. Sommigen onder hen hadden zich zelfs bewapend en effectief meegestreden[140].

Bij een analyse van deze opstand, valt het vooral op dat men zich gaat richten tegen de Raad van XVIII. Men vond wellicht dat deze krijgsraad zich te hard opstelde. Het plots binnenvallen van huizen, het voortdurend controlerende oog van de ‘burgerwachten’, enzovoort zorgde voor een alles behalve rustige en veilige sfeer. Men dacht dat Hieronymus de Mol een veel betere kolonel zou zijn dan Nicolas Despars. Ze waren niet tevreden met de gang van zaken zoals ze toen waren. De actie is dus niet zozeer gericht tegen de calvinisten als religieuze groepering, want de opstandelingen eisten politieke wijzigingen. Ze wensten een andere kolonel die katholiek én koningsgezind is. Despars was zeker katholiek. Om een religieuze kwestie ging het dus niet.

De opstand is ook een uiting van de spanning die heerste tussen het Brugse Vrije en Brugge. De meeste schepenen van het Brugse Vrije waren katholiek en koningsgezind. In het bestuur van Brugge zetelden al een aantal radicale calvinistische kopstukken, zoals Jacques de Broucqsault. Ik beschouw deze opstand dus niet zozeer als een oorlogje tussen hervormden en katholieken, hoewel onder andere de historicus James Weale altijd maar praat over katholieken en hervormden. Het gaat eerder om een politieke strijd met als achtergrond de spanning tussen katholieken en hervormden. Mocht het om een religieuze strijd gaan, dan zouden de katholieken toch niet schepenen, die niet naar de protestante dienst gingen en dus zelf katholiek waren, gevangen zetten[141]? De oproer zorgde er alleszins voor dat radicalen de macht kregen in Brugge, Jacques de Broucqsault werd immers op 2 september 1579 verkozen tot burgemeester.

 

4. 3. Het stadsbestuur: de verhouding oudgedienden - nieuwkomers

 

Zoals hoger vermeld zetelden nog steeds katholieken in het bestuur van de eerste jaren van het Calvinistisch Bewind. Ook in Mechelen, waarvan het Calvinistisch Bewind al uitgebreid bestudeerd werd, waren er in de jaren 1578 en 1579 nog steeds katholieken in het bestuur, maar ze vormden wel een minderheid[142]. In deze stad was er pas een radicale breuk in 1580, de traditionele magistraatsgroepen werden toen immers vervangen door nieuwkomers[143]. Guido Marnef spreekt dan ook maar vanaf dat ogenblik over het Calvinistische Bewind. Te Brussel waren de calvinisten ook in 1580 voor het eerst duidelijk vertegenwoordigd in het bestuur[144]. Het jaar 1580 mag dus als een breukpunt worden beschouwd voor de Brabantse steden Brussel en Mechelen. In Gent was het enigszins anders. Daar kwam er al in 1579 een nieuw bewind aan de macht. Van de 26 schepenen die toen in het bestuur zaten, waren er 19 calvinist en 22 nieuwkomers[145]. Hoe zat het nu in Brugge?

 

Grafiek 1: Verhouding tussen de oudgedienden en de nieuwkomers
 in het Calvinistisch Bewind (1578-1584)
[146]

Als we de grafiek bekijken, zien we dat in Brugge de verhouding tussen de oudgedienden en de nieuwkomers in het stadsbestuur nagenoeg gelijk was in het jaar 1578[147]. Van het bestuur dat geïnstalleerd werd op 26 maart 1578 waren dertien van de 25 bestuursleden mensen die al eerder in het bestuur hadden gezeteld. In de Wet van 2 september 1578 was er al een kleine meerderheid van nieuwkomers. Het bestuur van 1579 vertoonde een breuk met haar vorige besturen. De nieuwkomers waren immers opvallender vertegenwoordigd. De nieuwkomers moeten vooral worden gezocht bij de raadsheren: slechts twee van de raadsheren waren eerder lid geweest van de Wet. Het daaropvolgende jaar leek er weer enig evenwicht tussen de oude en nieuwe garde te zijn, maar vanaf 1581 zijn de nieuwkomers de overgrote meerderheid in het Calvinistisch Bewind. De radicalisering werd dus ingezet met het jaar 1579, maar kreeg een dipje in 1580 om vervolgens over te gaan naar een extremere radicalisering. Hoe dan ook was het bestuur qua verhouding oudgedienden en nieuwkomers niet zo radicaal als te Gent. Het Brugse bestuur vertoonde nog veel verbanden met het verleden. De traditionele magistraatsgroepen werden niet direct weggecijferd. We kunnen dus in Brugge niet direct een vloed van nieuwkomers vast stellen zoals dat wel het geval was in Gent, Brussel en Mechelen. Dat wil echter niet zeggen dat de nieuwkomers de minderheid vormden in het bestuur. Bovendien waren de mensen van de ‘oude garde’ meestal werkzaam geweest op een lagere schaal. Weinig oudgedienden waren ooit schepen geweest.

Het dient wel worden gezegd dat het bestuur dat geïnstalleerd werd op 28 maart 1584 een heel ander bestuur was als de vorige besturen. De radicalen zoals Jacques de Broucqsault waren toen uit de Wet verwijderd. De aanleiding hiertoe was het plan om vrede te sluiten met de hertog van Parma. Degenen die tegen het plan waren, werden uit de Wet verwijderd. De prins van Chimay slaagde er zelfs in om de radicalen, zoals vader en zoon de Brouqsault, uit te stad te verbannen. De bannelingen trokken naar Sluis waar ze een plan beraamden om de stad in te nemen. Men heeft het plan echter kunnen verijdelen. Het gevolg was wel dat er een nieuwe bestuur werd geïnstalleerd[148]. De grafiek toont aan dat er ook heel wat groentjes in dit bestuur zaten. Mijn vermoeden is dat heel wat van die groentjes anti-Oranjegezind waren en bereid waren om een vrede te sluiten met de hertog van Parma.

 

In Brussel was er trouwens een opvallende binding tussen de stadsmagistraat en de calvinistische kerk. In de jaren na 1580 waren heel wat leden van het calvinistische consistorie ook lid van de Wet[149]. Dit kan ook worden gezegd voor Mechelen, daar was er ook een nauwe band tussen de wereldlijke en kerkelijke overheid: zes wethouders waren immers ook actief als ouderling of diaken[150]. Van de 21 namen die bekend zijn van Brugse consistorieleden waren er vijf lid geweest van het calvinistische bestuur. Gerard Drael, Jan van Vyve, Maillaert de Mel en Domyn Vaerheil waren tijdens het Calvinistisch Bewind ooit raadsheren geweest. Jacob van Outvelde zelfs schepen[151]. Er was dus zeker een band tussen het stadsbestuur en de organisatie van de Brugse calvinistische kerk.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[38] Ibid., p. 222.

[39] Om meer te weten over objectiviteit en beeldvorming bij de behandeling van het verleden: Lorenz (C.), De constructie van het verleden, Amsterdam, 2002, pp. 250-303.

[40] Microsoft Encarta 2002 (Winkler Prins), trefwoord Reformatie.

[41] Miller (J.), L’Europe protestante aux XVIe et XVIIe siècles, Paris, 1997, pp. 99-100 en Reardon (B.), Religious thought in the Reformation, London, 1992, pp. 177-209.

[42] Verhulst (A.), Geschiedenis der Nederlanden. Leuven, 1973, p. 62.

[43] Aerts (E.), Baelde (M.), Coppens (H.), De centrale overheidsinstellingen van de Habsburgse Nederlanden 1482-1795, deel 1, Brussel, 1994, pp. 266-267.

[44] Verhulst (A.), op. cit., p. 63.

[45] Janssens (G.), ‘De eerste jaren van Filips II, 1555-1566’, in: Blok (D.), Prevenier (W.) en Roorda (D.J.), Algemene geschiedenis der Nederlanden, deel 6, Haarlem, 1977, p. 186.

[46] Verhulst (A.), op. cit., pp. 66-67.

[47] Ibid., p. 67.

[48] Ibid., p. 64.

[49] Ibid., pp. 65-66.

[50] Ibid., p. 64.

[51] Janssens (G.), ‘De eerste jaren van Filips II, 1555-1566’, in: Blok (D.), Prevenier (W.) en Roorda (D.J.), Algemene geschiedenis der Nederlanden, deel 6, Haarlem, 1977, p. 192 en pp.196-198.

[52] Blom (J.) en Lamberts (E.), Geschiedenis van de Nederlanden, p. 108.

[53] Vandamme (L.), ‘Het Calvinisme te Brugge in beweging (1560-1566)’, in: Van der Bauwhede (D.), Brugge in de Geuzentijd. Bijdragen tot de Geschiedenis van de Hervorming te Brugge en in het Brugse Vrije tijdens de 16de eeuw, Brugge, 1982, p. 114.

[54] Van Houtte (J.A.), De geschiedenis van Brugge, p. 355.

[55] Blom (J.) en Lamberts (E.), op. cit., pp. 108-109.

[56] Janssens (G.), ‘Van de komst van Alva tot de Unies 1567-1579’, in: Blok (D.), Prevenier (W.) en Roorda (D.J.), Algemene geschiedenis der Nederlanden, deel 6, Haarlem, 1977, pp. 217-218.

[57] Blom (J.) en Lamberts (E.), op. cit., p.110.

[58] Verhulst (A.), op. cit., p. 68.

[59] Aerts (E.), Baelde (M.) en Coppens (H.), De centrale overheidsinstellingen…, pp. 267-268.

[60] Verhulst (A.), op. cit., p. 68.

[61] Ik besef dat de term ‘Calvinistische Republieken’ betwistbaar is. Het is immers zo dat in de beginjaren van deze Republieken nog heel wat katholieken zetelden in de besturen.

[62] Blom (J.) en Lamberts (E.), op. cit., p.113.

[63] Zie hiervoor het artikel: Geldhof (J.), ‘De politieke en religieuze situatie in het Brugse Vrije, 1578-1584’, in: Van der Bauwhede (D.), Brugge in de Geuzentijd. Bijdragen tot de Geschiedenis van de Hervorming te Brugge en in het Brugse Vrije tijdens de 16de eeuw, Brugge, 1982, pp. 55-70.

[64] Tot op heden weet men niet hoe Hembyze, een man met een katholiek en Spaansgetrouw verleden, zich heeft kunnen ontpoppen als een overtuigde orangist en extreem calvinist. Het is wel zo dat zijn zoon een watergeus was die omkwam met zijn schip voor de Vlaamse kust. Zie: Decavele (J.), ‘Gent, het ‘Genève’ van Vlaanderen’, in: Decavele (J.), Het eind van een rebelse droom. Opstellen over het Calvinistisch bewind te Gent (1577-1584) en de terugkeer van de stad onder de gehoorzaamheid van de koning van Spanje (17 september 1584), Gent, 1984, pp. 32-33. en Decavele (J.), ‘Het herstel van het calvinisme in Vlaanderen na de Pacificatie van Gent (1577-1578)’, in: Van der Bauwhede (D.), Brugge in de Geuzentijd: bijdragen tot de geschiedenis van de hervorming te Brugge en in het Brugse Vrije tijdens de 16de eeuw, Brugge, 1982, pp. 12-13.

[65] Blom (J.) en Lamberts (E.), op. cit., p. 114.

[66] Vanderlinde (H.), ‘Beleg en val in 1584’, in: Decavele (J.), Het eind van een rebelse droom, p. 105.

[67] Wind (T.), ‘Intochten tijdens de opstand tegen Filips II (1577-1582)’, Spiegel Historiael, 22 (1987), p.163.

[68] Ibid., p.164.

[69] Ryckaert (M.) en Vandewalle (A.), Brugge. De geschiedenis van een Europese stad, Tielt, 1999, pp. 116-118.

[70] Brulez (W.), ‘Brugge en Antwerpen in de 15de en 16de eeuw: een tegenstelling?’, Tijdschrift voor Geschiedenis, 83 (1970), p. 18 en p. 27.

[71] Van Houtte (J.A.), De geschiedenis van Brugge, p. 420.

[72] Ibid., p. 429.

[73] Ibid., pp. 429-430.

[74] Ibid, p. 432.

[75] Ibid., p. 452.

[76] Ibid., pp. 417-418. Het is ook zo dat het aantal jaarlijkse inschrijving van poorters daalde in vijftiende eeuw.

[77] Ibid., p. 418.

[78] Nu is men meer overtuigd dat de mannen op eigen houtje handelden. Het was het genie van de prins van Oranje dat ervoor zorgde dat de zaak werd opgeblazen. Hij wenste immers de bevolking nog meer met haat tegen Spanje te vervullen. Zie ook: Van der Bauwhede (D.) en Goetinck (M.), De hertog van Anjou en de prins van Oranje te Brugge: 17 juli-19 augustus 1582: het mislukte complot van Juan de Salcedo en Francesco Baza, Brugge, 1983, pp. 27-29.

[79] Van Houtte (J.A.), op. cit., pp. 348-349.

[80] Ibid., pp. 348-350.

[81] Ibid., pp. 350-351.

[82] Ibid., p. 351.

[83] Ibid., p. 352 en p. 355.

[84] Ibid., p. 356.

[85] Ibid., p. 358.

[86] Ibid., p. 362.

[87] Ibid., p. 380.

[88] Ibid., p. 387.

[89] Daar wordt dieper op ingegaan in het hoofdstuk over de intellectuele praktijken.

[90] Dewitte (A.), Brugge in de zestiende eeuw, een cultuurhistorisch essay, Biekorf, 92 (1992), p. 303.

[91] De Boodt – Maselis (M.C.), Anselmus Boëtius de Boodt (Brugge 1550-1632). Een Vlaams humanist met Europese faam, p. 7 en pp. 26-28.

[92] De Schrevel (A.C.), ‘Rectifications historiques II’, ASEB, 69 (1926), p. 290.

[93] Brugge was ingedeeld in zes secties die vanaf 1334 ‘zestendelen’ werden genoemd. Aan het hoofd van een zestendeel stond een hoofdman. Deze was in eerste instantie belast met een militair commando. Hij stond aan het hoofd van wat we vandaag de dag een burgerwacht zouden noemen. Hij stond ook in voor de sluiting van de stadspoorten. Brugge had zes zestendelen: Sint-Jan, Sint-Donaas, Sint-Jacob, Sint-Niklaas, Carmers en Onze-Lieve-Vrouw.

[94] Janssen (H.Q.), De kerkhervorming te Brugge, p. 172.

[95] Custis (C.-F.), Jaer-Boecken der stad Brugge …, deel 2, p. 272.

[96] De Schrevel (A.C.), art.cit., pp. 290-291.

[97]Voor een overzicht van de Brugse wetslijsten van 1577 tot 1584, zie Dewitte (A.) en Viaene (A.), De Lamentatie van Zegere van Male, pp. 21-22 en pp. 166-171. Zie ook bijlage nr. 1.

[98] Voor een lijst met de leden van de Raad der XVIII zie De Schrevel (A.C.), art.cit., p. 291.

[99] Vandamme ( L.), ‘De calvinistische kerkorganisatie in Brugge, 1581-1584’, in: Bauwens (A.), Opstand en verval: aspecten van het dagelijks leven in het Brugse tijdens de laatste decennia van de 16de eeuw, Brugge, 1987, pp. 33-34.

[100] Ibid., p. 34. Van Houtte (J.A.), op. cit., p. 359.

[101] De franciscanen werden ook grauwbroeders genoemd.

[102] Decavele (J.), ‘Brugse en Gentse mendicanten op de brandstapel in 1578’, in: Soly (H.) en Vermeir (R.), Beleid en bestuur in de oude Nederlanden. Liber amicorum M. Baelde, Gent, 1993, p. 75-76.

[103] Ibid., p. 76.

[104] Ibid., p. 77.

[105] SAB, SRB, f. 132 vo. Zie ook: De Schrevel (A.C.), Histoire du séminaire de Bruges, deel 1, p. 331.

[106] Ibid., p. 330.

[107] In Gent werden vijf minderbroeders veroordeeld tot de brandstapel. Drie lekebroeders kregen lichtere straffen. Zie Decavele (J.), art. cit., p. 77.

[108] De Schrevel (A.C.), op. cit., p. 331.

[109] De Schrevel (A.C.), op. cit., p. 331. Decavele (J.), art. cit., p. 86.

[110] Decavele (J.), art. cit, p. 86.

[111] Ibid., loc. cit.

[112] Ibid., pp. 86-87.

[113] Ibid., p. 88.

[114] De Schrevel (A.C.), op cit., p. 336.

[115] Decavele (J.), art. cit, p. 88.

[116] Ibid., loc cit.

[117] De Schrevel (A.C.), op. cit., p. 339.

[118] Decavele (J.), art.cit., p. 89.

[119] Ibid., loc.cit.

[120] Id., De dageraad van de Reformatie in Vlaanderen (1520-1565), Brussel, 1975, pp. 142-143.

[121] Id., ‘Brugse en Gentse mendicanten…’, p. 90.

[122] De Schrevel (A.C.), op. cit., p. 341.

[123] Decavele (J.), art.cit, p. 89.

[124] Ibid., p. 91.

[125] Ibid., loc. cit.

[126] Van Houtte (J.A.), op. cit., p. 359. De gravure is een eerder gefantaseerde voorstelling, ze is zeker niet gemaakt in Brugge. Er ligt tegenwoordig een exemplaar in de Provinciale Bibliotheek en in het Cultuurarchief van Brugge.

[127] De Schrevel (A.C.), Receuil…, doc. 233, p. 33.

[128] Weale (J.), ‘Les troubles à Bruges, 2 et 3 juillet 1579’, in: La Flandre: revue des monuments d'histoire et d'antiquités, III, Bruges, 1870, p. 421.

[129] Ibid., p. 422-423.

[130] Ibid., p. 423-424.

[131] Ibid., p. 425.

[132] Ibid., pp. 426-427.

[133] Ibid., p. 427.

[134] Ibid., pp. 427-428.

[135] Ibid., pp. 432-444.

[136] Henne (A.), Mémoires anonymes, Bruxelles, 1864, p. 207.

[137] Weydts (G.), Chronique flamande…, p. 19.

[138] Weale (J.), art. cit., p. 445.

[139] Henne (A.), op. cit., p. 204.

[140] Custis (C.-F.), Jaer-Boecken der stad Brugge…, p 306.

[141] Ik ben me ervan bewust dat het feit dat men zich op een bepaald moment ging richten tegen de calvinistische predikant Haren een argument contra mijn stelling kan zijn. De Franstalige Haren was echter nooit populair geweest. Zeker niet bij de katholieken, maar ook niet bij de hervormden. Hij was een onbetrouwbare man die zich meer liet opmerken door zijn afwezigheden bij classisvergaderingen. Er waren ook roddels dat hij zich vergreep aan zijn dienstmeid en zijn vrouw verwaarloosde.

[142] Marnef (G.), Het Calvinistisch Bewind te Mechelen, Kortrijk, 1987, pp. 154-155.

[143] Ibid., p. 209.

[144] Id., ‘Het protestantisme te Brussel, ca. 1567-1585’, Tijdschrift voor Brusselse geschiedenis, 1 (1984), p. 71.

[145] Decavele (J.), Het eind van een rebelse droom, p. 41.

[146] Ik heb de namen van de leden van de wet ingetikt in de computer in het SAB onder de sectie wetslijsten. Zo kon ik zien wanneer de personen actief waren en in welke hoedanigheid. Voor de namen van de leden van het bestuur zie bijlage nr. 1.

[147] Oudgedienden zijn voor mij de mensen die al in het verleden ooit actief zijn geweest in het stadsbestuur als schepen, raadsheer of burgmeester. Mensen die in het verleden enkel maar hoofdman zijn geweest, zoals Jacob Mastaert reken ik niet bij de oudgedienden. De nieuwkomers zijn mensen die voor het eerst in het (calvinistische) bestuur terechtkomen van de stad.

[148] Custis (C.-F.), Jaer-Boecken der stad Brugge…, pp. 343-345.

[149] Marnef (G.), ‘Het protestantisme te Brussel…’, p. 71.

[150] Id., Het Calvinistisch Bewind te Mechelen, p. 275.

[151] Voor de namen van de consistorieleden: Vandamme (L.), ‘De calvinistische kerkorganisatie…’, p. 53.