Griekse Godsdienst en Samenleving. Het Atheense theater 525-404 v. Chr. Godenrijk of Godenloos? (Mark Beumer)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

Zeus, de Grote Donderaar, de listige Hera, de snelvoetige Hermes en de uilogige Athena. Wie heeft niet eens van deze goden en godinnen gehoord? Bekend zijn de talloze mythen uit de Ilias en Odyssee waarbij goden, halfgoden en stervelingen een belangrijke rol spelen. De Griekse goden die op de berg de Olympos wonen, hebben antropomorfe trekken: ze lijken in vele opzichten op de mens. Ook zij hebben te maken met liefde en ruzie, plezier en verveling.

 

Hoe was de instelling van de oude Grieken ten opzichte van hun goden en mythen? Welke ontwikkeling is in het religieuze denken aantoonbaar? Hoe uit deze ontwikkeling zich in het dagelijkse leven?

 

Met deze literatuurstudie rond ik mijn vierjarige opleiding tot docent Geschiedenis en Staatsinrichting aan de Hogeschool van Nijmegen af. Het is mijn vurige wens om iets te doen met mijn grootste hobby: Griekse goden en mythologie. In 2004 ben ik begonnen met het bedenken van een afstudeeronderwerp en na enkele gesprekken met mijn scriptiebegeleider Louis Nolet, kreeg mijn scriptie de eerste vormen.

 

De titel van mijn scriptie is ‘Griekse Godsdienst en Samenleving. Het Atheense theater 525-404 v. Chr. Godenrijk of Godenloos?’ Het gaat er om te onderzoeken welke invloed het religieuze denken van de oude Grieken heeft gehad op het theater en de toneelstukken die daar werden opgevoerd. Mijn onderzoek richt zich op de 5e eeuw v. Chr. De reden dat ik voor de periode 525-404 v. Chr. kies, is de volgende: in 525 v. Chr. wordt Aeschylos geboren. Hij is de eerste grote dichter van wie werken bewaard zijn gebleven. 404 v. Chr. vormt het slot omdat de bloeitijd van de Oude Komedie ongeveer in 465 v. Chr. begint en in 404 v. Chr. eindigt. Dit is tevens ook het jaar waarin de Peloponnesische Oorlog eindigt met een nederlaag van Athene tegen Sparta.

De gekozen periodisering valt binnen de Archaïsche (± 750 - ± 500 v. Chr.) en de Klassieke periode (± 500 - ± 330 v. Chr.) en wordt aangegeven door de Blois en Van der Spek.[1]  Deze indeling zal ik aanhouden.

 

Deze hoofdvraag zal ik proberen te beantwoorden in drie hoofdstukken. In totaal zullen vier hoofdstukken geschreven worden. Vier hoofdstukken omdat naast vakinhoud ook het onderwijs besproken zal worden in relatie met mijn toekomstige rol als docent. Ik bespreek in hoofdstuk 4 het onderwijs en de rol die de Griekse godsdienst en mythologie daarin heeft.

 

In hoofdstuk 1 stel ik de vraag hoe het religieuze leven zich uit in het dagelijkse leven. Hierbij kan men denken aan mythen (godenverhalen), kunst, muziek, religieuze feesten en de zo bekende Olympische Spelen. Vele mythen zijn bekend over bijvoorbeeld de liefdesperikelen van Zeus met vele godinnen en stervelingen, waarbij Hera haar alles overheersende wraak laat gelden. In tempels die versierd werden met mythologische voorstellingen, worden talloze godenverhalen uitgebeeld. Verder religieuze feesten waarbij aan vele goden eer werd gedaan zoals Dionysos. En de zo beroemde Olympische Spelen, gewijd aan Zeus die voor het eerst in 776 v. Chr. gehouden werden in Olympia.

 

Hoofdstuk 2 laat zien hoe het Griekse theater in Athene tot stand komt. De oude Grieken kenden vele religieuze processies voor hun goden zoals Zeus, Hera en Dionysos. Het is de processie voor Dionysos waaruit zich de eerste vormen van toneel ontstaan. Hierbij ga ik verder in op de reden voor deze omslag: van gezang naar het gesproken woord. In dit hoofdstuk beschrijf ik het ontstaan van het toneel. Ook zal ik ontwikkeling van de tragedie en de komedie beschrijven.

 

In hoofdstuk 3 laat ik zien hoe het Griekse toneel terugkomt in de literatuur. Hierbij komen de belangrijkste schrijvers uit deze periode aan bod. Aeschylos, Euripides en Sophocles en tenslotte Aristophanes. Welke rol speelden de goden in de literatuur?

 

In hoofdstuk 4 onderzoek ik hoe de Griekse godsdienst en mythologie worden behandeld in drie verschillende lesmethoden voor de eerste klas HAVO. De lesmethoden die ik voor mijn onderzoek gebruik zijn Indigo, Sfinx en Sprekend Verleden. Het is mijn ervaring met lesgeven dat er steeds minder ruimte en aandacht besteed wordt aan deze thema’s. Waar je eerst de namen van de twaalf belangrijkste goden kon terugvinden met een goede beschrijving, wordt nu volstaan met een enkele naam of de vermelding dat de goden van de Grieken op de berg de Olympos wonen. Dit staat in schril contrast met de receptie van deze godennamen. In Nijmegen bijvoorbeeld bestaat een busmaatschappij met de naam ‘Hermes’. Hermes was onder andere de Griekse god van verkeer en boodschapper van de goden. Ergens anders in Nijmegen duikt een makelaarskantoor op met de naam ‘Hestia’. Zij was de godin van huis en haard. Namen die je onmogelijk kunt herleiden als je niet weet waar zij vandaan komen. In de 5e eeuw v. Chr. komt de filosofie op en daarmee een secularisering van het wereldbeeld, men gaat andere verklaringen zoeken voor natuurverschijnselen, waarbij men nog in eerste instantie tracht de wraak van de goden te ontzien (asebeia en eusebeia). ‘Asebeia’ betekent dat men geen respect heeft voor de goden, ook wel ‘atheïsme’ genoemd.[2] ‘Eusebeia’ betekent ‘vroomheid’. Je kon dus verweten worden niet voldoende vroom te zijn.[3] Deze twee begrippen staan op deze wijze met elkaar in verbinding.

De reden voor HAVO is dat ik vind dat er tijdens mijn opleiding teveel aandacht besteed wordt aan het VMBO. Aan de ene kant begrijpelijk omdat veel afgestudeerde docenten hierin terecht komen, aan de andere kant niet omdat je niet onder HAVO uitkomt. Het is mijn ervaring dat ik in al mijn stages ook HAVO tegenkwam. Op deze wijze wil ik meer de aandacht op deze onderwijsvorm vestigen.

 

Afsluiten zal ik doen door middel van conclusies waarbij ik de hoofdvraag zal proberen te beantwoorden door middel van de deelvragen. Daarbij zal ik een aanbeveling doen voor het geven van meer aandacht aan deze prachtige goden, godinnen, halfgoden, helden en stervelingen, die zo’n enorme indruk hebben achtergelaten. Niet alleen bij de oude Grieken maar ook in latere tijden zoals de Renaissance worden deze godenverhalen nog steeds herinnerd en doorverteld. Juist doordat heden (2006) er weer steeds meer aandacht komt voor Griekse mythen in de vorm van boeken en encyclopedieën,[4] is het belangrijk deze studie van Griekse mythen weer op te pakken en jezelf zo cultureel en historisch te verrijken.

 

Deze scriptie is bedoeld voor mensen die Geschiedenis studeren aan een Hogeschool of universiteit, voor mensen die zowel interesse hebben in mythologie en geschiedenis als onderwijs. Daar waar ik vaktermen gebruik, zal ik proberen deze zo duidelijk mogelijk uit te leggen. Bij de formulering van Griekse godennamen wordt vaak de uitgang –us gebruikt. Dit is echter niet juist; dit is namelijk de Latijnse wijze van schrijven. De Griekse schrijfwijze uit zich door de uitgang –os, met dank aan Louis Nolet en Bas van Rooijen.

 

Ik wens u allen veel leesplezier toe bij het lezen van mijn scriptie.

 

Mark Beumer

 

 

Hoofdstuk 1 Hoe uit het religieuze denken zich in het dagelijkse leven?

 

Voordat ik verder inga op de uitingen van het religieuze denken, is het belangrijk eerst stil te staan bij de vraag hoe de Griekse godsdienst zich kenmerkt. De Grieken kenden een polytheïstische godsdienst. ‘Poly’ betekent ‘meer’ en ‘theïstisch’ komt van het Griekse woord ‘theos’ dat ‘god’ betekent. Concluderend kunnen we zeggen dat de Grieken meerdere goden en godinnen kenden en vereerden. Een polytheïsme dat zich weerspiegelt in mythen kan op verschillende manieren worden uitgelegd. Zo wordt beweerd dat de hiërarchie van goden en godinnen een projectie is van de hedendaagse maatschappij. Als men bijvoorbeeld een oppergod vereert, dan zou dat kunnen betekenen dat de bevolking behoefte heeft aan een sterke leider. In Grieken en goden wordt aangegeven dat het hebben van een polytheïstische godsdienst eigen is aan maatschappijen die zich ontwikkelen uit het culturele niveau dat neolithische dorpen kenmerkt.[5] Het zou een kenmerk zijn van ‘gelaagde’ maatschappijen waarin zich vele verschillende belangen voordoen onder sociale klassen en waarin op verschillende manieren het hoofd geboden wordt om bepaalde problemen in de samenleving op te lossen.

 

De algemeen geldende opvatting over goden is dat zij symbool staan voor natuurverschijnselen zoals de zon, maan, het weer en nog vele andere verschijnselen. Aan de andere kant zochten de mensen ook verklaringen voor meer abstracte begrippen als oorlog en vrede. Zij geloofden dat deze begrippen door hogere machten aangestuurd werden.

De historicus niet mag vergeten dat godheden in werkelijkheid ‘gesublimeerde projecties’ waren van waarden die een complexe samenleving als de Griekse zelf tot uitdrukking bracht en die voor iedere bedreiging beschut werden. De term ‘sublimatie’ is afkomstig van Sigmund Freud, die dit begrip in de psychoanalyse heeft ingevoerd. Volgens Freud gaat het erom iets onedels om te zetten in iets edels, iets onnuttigs in iets nuttigs en iets onbruikbaars in iets bruikbaars. Het is volgens hem een manier om het hoofd te bieden aan de moeilijkheden van het leven en bedoeld om zichzelf in stand te houden.[6]

 

Zoals wij spreken over het christelijke geloof, zo is het moeilijk om van een ‘Grieks’ geloof te spreken. Men kan wel van een Romeins geloof spreken omdat er een Romeinse staat bestaan heeft. Dit in tegenstelling tot de Griekse wereld dat uit autonome stadstaten (poleis) bestond. Dit heeft als gevolg dat goden en godinnen in elke plaats anders vereerd werden. Dit kan men zien aan de naamgeving, zo had je bijvoorbeeld Apollo van Delphi en Apollo van Carië. Verder kunnen we Zeus noemen die onder andere in Olympia en Dodona vereerd werd. Aan de andere kant zegt men dat wij wél van een ‘Grieks’ geloof kunnen spreken omdat de belangrijkste godheden en helden bijna overal vereerd werden, maar ook omdat de gemeenschappelijke erediensten, riten en mythen zeer verspreid waren in de gehele Griekse wereld en dominant waren tegenover plaatselijke en bijzondere vormen. Verder is de verhouding van zowel de individuen als de staten met de vereerde godheden overal van dezelfde aard.[7] Hierbij kan als tegenargument aangegeven worden dat verschillende goden op verschillende plaatsen anders vereerd werden; hierdoor is de verhouding van individuen en staten ten opzichte van goden dus niet altijd gelijk.

 

Dit is het gevolg van historische ontwikkelingen. In de eerste plaats bestonden er vele vriendschappelijke en vijandige contacten die de verschillende Griekse gemeenschappen onderling hadden. In de tweede plaats hadden dichters een unificerende functie. Als derde kan opgemerkt worden dat veel heilige plaatsen en feestelijkheden belangrijk waren geworden en als vierde wist de Griekse mens, dat waar hij ook vandaan kwam, hij dezelfde vertrouwde goden kon vinden zij het in een andere vorm.[8] Na dit betoog kom ik voor mij zelf tot de conclusie dat ik vind dat je wél mag spreken van een ‘Grieks’ geloof omdat het nu eenmaal een gegeven is dat alle goden op een of andere manier in de Griekse wereld vereerd werden. Zeker de twaalf belangrijkste goden, ook al staat die hiërarchie niet altijd vast en is men pas na de 6e eeuw v. Chr. begonnen om deze twaalf hoofdgodheden te bepalen. Ook het feit dat goden in elke plaats anders vereerd konden worden vind ik minder relevant. Het idee dat men namelijk overal zijn ‘vertrouwde’ goden kon vinden geeft voor mij aan dat de bekendheid van verschillende goden en godinnen groot en verspreid was en dat hierdoor men altijd zijn goden kon herkennen.

Een ander kenmerk van de Griekse godsdienst is dat zij geen heilig boek kent of geschriften waarin precies beschreven staat hoe deze godsdienst beleden dient te worden. Verder zijn er ook geen priesters die bepaalde religieuze protocollen geschreven hebben. Er is geen sprake is van een dogma dat door een religieuze of staatkundige autoriteit is opgelegd. Verder was er geen sprake was van een ‘rechte’ leer en dit resulteerde in een flexibel en tolerant geloof. Kanttekening hierbij is dat men soms niet wist tot welke god men zich moest richten.[9] Het gevaar was dan dat men soms de ‘verkeerde’ god kon aanbidden, een god die niet het werkterrein behelsde waar de desbetreffende persoon op doelde. Dit kon tot wraakacties leiden van de genegeerde god zoals een slechte oogst.

 

Tot zover een inleiding over het karakter van de Griekse godsdienst. De uitingsvormen van deze godsdienst zijn divers. Bekende uitingsvormen zijn mythen, riten en erediensten, religieuze feesten, offers, orakels, mysteriën en mystiek, kunst en gewijde spelen.

Hoewel Brelich veel over mythen en mythologie vertelt, beschrijft hij nergens de herkomst en betekenis van het woord ‘mythe’. Hiervoor zal ik de definitie van Timmer hanteren aangezien zijn beschrijving het meest uitgebreid en compleet is in de zin van het aangeven van verschillende ideeën over mythen.

 

Mythen

 

Het woord ‘mythe’ stamt af van het Griekse ‘mythos’ en betekent ‘verhaal’ of ‘gesproken woord’. Preciezer gezegd zijn mythen godenverhalen. Mythen geven antwoord op fundamentele levensvragen. Mythen zijn beschrijvingen van psychische processen en ontwikkelingen in een religieuze attitude. Door mythen kan een grote religieuze ervaring worden uitgedrukt. Hierdoor hebben zij een grote sociale betekenis omdat zij door velen verteld en gehoord worden. Belangrijk hierbij is de vraag te stellen hoe puur deze mythen worden overgeleverd. Bekend is dat mythen verschillende versies kunnen bevatten; hierdoor kan onduidelijkheid ontstaan over het leven van bepaalden goden en helden.

‘De religieuze mythe is een openbaring van het goddelijke in het leven van de mens en bevat existentiële uitspraken over het leven waarin de mens zich bevindt.’ Mythen vertellen zoals eerder gezegd over goden, halfgoden en helden en zo geeft de mythe de zin van de wereld, het leven en de cultuur weer.[10]

 

Het geheel van mythen noemt men mythologie. Niet alleen de Grieken kenden een mythologie, ook de Egyptenaren, Romeinen en Etrusken hadden hun eigen godenverhalen. Ik ben het met de opmerking eens dat dichters beschouwd werden als de scheppers van de Griekse godsdienst en dat zij niets verzonnen hebben, maar heel goed eerdere overleveringen bewaard hebben. Het merendeel van hun werk is ook aan de mythologie ontleend. Er zijn zoveel Griekse goden en godinnen met al hun eigen verhalen, dat er voor mij zeker een kern van waarheid in zit. De christelijke visie dat deze goden als ‘valse goden’ beschouwd dienen te worden omdat de christelijke god als almachtig beschreven wordt, vind ik dan ook verwerpelijk. Het is dan ook een vreemde tegenstelling dat men wel over een christelijk geloof spreekt terwijl de Griekse erfenis als mythologie afgedaan wordt. Verder geeft men aan dat het kunnen vertellen van mythen al het menselijk kunnen te boven gaat en dat het een gewijde handeling op zichzelf is, waaraan een directe religieuze werking wordt toegekend. Deze doet dienst als religieuze leidraad in de samenleving. [11] 

 

Het is dan ook mijn persoonlijke mening dat de mythologie voor de geschiedenis geplaatst dient te worden omdat er geen tijd bestaat in de mythologie. Dat is ergens wel vreemd als je bedenkt dat Kronos (Chronos) als de Griekse god van de Tijd beschouwd wordt.[12] In de mythologie wordt onder andere het ontstaan van de wereld beschreven, de geboorte van de eerste goden en hoe zij alles in de wereld geschapen hebben. Degene die dit schitterend beschreven heeft is Hesiodos (ca. 700 v. Chr.) Aan de hand van zijn Theogonie beschrijft hij de geboorte van de goden en het ontstaan van de rest van de wereld en alles wie en wat zich daarin begeeft. Dit doet hij met een meesterlijke dichtkunst waarvan ik hieronder een enkele strofe zal weergeven:

 

….Dan gaan de Muzen op weg, door een dichte nevel omgeven;

diep in de donkere nacht klinkt de wondere klank van hun zangen:

lofzang voor Zeus, de god met de aegis, voor Hera, gebiedster,

Argos’ godin en beschermster, die voortschrijdt op gouden sandalen;

lof voor Athene, uilogig, de dochter van Zeus met de aegis,…….(Kassies (vert.) Hesiodos 2002:53)

 

Er bestaan verschillende opvattingen over de verhouding tussen de Griekse godsdienst en mythologie. Aan de ene kant werden deze twee vereenzelvigd, met name door geleerden uit de 19e eeuw. Aan de andere kant werd daar tegenover de opvatting beschreven dat alleen het ‘serieuze gedeelte’ in de godsdienst te vinden was en dat mythen niets anders waren dan verzinsels, waarin men later nog een onderverdeling maakte in legenden, sagen en fabels. Uiteindelijk probeerden sommige geleerden een tussenweg te vinden door een zekere religieuze waarde toe te kennen aan mythen, waarvan zij dachten een rituele oorsprong te kunnen aantonen.[13]

Wat voor mij onomstotelijk vaststaat, is dat de mythologie de vele goden, halfgoden en helden levend maakt en volgbaar. Zo bestaan er zogenaamde ‘kosmogonische’ mythen die het ontstaan van hemel en aarde op de meest uiteenlopende wijzen verklaren. Daarnaast bestaan er ‘transformatiemythen’, die verklaren hoe bepaalde zaken in de wereld zijn gekomen. Een mooi voorbeeld is de Doos van Pandora, die al het kwaad liet ontsnappen, behalve de Hoop (Elpis).

 

De meest bekende Griekse kosmogonische mythe gaat over het ontstaan van de Aarde (Gaia) uit Chaos. De godin Gaia baarde zonder hulp de hemel (Ouranos), de bergen  (Pontos) en de zee. Uit haar verbintenis met de hemelgod Ouranos ontstonden de Cyclopen, Giganten, Hecatoncheiren en de Titanen. Het aantal Titanen bedroeg twaalf en waren de voorouders van de Olympische goden. De bekendste Titanen zijn Kronos, Hyperion, Rhea, Thetys en Themis.

Zoals ik al in de Inleiding had beschreven, leken de goden veel op mensen en konden zij daarom ook ruzie hebben. Een bekende mythe gaat over de strijd tussen Athena en Poseidon, over wie de beschermgod(in) van Athene mag worden. Hier bestaan naar mijn weten twee versies van; het verschil is een formaliteit. In de eerste versie laat de godin Athena een olijfboom verschijnen. Poseidon laat als tegenzet een prachtig wit paard uit de zee oprijzen. In de tweede versie laat Poseidon een  zoutwaterbron ontstaan. De olijf heeft echter meer betekenis in de zin van voedsel, handel en landbouw. Hierdoor is de keuze op Athena gevallen en is de stad naar haar vernoemd.

 

Naast verhalen over goden en halfgoden, bestaan de meeste mythen uit verhalen over helden of heroën. Echter spelen goden altijd een prominente rol in deze heldenmythen. De goden waren voor de Grieken een feit en oefenden altijd op een of andere manier invloed uit op het dagelijkse leven van de mensen. Om invloed uit te kunnen oefenen op de wil van de goden, moest men zeer direct bij de goden betrokken zijn. Dit kwam tot uiting in zogenaamde erediensten.

 

 

Riten en erediensten

 

Om de verbintenis tussen riten en erediensten goed te begrijpen, wil ik eerst een definitie geven, ontleend aan Timmer met betrekking tot riten omdat Brelich deze niet verstrekt en een aantal voorbeelden. Daarna zal ik de samenhang beschrijven die tussen riten en erediensten bestaat en hoe deze tot uiting komt in de Griekse godsdienst. In hoofdstuk 2 zal ik hier meer gedetailleerd op ingaan aan de hand van de riten en erediensten van Dionysos. Ik wil in eerste instantie een algemeen beeld proberen te geven van deze twee belangrijke religieuze gebeurtenissen.

 

Ons woord ‘ritueel’ komt van het woord ‘rite’ dat omschreven wordt als een symbolische religieuze handeling. Deze vinden onder andere plaats tijdens religieuze erediensten in de vorm van onder andere offers en aanroepingen. De rite herschept het oergebeuren en actualiseert de mythe. De rite brengt het mysterie binnen de waarneembare werkelijkheid waardoor de mens deelneemt aan de goddelijke levensorde en zo boven zichzelf uitstijgt. Riten zijn niet uitgevonden maar spontaan ontstaan. Een rite is zoals gezegd een religieuze beleving die echter wel tot een liturgie kan verstarren. Riten hebben meestal een beschermende of bezwerende betekenis en een onjuiste uitvoering kan het gevaar oproepen dat men in eerste instantie probeerde te bezweren. Riten worden benoemd als de oudste kenmerken van het religieuze leven van de mens.[14]

 

In de Griekse wereld werden vaak de belangrijke momenten in het leven van een mens tot riten verheven; wij zeggen dan ‘levenscyclus’. Deze riten worden huisriten genoemd omdat ze door mensen afzonderlijk binnenshuis voltrokken werden. Het huis zelf wordt in bepaalde mate als gewijd ervaren. In de Griekse godsdienst betekent dit dat goden hier een rol in speelden. De eerste godheid is de godin Hestia, zij was de godin van huis en haard of haardstede. Niet alleen was zij de godin van de haardstede, zij was de haarstede ook zelf! Zij was een maagdelijke en reine godin en beschermster van het gemeenschapsleven. Over haar is niet veel beschreven in mythologische literatuur. Omdat de haardstede zo belangrijk was, werden pasgeboren kinderen na enkele dagen er drie maal in een rituele optocht omheen gedragen (amphidromia).

Hestia wordt omschreven als godin van het heilige middelpunt, de brandende haard, zowel in huiselijke kring als op het niveau van de gemeenschap. Zij personifieerde het warme vuur in het hart van familie, stam, stad en natie. Haar betekenis lag in de saamhorigheid van een groep en de band met een bepaalde (geboorte)streek.[15]

 

De complexiteit neemt toe bij een gebeurtenis zoals het wegdragen van de bruid naar de haardstede van de bruidegom. Als een meisje ging trouwen, moest zij eerst ‘boete doen’ aan de maagdelijke godin Artemis, omdat zij haar terrein ging verlaten. Voor het huwelijk werden offers gebracht aan verschillende goden. Sommige van deze goden lijken ons vreemd om aan te offeren maar hier zie je de diversiteit binnen de aanbidding van goden weer terug. Naast het gegeven om goden met plaatsnamen te verbinden, wordt ook vaak een epitheton (bijnaam) toegevoegd. Allereerst had men het goddelijke bruidspaar: Zeus Teleios en Hera Teleia, wat betrekking heeft op ‘vervulling’, telos. Daarna verschijnt ook Aphrodite Gamelia (de huwelijkse) op het toneel. Aphrodite was de godin van de liefde en de schoonheid. [16] Een god die niet genoemd wordt, maar die mij wel logisch lijkt is bijvoorbeeld Hymen, de god van het huwelijk.

 

Een ander aspect van de levenscyclus is de dood. Bij de oude Grieken was het hiernamaals niet echt iets om naar uit te kijken. Men dacht dat men na de dood terechtkwam bij de god van de onderwereld, Hades. De ruimte waar hij verbleef werd Tartaros genoemd. Daar was je gedoemd om voor eeuwig rond te dwalen. Alleen voor helden en uitverkoren stervelingen waren er de Elyseïsche (Gelukzalige) Velden. Hier was de lucht schoon en er was altijd zon. Er groeiden volop planten en bomen en men zou er voor eeuwig gelukkig zijn.

Dat de dode erg belangrijk was bij de oude Grieken, blijkt uit de rijke graftomben uit Mycene en uit de beschrijving van Homeros (± 8e eeuw v. Chr.), waarin de lijkverbranding van Patroclos[17] beschreven wordt. Homeros is de schrijver van de Ilias en Odyssee en verhaalt over de Trojaanse Oorlog en de reizen van Odysseus. Homeros maakt ook melding van grootse offers en wedstrijden, waarmee begrafenisriten werden afgesloten. Aan de dode werd dan meestal een offer of een plengoffer gebracht. Bekend is ook dat de overledene twee obolen (munten) meekreeg om de overtocht naar de onderwereld te betalen bij Charon. Hij was de veerman die de doden over de rivier de Styx vervoerde.

 

Nu ga ik over tot een beschrijving van de Griekse erediensten. Belangrijk om te weten is dat riten soms deel uitmaken van erediensten. De Grieken waren zeer trots op hun erediensten en beschouwden het als de meest volmaakte uitdrukking van hun geloof. Deze erediensten werden in tempels gehouden en laatstgenoemden worden als de huizen van de goden beschouwd (naos). Binnen in deze tempels stond een beeld van de vereerde godheid; in eerste instantie was dit een houten beeld (xoanon) wat mensvormig kon zijn. Later kreeg het meer mensvormige trekken. Het oprichten van een tempel was onder andere ook bedoeld om als bank te fungeren en zo leningen te verstrekken als het herbergen van schatten, bedoeld voor noodreserves. Het verschijnen van stenen tempels hangt samen met de opkomst van de polis, de stadstaat en dus ‘politiek’ was. De bouw van stenen tempels in hun typisch Griekse vorm begint in de 8e eeuw v. Chr. en staat niet los van de algehele opleving die de Griekse wereld toen onderging door nauw contact met Voor-Azië. Zij bewaren nog herinneringen aan hun houten voorgangers als men kijkt naar de zuilen, die ooit boomstammen waren.[18]

De mensen mochten de tempel niet in. Het altaar stond voor het beeld van de godheid en was het belangrijkste voorwerp, omdat god en mens via het altaar werkelijk contact hadden.

 

Priesters waren geen priesters zoals wij die nu kennen. Er zijn verschillen. Zo hoefde men geen opleiding tot priester te volgen; iedere man of vrouw kon priester worden, uitzonderingen daargelaten. Men kon priester wordend door traditie of door koop. In ieder geval bracht het verplichtingen met zich mee zoals een kuisheidsgelofte. De tempels waren een toonbeeld van de beleden godsdienst en kwamen op verschillende plaatsen voor. Zo bestonden er tempels op de akropolis van een stad of op een plein (agora). De burgers hadden voor het grootste gedeelte vrije toegang hiertoe en konden uit persoonlijk belang schenkingen doen om iets van een godheid gedaan te krijgen. De tempels waren echter vóór alles de plaats waar erediensten gehouden werden.[19]

 

 

Religieuze feesten

 

Dit onderdeel van religieuze uiting is voor mij erg belangrijk omdat ook dit een zeer belangrijke uiting van de oude Griekse religie is. Ik zal hier enkele religieuze feesten uit Athene voor verschillende godheden op globale wijze beschrijven.

 

Deze feesten werden op bepaalde vastgestelde dagen van het jaar gehouden en gaven een religieuze betekenis aan het verstrijken van de tijd. De twaalf maanden werden elk verdeeld in drie groepen van tien dagen; de individuele maanden werden meestal vernoemd naar het feest dat die maand gevierd werd. Deze feesten kenmerkten zich door veel variatie en luister. Aan de namen van de feesten kon je vaak herkennen aan welke godheid het feest gewijd was. Zo kennen wij bijvoorbeeld een maand die Heraios genoemd wordt, naar Heraia, het feest van Hera.

Om deze Griekse feesten goed te kunnen begrijpen moet men twee dingen goed in gedachten nemen: aan de ene kant heeft de volgorde van de feesten een ‘primitieve’ achtergrond, die voornamelijk is gebaseerd op de periodisering van een agrarische samenleving. Grote feesten vonden dan ook vaak tijdens de oogsttijd plaats en aan het begin van de zaaitijd. Andere feesten vonden plaats in tijden van voor de landbouw kritieke perioden of wisselende klimatologische omstandigheden. Ondanks de grote diversiteit in de religieuze feesten moesten er ook elementen van overeenkomst zijn. Een daarvan is het offer, men kon zich geen feest zonder offers voorstellen. In processies bijvoorbeeld werden dieren geofferd die naar de plaats geleid moesten worden, waar men het offer bracht. Het offer houdt in die zin ook een gewijd maal in, aangezien aan helden en goden uit de onderwereld geofferd werd.

 

De genoemde elementen ontwikkelden zich met de tijd tot een soort van standaard die in verschillende steden werd toegepast: zo hebben wij dan de plechtige optocht, een offer, een banket en tenslotte wedstrijden. Deze wedstrijden waren van verschillende oorsprong en functie en waren aan verschillende goden gewijd. De duidelijke kenmerken van de Griekse feesten dienen gezocht te worden tussen twee uitersten: een primitieve economische basis enerzijds en het uiteindelijke resultaat van het gelijkschakelingproces anderzijds. In deze tussenliggende ruimte ligt een enorme verscheidenheid aan feesten, die voortkomt uit de grote diversiteit van het Griekse pantheon en mythologie.[20]

Zoals ik al eerder heb aangegeven zal ik de Atheense feesten aan bod laten komen. Brelich ondersteunt mij hierin. Ik zal naast zijn visie ook die van anderen beschrijven om een zo compleet mogelijk en duidelijk beeld te schetsen. Bij de beschrijving van de feesten zal ik ook het karakter van de goden schetsen, aan wie de verschillende feesten gewijd zijn. Waar mogelijk zal ik de offers beschrijven die gebracht werden als uiting van het religieuze denken.

Het eerste feest staat in verband met de eerste maand van het Atheense jaar, Hekatombaion en komt ongeveer overeen met onze maanden juni en juli. Dit feest vond plaats op het moment dat de oogst reeds had plaatsgevonden. Dit feest droeg eerst de naam Chronion, omdat men op de twaalfde van deze maand zijn vreugde uitte over de oogst in een feest ter ere van Kronos (Chronos) en zijn vrouw Rhea.[21] Voordat men aan de voorbereidingen van dit feest begon, moest men eerst gereinigd worden en men deed dit door middel van reinigingsriten. Een ander aspect waren de offers. Deze offers werden in de vorm van ‘primeurs’ gebracht en hielden landbouwproducten in, die men terug aan de goden gaf. Wat overbleef, kon men voor eigen gebruik benutten.

In Athene werden deze twee zaken, het reinigingsritueel en het offeren van primeurs, verbonden tot een twee dagen durend feest: Thargelia.

 

De Thargelia-feesten waren aan Apollo en Artemis gewijd en werden gevierd op de 5e en 6e dag van de maand Thargelion (mei-april). Op een gegeven moment werden deze data in verband gebracht met de zogenaamde geboortedata van deze goden. De naam Thargelia is ontleend aan een epitheton van Apollo, ‘de goddelijke zuiveraar’.

In de mythologie waren Apollo en Artemis een tweeling. Apollo was onder andere de god van het licht. Deze functie werd later aan zijn zoon Helios overgedragen. Hij was als god de beschermer van al het goede en het schone, die de kudden deed groeien, heil bracht en verderf afweerde. Hij was geneesheer van lichaam en ziel maar schonk de mens ook een zachte dood zonder angst en lijden. Hij was de god van muziek en handhaver van wet en orde. Zijn attributen zijn de zon, licht, helderheid en waarheid. Hij was de zoon van Zeus bij Leto. De godin Themis (recht) voedde hem met nectar en ambrozijn en op de vierde dag na zijn geboorte vroeg hij om pijl en boog. Apollo had relaties met zowel mannen als vrouwen of poogde in ieder geval sommige van hen te veroveren. Bekende namen in deze context zijn Phthia, Thalia, Koronis, Aria en Kyrene. Ook Dryope en Daphne hadden Apollo gecharmeerd. Daarnaast zijn er de schone jongelingen zoals Hyakinthos, Narcissos en Cypressos.[22]

 

Artemis was de tweelingzuster van Apollo. Haar domein was de aarde en vooral de wildernis. Zij was heerseres over de dieren en de moeder van het graan. De vruchtbaarheid van de velden kwam uit haar hand. De betekenis van het domesticeren van dieren en planten was groot, want dit maakte het mogelijk dat er nederzettingen en steden konden ontstaan. Haar eredienst ontstond uit de verering van de godin van de maan. Zij werd voorgesteld als een mooie, slanke jageres, die rein en kuis bleef. Vandaar ook de connectie met de Thargelia. Zij was een heilbrengende godin in alle aspecten van het leven. Schone kunsten, recht, wet en bruiloften stonden onder haar bescherming. Leven en dood lagen in haar hand. Zij was ook de godin van de jacht en van de genezende bronnen en wateren. Artemis gaat met pijl en boog bewapend op jacht. Zij is de beschermster van kleine kinderen.[23]

 

Apollo en Artemis worden als uitzonderlijk rein beschouwd en zij waren ook de goden die geen genade kenden voor overtreders van bepaalde reinheidsnormen. De wrede zuiveringsriten van de Thargelia-feesten waren dan ook volstrekt in overeenstemming met hun karakters. Onreine mensen (meestal geen Atheense staatsburgers) werden door de stad geleid en nadat zij mishandeld en bespot waren, werden zij verbannen.[24]

 

De maand die hierop volgt is Skiroforion (mei-juni). Dit was een ingewikkeld feest waarvan wij maar weinig weten. Wat voldoende is om te weten is dat een processie geleid werd door priesters van Athena en Poseidon, men vervolgens van de Akropolis afdaalde en de stad verliet om zich te begeven naar de rivier die de grens aangaf met Eleusis, dat weliswaar tot Atheens gebied behoorde, maar dat er in religieus opzicht los van stond (denk aan de eerder beschreven mythe tussen de strijd tussen Athena en Poseidon om de stad Athene; ondanks de nederlaag van Poseidon, bleef men hem in bijzondere mate vereren). Bij deze rivier trof men een andere stoet, geleid door priesteressen van Demeter en Perséphoné, aan wie de Eleusinische Mysteriën gewijd waren en die ook landbouwgodinnen waren. Het gegeven dat de belangrijkste goden van Athene en de landbouwgodinnen elkaar ontmoeten, is al voldoende om het meest belangrijke aspect van dit feest te onderkennen, dat in de oogsttijd gevierd werd.[25]

 

Bij de Kronia-feesten vond een ommekeer van de bestaande orde plaats. Het meest in het oog springende kenmerk van deze feesten is dat slaven niet gebonden waren aan hun meesters maar dat slaven bediend konden worden door hun overheersers. Een verklaring die hiermee samenhangt, is dat slaaf en meester samen feest vierden over de rijke oogst. Kronos heeft misschien op een of andere wijze iets met landbouw te maken heeft. Kronos komt tot uiting als de god van de rijpheid, die hij langzaam tot stand brengt en als god van de zonnehitte die het graan na de regentijd deed rijpen.[26]

 

Bij het Synoikia-feest werd de legendarische stichting van de Atheense staat herdacht die door de held Theseus tot stand werd gebracht doordat hij de Attische dorpen in een staat had verenigd. Graves geeft aan dat Theseus een heerser bleek te zijn die de wet respecteerde en een begin maakte met de politiek van de federalisering, die de basis van de latere welvaart van Athene legde. Tot dan was Attica verdeeld in twaalf afzonderlijke gebiedsdelen, die allemaal hun eigen zaken regelden zonder de Atheense koning te raadplegen, behalve in tijden van nood. Theseus bestempelde de zestiende dag van Hekatombaion tot ‘Dag van de Federatie’ en maakte er een algemene feestdag van ter ere van Athena. Op de tweede dag werd aan Zeus Phratrios geofferd, alsook aan Eirene, de Griekse godin van de Vrede.[27]

 

In Boèdromion (augustus-september) stonden de Eleusis-mysteriën in het middelpunt van de belangstelling. Dan volgden de Boèdromia, feesten ter ere van Apollo Boèdromios, de ‘helper in de strijd’. Het ging hier om offers en een processie.[28]

 

De maand Puanepsion (september-oktober) bevat de meeste festiviteiten. Allereerst de Puanepsia, ter ere van Apollo, een zaaifeest met een zeer oud en merkwaardig ritueel. Men offert de god een schaal bonen en verschillende andere groentesoorten vermengd met graanmeel. In de optocht wordt een olijftak omwikkeld met wol en beladen met producten van de eerste oogst – teken van vruchtbaarheid – meegevoerd, terwijl een stoet knapen met vrolijke zang volgt.[29]

 

Rond de elfde, twaalfde en dertiende van oktober vinden de Thesmophorieën plaats en zijn gewijd aan Demeter, waakster over het zaaigoed in de akkers en de vruchtbaarheid der vrouwen. Uitsluitend Atheense vrouwen namen eraan deel; mannen stonden er geheel buiten. Demeter was een zus van de Griekse oppergod Zeus en godin van de vruchtbaarheid, de akkerbouw – vooral het koren – de  eetbare gewassen en de gehele plantengroei. De verering van Demeter als voedende moedergodin dateert van ongeveer 2000 v. Chr. Zij schonk de mens het tarwezaad en leerde hem ploegen, zaaien, maaien, dorsen, malen en brood bakken.[30]

 

Er worden vijf feesten beschreven. De maanden Metageitnion (juli-augustus) en Maikmakterion (oktober-november) worden overgeslagen omdat door te schaarse gegevens niets hierover bekend is.

Metageitnion wordt als een epitheton van Apollo beschouwd en heeft met buren te maken; men denkt dat dit een soort buurtfeest geweest moet zijn. Verder wordt er een dag besteed aan het eren van Herakles door atleten in het gymnasium van Kynosarges. Tussen de vijftiende en achttiende dag worden de Eleusinische Spelen gehouden, die men niet met de mysteriën moet verwarren. Op de 16e wordt aan Hecate, de godin van de onderwereld en hekserij, en aan Artemis geofferd; op de 20e wordt aan Hera Thelchinia geofferd en op de vijfentwintigste wordt aan Zeus Epoptes geofferd.

Maikmakterion wordt als een epitheton van Zeus gezien en betekent zoveel als ‘razende’. Omdat in deze maand de winter begint, werd tot Zeus Maimaktes gebeden. In het derde deel van de maand werd een processie aan Zeus Meilikhion (de Vriendelijke) gewijd; een chtonisch element, welke zich vertaalt in Zeus die als een slang verschijnt. Tijdens deze processie werd een schaap geofferd, waarvan men de vacht magische krachten toedicht.[31]

 

In de maand Poseideon (november-december) heerst er vreugde op de akkers: hier staat de bescherming van het kiemende graan in het centrum van de belangstelling. Er wordt geofferd aan Demeter en haar dochter Korè (later Perséphoné) en ook aan Poseidon, die zijn naam aan deze maand gegeven heeft en van oorsprong een chtonische (aarde) godheid was, voordat hij de heerschappij over de zeeën kreeg.[32]

Poseidon wordt omschreven als een machtige en onstuimige zeegod. De oorspronkelijke betekenis van zijn naam is ‘heer van de aarde’. Hij is de jongere broer van Zeus en krijgt na de dood van de Titanen bij de verdeling van de wereldheerschappij, het rijk van de zee toegewezen, dat de aarde omvat en omsluit. Hij kan rotsen splijten en de aarde doen schudden. Poseidon heerst over alle zeegodheden en veroorzaakt verschijnselen van de zee, zowel storm als stilte. Hij is beschermheer van schepen en vissers. Aan hem zijn de dolfijn, de stier en het paard gewijd.[33]

 

In Gamelion (december-januari), de maand(en) van het huwelijk (gamos), herdacht men feestelijk de Gamelia of Theogamia, een herinnering aan de vereniging van Zeus en Hera.[34]

 

In de laatste dagen van de eerste maand werd het meest uitgesproken ‘nieuwjaarsfeest’ gevierd: het Panathenaia-feest. Dit was het belangrijkste feest van de beschermgodin van de stad, de godin Athena. Dit feest kenmerkte zich door de meest plechtige processies en de meest uitgebreide offers (hekamtomben). Iedere vier jaar werd dit feest met nog meer spektakel opgevoerd dan voorheen; aan de godin werd dan een nieuwe peplos aangeboden die hiervoor speciaal geweven werd. Bovendien werden voor heel de Griekse wereld belangrijke wedstrijden gehouden. De tiran Peisistratos (± 605-527 v. Chr.) bevorderde de religieuze feesten van Athena en Dionysos om zo de aanhankelijkheid aan de polis te versterken ten koste van lokale bindingen en aristocratische tradities. Naast het zijn van een mild heerser, die bestaande wetten en staatsregelingen zoveel mogelijk intact hield, reorganiseerde Peisistratos de staatsculten van Athena en Dionysos. Op hun beurt zouden deze culten en bijbehorende religieuze festivals sportwedstrijden en kunsten stimuleren; niet alleen een vorm van Atheens gevoel, maar een zekere trots op de vaderstad werd daardoor bevorderd. De Panathenaia werden elk jaar gevierd en eens in de vier jaar met een bijzonder grootse stijl, de Grote Panathenaia. In het feest werd de eenheid van de polis onder haar schutsgodin benadrukt en alle burgers (en tot op zekere hoogte ook niet-burgers) konden hier aan deelnemen.[35]

De Atheense burgers werden dus in bepaalde mate beïnvloed door deze religieuze feesten door bijvoorbeeld gewassen te verbouwen voor offers. Een deel van de opbrengst was voor een bepaalde godheid en een deel voor hen zelf. Aan de ene kant kan men zeggen dat de feesten deel uitmaakten van het dagelijkse leven en dat het voor de Atheners een normale gang van zaken was als men kijkt naar de overeenkomst met de agrarische kalender en aan de andere kant denk ik dat deze feesten wel degelijk van invloed geweest zijn, omdat er op vrijwel elke dag van de maand feesten georganiseerd werden.

 

Wie was nu precies de godin Athena? Athena of (Pallas) Athene was de godin van de Wijsheid. Zij werd uit het hoofd van haar vader Zeus geboren. Zij was als Athena Aether de godin van de natuur, van de heldere en klare hemel en van de zuivere bovenlucht. Zij was de godin van de helderheid van geest, van bedaard en kalm overleg. Ook de oorlogsvoering viel onder haar gezag, met name het weldoordachte beleid in de krijgsvoering, in tegenstelling tot de oorlogsgod Ares, die van een gewelddadige strijd hield met veel bloedvergieten. Zij werd begeleid door een uil, het symbool van de wijsheid. In vredestijd draagt zij geen wapens. De Atheners maakten de maagdelijkheid van de godin tot symbool van de onoverwinnelijkheid van de stad Athene.[36]

 

In Anthesterion (januari-februari) valt een Dionysosfeest, dat drie dagen in beslag neemt, van de elfde tot en met de dertiende. Op de eerste dag worden kruiken geopend waarin de wijn sinds de oogst bewaard werd. Op de tweede dag is er een drinkwedstrijd en moet men zo snel mogelijk de inhoud opdrinken. Verder escorteert men op de tweede dag Dionysos, die een bootvormige wagen heeft bestegen. De volgelingen schijnen maskers te hebben gedragen wat aanleiding is geweest voor het trekken van parallellen tussen deze uitbundige ceremonie en ons carnaval. De derde dag wordt aan doden en stervenden gewijd. Het voornaamste offer wordt aan Hermes Psychopompos gewijd als gids van de doden naar de onderwereld.

Februari is ook de maand van de Chloia, feest van Demeter Chloè en van de Diasia, de grootste Zeus-festiviteiten in Athene.[37]

 

In maand Elaphèbolion (februari-maart), overgang van winter naar zomer, brengt men dankoffers aan Athena en iedereen verheugt zich op de Grote Dionysia, met hun aantrekkelijke toneelmanifestaties, bijgewoond door talrijke vreemdelingen. Het feest duurt vijf dagen; op de negende worden de dithyramben ten gehore gebracht, op de tiende de komedies, van de elfde tot en met de dertiende een trilogie van tragedies, elk gevolgd door een satyrisch spel.[38]

 

In Mounuchion (maart-april) wordt de Mounuchia opgevoerd, een processie ter ere van Artemis. Aan haar worden koeken, omringd door brandende fakkels opgedragen. Aan haar werd onder andere een vrouwelijke geit geofferd. Op de vierde van deze maand werd ook een feest ter ere van Eros, de god der Liefde, gehouden. Op de negentiende werden de Olympieia gehouden, een religieus festival ter ere van de Olympische Zeus.[39]

 

Als laatste wil ik graag de feesten die aan Dionysos gewijd zijn, beschrijven. Deze feesten worden Dionysia of Grote Dionysia genoemd. De Dionysia vonden tweemaal per jaar plaats. De kleine of landelijke Dionysia waren wijnfeesten met als hoogtepunt een optocht en werden in december-januari in de dorpen gevierd. De grote of landelijke Dionysia vonden gedurende zes dagen in de lente te Athene plaats. Dit feest begon met een fakkeloptocht, waarbij het beeld van Dionysus naar het theater werd overgebracht, en werd besloten met een feestmaaltijd en een offer. Van de derde tot de zesde dag vonden de wedstrijden voor dithyrambische koren plaats. Hun hoogtepunt beleefden de Dionysia in de 4e en 5e eeuw v. Chr. Zij zijn van groot belang geweest voor de ontwikkeling van de lyriek en van het toneel. Hier werden wedstrijden in dramatiek gehouden. Als kleine kanttekening wordt aangegeven dat de Dionysia in de negende maand werden gehouden. Dit in tegenstelling tot een andere bewering, die december en januari noemt.[40] In hoofdstuk 2 ga ik hier dieper op in.

 

Dionysos was een zoon van Zeus en Semele. Een Griekse vegetatiegod, een levensgod. Andere namen van Dionysos zijn onder andere Bacchos. Hij wordt beschreven als de god van de bronnen en van de groeikracht van aarde, bos en veld, die zich vooral uit in boomvruchten en grazige weiden. Hij is in het bijzonder de god van de wijnstok, aangezien deze een warme gloed weet te geven aan zijn vruchten die bevrijden van zorg en leed en het gemoed in een hogere stemming brengen. Deze god brengt geestdrift, enthousiasmeert de geesten in poëzie en muziek, onderwerpt het ruwe en wilde in de natuur en houdt de vrede in stand. Hij wordt ook als god van het toneel gezien.[41]

 

 

Offers

 

Uit de voorgaande beschrijvingen blijkt dat offers een belangrijke plaats innemen bij allerlei religieuze aangelegenheden zoals riten, erediensten en religieuze feesten. Vanwege de grote omvang die offers innemen, lijkt het mij niet meer dan normaal hier een apart deel aan te wijden.

Iedere Griekse eredienst ging met offers gepaard en het offer was de allerbelangrijkste rite. Daarnaast wordt het offer als hét communicatiemiddel bij uitstek beschreven voor mensen en bovenmenselijke wezens. Wat men verder goed moet weten is dat er zeer veel verschillende soorten offers bestonden. In het voorgaande kwamen offers voor in de zin van voedsel en zelfs menselijke (Iphigineia). [42]

Wat verder van belang is dat er verschillen bestaan in offers voor goden en helden. De offerplechtigheden voor helden vonden bij voorkeur ’s avonds of ’s nachts plaats in plaats van overdag; de offerdieren waren eerder donker dan wit; de offers werden meer op de grond gebracht dan op altaren en het vlees van de offerdieren werd meestal geheel verbrand in plaats van opgegeten door degenen die de offers hadden gebracht (brandoffer). Deze elementen stellen de helden gelijk aan de goden van de onderwereld.

Tussen offers voor goden en helden zijn nog een groot aantal verschillende soorten offers aantoonbaar. Iedere eredienst had namelijk haar eigen bepalingen: bepaalde diersoorten konden slechts aan bepaalde godheden in bepaalde erediensten worden gewijd. Bijna alle offerdieren werden door mensen gefokt; slechts aan Artemis, de godin die over de niet-bewoonde wereld heerste en die nog de kenmerken vertoonde van een primitieve ‘heerseres der dieren’, werden ook wilde dieren geofferd.

Ook bij de niet bloedige offers was van een zelfde variatie sprake. Bovendien waren de slachtoffers bij iedere eredienst verschillend in geslacht en leeftijd; ook de wijze waarop zij gedood werden, en de manieren waarop hun vlees bereid en genuttigd werd, verschilden sterk. Dit sluit aan bij wat ik hiervoor beschreven heb: ieder detail van een offer of zelfs van verschillende elementen van erediensten, had mede tot doel de godheid van de overige goden te onderscheiden.[43]

 

Naast een grote diversiteit, waren er ook overeenkomsten. Ik gebruik hier het bloedoffer als voorbeeld. De persoon die het offer bracht, doodde altijd een of ander dier; hij liet het gedeeltelijk verbranden en at samen met anderen het overgebleven gedeelte op. Iedere godheid werd dus bij gebeurtenissen betrokken, die bestonden uit een vleesmaal. De Grieken maakten dan ook geen enkel onderscheid tussen slachten en offeren, ook niet taalkundig. Nu was het niet zo dat met offers ineens alle problemen verdwenen, maar juist door te offeren kon men communiceren met de goden; hierdoor werd de mens bewust van zijn sterfelijkheid. Doordat dit de enige manier was om te communiceren, werd dit ook altijd met een grootse plechtigheden opgevoerd.

Dit was met name het geval bij het offeren van runderen; het dier werd gereinigd, opgetooid en voor het altaar geleid. Tegelijkertijd werden de benodigdheden voor het offer meegenomen. De offerhandelingen namen een centrale plaats in. Wanneer het slachtoffer op de gewijde plaats was aangekomen, werd het eerst besprenkeld met water en met gerst bestrooid (primair voedingsmiddel van de mens) en hierdoor werd het ‘gewijd’. Het door de priester uitgesproken gebed en fluitspel hielden dan plotseling op, gevolgd door absolute stilte. Vervolgens werden de bloedige handelingen verricht waarna een groots gejuich te horen was in de vorm van gezang en kreten: de paian, een overwinningslied, waarin vreugde over het behoud werd geuit; de ololyge, een geschreeuw waarin ontzetting en vreugde bleken, dat door vrouwen ten gehore werd gebracht. Het bloed dat uit het dier stroomde, werd gelijk in bakken opgevangen. Vervolgens ging men onder begeleiding van het fluitspel over tot het verdelen van het geofferde dier: de botten, het vet en de stukjes vlees werden in het vuur geworpen, waarover wijn en geurende stoffen werden gegoten. De rest werd opgegeten.[44]

 

Het offer stond centraal. Bij bloedige offers werd een dier geofferd, meestal een warmbloedige viervoeter als rund, schaap, geit of varken maar ook wel gevogelte. Dit met veel ritueel omgeven offeren vond vooral plaats in de openlucht. Het geofferde dier werd soms geheel verbrand, maar meestal alleen de schenkelstukken. Niet bloedige offers betroffen het verbranden of deponeren van eetbare waar, het plengen van wijn, melk, olijfolie of reukstoffen. Verder geven zij aan dat bij het offer een gebed hoorde tot de godheid, gesproken of gezongen als hymne.[45]

 

Price zegt over offers het volgende:

 

‘Sacrifices were always accompanied by prayers which explained the purpose of the sacrifice and specified what was desired in return from the relevant deity’. (Price 2004:34)

 

Kort maar krachtig wordt hier dus aangegeven dat de priester altijd het doel van het offer aangaf en wat men van de godheid verlangde voor het offeren. Ook wordt aangegeven dat bij offers soms hymnen gezongen werden en dat de standaard procedure het aanroepen en eren van een bepaalde godheid was, door het noemen van diverse goddelijke daden, en dat men uiteindelijk een gebed uitsprak voor goddelijke diensten. Offers, hymnen en andere soorten offers hadden het doel de goden te behagen. Een dierlijk slachtoffer moet welwillend en blij zijn dood ondergaan.[46]

Orakels

 

Een orakel is een godsspraak. In de Oudheid was dit een ritueel om het oordeel van de goden te peilen. De vraag aan de goden was veelal een vraag om raad en advies bij voorgenomen ondernemingen. De oude Grieken hechtten aan de uitspraken grote waarde. De orakeluitspraken bevatten vaak dubbelzinnige teksten; de eigen intuïtie was noodzakelijk voor de juiste interpretatie. Een klassiek voorbeeld was het antwoord dat Croesos, de koning van Lydië, kreeg op zijn vraag aan het Delphisch orakel. Hij was van plan het Perzische rijk binnen te vallen en wilde de afloop weten. Hij kreeg als antwoord dat als hij Perzië aanviel, hij een groot rijk zou vernietigen. De afloop bleek te zijn dat hij zijn eigen rijk ten val bracht.

Er zijn vele manieren waarop een orakel tot uiting kan komen: door het bestuderen van de vlucht van vogels, door het bestuderen van ingewanden van offerdieren, door het wachten op openbarende dromen (Asklepios), door te luisteren naar de openbaringen van de natuur- en orakelgod Zeus, die vanaf oeroude tijden in Dodona in het noorden van de Griekse wereld werd vereerd onder de naam Dodonaios Pelasgikos. Hier werd hij beschouwd als een bevruchtende en voedende godheid, die zich openbaarde in het ruisen van bladeren van de heilige eik, het ruisen van de beek die aan de voet van de eik ontsprong, de vlucht van de aan Zeus gewijde duiven en in de klank van koperen bekkens die aan de eik waren opgehangen. Daar het Orakel van Zeus reeds in de Ilias genoemd wordt, neemt men aan dat dit een van de beroemdste uit de Oudheid was.

De orakels van de Griekse wereld zijn talrijk en het Orakel van de Dodonische Zeus is het oudste orakel. In vroeger tijden vlogen twee zwarte duiven uit het Egyptische Thebe weg: één naar het Lybische Ammon, de ander naar Dodona en elk van beide streek neer in een eikenboom die zij tot een Orakel van Zeus verklaarden. Alle orakels werden oorspronkelijk gegeven door de Aardgodin, wier gezag zo groot was dat patriarchale invallers er een gewoonte van maakten om haar heiligdommen te veroveren en dan priesters aanstelden of de priesteressen voor hun eigen dienst aanhielden. Op die manier nam Zeus in Dodona de cultus over van de orakeleik, die gewijd was aan Dione.

Een ander bekend orakel is dat van Apollo te Delphi. De mythische overleveringen bevestigen dat dit orakel al bestond voordat Apollo naar Delphi kwam en onder goddelijke leiding van Gaia zelf stond. Volgens sommige berichten hield de Python zelf, het slangenachtige monster, zich bezig met orakeluitspraken: dit alles is misschien alleen al van belang voor het feit dat Grieken altijd helderziende gaven toeschreven aan de aarde en onderaardse wezens.

Het Orakel van Apollo behoorde aanvankelijk aan Moeder Aarde (Gaia), die Daphnis als haar profetes aanstelde. Sommige zeggen dat Gaia haar rechten aan de Titaan Phoibe, of aan Themis afstond, en dat deze die rechten weer afstond aan Apollo, die voor zichzelf een heiligdom maakte van lauriertakken die hij had meegebracht uit Tempe. Anderen zeggen dat Apollo het Orakel van Moeder Aarde roofde, nadat hij de Python gedood had, en dat zijn Hyperboreïsche priesters Pegasos en Agyieus daar zijn eredienst instelde.

Het Orakel van Delphi genoot een groot prestige, dat niet slechts door individuele mensen geraadpleegd werd, maar ook door staten. Zo werd het Orakel nog belangrijker en door middel van priesters greep het Orakel ook in bij politieke aangelegenheden; in het Archaïsche tijdperk had het Orakel raad gegeven inzake kolonisaties en deze begeleid. De beroemdheid had zelfs invloed op mythen. De Grieken moesten zich voorstellen dat het Orakel zeer oud was en dat het al ten tijde van de helden bestaan had.[47]

 

Vanwege het gegeven dat Zeus en Apollo de grootste rol vervulden in het totstandkomen van orakeluitspraken, beperk ik mij tot deze twee voorbeelden. Voor de Grieken kwam het kennen van de toekomst aan de onderwereld toe omdat alles uit de aarde voortkwam. Afgezien van een duidelijke theorie was het voor iedereen duidelijk dat de doden onder de grond verdwenen en dat iedereen van de doden afstamde. De doden behoorden dus tot de aarde en vormden daardoor de oorsprong van al het leven. Hierdoor waren zij ook in staat de toekomst te voorspellen.

Helden werden bij uitstek beschouwd als bovenmenselijke doden en daarom is het begrijpelijk dat vaak aan de verering van een held, een orakel verbonden was. Men diende zich naar het heiligdom van de held te begeven en men moest het voorgeschreven offer brengen. Vervolgens diende men op de grond van het heiligdom te gaan slapen. Daarna verscheen de held in een droom om een antwoord te geven op de vraag van de persoon in kwestie. Het is hierbij redelijk makkelijk twee aspecten van waarzeggerij te verbinden: enerzijds het feit dat aan dromen een voorspellende waarde werd toegekend en anderzijds dat door de rite van de ‘tempelslaap’, enkoimesis, de waarde van een heilige plaats werd toegevoegd, waar men sliep en met de gestorven held communiceerde. Een van de vragen kon genezing zijn.

Om genezing te krijgen sliep en droomde men onder andere in grote ruimten waar de god Asklepios te Epidauros in Argolis, op het eiland Kos en in talloze andere plaatsen werd vereerd.[48]

 

Asklepios wordt omschreven als de god van de genezende krachten. In een tijdsperiode waarin alle ziekten nog een spontaan verloop hadden en er epidemieën en endemieën met hoge sterfte voorkwamen, werden vele levens vroegtijdig beëindigd. In deze nood richtte de bevolking zich in de Griekse wereld tot deze genezingsgod als almachtige redder. De god Apollo wordt als zijn vader genoemd. Dit zoonschap kan betekenen dat Asklepios een personificatie is van een van de aspecten van Apollo. Asklepios wordt afgebeeld als een waardige, kalme, baardige man van middelbare leeftijd met een vriendelijk en goedaardig gelaat, leunend op zijn staf, de caduceus, waaromheen een slang kronkelt. De slang is hier het symbool van de zich steeds verjongende levenskracht. Soms wordt Asklepios afgebeeld met de knaap Telesphoros (‘Beëindiger’), die ook ziekten kan beëindigen en incubatiedromen kan oproepen.

Er zijn veel aanwijzingen dat Asklepios vroeger een held geweest is, die later vergoddelijkt is. In ieder geval wordt er melding van zijn dood gemaakt doordat hij de dode held Hippolytos tot leven gewekt had. Dit werd als een daad van hybris (overmoed) beschouwd, waarop Zeus hem doodde met een bliksemschicht. Hoewel hij reeds van oudsher vereerd moet zijn, werd hij pas vanaf de 5e eeuw v. Chr. in de Griekse wereld als de god der Geneeskunde beschouwd.[49] In de mythologie heeft hij een vrouw, Hygieia, de godin van de Gezondheid. Daar komt ons woord ‘hygiëne’ vandaan.

De verering van Asklepios komt tot uiting in openbare erediensten van verschillende staten. Deze werden gehouden in schitterende tempels en stonden op hetzelfde niveau van andere belangrijke goden. De naam Hygieia is ook een epitheton van de godin Athena. Verder heb ik al aangegeven dat Apollo als geneesheer werd aangeduid. Ook Poseidon werd in verband gebracht met genezende krachten aangezien hij altijd in contact staat met het onderaardse.

 

 

Mysteriën en mystiek

 

Onze woorden ‘mysterie’, ‘mysterieus’, en ‘mystiek’ stammen uit het oud-Grieks. Deze woorden schijnen echter ook in die taak ontleend te zijn aan de oorspronkelijke naam van een godsdienstig feest uit de Oudheid, de Mysteria. Deze feesten speelden zich af in de al eerder vermelde Attische plaats Eleusis in het kader van de eredienst van de ‘twee godinnen’, de moeder Demeter en de dochter Korè. Dit is slechts een veronderstelling, aangezien de naam van het feest ontleend schijnt te zijn aan het woord myesis of het werkwoord myein (inwijding, inwijden). De naam mysteria (onzijdig meervoud) en de woorden die ermee samenhangen, werden voor de Klassieke periode ook gebruikt voor andere riten, die enigszins op de Eleusinische leken. Het zou uit wetenschappelijk oogpunt weinig verantwoord zijn om een scherp onderscheid te maken tussen de erediensten die met deze termen werden aangeduid en de overige erediensten. De Grieken zelf deden het in ieder geval niet. Voor de zogenaamde mysteriën geldt dus precies hetzelfde als voor andere tot dusver behandelde facetten van het Griekse geloof: de erediensten, waarbij orakeluitspraken gedaan werden, alsmede de erediensten die hoofdzakelijk door wedstrijden werden gekenmerkt, vormden evenmin een aparte categorie als de mysteriën. Het bekendste voorbeeld van een mysteriegodsdienst, is die van die Eleusis. [50]

 

Eleusinische mysteriën

Eleusis was een plaats in Attica, gelegen op ongeveer twintig kilometer ten noordwesten van Athene en deel uitmakend van de Atheense staat. Mythische overleveringen vertellen van oorlogen tussen Athene en Eleusis, die werden gevoerd ten tijde van koning Erechtheus[51] en Theseus. Het heiligdom van Eleusis is een van de zeer zeldzame gewijde plaatsen, waarvan men met vrij grote zekerheid mag aannemen dat er reeds in de Myceense tijd erediensten werden gehouden. Niets bewijst echter dat in de Myceense tijd soortgelijke erediensten werden gehouden als in de Archaïsche en Klassieke tijd. Uit de documentatie die wij bezitten, blijkt dat de erediensten in Eleusis deel uitmaakten van de Atheense feestkalender. De vieringen van deze feesten waren zowel gebaseerd op het feit dat Eleusis deel uitmaakte van de Atheense staat, als op het feit dat deze plaats zich wezenlijk van Athene onderscheidde.

De mysteriecultus van de graangodin Demeter ging uit van de gedachte dat een gelukzalig voortbestaan na de dood mogelijk was, althans voor ingewijden. Verder geven zij aan dat deze mysteriën zich richtten rond de mythe van Perséphoné, de dochter van Demeter (voorheen Korè), die eenderde deel van het jaar bij Hades in de onderwereld moest verblijven en tweederde deel op aarde. Haar oprijzen uit de onderwereld symboliseerde het ontkiemen van de korenhalm uit de stervende graankorrel.

De cultus mogelijk dateert mogelijk uit het 2e millennium v. Chr. Zo als eerder opgemerkt vonden deze Eleusinische Mysteriën plaats in de maand Boèdromion. Het grote feest vond plaats in de herfst en het kleine feest (de terugkeer) in de lente.       

In de maand Boèdromion werden door Atheense jongelingen bepaalde ‘heilige voorwerpen’ (hiera) van Eleusis naar Athene gebracht. Nadat allerlei rituele handelingen waren verricht, trok daarna een processie naar Eleusis en bracht de heilige voorwerpen weer terug. [52]

 

Naast het beeld van de processie komen daarbij nog elementen als het baden in zee, offers van gewijde varkens waarvan het bloed als reinigingsmiddel werd gebruikt, vasten, fakkeldansen, het zingen van liederen en een geheime feestviering in de tempel van Demeter. Het doel van de mysteriën bij de inwijding van de aspirant-mysten was om hen met gewijde woorden inzicht en begrip te geven in de geheimen van de natuur en in de samenstelling van de kosmos. Een dramatische handeling waarin een priesteres de verdwijnende Korè voorstelde, maakte deel uit van de inwijding. Er werden klaagliederen voor Demeter en Perséphoné gezongen, en er werden heilige voorwerpen aan de in te wijden persoon getoond. Het aantal deelnemers was naar schatting tienduizend.

De kleine mysteriën waren een voorbereiding op de grote en duurden drie dagen. Zij werden gevierd in Agrae, een kleine voorstad van Athene. Een bad in de rivier de Hissos en een reiniging met water maakten er deel van uit. Er waren na voldoende onderwijs door de mystagoog (de bewaarder van de geheimen) drie graden van inwijding. De eerste was een soort vóór-inwijding en heette telète (reiniging). Zes maanden later volgde de myese (wijding). De inwijdeling werd dan ‘myste’ genoemd. Bij deze mysteriën werd door de mysten een roesverwekkende drank gedronken om tot het ‘schouwen’ van het religieuze geheim te geraken. De ogen sluiten bij de inwijding betekende dat men niet langer waarnam met de zintuigen, maar met de vermogens van de ziel. Na een jaar kon de derdegraads inwijding volgen, de epoptie (aanschouwing). De graad van epopt was slechts voor enkelen bestemd en het doel was het zien van een visioen van een vrouwelijke godengestalte.[53]

 

De oudste documentatie die wij van de Eleusinische erediensten bezitten, de zogenaamde Homerische hymne aan Demeter, dateert waarschijnlijk van het einde van de 7e of het begin van de 6e eeuw v. Chr. Deze hymne maakt op geen enkele wijze melding van de band tussen Athene en Eleusis. Twee feiten die dit kunnen verklaren zijn dat in de eerste plaats vermeld dient te worden dat het in de hymne vertelde verhaal zich in het mythische tijdperk afspeelde en dus onder andere omstandigheden dan in het historische tijdperk. Tevens wordt in de hymne de nadruk gelegd op het universele karakter van de verering: alle Grieken konden in de mysteriën worden ingewijd. Het was geen burgerplicht maar een individuele keuze. Een van de strofen uit de hymne luidt:

 

‘gelukzalig is degene onder de aardbewoners die die dingen zag’.

 

Men diende zich echter naar Eleusis te begeven om ‘die dingen’ te kunnen gaan zien en het is onmogelijk te zeggen wat ‘die dingen’ precies waren. Hierover is nog steeds strijd tussen wetenschappers.[54]

 

De Eleusinische mysteriën als hoopgevende leer kan moeilijk worden overschat. De mysteriën van Eleusis, naast welke zich  in de hellenistische tijd vele nieuwe mysteriën ontwikkelden, zijn gevierd tot in de late Oudheid tot het christendom er een einde aan maakte. Hoewel steeds meer binnen Atheense invloedssfeer gekomen en reeds in de 7e of 6e eeuw door Athene geannexeerd, bleef Eleusis een Grieks en op den duur ook niet-Grieks begrip. Naast de hiernamaalsverwachting is het vooral de persoonlijke religieuze ervaring, die het zo aantrekkelijk maakt: de mens beleeft mee wat de godin moet lijden en put troost uit haar uiteindelijke zege.

Naast het leed en de vreugde van de godinnen en de stichting van de mysteriën, speelde ook de geboorte van het Plutos-kind een grote rol. Dit is de belichaming van de rijkdom die door Demeter aan de mensen wordt geschonken. Ook kregen de gelovigen wel in een of andere vorm de zaligheden van de Elyseïsche Velden en de pijnen der verdoemenis te “zien”.[55]

 

 

Kunst

 

De kunst van de Griekse wereld heeft een enorme invloed op de cultuur van vele landen van oude tijden tot het heden uitgeoefend, in het bijzonder op het gebied van beeldhouwwerk en architectuur. Kunsthistorici definiëren over het algemeen Oud-Griekse kunst als kunst die in de Grieks-sprekende wereld werd vervaardigd van ongeveer 1000 v. Chr. tot ongeveer 100 v. Chr. Zij sluiten over het algemeen de kunst van de Myceense beschavingen uit, die van ongeveer 1500 v. Chr. tot ongeveer 1200 bloeide. Ondanks het feit dat deze culturen Grieks spraken, is er weinig of geen continuïteit tussen de kunst van deze beschavingen en recenter Griekse kunst.

Aan de andere kant zijn de kunsthistorici over het algemeen van mening dat de Oud-Griekse kunst eindigde met het vastleggen van Romeinse controle over de Grieks-sprekende wereld in ongeveer 100 v. Chr.

Er is ook een vraag met betrekking tot het woord “kunst“ in de oude Griekse wereld. Het oude Griekse woord τεχνη tekhnê, dat algemeen als "kunst" vertaald wordt, betekent nauwkeuriger "vaardigheid" of "vakmanschap" (het woord "techniek" komt eruit voort). De Griekse schilders en beeldhouwers waren vaklieden die hun vak als leerlingen leerden, vaak bij hun vaders in de leer, en die toen door rijke patroons werden ingehuurd. Hoewel een aantal bekend en veel bewonderd werden, bevonden zij zich niet in dezelfde sociale positie als dichters of acteurs. Het was niet tot de Hellenistische periode (na ongeveer 320 v. Chr.) dat de "kunstenaar" als sociale categorie erkend werd.[56]

 

Historische context: de Archaïsche periode (± 750-480 v. Chr.)

De 8e eeuw kenmerkt zich onder andere door kolonisatie en is vooral het gevolg van de sociale regimes in de poleis. De macht was daar in handen van de aristocratie. Tussen  ongeveer 735 en 716 v. Chr vond de Eerste Messenische Oorlog plaats. Het was een oorlog tussen Sparta en Laconië. De voorspoed van de 7e eeuw v. Chr. zette zich voort in de 6e eeuw; net als de onderlinge rivaliteit onder staten, de toegenomen interesse in het drijven van handel en de energieke uitbreiding van de in het buitenland reeds gevestigde koloniën. Door de handel en de competitie daarin werden de Griekse staten geconfronteerd met andere expanderende machten uit het Middellandse Zeegebied: de Etrusken en Carthagers in het Westen en de Perzen in het Oosten. Veel staten bleven in handen van tirannen, maar aan het einde van de 6e eeuw v. Chr. waren er ook democratische staatsinrichtingen tot stand gekomen, bijvoorbeeld in Athene. De Archaïsche periode begint als architecten en beeldhouwers in rivaliserende stadstaten hun commerciële succes gestalte willen geven in stenen monumenten. De periode eindigt rond 490-480 v. Chr. met de grote veldslagen tussen Oost en West: de oostelijke Grieken tegen Perzië en de westelijke Grieken tegen de Carthagers.[57]

                

Historische context: de Klassieke periode (± 480-323 v. Chr.)

Deze periode kenmerkt zich onder andere door de Peloponnesische Oorlog (431-404 v. Chr.) tussen Athene en Sparta. Sparta en de Peloponnesische en Boeotische bondgenoten hadden de groei van het Atheense rijk met verontrusting gade geslagen; in een aantal militaire campagnes in de jaren ’50 en ’40 van de 5e eeuw  v. Chr. hadden ze geprobeerd de Atheners tot staan te brengen. De Atheense leider was op dat moment Pericles. De militaire campagnes in de jaren ’40 van deze eeuw waren een teken van spanning tussen twee kampen: Sparta en bondgenoten aan de ene kant en Athene en zijn rijk aan de andere kant. Hoewel er verschillende bestanden werden gesloten, werd de vraag wie de leider van de Griekse wereld was niet definitief beantwoord. Deze oorlog begon in 431 v. Chr. en binnen twee jaar was Pericles dood; ten prooi gevallen aan de pest die Athene trof. Na een decennium werd er een nieuw bestand gesloten in 421 v. Chr. maar Athene liet zijn ambities niet varen en in 415 v. Chr. begon de strijd opnieuw. Hun jammerlijke vertoon van gebrek aan macht in Syracuse en hun nederlaag in 413 v. Chr. betekenden het begin van het einde. De Atheense vloot werd bij verrassing overvallen bij Aegospótamoi in de Hellespont in 405 v. Chr. Het jaar daarop onderwierp Athene zich. Door het verliezen van de oorlog, werd de Delisch-Attische bond opgeheven, de lange muren werden afgebroken en in Athene werd een pro-Spartaans oligarchisch bewind ingevoerd, dat na een jaar van terreur weer omvergeworpen werd, waarna de democratie terugkeerde. De Spartanen berustten hierin.

Deze oorlog ontstond na een periode van kortstondige vrede (446-431 v. Chr.) maar door moeilijkheden tussen Athene en Sparta’s maritieme bondgenoten, Korinthe en Megara, ontstond een nieuw conflict. De geschiedschrijver Thucydides meende dat deze oorlog de zwaarste was, die ooit in de Griekse geschiedenis is uitgevochten.[58]

 

Beeldhouwkunst  in de Archaïsche periode (± 750-480 v. Chr.)    

Beelden van naakte jongemannen (kouroi) behoren tot de oudste Griekse vrijstaande beeldhouwwerken. Bij het maken van deze eerste kourosbeelden greep de Griekse beeldhouwer terug op Egyptische techniek. De Egyptenaren maakten hun beelden al duizenden jaren op dezelfde manier. Ze tekenden de omtrekken van het beeld op de vier zijden van een blok marmer en hakten dat uit. Dat deden ze volgens een vast schema van proporties en houding.[59]

 

De Grieken waren avontuurlijker dan de Egyptenaren. Ze namen de techniek en pose van hen over en voegden nog iets toe. Het beeld moest niet alleen op een mens lijken, het moest ook een eigen schoonheid bezitten. Dit dachten zij te bereiken door symmetrie en het herhalen van gestileerde vormen over het hele standbeeld. Een kourosbeeld kon een god voorstellen, het kon een geschenk aan een god zijn of een gedenkteken voor het graf van een overledene. Deze verschillende functies hadden echter geen invloed op de vorm. De kouroi hebben dezelfde kenmerken: de naakte rechtopstaande mannelijke figuur kijkt recht voor zich uit. Het ene been staat iets naar voren, maar het gewicht rust op beide voeten. De armen hangen langs het lichaam en de vuisten zijn gebald. De krullende haren zijn weergegeven als ronde kralen. Vaak heeft het gezicht een (expressieloze) glimlach, de zogenaamde Archaïsche glimlach.

De kouros is nooit een portret. De naaktheid haalt de mens los uit het banale dagelijkse leven en verheft hem tot een niet-tijdsgebonden, sacraal-heroïsche dimensie. Verder staat de naaktheid in verband met het Griekse idee van de "kalokagathia”: wat mooi is moet goed zijn, en omgekeerd.

De Grieken hielden van experimenteren. Hierdoor werden de kouroi steeds wat realistischer; dit kon tot problemen leiden. Een kouros kon meer ronde vormen krijgen, maar er was dan nog geen oplossing voor de stijve glimlach, haren en pose. Daardoor ontstaat er als het ware een botsing van stijlen.[60]

 

Het type korè is een jong meisje in nauwsluitende kledij tot op de voeten, net als de kouros in stijve, strikt frontale houding ("Ionisch" elegant). De armen zijn tegen het lichaam "gekleefd", maar soms is één arm over de borst geplooid, de voeten staan naast elkaar, kleding, aanvankelijk zonder plooien, evolueert naar steeds meer drapering in reliëf. De verdere evolutie van het korè-type bestaat uit een perfecte coördinatie tussen kleding en lichaam en de plooienval van het gewaad volgt steeds meer vorm en houding van het lichaam, en laat op suggestieve wijze het vrouwelijk lichaam eronder vermoeden.[61]

 

De Griekse marmeren beelden waren oorspronkelijk niet kleurloos, maar beschilderd. Velen meenden dat beelden slechts ten dele beschilderd waren geweest en wel in twee kleuren, rood en blauw. Dit leidde tot de ‘dichromie-theorie’. Anderen waren nog terughoudender en beweerden dat de beelden slechts wit en goud waren geweest. De theorie dat de beelden slechts in rood en blauw beschilderd waren, berust op het feit dat de rode en blauwe pigmenten in de loop der tijd het best bewaard zijn gebleven en dus nog in overvloed te zien zijn.[62]

 

De beeldhouwwerken uit de Archaïsche periode, maar ook die uit latere perioden, waren niet ‘zomaar geverfd’. Het kleurgebruik was een middel om de vorm en de verhalende elementen te verduidelijken. De thema’s werden ontleend aan de mythologie en het dagelijkse leven. Deze thema’s waren bedoeld om de toeschouwer te verbazen (thaumazein) door de benadering van de werkelijkheid (mimesis). Het feitelijke doel was de verlevendiging van het kunstwerk.

Het kleurgebruik op Archaïsche en vroeg-Klassieke beelden was aan zekere regels gebonden. Sommige materialen kregen een natuurlijke kleur. Bij andere liet men deze voorwaarde los. Daar werden de kleuren gekozen om de vormgeving extra levendig te maken. Verder wilde men graag dat de vorm – en daarmee de handeling of het verhaal – duidelijk was voor de toeschouwer.[63]

 

Beeldhouwkunst in de Klassieke periode (± 480-323 v. Chr.)

De zogenoemde problemen met betrekking tot de verhoudingen van de kouros, komen bij de Kritios-kouros in verandering. De haren werden kortgeknipt, het gezicht kreeg meer expressie, de pose werd natuurlijker. Het beeld heeft zijn hoofd iets verdraaid en het gewicht is niet verdeeld over beide benen, maar het volle gewicht rust op het linkerbeen. Daardoor staat zijn linkerheup wat hoger dan de rechter en is er een natuurlijker houding bereikt.

 

De Klassieke periode kan doorgaans in drie perioden onderverdeeld worden. In de eerste plaats kan men de strenge stijl  (van ± 480 tot ± 450 v. Chr.) onderscheiden. Deze kenmerkt zich door een veel natuurlijker weergave van de lichaamsverhoudingen: de figuren komen in beweging, maar zijn toch nog vrij frontaal. Verder is er de ontdekking van de contraposto: heup en bekken zijn niet langer evenwijdige horizontale lijnen zoals in de Archaïsche kunst. Tenslotte heeft de Archaïsche glimlach plaats gemaakt voor een sombere, strenge en onpersoonlijke gelaatsuitdrukking. Fisser en Jansen beamen dit maar hun geven aan dat ondanks het begin van een eigen identiteit, de kunstenaar nog steeds een ideaalbeeld probeert weer te geven. Ondanks de natuurlijke, uitstraling van de beelden zijn ze geen natuurgetrouwe, maar een geïdealiseerde weergave van de werkelijkheid.

Als tweede kan men de rijpe stijl (van ± 455 tot ± 380 v. Chr.) onderscheiden. In deze periode bereikt de Griekse kunst zijn evenwicht tussen de natuurgetrouwheid en de ideale voorstelling van de mens. Verder worden zelfs de moeilijkste houdingen en bewegingen worden met gemak uitgebeeld, de kunstenaars bereiken de perfecte beheersing van materialen en technieken. Als laatste is daar de schone stijl  (van ± 390 tot ± 300 v. Chr.).[64]

 

Niet alleen werden er beelden gemaakt van gewone mannen en vrouwen, maar ook van goden en godinnen, bijvoorbeeld een bronzen beeld van Zeus uit ongeveer 470 v. Chr. Hieronder een afbeelding van Poseidon.

 

Figuur 1 Standbeeld van Poseidon

 

Griekse bouwkunst

Tempels zijn zeer bekend en iedereen heeft wel eens een tempel gezien of een afbeelding daarvan. Daarbij wordt de opmerking gemaakt dat de Grieken niet alleen tempels gebouwd hebben, maar ook huizen. Omdat deze van vergankelijk materiaal gebouwd werden, is er niet veel van overgebleven. Van openbare gebouwen, zoals zuilengalerijen en schathuizen, zijn op de agora (marktplein) te Athene alleen nog fundamenten zichtbaar. De Griekse theaters zijn wel goed bewaard.[65]

Ik heb al eerder aangegeven dat een van de functies van de tempel de behuizing van een bepaalde godheid was en dat een tempel ook economische functies kon bezitten, bijvoorbeeld het fungeren als bank. Ook heb ik verteld dat de eerste tempels en zuilen van hout gebouwd werden.

De eenvoudigste vorm van een tempel bestond uit een ruimte voor het godenbeeld (cella) en een portaal daarvoor. De cella stond op een verhoging die via traptreden van alle kanten bereikbaar was. Ook aan de achterkant van de tempel kon een portaal toegevoegd worden, maar dan zonder een entree tot de cella. Rondom werd dan meestal weer een galerij van zuilen (peristylium) geplaatst. De zuilengalerij werd aan de bovenkant afgesloten met een architraaf. De tempels hadden allemaal dezelfde onderdelen. Deze manier van bouwen waarbij een ruimte horizontaal wordt afgesloten noemen we architraafbouw.

 

In de Griekse bouwkunst onderscheiden we drie orden (stijlen): de Dorische stijl (vanaf 600 v. Chr.), de Ionische stijl (vanaf 570 v. Chr.) en de Korintische stijl (vanaf 420 v. Chr.). De verschillen zijn goed zichtbaar in de zuilen en het fries.

Een voorbeeld van Dorische bouwkunst is het Parthenon in Athene, gewijd aan Athena Parthenos. De tempel bestaat uit een cella, een voorportaal en een achterkamer met een achterportaal. Zes zuilen staan aan het voorportaal en achterportaal; daaromheen bevindt zich nog een zuilengalerij. Voorbeelden van de Ionische bouwstijl zijn de Artemis-tempel in Ephese, het Mausoleum van Halicarnassos en de Athena-tempel in Priëne. Een voorbeeld van de Korintische bouwstijl is de Apollo-tempel in Bassae.[66]

 

Griekse schilderkunst

 

 

 

 

Een zwartfigurige amfora.

 

 

 

 

 

 

Figuur 2 Een zwartfigurige amphora uit de 6e eeuw v. Chr.

 

De Grieken schilderden op muren en (houten) panelen. Daarvan is niets bewaard gebleven. Er zijn wel veel vazen over die beschilderd zijn. Vazen hadden in de Oudheid een praktische functie, bijvoorbeeld om vloeistoffen en levensmiddelen in op te slaan. Vazen waren er in alle soorten en maten. De vorm en grootte hadden met de functie te maken; grote vazen dienden om voorraden wijn, olijfolie en droge etenswaren (olijven) te bewaren. Deze werden tot aan hun hals in de grond  gegraven en waren uiteraard niet versierd. In sierlijke kleine vaasjes werden kostbare producten bewaard, zoals parfum en oliën om het lichaam mee te verzorgen. Daarnaast waren er ook vazen die gebruikt werden om vloeistoffen met elkaar te mengen; wijn werd bijvoorbeeld altijd met water gemengd gedronken.

De afbeeldingen op de vazen varieerden van heel eenvoudig tot zeer ingewikkeld; vaak stonden er goden of helden op afgebeeld of scènes uit de mythologie, maar later zien we ook afbeeldingen uit het dagelijkse leven. Voorbeelden van afbeeldingen uit het dagelijkse leven zijn bijvoorbeeld de religieuze festivals zoals de feesten voor Dionysos. Er zijn talloze potscherven gevonden met zeer veel verschillende weergaven van het Griekse religieuze denken.

De vaasschilderingen uit de 7e en 6e eeuw v. Chr. laten zien dat de schilder nog veel moeite heeft met een realistische weergave. De doorbraak komt ongeveer in 530 v. Chr. wanneer roodfigurige afbeeldingen populair worden. Tot die tijd namelijk werden namelijk de figuren met zwart bakkende kleiverf als silhouetten aangebracht op de achtergrond, die tijdens het bakken een rode kleur kreeg. De omtrekken en lijnen binnen de zwarte figuren werden met een scherp voorwerp ingekrast. Omstreeks 530 v. Chr. wisselde iemand dat kleurschema om. Die wisseling in kleurschema bracht ook een techniekverandering mee: de lijnen binnen de rode figuren konden nu ook gewoon met een penseel met zwartbakkende klei aangebracht worden en hoefden niet meer ingekerfd te worden.

Deze nieuwe techniek bracht de vaasschilderkunst op een veel hoger niveau; de vaasschilders gingen zich nu bezighouden met perspectief en verkorting.[67]

 

 

Gewijde Spelen

 

Bij zeer veel feesten werden processies gehouden, maar geen waren zo beroemd en plechtig als die van de Panathenaia. Evenzo werden bij veel feesten wedstrijden gehouden, maar omdat deze niet overal van even groot belang waren voor de viering van feesten, zijn er slechts weinig berichten over. Bij sommige erediensten werd het wedstrijdelement echter zo belangrijk gemaakt dat het alle andere elementen in de schaduw zette. Dit was het geval bij het vierjaarlijkse feest, dat ter ere van Zeus in Olympia werd gehouden. De wedstrijden die bij dit feest gehouden werden, waren de grootste en beroemdste van geheel de Griekse wereld en werden in belangrijkheid gevolgd door de Pythische, Nemeïsche en Istmische Spelen.

 

Zeus was de Griekse oppergod, vader van goden en mensen, heerser over het heelal en hemelgod. Hij heerste over de natuur en al haar verschijnselen en was de bevestiger van de harmonie in de natuur, zowel in de maatschappelijke als in de kosmische orde. Door middel van voortekenen als bliksem, donder, regenboog en de vlucht van vogels maakte hij zijn wil aan de mensen kenbaar. Hij was de centrale figuur van het Olympische pantheon. Hij onderhield relaties met godinnen en stervelingen. Hij was getrouwd met zijn zus Hera.[68]

Zeus was de zoon van Kronos en Rhea. Hem alleen wist zijn moeder verborgen te houden voor Kronos. Op de berg Ida groeide hij op, onder hoede van nimfen en Koureten. Deze laatsten, halfgoden uit Euboia en Aitolië, dansten en maakten lawaai opdat het geschrei van baby Zeus niet te horen zou zijn. Het kind werd gevoed door de geit Amaltheia. Zeus brak op een gegeven moment een hoorn af, waaruit de wonderbaarlijke nectar en ambrozijn vloeiden die naar believen de vruchten der aarde verschafte: de Hoorn des overvloeds. Zeus verschijnt in allerlei gedaanten aan de vrouwen die hij wil verleiden, maar hij wordt gewoonlijk gezien als een oude, grijze man met een grote baard. Hij draagt meestal een lauwerkrans en heeft een scepter, een bliksemschicht en een wereldbol als attributen.[69]

 

De religieuze beleving kan zich uitdrukken in verering van bepaalde goden zoals Zeus en Hera als goddelijk paar of bijvoorbeeld voor Zeus Olympia. Ook gaan sommige Spelen met processies gepaard, heilige optochten voor goden.

 

Olympische Spelen

Vanwege het feit dat de Olympische Spelen zoveel bekendheid genieten en zoveel elementen van deze Spelen religieus zijn, wil ik hier graag wat dieper op ingaan. Zoals eerder aangegeven was de verering van de Olympische Zeus zeer belangrijk geworden en het feit ligt er dat de verering van Zeus in eerste instantie met de Spelen in verband werd gebracht. Olympia is een van de zeldzame plaatsen waar de verering van Zeus nauw samenhangt met die van Hera; zij vormen namelijk het machtige goddelijke paar waarover Homeros steeds schrijft. Verder kunnen wij uit archeologische vondsten opmaken dat al eerder dan 776 v. Chr. erediensten hebben plaatsgevonden.

Met betrekking tot de mythen over de Olympische Spelen kan men in de eerste plaats vaststellen dat er geen wagenrennen gehouden werden en hoewel deze Spelen zeer oud zijn, is het niet uitgesloten dat ook eerder Spelen hebben plaatsgevonden en aangegeven wordt dat Olympia al vóór 1500 v. Chr. bewoond was. Verder wordt het jaar 1000 v. Chr. genoemd waarin Olympia een heiligdom werd voor Zeus, omdat hij op de berg de Olympos woonde die op de grens van Thessalië en Macedonië uitrees; hierdoor werd Zeus als Zeus Olympios vereerd. De Olympische Spelen werden gesticht omdat Olympia al een erkende heilige plaats was, niet andersom.[70]

 

De overlevering wil dat de eerste Spelen in 776 v. Chr. werden gehouden. In het ‘eerste jaar’ en de halve eeuw daarna, waarin de Spelen gehouden werden, werd alleen een hardloopwedstrijd over de korte afstand gehouden. Hieraan nam waarschijnlijk alleen de plaatselijke jeugd deel. In de loop der jaren werden niet alleen nieuwe nummers toegevoegd (hardloopwedstrijden over andere afstanden, vijfkamp, wagenrennen, discuswerpen, etc.), maar konden er ook steeds meer Grieken deelnemen mits zij vrije mensen waren. Aanvankelijk namen alleen bewoners van de Peloponnesos deel, maar later kwamen de deelnemers uit geheel de Griekse wereld.[71]
Terecht vraagt men zich af wat de betekenis nu was van deze wedstrijden en dat men beseft niet te simplistisch te denken. Het uitgesproken religieuze karakter van de Griekse Spelen is allereerst in tegenspraak met de wedstrijden die wij tegenwoordig kennen. De Spelen die in Olympia plaatsvonden, werden in geheel de Griekse wereld door herauten aangekondigd, die onschendbaar waren. Tijdens de Spelen bestond er een wapenstilstand. De prijs voor de overwinnaars (tot het einde van het Klassieke tijdperk) was een olijfkrans die aan Zeus gewijd werd. Deze prijs werd ruim door de roem overtroffen die de overwinnaar ten deel viel en zij werden zelf door middel van standbeelden vereeuwigd.

Afgezien van het feit dat Olympia als een heilige plaats beschouwd wordt en dat de wedstrijden een onderdeel vormden van de grote feesten ter ere van Zeus, zou het lezen van de overwinningshymnen al voldoende moeten zijn om de religieuze sfeer waarin deze feesten plaatsvonden, te onderkennen.

De vraag met betrekking tot de betekenis wordt positief beantwoord. Hardlopen en competitieve spelen droegen bij aan de energieën van de natuur volgens een vaststaande cyclus.[72]

 

Pythische Spelen

Naast de Olympische Spelen bestonden ook de Pythische Spelen die in het kader van Apollo te Delphi gehouden werden. De Pythische Spelen vonden eens in de vier jaar plaats. Voordat deze Spelen gehouden werden, werd eerst een eredienst gehouden, waarbij iemand Apollo speelde en een ander de Python, die door Apollo gedood werd. De Pythische Spelen werden in 586 v. Chr gesticht. In afwijking van de Olympische Spelen, kreeg de winnaar een lauwerkrans, aangezien deze boom het symbool van de verering van Apollo was. Van de Pythische Spelen nam men aan dat zij aanvankelijk slechts uit ‘muzische’ wedstrijden bestonden, die dan ook bij deze Spelen een zeer belangrijke plaats innamen, hoewel er tevens ook andere wedstrijden gehouden werden. Dit dient vooral te worden toegeschreven aan de relatie van Apollo met de musike; dergelijke wedstrijden werden dan ook bij de andere aan Apollo gewijde feesten gehouden, zoals die van Apollo Karneios, die te Sparta plaatsvonden.[73]

 

Nemeïsche Spelen

Deze spelen werden in Nemea gehouden ter ere van Zeus. De Nemeïsche Spelen vonden om de twee jaar plaats. De prijs bestond uit een krans van pijnboomhout. Deze wedstrijden voor Zeus werden in 573 v. Chr. gesticht. De Nemeïsche Spelen  werden altijd een jaar voor en na de Olympische Spelen gehouden. Deze wedstrijden werden in augustus gehouden, in het heiligdom van Zeus Nemeios. Deze wedstrijden zouden ook verband houden met een Griekse held, Opheltes. Opheltes is de zoon van de Nemeïsche koning. Een slang kronkelde om hem heen en beet hem dood. Amphiaraos waarschuwde dat dit een slecht voorteken was, en ter ere van de jongen werden de Nemeïsche Spelen ingesteld. De scheidsrechters bij deze wedstrijden, die elke vier jaar gehouden worden, dragen vanaf die keer donkere gewaden ten teken van rouw om Opheltes en de overwinnaarskrans is van peterselie, die geen geluk brengt. Graves geeft verder aan dat de krans van peterselie eerst een olijftak was, maar door het verliezen van de Perzische Oorlog, werd deze vervangen.[74]

 

Isthmische Spelen

Deze feesten, ook wel Korintische Spelen genoemd, werden ter ere van de zeegod Poseidon gehouden in de omgeving van Korinthe. Deze Spelen vonden om de twee jaar plaats. De prijs bestond hier uit een krans verse selderij. Deze Spelen werden in 580 v. Chr. gesticht . In 580 v. Chr. werd ook de dood van de tiran Kypselos gevierd. De Isthmische Spelen, die ter ere voor Poseidon werden ingesteld, werden daar om de vier jaar gehouden.[75]

 

 

Conclusie

 

Na al deze facetten van het religieuze denken van de oude Grieken beschreven te hebben, kom ik tot mijn deelconclusie. Mijn deelconclusie luidt dat er vrijwel geen aspect uit het dagelijkse leven van de  oude Grieken is, dat niet op een of andere manier religieus beïnvloed is. De religieuze invloed is al even divers als de vele goden zelf en kenmerkt het pluriforme denken van de oude Grieken. Ik zie de oude Griekse wereld als een mozaïek dat uit vele verschillende componenten bestaat zoals mythen, erediensten, feesten en orakels.

De talloze mythen werken in vele gebieden door, zoals de mythologema op vazen. Ook kun je mythen in de vele erediensten en religieuze feesten herkennen. Riten, erediensten en religieuze feesten worden gekenmerkt door vele offers, waarin men een veelvoud kan onderscheiden. Door te offeren, kon men met de goden communiceren. Niet alleen door offers maar ook door middel van orakels vroeg de Griekse mens om raad; hetzij voor de oogst, hetzij voor oorlogen en overwinning. Het complexe is ook dat al deze elementen weer op een of andere manier met elkaar verbonden zijn. Riten en erediensten ziet men terug in festivals, waarin geofferd wordt aan bepaalde goden. Bepaalde riten worden ook weer op aardewerk weergegeven zoals vazen. Oorlogen werden even onderbroken door de gewijde Spelen zoals de Olympische Spelen, gewijd aan de machtige koning der goden: Zeus.

In de beeldende kunsten ziet men de meest fantastische godenbeelden, die vroeger felle kleuren droegen. Verder is de goddelijke aanwezigheid voelbaar in de vele tempels die voor de goden gebouwd zijn. In het hart van de tempel stond een groot beeld van een bepaalde god, dit moet ontzagwekkend geweest zijn en zal ongetwijfeld de eusebeia positief beïnvloed hebben. Ik kan dan ook rustig zeggen dat goden, halfgoden en helden op een of andere manier het religieuze denken en dagelijkse doen van de oude Grieken sterk beïnvloed en beheerst hebben.

 

 

Hoofdstuk 2 Hoe is het Griekse theater in Athene ontstaan?

 

In dit hoofdstuk ga ik dieper in op het karakter van Dionysos (in verband met theater en toneel). Vervolgens onderzoek ik hoe het toneel is ontstaan? Wat zijn tragedies en komedies? Hoe is een Grieks theater opgebouwd? Hoe zit het met het publiek en hoe zit het met het gebruik van maskers, kostuums en decors? Ik wil graag een gedetailleerd beeld geven van al deze aspecten om de relatie met de religie aan te tonen.

 

 

Dionysos als god van extase en verering

 

Naast de beschrijving van de god Dionysos die ik gegeven heb, is er meer over deze god te vertellen. Dionysos wordt als de god van de extase beschouwd. De Grieken hielden van dansen. Zij dansten op de muziek van snerpende hobo’s en op het ritme van trommels, tamboerijnen en castagnetten. Deze muziek zweepte hen op tot extase. In deze toestand voelden zij zich door de god Dionysos bezeten (ethousiasmos) en zelfs één met de god.

De volgelingen van Dionysos waren voornamelijk vrouwen en werden maenaden genoemd. ’s Winters verlieten zij in de nacht hun huizen en trokken de bergen in. Ze hadden fakkels bij zich en droegen over hun kleding de huid van een hert; levende slangen kronkelden langs hun lichaam. Ze droegen een heilige staf, de zogenaamde thyrsosstaf, een lange rietstengel, met aan het uiteinde klimopbladeren. Op het ritme van trommels en tamboerijnen voerden ze ter ere van de god dansen uit en raakten in extase. In deze bezetenheid konden ze gruwelijke dingen doen. Ze verscheurden levende dieren en aten ze rauw op. Het doel hiervan was één te worden met de god. De volgelingen van Dionysos geloofden dat hij in hun buurt was en dat hij vaak in de gedaante van een dier aan de mensen verscheen. Wanneer ze het beest, dat de god was, hadden opgegeten ging de kracht van Dionysos in hen over. Ze voelden zich dan sterker dan ooit. Dionysos was zo de oorzaak van wat de Grieken aanduiden als mania, een toestand waarin je niet meer weet wat je doet en tegelijkertijd de kracht van een god in je hebt.

Deze toestand was tijdelijk; de god bevrijdde je uit de extase en zorgde ervoor dat je je ‘gewone’ bewustzijn weer terugkreeg. Of er in werkelijkheid in de Griekse wereld vrouwen geweest zijn, die op deze wijze de god Dionysos hebben vereerd is niet duidelijk. Als deze rituelen voorkwamen, dan waren ze aan strenge regels gebonden, waarmee men zich wel moet beseffen dat niet alle rituelen op alle plaatsen in de Griekse wereld voorkwamen, maar dat er regionale verschillen bestonden.[76]

 

 

Dionysos als wijngod

 

De Grieken beschouwden belangrijke landbouwproducten en gewassen als geschenken van de goden. Demeter had het graan geschonken, Athena de olijfboom en de Dionysos de wijnstok. Bovendien had Dionysos de mensen geleerd wijn te maken. Als god van de wijn was Dionysos een zeer oude god; waarschijnlijk werd hij als wijngod al voor de komst van de Grieken vereerd op de eilanden in de Aigeïsche Zee.

Druiven werden al vroeg overal in de Griekse wereld verbouwd. Het gisten van het sap van de druiven, waardoor de wijn alcoholisch wordt, en de benevelende werking geven de wijn iets geheimzinnigs. Beide eigenschappen schreef men toe aan de kracht van Dionysos. Als mensen wijn drinken, worden ze vaak vrolijk. Dionysos was een vrolijke, uitbundige god. Door hem vergaten de mensen hun dagelijkse zorgen en hadden plezier. De Grieken mengden de wijn met water, omdat de wijn nogal sterk was. Dit mengsel was naast water de volksdrank; iedereen dronk het, jong en oud.[77]

De belangrijkste sleutel tot de mystieke geschiedenis van Dionysos wordt gevormd door de verspreiding van de wijncultus over Europa, Azië en Noord-Afrika. De wijn is niet door Grieken uitgevonden, maar schijnt aanvankelijk vanuit Kreta in vaten te zijn geïmporteerd. De triomf van Dionysos hield in dat wijn overal de plaats ging innemen van andere bedwelmende middelen.[78]

 

 

Het ontstaan van het toneel

 

Ik heb al over de grote diversiteit gesproken inzake wedstrijden van de oude Grieken. In Athene werden ook wedstrijden in dramatiek gehouden. Hieraan werden door tragedie- en komediedichters en door uit de verschillende delen (fylai) van Athene afkomstige koren en hun begeleiders deelgenomen. Sinds het midden van de 5e eeuw v. Chr. namen ook hoofdrolspelers eraan deel. Er bestaat echter ook een concreter jaartal: 534 v. Chr. In dit jaar hield namelijk een zekere Thespis een dialoog met het koor. Hij zal daarbij verschillende maskers gebruikt hebben en verschillende rollen gespeeld hebben; hiermee begon het Griekse drama.

Onderschreven wordt het beeld dat de Dionysos-cultus aan de oorsprong staat van de Griekse tragedie en meer algemeen van het theater. Oorspronkelijk waren de festiviteiten ter ere van Dionysos nogal chaotisch. Er werd geofferd en vooral gedanst en gezongen, maar de dansbewegingen waren weinig gecoördineerd en het zingen was eerder een lallen en brullen. Langzaam zou zich dan een ‘koor’ gevormd hebben met een koorleider, een voorganger die werd nagebootst. De gezangen werden dithyramben genoemd, extatische lofzangen op Dionysos en zijn geschenken, die in beurtzang werden gezongen.

Op een gegeven moment is de koorleider ook gaan spreken, waarmee op Thespis gedoeld wordt; zo maakte hij zich los van het koor, waardoor er een dialoog ontstond. Ongetwijfeld is de ontstaansgeschiedenis van het theater ingewikkelder dan hier wordt voorgesteld en is er voor de geboorte van de Griekse tragedie meer nodig dan hier wordt gezegd. Het is van belang in te zien dat er tussen Dionysos en het theater nauwe banden bestaan.[79]

 

 

Thespis

 

Aangezien Thespis  (6e eeuw v. Chr.) eigenlijk de persoon is geweest, die de omslag heeft gemaakt waardoor het toneel is ontstaan, wil ik graag wat meer over deze dichter vertellen. Aristoteles noemt hem degene die de tragedie bedacht heeft. In de geschiedenis van de literatuur wordt hij als een inwoner van Ikarië (eiland) beschouwd. In een van de beschouwingen wordt Thespis als de eerste Dionysische artiest, acteur en toneelmanager beschouwd, die het vak leerde van de Ikariërs en zijn kennis mee de stad innam om het de Atheners te leren, of als een Ikariër die de Grote Dionysia verrijkte met de kunst van zijn geboorteplaats en zo de dramatische actie introduceerde.

Historici spreken over de ‘kar van Thespis’, waarmee hij zijn spullen vervoerde die hij nodig had voor zijn toneelstukken. De tragoidia van Thespis was een drama met maar één acteur; een gemaskerd persoon die een vijand in de vorm van een dier uitbeeldde.[80]

 

 

Tragedie

 

Bijna alle Griekse theaters maken deel uit van een tempelcomplex of liggen in de buurt van tempels. Dat heeft te maken met de oorsprong van de tragedie. Hoe de tragedie ontstaan is, weten we niet precies. We nemen echter aan dat ze ontstaan is uit een dithyrambe. De inhoud van dat lied werd ontleend aan heldensagen.

Zoals al aangegeven werden er zo rond 600 v. Chr. al zang- en danswedstrijden georganiseerd ter ere van Dionysos. De hoofdprijs was een bokje (tragos). Daar zou dan misschien de naam tragedie oftewel ‘bokkenzang’ vandaan komen, maar zeker is dat niet. In de bloeitijd van de tragedie, de 5e eeuw v. Chr. werden de rollen van het stuk over drie acteurs verdeeld. Zowel de acteurs als de leden van het koor waren altijd mannen. Ze speelden dus ook de vrouwenrollen. Dit leverde geen problemen op, omdat iedereen een masker droeg.

Alle bewaarde tragedies werden voor het eerst opgevoerd in het theater van Dionysos te Athene: het bouwwerk (onderdeel van een Dionysos-heiligdom met tempel) leunt tegen de flank van de Akropolis, en bood in de 5e eeuw  v. Chr. plaats aan meer dan 15.000 toeschouwers. Pas in latere tijden werden de tragedies ook in andere steden opgevoerd.

Het onderwerp van de tragedie was bijna altijd een mythe of een sage, een verhaal uit het verre verleden, waarin helden als Herakles, Agamemnon en Oidipous centraal stonden. De toeschouwers kenden deze verhalen, maar een tragedieschrijver kon met al die gegevens tot op zekere hoogte vrij omgaan, al stonden de grote lijnen en de afloop vast. Wel kon de dichter kiezen welke momenten uit het oude verhaal hij opnam en kon hij de karakters van de personen anders schilderen en andere motieven voor hun handelen aanvoeren. Daardoor ontstond dus een heel nieuwe creatie. De toeschouwers zaten dus elke keer in spanning wat de tragedieschrijver met de hun bekende stof ging doen. De bekendste tragedieschrijvers zijn Aeschylos (525-456 v. Chr.), Sophocles (495-406 v. Chr.) en Euripides (480-406 v. Chr.) Zij hebben samen meer dan 200 stukken geschreven. Zij leefden alle drie ongeveer in dezelfde tijd in Athene.

De eerste tragedies in Athene werden opgevoerd rond een kar op de agora. De acteurs kwamen hoogst waarschijnlijk van het platteland of misschien van het heiligdom van Dionysos in Ikarië of Eleutherae. Verder wordt gezegd dat de tragedie de plaats van Homeros innam, omdat tragedies de meeste thema’s uit de verhalen van Homeros haalden.

De klassieke tragedie kent een terugkerend basispatroon. Koorzang en scenische voorstelling wisselen elkaar af. Het geheel begint met een proloog waarin kort de voorgeschiedenis uiteengezet wordt (expositio). De prólogos (± "eerste bedrijf") is het gesproken gedeelte voordat het koor de orchestra heeft betreden; met de párodos ("intochtslied") van het koor betreden de choreuten de orchestra en blijven daar nu tot het einde van het stuk. Vervolgens wordt het groeiend conflict uitgewerkt in verschillende epeisodia. Het eerste epeisodion  ("bedrijf") is een gesproken gedeelte. Het eerste stasimon ("standlied") wordt gezongen door het koor; de actie ligt dan even stil; elk epeisodion wordt gevolgd door een stasimon. Het conflict loopt vast: men spreekt van desis (knoop), crisis, catastrofe. Na de peripeteia volgt een neerwaartse beweging die leidt tot de ontknoping (lusis). De protagonist verstoort de orde en wordt zo de speelbal van het noodlot. Door deze fout (hamartia) komt een negatieve beweging op gang die pas een halt kan worden toegeroepen wanneer de schuldige zich rekenschap geeft van zijn verantwoordelijkheid (anagnorisis). Dat leidt tot een ommekeer in het gebeuren (peripeteia). De protagonist neemt heroïsch het lijden op, dat tot waanzin, inzicht of verzoening voert. De éxodos ("laatste bedrijf") is een gesproken gedeelte na het laatste stasimon; op het einde heeft iedereen de orchestra verlaten.

Volgens sommigen is de Griekse tragedie gebaseerd op geloof, dat in het menselijk leven de wet heerst, en niet het toeval. Zo wordt in Sophocles’ Oedipous Rex reeds vóór de geboorte van Oidipous voorspeld dat deze zijn vader zal doden en met zijn moeder zal trouwen. Hij doet dit in volledige onwetendheid. [81]

 

 

Komedie

 

De komedie heeft net als de tragedie een religieuze achtergrond. In het oude Athene bestond de gewoonte dat mensen verkleed in de meest rare uitdossingen dansend en zingend in een komos (processie) door de straten trokken om de goden van de vruchtbaarheid en vooral Dionysos te eren. Ze droegen dan grote fallussen als symbool van vruchtbaarheid. Uit deze komos ontwikkelde zich de komedie, met zang en dans, vol woordspelingen, grappen en grollen waarin met name in de 5e eeuw v. Chr. ook actuele en politieke gebeurtenissen op de hak genomen werden en waarin prominente tijdgenoten en soms zelfs de goden belachelijk gemaakt werden. De komedies vormde aanvankelijk een vast onderdeel van de grote festivals. Later werden ze opgevoerd op aparte festivals.

De komedie had evenals de tragedie een koor, dat soms uit dieren – kikkers, wespen of vogels – bestond. De acteurs droegen behalve maskers en de voor hun rol passende kleding, vaak ook verdikkingen op hun buik en billen of een fallus van leer, waarmee ze allerlei grappen konden uithalen. De fantasie speelde bij de plot een grote rol. Ook hier speelt het koor (parodos, exodos) een belangrijke rol. Kerngegeven is verder het agoon, een debat tussen twee acteurs die een stelling verdedigen.

Het woord ‘komedie’ draagt de betekenis ‘optochtlied’. De opbouw van een komedie is vaak onwerkelijk: Dionysos, die bijvoorbeeld in de onderwereld afdaalt om daar een goede tragedieschrijver vandaan te halen, omdat alle goede schrijvers zijn gestorven of dat vogels in de wolken een stad bouwen om zo een centrale machtige positie in te nemen tussen goden en mensen. Aristophanes (466-385 v. Chr.) is de bekendste komediedichter die 40 blijspelen schreef, waarvan er ongeveer elf bewaard zijn gebleven. Zijn bekendste stukken zijn De Vogels, De Wolken en De Kikkers.

Tragedies en komedies hoeven niet strikt Atheens zijn, en niet speciaal klassiek. De werken van de Atheense dramaschrijvers werden niet alleen in Athene opgevoerd maar ook in andere Griekse steden zoals op Sicilië en het zuiden van Italië, in de 5e en 4e eeuw v. Chr. [82]

 

 

De opvoeringen

 

Sinds circa 500 v. Chr. werd ieder jaar door de Atheense overheid een toneelwedstrijd uitgeschreven waaraan iedereen mocht deelnemen. Deze wedstrijd maakte deel uit van de Grote Dionysia (in Elaphèbolion). Alle deelnemende dichters moesten vooraf een tetralogie indienen: drie ernstige stukken, gevolgd door een satyrspel. Uit al de inzendingen selecteerde een overheidscommissie drie finalisten.

Op de derde dag van de Dionysia, na loting en beëdiging van de jury, begonnen de opvoeringen, die drie dagen duurden; elke dag kwam een andere finalist aan de beurt. De dichter regisseerde zelf zijn stukken, waarvoor hij gewoonlijk ook de muziek én de choreografie ontworpen had. De onkosten van de opvoering (salaris van de acteurs, kostumering en decors) werden gedragen door choregen, officieel daartoe aangestelde rijke burgers (als vorm van belasting). De choreeg en de acteurs deelden in de eer en de beloningen van de zegevierende dichter.[83]

 

 

Theater

 

Ons woord ‘theater’ stamt af van het Griekse woord théatron, dat samenhangt met het woord theásthai, dat oorspronkelijk ‘plaats waar iets gebeurde, waarnaar gekeken kon worden’, betekende.   Het woord théatron sloeg aanvankelijk alleen op de toeschouwersruimte. Juist door de belangrijke functie van het ‘theater van Dionysos’, waar bijvoorbeeld ook de jonge mannen uit Athene zich in een soort parade aan het publiek vertoonden, kreeg dit woord de specifieke betekenis die wij nu kennen.

Het klassieke Griekse theater was een godsdienstige aangelegenheid en de toneelstukken vormden een essentieel onderdeel van godsdienstige feesten. ‘Niets dat Dionysos aangaat’ was een Griekse zegswijze die gebruikt werd bij gevallen die deden denken aan hetgeen in de theaterwerken uit een bepaalde tijd als paradoxaal werd voorgesteld. Hoewel deze stukken in de tempel van Dionysos opgevoerd werd, kunnen wij constateren dat Dionysos in geen enkel stuk een belangrijke rol speelt of meer genoemd wordt dan andere goden. In het grootste gedeelte van de stukken werden de lotgevallen van de helden weergegeven.

Het Atheense theater en de vorm van het Griekse drama lieten geen realistische behandeling van oorlog toe, maar het is niet de volle waarheid. De kern van de zaak is dat theater en dramatische vorm zijn wat zij zijn, omdat de toneelschrijvers niet realistisch wensten te zijn. De toneelschrijvers maken het theater en de vormen van het drama en niet omgekeerd.

In het theater van Dionysos aan de zuidhelling van de Akropolis vonden elk jaar vier dramadagen plaats: de eerste dag werden vijf komedies van de hand van vijf auteurs opgevoerd, de volgende drie dagen telkens een tetralogie (drie tragedies en een satyrspel), iedere tetralogie door één auteur. Eén komedie en één tetralogie werden door de jury als de winnende stukken aangewezen. De polis organiseerde kundig geregisseerde shows om goden en mensen genoegen te verschaffen en om burger en vreemdeling onder de indruk te brengen. De normale orde werd op een beeldende wijze voor ogen gevoerd: de waarden van de polis werden benadrukt, macht, kracht, roem en rijkdom werden aan de eigen burgers en aan de buitenwereld getoond.[84]

 

 

Opbouw Grieks theater

 

Tot laat in de 5e eeuw v. Chr. zaten de toeschouwers op plankieren of gewoon op de grond. Pas daarna werden er brede traptreden van steen in iets meer dan een halve cirkel om de ronde ruimte aangelegd. Deze liepen naar boven op en waren vrij diep. Er moest niet alleen ruimte voor zitplaatsen zijn, maar ook voor de voeten van de toeschouwer in de rij daarboven. De zitplaatsen werden doorkruist door trappen en loopruimten. De mensen konden er op die manier snel uit. Niet iedereen kon echter gaan zitten waar hij wilde: vreemdelingen en laatkomers zaten aan de zijkanten. Alleen voor belangrijke personen waren zitplaatsen op de eerste rij gereserveerd. Het is niet zeker of vrouwen en slaven ook de voorstellingen mochten bezoeken.

Iedereen kon, waar hij ook zat, alles goed horen. Een goede akoestiek was ook wel nodig, want er waren uiteraard geen geluidsversterkers. Het theater van Epidauros is nog steeds beroemd om zijn voortreffelijke akoestiek. Omdat de zitplaatsen opliepen had iedereen bovendien een goed zicht op wat er beneden gebeurde, in de orchestra en op het toneel.[85]

 

 

De orchestra

 

Oorspronkelijk was de orchestra een dansplaats van aangestampte aarde. Als dansplaats fungeerde hij al, voordat er sprake was van een theater. In het theater was de orchestra de plaats waar het koor zong en danste. In het midden stond een altaar, een verwijzing naar het religieuze karakter van de tragedie. Aan de zijkant was een klein podium, waar de musici zaten. De orchestra werd aan de achterkant afgesloten door een toneelgebouw of skène. In Athene zou de dansvloer een diameter van ongeveer 25 meter gehad hebben, gebaseerd op traditionele dorsvloeren waar men danste na afloop van de oogst.[86]

 

 

De skène

 

De skène  (tent) was aanvankelijk niet meer dan een verkleedhut. De skène  was toen waarschijnlijk een houten constructie, misschien bestaand uit een paalconstructie met balken waaraan decorstukken konden worden bevestigd. Van daaruit ontwikkelde hij zich in de loop van de tijd tot een multifunctioneel gebouw van steen met drie deuren. Die stenen skène  diende niet alleen als kleedkamer en opslagruimte, maar de naar de toeschouwers gekeerde kant was tevens het decor voor de handeling en stelde bijvoorbeeld een paleis of tempel voor. Door de deur in het midden kon een plankier op wielen (eccyclema) naar buiten gerold worden. Het gebruik van installaties zoals de eccyclema, suggereert dat er een grote toegangsdeur geweest moest zijn. Het verschijnen van spelers op het dak wordt aan Aeschylos toegeschreven.

Daarop kon de toeschouwers in een tableau vivant (levend beeld) getoond worden wat er binnen gebeurd was. Het werd namelijk als ongepast beschouwd om gruwelijkheden op het toneel te laten zien. Dat gebeurde dus binnen, in het paleis, buiten hoorde men alleen de kreten. Op het eccyclema konden dan wel de ‘lijken’ getoond worden. De eigenlijke handeling van het stuk speelde zich af op de proskène (of proskènion), het toneel dat zich voor de skène  bevond.

Aan weerskanten van de skène  waren zijgebouwen (paraskènia). Soms verscheen op het dak daarvan een god, die de ontknoping van een stuk bracht. De ‘god’ werd dan door een soort hijskraan uit de lucht neergelaten; hij was een deus ex machina (god uit de hijskraan). Deze kraan moet robuust zijn geweest: in Euripides’ Medea vliegt de hoofdfiguur, vergezeld van haar dode kinderen, in een door gevleugelde draken getrokken wagen. Dit toestel voor de opkomst van de deus ex machina bood de komedieschrijvers grote mogelijkheden om personages te laten verdwijnen. Aristophanes liet er waarschijnlijk Socrates mee in zijn mand rondzweven. Het koor kwam op langs de zijgebouwen via de parodoi (toegangen). Ook acteurs konden deze entree gebruiken. Een vaste afspraak hierbij was: wie van links opkwam (voor de toeschouwer), kwam van ‘buiten de stad’; wie van rechts kwam, kwam ‘uit de stad’.[87]

 

 

De stukken

 

Wij kennen de namen van de winnaars, deels uit de commentaren op de werken van Aeschylos, Sophocles, Euripides en Aristophanes. Aeschylos heeft bijvoorbeeld een honderdtal werken geschreven, waarvan er ons slechts zeven bekend zijn. Bovendien bezitten wij alleen teksten en weten wij niets van dans en muziek. Verder hebben wij informatie door de lijsten van de overwinnaars, die ook bij andere spelen werden opgesteld. Deze wedstrijden maakten in Athene deel uit van de Grote Dionysia. Het aanzien dat deze wedstrijden in dramatiek genoten, blijkt niet alleen uit de overleveringen, maar ook uit het feit dat de meeste drama’s waarover wij gegevens hebben, ter gelegenheid van deze feesten voor het eerst en ook voor het laatst werden opgevoerd. Men voerde de stukken op in het Dionysostheater dat in verbinding stond met de tempel van deze god.

De Grieken vonden dat een drama zich binnen 24 uur, op één plaats met één bepaalde handeling moest plaatsvinden (eenheid van tijd, plaats en handeling).

In de metriek dialogeren de hoofdpersonages met elkaar in jambische trimeters in gestileerd Attisch, alle koorliederen en de lyrische gedeelten in de dialogen zijn in vrij ingewikkelde (koor)lyrische metra gedicht (in het Dorisch) en worden gezongen met muziek- en dansbegeleiding, de formele structuur van een klassieke tragedie wordt afgewisseld met gedialogeerde en lyrische gedeelten. [88]

 

 

Voor de voorstelling

 

De volgende informatie beslaat alleen Athene, omdat ik niet over andere informatie beschik. Tijdens de Grote Dionysia moesten ook de belastinggelden uit het Atheense rijk binnenkomen. Het geld werd het theater in gebracht en aan het publiek getoond. De generaals brachten plengoffers aan Dionysos en een lijst van weldoeners van de stad werd opgelezen. De zoons van de gesneuvelden, die op staatskosten werden grootgebracht, paradeerden in het jaar van hun volwassenheid in volle wapenuitrusting (verzorgd door de staat) voor het publiek. Daarna mochten ze op de voorste plaatsen in het theater gaan zitten, tussen de magistraten, hoge functionarissen en priesters. Een stenen zitplaats op de voorste rij van het lagere theater was gereserveerd voor de priester van Dionysos Eleutherios.[89]

 

 

Het publiek

 

Een toegangsbewijs kostte twee obolen, ongeveer een dagloon voor de armen. Het publiek bestond meestal uit mannen. Vrouwen bezochten in de 4e eeuw  v. Chr. het theater, maar het is niet duidelijk of hen dit al in de 5e eeuw v. Chr. was toegestaan. Er waren wijn en snoep te koop. Aristoteles merkte op dat men het meest consumeerde als de voorstellingen slecht waren. Gewoonlijk werden vier op de vijf dagen van het feest stukken opgevoerd, maar tijdens de Peloponnesische Oorlog werd dit in Athene teruggebracht tot drie dagen.[90]  Drama was een van de rituelen dat doelde op het instandhouden van de sociale identiteit van het Atheense publiek en het bevestigen van de groepscohesie. De Grote Dionysia gaven de democratische structuur van Kleisthenes aan. Deze democratische elementen kwamen tot uiting in de samenstelling van het publiek.[91]

 

 

De acteurs

 

De acteurs waren uitsluitend mannen, zij speelden ook de vrouwenrollen (hetgeen acteurs vaak een bedenkelijke reputatie bezorgde). De uitbundige kostumering gaf de acteurs een plechtige, indrukwekkende gestalte: kleurrijke gewaden, maskers (waardoor géén mimiek mogelijk was) maar wel versterking van het stemgeluid en kothornoi (toneellaarzen met hoge zolen).

Gewoonlijk (sinds Sophocles) waren er drie hoofdpersonages (dramatis personae): de protagonist, de antagonist en de tritagonist. De protagonist is degene waar het omdraait, de hoofdpersoon, degene met het probleem. De antagonist is de persoon die het probleem van de protagonist veroorzaakt of de beslissende duw geeft. De tritagonist is vaak de helper van de hoofdpersoon.

De drie acteurs spelen vaak meer dan één rol per stuk (er waren dus nooit meer dan drie personen per scène tegelijk aanwezig op de bühne). Wél waren er eventueel ook figurantenrollen.[92]

 

 

Het koor

 

De choreuten vormden het koor: gewoonlijk 12 à 15 man, verdeeld in subgroepen van drie of vijf, begeleid door een muzikant (fluitspeler). De koorleider (coryfee] nam vaak deel aan de dialogen (als woordvoerder van het koor).

Het koor is een essentieel element van een Griekse tragedie. Het vervult de rol van een soort ideale toeschouwer, de beschouwende partij die meeleeft met het gebeuren, er op reageert, en lucht geeft aan haar gevoelens (van vrees, medelijden en hoop), of de goden om bijstand bidt.

Tegenover de heroïsche en extreme karakters van de hoofdpersonages speelt het koor de rol van de middelmatigheid, het maakt dikwijls een indruk van burgerlijke bekrompenheid die heroïsche grootheid niet kan vatten en haar wijsheid en voorzichtigheid stelt tegenover de kordate houding van de helden.

Koorliederen, waarin de poëtische en ideologische bewegingsvrijheid van de auteur bijna onbeperkt is, zijn vaak juweeltjes van diepzinnige, lyrische poëzie. Zij brengen het publiek in de gepaste sfeer (vergelijk met filmmuziek tegenwoordig), bevatten soms filosofische beschouwingen waarin de tekstschrijver zijn persoonlijke wereldbeschouwing het best bloot geeft, en verschaffen het publiek vaak de nodige uitleg om het gebeurde in een ruimere context te situeren.[93] Hier dient een nuancering gegeven te worden: er bestond verschil in de koren onderling met betrekking tot filosofische beschouwingen; het ene koor had wel behoefte aan filosofie en het andere koor niet. Zo kunnen middelmatigheid en actief meedoen elkaar afwisselen.

 

 

Kostuums

 

De kostuums van de acteurs waren gebaseerd op de normale kledij van tunica (chiton en himation). Er waren mouwen aan toegevoegd omdat het misschien koud kon zijn. De rijkst gekostumeerde figuur was de aulos-speler die het koor begeleidde. De lierspeler die de solozang van de acteurs begeleidde, verscheen niet op het toneel. De producenten (choregoi), die de kostuums, maskers, decorstukken en rekwisieten bekostigden, waren meestal welgestelden die indruk op het publiek wilden maken. In de komedies werden groteske kostuums met dikke buiken en enorme achterwerken gebruikt. Ze bestonden uit een tunica op een dik gevoerde maillot, vaak met een grote fallus eraan.[94]

 

 

Maskers

 

Alle acteurs en koorleden droegen maskers. In de 5e eeuw v. Chr. gaven ze de trekken van de personages – met iets geopende monden – getrouw weer. De maskers waren van repen geïmpregneerd linnen en werden gemodelleerd op het gezicht van de acteur. Zo ontstond een licht stijf masker dat vervolgens werd beschilderd. Satyrmaskers waren waarschijnlijk rood, vrouwenmaskers meestal wit. Aristophanes liet de personages die hij bespotte altijd karikaturale maskers dragen, zoals Cleon in De Ridders en Socrates in De Wolken. Er moeten ook angstaanjagende maskers bestaan hebben, zoals voor de Furiën in Aeschylos’ Eumenides en voor de blinde, bloedende Oidipous in Sophocles’s Oedipous Rex. In Aristophanes’ De Vogels waren de koorleden gemaskerd en waarschijnlijk droegen ze in De Wolken  witte maskers. De maskers werden in de 4e eeuw v. Chr. meer gestileerd, toen de vaste typetjes hun intrede deden.[95]

 

 

Decors

 

In het 5e-eeuwse Atheense drama werden zeker decors gebruikt. Sophocles zou ze als eerste hebben toegepast, maar veel meer is er niet meer van bekend. Vermoedelijk waren de decors aanvankelijk minimaal. Later gebruikte men misschien ook vrijstaande decorstukken, soms twee- of driezijdig, zodat ze gedraaid konden worden bij scènewisselingen. De Oresteia speelt zich hoofdzakelijk af buiten het paleis van Argos, maar het derde stuk speelt bij de tempel van Apollo in Delphi en vervolgens bij de tempel van Athena in Athene. Voor deze laatste wisseling hoefde alleen het godenbeeld maar te worden veranderd, maar waarschijnlijk werd ook het verschil tussen tempel en paleis aangegeven, misschien door middel van een achterdoek. Twee zuilen en een fronton konden een tempel aanduiden.[96]

 

 

Samenvatting

 

Aan het einde komend van dit hoofdstuk, kan ik nu antwoord geven op de vraag hoe het Griekse theater in Athene ontstond. Het antwoord waarvoor ik kies is 534 v. Chr. In dit jaar nam de dichter Thespis het initiatief afstand te doen van het koor en daarmee in dialoog te gaan. Zo ontstond het toneel of ook wel gezegd de eerste tragedie.

Wat de reden voor Thespis is geweest om de omslag te maken van gezang naar gesproken woord is niet duidelijk. Misschien heeft het te maken met het scheppen van duidelijkheid voor het publiek. Ik kan mij voorstellen dat je het op een gegeven moment niet meer kunt volgen als er alleen maar gezongen wordt. Zeker is dat deze omslag in ieder geval niet religieus beïnvloed is.

Zowel de tragedie als de komedie hebben een religieuze achtergrond en komen voort uit de Grote Dionysia, de religieuze feesten ter ere van de grote god Dionysos.

Het Griekse theater was zeker een godsdienstige aangelegenheid dat zich kenmerkte door een grote veelzijdigheid van het publiek, maar er was een ook een economisch en politiek aspect aan verbonden, namelijk het innen van de belasting en het consolideren van de Atheense identiteit en groepscohesie. Dichters namen zekere mate vrijheid om bepaalde mythen anders in te kleuren, maar waarbij de grote lijnen vast dienden te staan; zo kon men keer op keer het publiek interesseren. Verder is het zo dat bij het opvoeren van tragedies en komedies vele aspecten belangrijk zijn, zoals de juiste kostuums, de maskers en de decors.

 

 

Hoofdstuk 3 Waaruit blijkt de religiositeit van de Atheners in de werken van klassieke dichters en welke rollen hebben de Griekse goden hierin?

 

In het vorige hoofdstuk heb ik de belangrijkste vertegenwoordigers van de tragedie en komedie reeds genoemd: Aeschylos, Euripides, Sophocles en Aristophanes. Nu ga ik verder in op deze schrijvers en probeer ik te ontdekken hoe religieuze ideeën en gevoelens in hun toneelstukken tot uiting komen. Hierbij kijk ik specifiek naar de posities die de goden in deze toneelstukken krijgen; krijgen zij meer of minder macht? Daarna besteed ik enige aandacht aan de opkomst van de filosofie. De 5e eeuw v. Chr. was de Gouden Eeuw van Athene en is onder meer de broedplaats voor de filosofie; derhalve zal ik ook enige aandacht besteden aan de invloed van de filosofie op het toneel.

 

 

Aeschylos

 

In de eerste plaats noem ik Aeschylos (525-456 v. Chr.). Hij werd in Eleusis bij Athene geboren. In zijn jeugd beleefde hij de eerste democratische revolutie (510-508 v. Chr.), die een einde maakte aan de Atheense dictatuur. Kort na de eeuwwisseling werden zijn eerste stukken bij het jaarlijkse Dionysosfestival opgevoerd. Hij heeft zelf als soldaat in de Perzische Oorlogen gevochten. In zijn tragedie De Perzen beschrijft hij de reactie van het Perzische hof op het bericht van de nederlaag van de Perzen bij Salamis (480 v. Chr.). Aeschylos was van de drie tragedieschrijvers het meest religieus van aard. In zijn stukken spelen de traditionele goden nog een belangrijke rol. Daarnaast erkent hij de kracht van het noodlot (Anankè) en van de goddelijke gerechtigheid (Nemesis). Een belangrijke rol speelt het conflict tussen de macht van de goden en die van de mensen, waaraan de mens ten onder gaat. Aeschylos schetst een somber mensbeeld: misdaad en hybris (overmoed), die de mens parten spelen, moeten generaties lang uitgeboet worden. Het enige zinvolle daarvan is dat de mens moet leren.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 3 Aeschylos

 

Bekend is dat Aeschylos ongeveer negentig tragedies schreef, waarvan wij er nog zeven bezitten. In de eerste plaats Smekelingen,  die de vlucht van de Danaïden naar Argos behandelt; ten tweede Perzen, waarin na de slag bij Salamis de Griekse overwinning op Perzië uitdrukking vindt; dan Zeven tegen Thebe met als onderwerp de broederstrijd tussen Eteocles en Polynices; als vierde Geboeide Prometheus waarbij de Titaan Prometheus aan een rots vastgeketend zit op straffe van Zeus, nadat hij het vuur van de goden had gestolen en het aan de mens gegeven had; vijf, zes en zeven worden gewoonlijk als de Oresteia (458 v. Chr.). De Oresteia is de enige, volledig bewaard gebleven Griekse trilogie. Ze bestaat uit drie stukken die samen een geheel vormen: Agamemnon, Choëphoroi en Eumenides. Het eerste stuk Agamemnon beschrijft de moord op Agamemnon door Clytaemnestra en haar minnaar Aigisthos. Clytaemnestra neemt zo wraak voor de moord op haar dochter Iphigineia. In Choëphoroi (plengsters) vermoordt Orestes zijn moeder Clytaemnestra en Aigisthos, op aansporen van de god Apollo en met de steun van zijn zus Elektra. Grondmotief is opnieuw wraak, nu voor de dood van de vader. In Eumenides (Goede Geesten) zien we hoe Orestes achtervolgt wordt door de Furiën of wraakgodinnen, vlucht naar Delphi en later naar Athene. De godin Athena richt een gerechtshof op, de Areopagos om aan de dodende kringloop van bloedwraak een einde te stellen. Dankzij haar hulp wordt Orestes vrijgesproken. De Furiën krijgen onderdak in Athene en meteen ook een nieuwe naam: Eumeniden of Goede Geesten.Het werk van Aeschylos is in hoofdzaak lyrisch. De hoofdgedachte is dat de mens moet buigen voor de jaloerse macht van de goden, die op hun beurt weer onderworpen zijn aan Anankè, het Noodlot. Aeschylos was ruim vijfenzestig jaar toen het Verhaal van Orestes werd bekroond. Hij stierf twee jaar na de opvoering, op Sicilië. Zijn grafschrift, waarschijnlijk door hemzelf opgesteld, vermeldde dat hij tegen de Perzen had gevochten, niet dat hij iets had geschreven. Ook na zijn dood werden zijn stukken nog wel opgevoerd, maar hij werd al snel door Euripides in populariteit overvleugeld. Het Verhaal van Orestes vertalen is rondtasten in het duister. De tekst is zo gebrekkig overgeleverd dat om de twee, drie regels onduidelijk is wat Aeschylos precies heeft geschreven. Die onzekerheid neemt groteske vormen aan in de uitgebreide koorliederen. Een groot probleem vormen onze tekortschietende kennis van het Grieks dat Aeschylos schreef en onze vrijwel totale onwetendheid van het Grieks dat men in zijn tijd sprak. Zo is het vaak onmogelijk uit te maken of hij beeldspraak of een gangbare uitdrukking gebruikt.

 

Belangrijk is dat alleen De Perzen over een echt historisch onderwerp gaat en dat het geschreven werd, toen de gebeurtenissen nog geen tien jaar oud waren en werd opgevoerd door het Atheense volk. De Perzen zijn heel anders zijn ingericht dan andere toneelstukken. De handeling heeft plaats in de Perzische hoofdstad, één gevecht wordt slechts door Perzische ogen beschouwd, de oorlogsverrichtingen worden zodanig vereenvoudigd dat de zeeslag bij Salamis, noch de heldhaftige verdediging van Thermopylae worden genoemd, en geen enkele Griek komt er met name in voor. Aeschylos wilde geen ‘historisch’ stuk schrijven, maar een stuk gebaseerd op de gedachte dat de overmoed onontkoombaar door de Hemel gestraft wordt.

Aeschylos plaatst het individu altijd in de groep (familie, gemeenschap), in de tijd (verleden en toekomst) en in relatie tot de goden. Die verschillende vormen van verbondenheid zijn oorzaak van het lijden dat hem treft. Ook de problematiek van goed en kwaad, schuld en vergeving krijgt bijzondere aandacht. Aeschylos behaalde dertienmaal de eerste prijs. [97] 

 

‘..Zeus, die de mensheid

de weg wees naar wijsheid

en ‘lering door lijden’liet gelden,

Er druipt in de slaap door het hart

een pijn die het leed niet vergeet.

Ook ongewild komt bezinning.

Genade van goden, op trotse tronen

gezeten, is soms gewelddadig..’

 

(Uit: Agamemnon. Vertaling Gerard Koolschijn)[98]

 

De eerste twee regels slaan naar mijn idee op de godin Athena die uit het hoofd van Zeus geboren werd en onder andere de godin der Wijsheid was. Zo kan Zeus de mensheid de weg naar wijsheid gewezen hebben. De ‘lering door lijden’ zou kunnen slaan op de zondvloed die Zeus liet ontstaan, omdat hij verbolgen was over het gedrag van de mens. De soms gewelddadige genade van de goden is te relateren aan de antropomorfe trekken, die men ook bij mensen ziet.

 

In zijn Smekelingen (463?) komt duidelijk de vroomheid van Aeschylos naar voren. Aeschylos wordt genoemd als het begin van het Helleense drama. De problemen van objectief noodlot en persoonlijke schuld, de zin van het lijden en het lijden en werken van de mens moesten zo grondig mogelijk worden onderzocht, en de inzichten die men gevonden had moesten in de vorm van het drama ook voor anderen en eventueel het gehele volk toegankelijk gemaakt worden. Hieronder enkele strofen uit Smekelingen. Over het stuk ligt een religieuze ernst; de behoefte aan bescherming, het vertrouwen en dankbaarheid der smekelingen. Het geloof aan Zeus Xenios, die de gekwelden uit hun Egyptische vaderland naar het verre Hellas heeft gevoerd, straalt al meteen uit de inleidende woorden.

 

‘…Zeus beschermer, der smekelingen, zie genadig neer

op de schepen, waarmee wij wegzeilen

uit de fijnzandige mondingen

van de Nijl. Wij zijn gevlucht

uit het heilige land, gelegen aan Syrië’s grenzen…’

 

(Uit: Smekelingen. Aeschylos)[99]

 

Ook de handelwijze (beslissingen door de goden laten beïnvloeden) van de koning wordt alleen door religieuze motieven bepaald. Hoe wijs en verstandig hij met alle mogelijkheden en gevaren rekening houdt, tenslotte wordt hij gedwongen „de helper Zeus, die alle harten in vrees buigt, te ontzien”.

 

‘…Moge het zo de burgers goed gaan,

doordat zij den groten Zeus eren,

den hoogsten beschermer der vreemdelingen,

die naar oeroude wet het noodlot bestuurt.

Wij bidden, dat steeds voor het land

nieuwe heersers geboren mogen worden,

dat de scherptreffende Artemis

de barende vrouwen bij moge staan.

Moge deze stad nooit getroffen worden

door mannenmoordend onheil,

dat alles vernielt en wapens schaft

aan den tranenverwekkenden,

dans en snarenspel hatenden Ares,

en aan binnenlands rumoer.

Moge de sombere zwerm der ziekten

zich ver van de burgers neerzetten;

moge Apolloon welwillend zijn

voor heel de schare der jeugd.

Moge Zeus de velden in elk seizoen

met rijpe vruchten beladen.

Mogen de weidende kudden

zich voortplanten in talrijke jongen;

mogen uw burgers van de goden alles verkrijgen.

Mogen ook de zangers bij de altaren

het lieflijk lied der Muzen aanheffen.

Moge van reine lippen

door de citer begeleid gezang klinken…’

 

(Uit: Smekelingen. Aeschylos)[100]

 

Zoals eerder aangegeven laat Aeschylos in zijn werken ook de verhouding tussen goden en mensen aan de orde komen. De mens moet zich tegenover de godheid steeds bewust zijn van grenzen en zijn zwakheid. Het drama kan deze tegenstelling tussen god en mens veel levendiger voor ogen voeren dan epos en lyriek. Het kan uitbeelden hoe het de mens, zelfs de grootste held, vergaat wanneer hij tot hybris vervalt. In het enige historische drama, De Perzen, waarschuwt de geest van de Perzische koning Darius, wiens zoon Xerxes zojuist de verschrikkelijke nederlaag bij Salamis geleden heeft.

 

‘..Niet te hoog moet men als sterveling het hoofd heffen.

Want overmoed ontkiemt snel en doet aren rijpen

van verblinding, waarvan men maaiend tranen oogst.

Hoedt U voor zulk een gedrag en voor het loon, dat er op volgt;

vergeet Athene en Griekenland niet, en laat niemand,

Door neer te zien op den god van het heden en

verandering te begeren, een groot geluk verspillen.

Want Zeus treedt op als een strenge rechter

tegen al te trotse geesten straffend op..’

 

In dit stuk wordt duidelijk aangegeven dat de mens zich onderdanig moet opstellen, anders zullen overmoed (hybris) en verblinding (atè ) de sterveling treffen. Ook wordt aangegeven niet te hebberig te zijn, omdat je anders een groot geluk kunt verliezen. Zeus is rechter en straft hard.

Zeus wordt ook hier, in de taal van de “barbaren”, voorgesteld als een soort (wrekende) enige god; zo is hij ook alleen de redder, degene die het initiatief neemt. De wil en het besluit is van hem, een ander mag de uitvoering ervan overnemen; daarom antwoordt Prometheus, die aan de Kaukasos vastgemeed is op de vraag van Io (Prom. 618 v.):

 

‘..Zeg mij, wie u in dit ravijn heeft vastgeklonken.

Het is de wil van Zeus, door Hephaistos’hand uitgevoerd..’

 

(Uit: Geboeide Prometheus. Aeschylos)[101]

Prometheus is in de mythologie de Titaan die het vuur van de goden stal en het aan de mensen gaf; zo ontstond hun beschaving. Zeus strafte hem hiervoor door hem aan de Kaukasos te ketenen tot het einde der tijden, waarbij elke dag een adelaar zijn lever uitpikte, die vervolgens weer aangroeide en weer uitgepikt werd. Op een dag passeerde Herakles en zag Prometheus en bevrijdde hem uit zijn ketenen. Al mag de mens ook dikwijls onder de last van zijn kwellingen zuchten, daarom zijn deze toch niet zinloos; ze zijn door Zeus gegeven om ons wijs te maken.[102]

 

‘.. Wie eerbiedig de lof van Zeus verkondigt,

zal de hoogste wijsheid ontvangen.

Zeus heeft de stervelingen de weg gewezen

naar wijsheid, hij heeft vastgesteld,

dat slechts uit lijden ware wijsheid wordt geboren..’

 

(Uit: Agamemnon. Aeschylos)[103]

 

Ondanks de opmerkingen dat Aeschylos de meest religieuze schrijver is, kom ik na het lezen van zijn Agamemnon enkele strofen tegen die mij in verwarring brengen en waar ik een soort van secularisering aan koppel.

 

‘..Zeus, wie hij ook is,

als het hem behaagt zo te heten

noem ik hem zo.

Niets vergelijkbaars weet ik te vinden

als ik alles afweeg.

Niets dan Zeus,

wanneer ik de zinloze last

echt uit mijn geest wil verdrijven..’

 

(Uit: Agamemnon. Aeschylos)[104]

 

Het vreemde hieraan vind ik de opmerking over Zeus, ‘wie hij ook is, als het hem behaagt zo te heten noem ik hem zo’. Dit getuigt niet echt van een zeer vrome Griekse dichter. Het godsbeeld wat van Zeus geschetst wordt, kan men diffuus noemen; de strofe kan als zeer religieus bestempeld worden, maar ook in bepaalde mate geseculariseerd. Duidelijk is dat de dichter op dat moment een niet zo goed beeld van de god had. Echter, de tweede antistrofe die hier op volgt, geeft weer het tegendeel aan:

 

‘..Niet Ouranos, vroeger zo machtig,

wiens borst van overmoed zwol

bij elk soort gevecht.

Dat hij ooit bestond is vergeten.

Ook Kronos die later kwam

werd door zijn meester gevloerd

en verdween.

Wie Zeus’ overwinning

geestdriftig toejuicht,

zal het nooit aan inzicht ontbreken..’

 

(Uit: Agamemnon. Aeschylos)[105]

 

Ouranos (Hemel) verwekte de Titanen bij Gaia nadat hij zijn opstandige zonen, de Cyclopen,  in Tartaros gegooid had. Uit wraak overreedde Gaia de Titanen hun vader aan te vallen, en dat deden ze aangevoerd door Kronos. Ze verrasten Ouranos in zijn slaap, en met een vuurstenen sikkel castreerde Kronos hem.[106] Zeus versloeg daarop Kronos die al zijn kinderen opat en zo kreeg Zeus de wereldheerschappij.

 

In het tweede koorlied kan men lezen dat de goden geen achting voor de mensen hebben die de ongerepte schoonheid vertrappen of goddeloze taal uiten. De opmerking wordt vaak gemaakt dat de goden met de mensen spelen uit plezier of verveling.

 

‘Zeus sloeg toe’ kan men zeggen,

dat spoor is tenminste te vinden.

Wat hij beslist, voert hij uit.

Een god, zei iemand,

verwaardigt zich niet

om op mensen te letten

die ongerepte schoonheid vertrappen:

goddeloze taal…’

 

(Uit: Agamemnon. Aeschylos)[107]

 

Vervolgens wil ik het stuk Dodenoffer bespreken. Dodenoffer, letterlijk vertaald luidt de titel van het tweede deel van de trilogie (Choëforen) Plengofferbrengsters. Daarmee wordt het koor aangeduid dat op bevel van Clytaemnestra samen met haar dochter Elektra een plengoffer brengt bij het graf van Agamemnon. Zij worden gadegeslagen door de in het land binnengedrongen Orestes. De orakelgod Apollo heeft hem opgedragen zijn vader te wreken en diens bloed van de moordenaars weg te wissen omdat de geest van de vermoorde hem anders met gruwelijke lichamelijke en geestelijke ziekten zou teisteren.[108]

 

Orestes wordt door het koor in het eerste deel eigenlijk al gewaarschuwd voor de moord die hij wil gaan plegen:

 

‘..O machtige lotsgodinnen,

laat dit door Zeus’ toedoen toch eindigen

volgens de wisselende loop van het recht.

Zorg dat vijandige taal

met vijandige taal wordt vergolden.

Als de godin van het recht

de schuld opeist, roept zij luid:

‘Voor een dodelijke slag moet men

boeten door een dodelijke slag.’

Wie kwaad doet, kwaad ontmoet,

‘luidt een oeroud gezegde..’

 

(Uit: Dodenoffer. Aeschylos)[109]

 

De ‘lotsgodinnen’ waar hier naar verwezen wordt zijn de Moiren, de Schikgodinnen. Zij bepaalden het levenslot en de levensduur. Clotho (de spinster) spon de levensdraad, Lachesis (de toebedeelster) rolde de draad op en Atropos (het onafwendbare) sneed de draad door.

Volgens een andere versie zijn de Schikgodinnen door Erebos (duisternis) bij Nyx (Nacht) verwekt. Zij gaan in witte gewaden verkleedt. Zeus, die de levens van de mensen afweegt en de Schikgodinnen van zijn besluiten op de hoogte stelt, kan, zo men zegt, van gedachten veranderen en tussenbeide komen om wie hij maar wil te redden. De bewering dat Zeus de vader is van de Moiren wordt door Aeschylos niet serieus genomen.[110]

De godin van het recht is Themis. Zij is ook godin van wetten en orde. Zij was de dochter van Gaia en Ouranos. Zij was de moeder van Prometheus. Bij Zeus was zij de moeder van de Horen, de Jaargetijden.

 

Het laatste deel van de trilogie heet Eumeniden ofwel Goede Geesten. In dit laatste deel vormen de Erinyen het koor. Er zijn er twaalf of vijftien in plaats van drie. Zij blijken Orestes tot in de orakeltempel van Delphi te zijn gevolgd, maar Apollo heeft hen daar in slaap gebracht. In dit stuk wordt een strijd uitgevochten tussen de jongere, mannelijke Olympische goden Zeus en Apollo, en de oeroude vrouwelijke aardse godheden. Aeschylos slaagt erin de strijd zowel onbeslist als in het voordeel van de Orestes te laten eindigen.[111]

In het nu volgende stuk spreekt Apollo zelf tot Orestes en hiermee wordt de nauwe band tussen god en mens getoond in een echt gesprek over het steunen van Orestes door Apollo in zijn strijd.

 

ORESTES

‘..Heer Apollo, u weet wat het is om geen onrecht te doen.

Leer ook, nu dat u bekend is, om niet onverschillig te zijn.

Uw macht staat garant dat u het goede kunt doen..’

 

APOLLO

‘..Ik laat u echt niet in de steek, maar zal u tot het eind

beschermen, of ik nu naast u sta of ver verwijderd ben,

en voor uw tegenstanders zal ik niet zachtaardig zijn..’

 

(Uit: Goede Geesten. Aeschylos)[112]

 

 

Sophocles

 

De tweede schrijver die ik hier wens te noemen is Sophocles (496-406 v. Chr.). Sophocles die zijn carrière startte als toneelspeler ontpopte zich tot de lievelingsauteur van het Atheense publiek. Zijn werk wordt gekenmerkt door een grote natuurlijkheid en vertoont minder pathos[113] dan de stukken van Aeschylos en Euripides. Hij werd achttienmaal als overwinnaar van de Dionysia aangekondigd, maar van de ongeveer 120 stukken die hij schreef bleven er slechts zeven bewaard.

Het jaar 468 v. Chr wordt als een mijlpaal in de geschiedenis van het antieke toneel beschouwd. Tijdens het traditionele theaterfestival, dong de 28 jarige Sophocles voor het eerst mee. Hij werd in 496 geboren te Kolonos, een landelijk plaatsje aan de rand van Athene. De jonge Sophocles kreeg een veelzijdige opleiding in letteren, muziek en sport. Hij werd in het lierspel door ene Lampros onderwezen, destijds een beroemdheid. Nog meer dan Aeschylos betrad Sophocles ook het politieke toneel. Hij leidde de strafexpeditie tegen Samos (441-440 v. Chr.) en was beheerder van de Delisch-Attische Zeebond. Vele jaren bekleedde hij de functie van strateeg.

Bij Sophocles staat de mens als individu meer centraal. Hij wordt verantwoordelijk gesteld voor zijn eigen keuzes. Soms wordt hij misleid en komt het inzicht te laat. Vaak werkt de auteur ook met contrasterende personages.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 4 Sophocles

 

De stof van zijn bekende stuk Koning Oedipous (430), is ontleend aan de Thebaanse sagencyclus. Oidipous doodt onwetend zijn vader (Laos) en huwt daarna zijn moeder (Iokaste). Doordat de natuurlijke orde verstoord is, voert hij zijn stad en zijn familie naar de ondergang. Nadat hij de waarheid ontdekt heeft, steekt Oidipous zichzelf de ogen uit, Iokaste pleegt zelfmoord. Het Koor van Thebaanse mannen mijmert over het wisselende lot van de mens. In dit stuk bereikt de dramatische ironie een hoogtepunt: de schuldige ontdekt als een der laatsten de ware toedracht van de gebeurtenissen. Oidipous verleent zijn naam aan het Oedipuscomplex, een begrip uit de psychoanalyse van Sigmund Freud, dat is verbonden met de complexe psychologische ontwikkeling van het (mannelijk) kind.

De zeven overgebleven tragedies van Sophocles zijn: Aias. Ajax denkt in zijn waanzin vijanden, onder andere Odysseus te doden, maar hakt op een kudde schapen in; tot bezinning gekomen pleegt hij zelfmoord. Dan Antigone: Oidipous’ dochter wil haar broer Polynices, die in de strijd tegen zijn vaderstad Thebe is gevallen, tegen de landswetten toch begraven; dit conflict tussen ‘natuurwet’ en ‘mensenwet’ kost haar het leven. Ten derde Elektra. Agamemnons dochter Electra  ontmoet haar broer Orestes aan het graf van hun vader; Orestes doodt zijn moeder. Als vierde behandelt Trachiniai (Vrouwen van Thrachis) de dood van Herakles; de titel is ontleend aan het koor, gevormd door jonge vrouwen uit de Thessalische stad Thrachis. Oidipous Tyrannos toont hoe Oidipous tot de ontdekking komt dat hij onwetend zijn vader gedood heeft en zijn moeder gehuwd. In Philoktetes halen Odysseus en Neoptolemos de op Lemnos achtergelaten Philoktetes terug. In Oidipous epi Kolonoi komt Oidipous aan het einde van zijn omzwervingen en sterft in het Attische Kolonos.

 

Zeven van zijn tragedies en delen van één satyrspel, Spoorzoekers, hebben de eeuwen overleefd. Men neemt doorgaans aan dat Aias van het zevental het oudste is, mogelijk al uit 449 v. Chr. ofschoon er geleerden zijn die dit treurspel weer later dateren. Oidipous in Kolonos is postuum opgevoerd, vijf jaar na zijn dood in de herfst van 406. Van de overige tragedies is alleen voor Filoktetes het jaar van opvoering bekend, namelijk 409 v. Chr. Voor Antigone wordt het jaar 441 genoemd en dat hangt samen met een bericht over een heel ander facet van Sophocles’ verrichtingen, zijn loopbaan als politicus.

Sophocles moet een prettig mens in de omgang zijn geweest. De komediedichter Aristophanes noemde hem eleukos, een prettig mens. Sophocles werd in de Oudheid gezien als een theatervakman bij uitstek. Aan hem werd de hoogste lof toegezwaaid en hij had de naam dat hij met een half vers een hele persoonlijkheid kon aanduiden.

Een minder punt dat genoemd wordt is dat het geen probleem geeft zijn verzen te lezen, maar dat zijn idioom niet altijd even makkelijk is. De zinsconstructies zijn vaak ingewikkeld, de woordvolgorde kan voor verrassingen zorgen en zijn beeldspraak vergt door haar originaliteit veel aandacht van de toeschouwers en de lezers. Hij had de gave om dwarsverbindingen te leggen en met een woord of zin te preluderen (vrij fantaseren) op komende optredens en gebeurtenissen.

Kenmerkend voor de techniek van Sophocles is het gebruik van wat ‘dramatische ironie’ wordt genoemd. Dit verschijnsel treedt op zodra het publiek meer voorkennis heeft dan de persoon op het toneel. Deze is niet op de hoogte van de ware gang van zaken, terwijl de toeschouwers weten dat hij, met de beste bedoelingen, het ongeluk over zich afroept. Soms deelt de zaal haar kennis van zaken met een van de spelers en is alleen de hoofdfiguur onwetend. Een bijzonder geval van ironie is een andere kunstgreep van Sophocles die zeer doeltreffend werkt: in meer dan de helft van de bewaard gebleven tragedies lijkt de zaak ondanks alles een goede keer te nemen, zodat het koor hoopvol wordt gestemd en zijn optimisme in een vreugdevol lied verwoordt. De toeschouwers weten echter maar al te goed dat deze opgetogenheid ongegrond is en dat als gevolg daarvan de slag van het onontkoombare noodlot des te harder zal aankomen.

Verder wordt er nog aangegeven dat er in zijn stukken gewoonlijk op het dramatische hoogtepunt een omslag optreedt, peripeteia, een plotselinge ommekeer van hoopvolle verwachting naar totale ondergang. De personages die hij neerzet zijn heldhaftig, koninklijk en onverzettelijk. In verblinding en in het besef dat zij een tragische misstap begaan (hamartia) staan zij machteloos tegenover de macht der goden.

Sommigen zijn van mening dat Sophocles zelf de macht der goden aanvaardde. Volgens anderen waren de goden voor hem totaal onbelangrijk, waren ze slechts een theatrale conventie en stonden bij hem de mens en diens emoties centraal.

Aias of Ajax is ongeveer rond 450 v. Chr. geschreven. Ajax was in de mythologie een held, zoon van Telamon. Hij was de dapperste krijger voor Troje en vocht onbeslist tegen Hektor, waardoor men hem doorgaans grote Ajax noemt. Na Achilleus' dood lukte het Odysseus diens wapens te bemachtigen, waarna Ajax in een vlaag van waanzin zelfmoord pleegde. Ajax werd als voorvader van een aanzienlijk geslacht in Athene beschouwd, zijn beeld stond op de grote markt en men wist dat hij na zijn dood als een halfgod Salamis beschermde, het eiland waar hij geboren was.  Het treurspel valt schijnbaar in twee delen uiteen: het eerste stuk culmineert in de zelfmoord van Ajax (vers 865) en het vervolg, ongeveer eenderde van het geheel, gaat over het verbod en de plicht hem te begraven.[114]

In het volgende stuk spreekt Odysseus tot de godin Athena.  Hier staan de goden dus nog dicht bij de mensen, omdat Odysseus toch duidelijk haar woorden kan verstaan. Aan de andere kant kun je zeggen dat de godin meer abstract geschetst wordt, omdat zij niet (meer) te zien is.

 

‘…Godin die mij het liefste is, ik hoor uw stem

en heb die makkelijk herkend. Al bent u niet

te zien, Athena, toch begrijp ik ieder woord,

het klinkt zo luid en helder als klaroengeschal…’

 

(Uit: Ajax. Sophocles)[115]

 

Uit de volgende strofe blijkt dat de mens nog niet van de goden af is; hier wordt het beeld geschetst van een achtervolgende godin die deze sterveling nog niet wil loslaten.

 

‘..Zij, Athena, is de schuld,

krijgsgodin,

zij belaagt me tot mijn dood,

vluchten kan ik niet,

blijven evenmin..’

 

(Uit: Ajax. Sophocles)[116]

 

In het stuk Vrouwen uit Trachis staat de vrouw van Herakles, Deïaneira, in het centrum van de belangstelling. Het is de meest bekende van de tragedies van Sophocles. Het speelt zich af in het laatste stadium van de Twaalf Werken van Herakles. Deïaneira vraagt zich af waarom hij zo lang van huis is, maar dan arriveert hij met een grote groep krijgsgevangen; onder deze gevangenen zit een geliefde van Herakles en Deïaneira wil wraak. Ze raadpleegt Nessos, een centaur, van wie ze een flesje bloed kreeg. Dit zou de liefde weer doen opbloeien; ze verdeelt het over zijn mantel maar zodra hij die aantrekt, krijgt hij verschrikkelijke pijnen. Hij ziet geen andere weg meer dan zelfmoord en gooit zichzelf op een brandstapel.[117]

De inleiding geeft duidelijk aan dat het individu erg belangrijk is. Het begint met een bezinning van Deïaneira. Zij spreekt over haar eigen leven; zij spreekt over vroegere mannen die haar beminden zoals de riviergod Achéloös, die naar hand dong in drie verschillende gedaantes, als stier, slang en als mens. Daarna vertelt zij dat ze gelukkig is met Herakles, maar dat zij eigenlijk altijd zorgen om hem heeft en nooit eens rustig kan slapen.

 

DEÏANEIRA

‘..Sinds mensenheugenis is algemeen bekend

dat men het leven van een sterveling pas na

zijn dood geslaagd kan noemen, of vol tegenspoed.

 

(Uit: Vrouwen uit Trachis. Sophocles)[118]

 

In de volgende antistrofe komt het karakter van de goden duidelijk naar voren, als men Zeus aanroept.

 

‘..Dat heeft geen zin, want vader Zeus

koning over het heelal,

bezorgt geen enkel mens een

leven zonder smart. Een kringloop van verdriet

en vreugde is ons lot,

zoals de Grote Beer

in cirkelgang zijn hemelweg doorloopt..’

 

(Uit: Vrouwen uit Trachis. Sophocles)[119]

Euripides

 

De laatste tragediedichter die ik wil bespreken is Euripides (480-406 v. Chr.). Euripides, de meest dramatische van de drie tragedieschrijvers, besteedt vooral aandacht aan de ontleding van de personages die verscheurd worden door conflictueuze krachten, ratio en gevoel. De helden worden in al hun zwakheid getoond, wat bij de toeschouwer zowel afschuw als medeleven opwekt. Door de voorkeur voor extreme situaties neemt pathos vaak de overhand.

In zijn werken neemt Euripides afstand van de meer religieuze invulling. Het secularisatieproces is duidelijk zichtbaar: hij stelt zich vragen bij het optreden van de goden en durft zelfs hun bestaan in twijfel te trekken. Ook op andere punten roept Euripides tegenspraak op, bijvoorbeeld met zijn houding ten opzichte van vrouwen.

Euripides is de meest intellectuele auteur van de drie. Hij hield zich afzijdig wat politiek betreft, maar stelde zich kritisch op wanneer hij de intellectuele discussies van zijn tijd behandelde. Sommige commentatoren onderkennen in zijn werk de invloed van Socrates of van de sofisten.

Vanaf het begin was Euripides een omstreden auteur: hij werd slechts viermaal bekroond. Zeventien van de 75 tragedies die aan hem worden toegeschreven bleven bewaard.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 5 Euripides

 

Genoemd worden achttien tragedies en een satyrspel (De Cycloop), die bewaard zijn gebleven. De tragedies zijn Alcestis, genoemd naar de hoofdfiguur, Medeia, de lugubere wraak van Medea, die wegens Jasons ontrouw hun kinderen doodt; Hippolytos, Hippolytos, door de onoprechtheid van zijn stiefmoeder de dood ingejaagd; Hekabe, Hecabe tracht tevergeefs haar dochter Polyxena te redden van de offerdood op het graf van Achilleus; als tweede deel haar wraak op een Thracische koning die haar jongste zoon Polydoros had gedood; Andromache, slavin van Neoptolemos, van wie zij een kind heeft; Neoptolemos’ vrouw staat haar naar het leven, maar zij wordt gered door Peleus; Herakleidai, de kinderen van Herakles worden te Athene in bescherming genomen tegen Eurystheus, die hen wil doden; Hiketides (Smekelingen): de moeders van de voor Thebe gevallen helden smeken Theseus te zorgen voor een passende begrafenis, die door de Thebanen is geweigerd; Troiades (Trojaanse vrouwen): gruwelscènes na de inname van Troje, onder andere Cassandra; Elektra, Electra, gehuwd met een dagloner, verwijt haar moeder Clytaemnestra haar schanddaden; Helene: Menelaos treft na de val van Troje de echte Helena in Egypte aan; Paris zou slechts een fantoom geschaakt hebben; Herakles, Herakles doodt in een vlaag van verstandsverbijstering zijn kinderen; Ion, mythische stamvader der Ioniërs, is als kind te vondeling gelegd, wordt door zijn eigen moeder niet herkend, bijna vergiftigd en dan toch herkend; Ifigeneia hè en Taurois, herkenning van de Iphigineia en Orestes in het verre Taurië; Ifigeneia hè en Aulidi. Artemis redt Iphigineia door op het offeraltaar een hinde in haar plaats te stellen; Orestes, hier een psychopathische bandiet, neemt wraak op Menelaos; Foinissai (Phoenische vrouwen), aldus genaamd naar een koor van jonge vrouwen uit Phoenicia, heeft de Zeven tegen Thebe als onderwerp; Bakchai, behandelt de geschiedenis van Pentheus; Resos, koning van Thracië, bondgenoot der Trojanen, wordt door Odysseus in een nachtelijk bravourestuk gedood.

 

Euripides werd volgens de legende op het eiland Salamis geboren, op de dag dat de Grieken in de beroemde zeeslag daar de Perzen versloegen. Het oudste manuscript dat biografische gegevens over Euripides bevat, geeft 484 v. Chr. als geboortejaar. Euripides maakte dus zowel de bloeiperiode van de Atheense beschaving mee – in de geschiedenis bekend als de Gouden Eeuw of de Eeuw van Pericles – als de geleidelijke ondergang ervan in de Peloponnesische Oorlog (431-404 v. Chr.)

In tegenstelling tot zijn medeburgers speelde Euripides geen belangrijke rol in het openbare leven van Athene en gaf hij de voorkeur aan een teruggetrokken bestaan. Hij had de naam een nors en gesloten man te zijn en zou zich vaak op het eiland Salamis hebben teruggetrokken, waar hij een buitengoed bezat. Daar zou hij zijn toneelstukken hebben geschreven in een grot met uitzicht op zee. Hij was getrouwd en had drie zonen.

Tijdens de Peloponnesische Oorlog sloot hij zich aan bij de vredespartij en werd daarom beschuldigd van gebrek aan patriottisme. De vijandschap die hij van zijn medeburgers ondervond, gekoppeld aan zijn pessimisme betreffende de afloop van het conflict met Sparta, was vermoedelijk de reden waarom hij in 408 v. Chr. uitweek naar Macedonië, waar hij door koning Archelaos met alle eer werd ontvangen.

 

Om Euripides te onderscheiden van de andere twee tragedieschrijvers heeft men hem wel eens een realist genoemd. De term moet echter met omzichtigheid gebruikt worden. Het realisme van Euripides heeft niets te maken met de betekenis die in de hedendaagse literaire kritiek aan het begrip wordt gehecht. Hij koos net als zijn voorgangers zijn thema’s uit de schat van historische en mythologische legenden. De lyrische koren blijven bij hem een belangrijke rol spelen. Hij laat herhaaldelijk goden optreden: zeven van zijn bewaard gebleven stukken eindigen met een goddelijke tussenkomst.

Het realisme van Euripides zit voornamelijk in de uitbeelding van zijn personages, waarvan hij de zwakheden, de geestelijke ontreddering en de obsessies analyseert. Zijn bijzondere aandacht ging daarbij uit naar de vrouw. Acht stukken hebben een vrouw als hoofdfiguur en drie hebben betrekking op de lotgevallen van een groep vrouwen (Trojaanse vrouwen, Phoenicische vrouwen en De Smekelingen). Omdat hij de vrouwelijke personages eveneens uitbeeldt met zijn gebruikelijke psychologische scherpte en dus ook de negatieve aspecten van hun karakter belicht, kreeg hij de naam een vrouwenhater te zijn.

 

De wisselende appreciatie die Euripides in de loop der eeuwen genoot, is voor een deel daaraan toe te schrijven. Een ander aspect van zijn realisme is de relatie tussen god en mens zoals die bij hem wordt voorgesteld. Er is tussen beiden een breuk gekomen. De mens is een wezen geworden dat onafhankelijk handelt, een vrije keuze heeft en verantwoordelijk is voor zijn eigen daden. Zijn noodlot ligt in zijn eigen aard, zijn passies en zijn impulsen, waarover geen god macht uitoefent. Nu is het de mens die de god ter verantwoording roept en beschuldigt, of twijfelt aan zijn bestaan. Op heel wat plaatsen is die gedachte latent aanwezig, en soms ook wordt ze ook expliciet geformuleerd, zoals in het gebed van Hecabe in Trojaanse vrouwen (415):

 

‘Zeus, raadselachtige, wie je ook bent,

wet van de natuur of menselijke rede..

 

Echter hebben we in Agamemnon van Aeschylos een dergelijke strofe beschreven, waar men zich afvraagt wie Zeus eigenlijk is; dat geeft voor mij aan dat ook in de werken van Aeschylos seculiere elementen verwerkt zijn, hoewel bovenstaande strofe wel van religieuze gevoelens getuigen. Ik zal drie van zijn toneelstukken behandelen: Hippolytos, Iphigenia in Taurië en Ion. Ook zal ik proberen aan te geven wat de macht van de goden is en of deze een prominente plaats hebben of dat de macht tanende is. [120]

Het eerste werk is Hippolytos[121]. Dit werk is gebaseerd op een episode uit de Theseus-mythe. Theseus, koning van Athene en Griekse held, heeft een zoon bij de koningin van de Amazonen, Hippolyte. Hij draagt de naam Hippolytos. Na de dood van de Amazone trouwt Theseus met de dochter van Minos, Phaedra. Tijdens afwezigheid van Theseus wordt Phaedra hartstochtelijk verliefd op de inmiddels volwassen geworden stiefzoon. Hippolytos wijst haar verontwaardigd af, waarop Phaedra zelfmoord pleegt maar ook een brief achterlaat. Hierin beschuldigt zij Hippolytos ervan haar te hebben willen verleiden. Theseus gelooft haar en spreekt een dodelijke vervloeking uit over zijn zoon. Als die stervend bij hem wordt gebracht, spreekt het getuigenis van Artemis Hippolytos vrij van alle schuld. Vader en zoon verzoenen zich met elkaar en Hippolytos sterft.

Euripides heeft twee versies van het verhaal geschreven. De eerste is verloren gegaan, maar uit fragmenten en enkele commentaren die overgeleverd zijn, kan men opmaken dat in die versie Phaedra werd voorgesteld als een gewetenloze, losbandige vrouw. In de versie die we overhouden, geeft hij een ander beeld van Phaedra: hier is ze een moreel hoogstaande vrouw die vecht tegen haar hartstocht die ze voor iedereen verzwijgt, totdat haar oude voedster haar het geheim ontfutselt. Het uiteindelijke gevolg is dat Phaedra zich ophangt. Deze tweede versie is psychologisch veel complexer en daarom ook tragischer. Dat is vermoedelijk de reden waarom Euripides het thema een tweede keer heeft behandeld.

 

Hippolytos heeft bijgedragen aan tot de reputatie van Euripides als vrouwenhater. Vooral de hatelijke uitval van Hippolytos tegen de vrouwen heeft die indruk versterkt. Men moet er echter rekening mee houden dat Hippolytos niet weet dat de voedster zelf het initiatief heeft genomen en niet in opdracht van Phaedra heeft gehandeld. Zijn heftige reactie drijft Phaedra daarop tot een extreme tegenreactie.[122]

Ondanks dat Euripides door Ghesquière beschreven wordt als een persoon die vragen durft te stellen bij het bestaan van goden en waarbij het secularisatieproces duidelijk zichtbaar zou zijn, begint het stuk Hippolytos behoorlijk religieus.

 

APHRODITE

‘Groot is mijn macht en onbegrensd mijn faam

op aarde en in de hemel. Ik ben de godin Aphrodite.

Alle stervelingen die het zonlicht zien,

van de Zwarte Zee tot de verste grens van Atlas’ land,

zijn mijn onderdanen, en wie mijn gezag erkent, zegen ik,

wie zich hooghartig van me afwendt, stort ik in het verderf.

Want het ligt ook in het de natuur der goden,

zich te verheugen in het eerbetoon van stervelingen.’

 

\(Uit: Hippolytos. Euripides)[123]

 

Echter na het lezen van deze strofe kan men toch elementen van secularisering ontdekken. Aphrodite straft namelijk iedereen die haar niet erkent. Hippolytos gaat vervolgens verder met het aansporen van jagers voor het zingen van een lofzang voor Artemis. Ook deze woorden zijn behoorlijk godsdienstig van aard. Daarna komen de jagers aan bod met een ode voor Artemis.

 

HIPPOLYTOS

‘Volg me, volg me,

zing de lof van Zeus’ dochter,

onze beschermster, de goddelijke Artemis.’

 

(Uit: Hippolytos. Euripides)[124]

 

JAGERS

‘Machtige, vereerde dochter van Zeus,

wees gegroet, dochter van Leto en Zeus,

maagdelijke Artemis,

mooiste van alle vrouwen,

die in de weidse hemel

het gouden paleis van Zeus bewoont!

Wees gegroet,

van alle meisjes van de Olympus

de mooiste, Artemis!

 

(Uit: Hippolytos. Euripides)[125]

 

In de voorgaande tekst wordt Artemis als mooiste van alle vrouwen genoemd; hiermee beledigt men de eerder genoemde liefdesgodin Aphrodite.

Vervolgens buigt Hippolytos voor het beeld van Artemis en legt een krans op haar altaar.

 

‘..Aanvaard dan, lieve meesteres, uit een eerbiedige hand,

deze krans voor uw gouden haar.

Van alle stervelingen heb alleen ik het voorrecht

met u om te gaan en met u te praten.

Uw gelaat kan ik niet zien, maar ik hoor uw stem.

Moge mijn leven eindigen zoals het is begonnen.’

 

(Uit: Hippolytos. Euripides)[126]

Naar mijn mening treedt ook hier een kleine secularisering op in de zojuist geciteerde strofe. Hippolytos zegt namelijk dat hij het gelaat van Artemis niet kan zien maar dat hij wel haar stem kan horen. Echter vind ik dat het eerste gedeelte van het stuk Hippolytos toch nog behoorlijk religieus is. Dit blijkt uit het gesprek dat Hippolytos heeft met een dienaar. In dit gesprek wordt aan Hippolytos gevraagd of hij bekend is met de oude wet waaraan de mens onderworpen is; de dienaar doelt op het afkeuren van hoogmoed en barsheid. Hippolytos maakt de opmerking dat de mens onderworpen is aan de wetten der goden. De dienaar vraagt zich vervolgens af waarom Hippolytos dan Aphrodite negeert. Hippolytos geeft aan haar vanuit de verte begroet te hebben omdat hij een kuis man is. De dienaar geeft aan dat zij machtig is en door iedereen vereerd wordt. Hippolytos geeft aan dat hij niet van goden houdt, die ’s nachts vereerd worden en dat zowel mensen als goden hun eigen vrienden kiezen.[127]

Blijkbaar heeft Hippolytos niet zo hoog op van Aphrodite, ondanks de waarschuwingen van de dienaar. Het ‘negeren’ van de godin kan men plaatsen in het kader van hybris, hoogmoed. Vanuit het standpunt van Hippolytos doet hij niets verkeerds omdat hij haar van afstand en in stilte begroet heeft; de dienaar denkt daar anders over en heeft blijkbaar oraal bewijs nodig voor de verering van de godin.

 

De volgende strofe laat ook een religieuze tendens zien, waarin een vrouw wordt aangesproken op haar vreemde gedrag.

 

‘Jonge vrouw, ben je misschien bezeten

door Hecate of Pan,

of door de gewijde Corybanten

of de moeder van de bergen?

Of heeft Artemis, de godin van al het wild,

je met die plaag gestraft voor een zware fout,

zoals het vergeten van een offer

dat je haar verschuldigd was?

Want haar domein is niet alleen het land,

maar ook het kolkende water van de zilte zee.’

 

(Uit: Hippolytos. Euripides)[128]

 

Deze strofe is uitermate religieus van aard en laat ook duidelijk de invloed van goden zien. Men vraagt  aan de vrouw of ze misschien bezeten is door Hecate of Pan. Hecate is de godin van hekserij en magie en Pan is een bosgod. Als alternatief wordt het vergeten van een offer voor Artemis aangevoerd. Dit geeft aan dat offers in deze context nog erg belangrijk zijn, belangrijk genoeg om eventueel door Artemis gestraft te worden.

In de volgende strofe kan men wederom de macht der goden onderkennen. Beschreven wordt de macht van Aphrodite op Phaedra. De voedster probeert aan haar uit te leggen wat de reden van haar gedrag is.

 

‘..Wat je overkomt is niet vreemd en onbegrijpelijk.

Een godin heeft haar woede op je losgelaten.

Je bent verliefd. Wat is daar verbazingwekkend aan?

Het overkomt veel mensen. Is dat een reden om te sterven?

Een aangenaam vooruitzicht voor wie al verliefd is

of ooit verliefd zal worden, als je daarom moet doodgaan.

Aphrodite is onweerstaanbaar als ze haar macht ontketent.’

 

‘..Overal is ze aanwezig, in de lucht en in de zee,

en al wat leeft op aarde is door haar geschapen.

Zij is het die het leven zaait en liefde schenkt,

en uit die liefde zijn wij allemaal ontstaan.

Wie de geschriften van de Ouden leest

en in het gezelschap van de Muzen leeft,

Weet dat Zeus smoorverliefd werd op Semele,

en dat de stralende Aurora inderdaad Cephalus ontvoerde

en naar de goden bracht, uit liefde..’

 

(Uit: Hippolytos. Euripides)[129]

 

In deze strofe wordt Aphrodite als transcendent beschreven, dat wil zeggen dat zij alom aanwezig is en boven alles uitstijgt. Er wordt namelijk gezegd dat zij overal aanwezig is. Hiervoor kan men ook de term ‘pantheïsme’ hanteren, wat inhoudt dat het goddelijke in alles aanwezig is. Ook hier kan men een verschuiving onderkennen van antropomorf naar abstract.

Vervolgens worden er enkele strofen aan de god Eros gewijd. Deze staan in schril contrast met zijn natuur. Eros kan men namelijk twee functies toedichten. Aan de ene kant wordt hij als een van de scheppende krachten van het universum genoemd. Hesiodos noemt Eros in zijn Theogonie als een van de oudste goden. Plato stelt in zijn Symposion dat Eros het begin van alle dingen is. Later in de 4e eeuw v. Chr. wordt Eros beschouwd als de liefde tussen mensen, in het bijzonder tussen mannen. Als zijn ouders worden genoemd de oorlogsgod Ares en de liefdesgodin Aphrodite.[130]

 

KOOR

Éros, Eros, die de ogen met verlangen vult

en een gloed ontsteekt in het gemoed

van hen die je met vernietiging bedreigt,

ik bid dat wilde hartstocht nooit mijn hart verscheurt.

Geen vlam, geen bliksemschicht

is dodelijker dan de pijl

die Aphrodite op ons richt

door de hand van Eros, kind van Zeus.’

 

‘Vruchteloos, vruchteloos heeft Hellas

aan de oevers van de Alpheus

en voor Apollo’s Pythisch heiligdom

talloze runderen geslacht.

Alles vruchteloos als we Eros niet vereren,

De heerser over het mensdom,

De bewaarder van de sleutel

Van Aphrodite’s zwoele tempel,

De verdelger die de mens

Op wie hij het gemunt heeft

Met alle plagen teistert.’

 

(Uit: Hippolytos. Euripides)[131]

 

De hiervoor genoemde opmerking dat Eros met vernietiging dreigt, is tegenstrijdig met zijn beschreven karakter. Ook het gegeven dat hij als heerser over het mensdom beschreven wordt is niet inherent aan zijn functies. Eros wordt hier als een wrede god beschreven, die zijn wraak op de mensheid zal botvieren indien hij niet vereerd wordt.

Later wordt aan Theseus kenbaar gemaakt dat zijn zoon bijna dood is. Theseus wil zijn lichaam met eigen ogen zien. Pas door de interventie van de godin Artemis komt Theseus erachter dat Hippolytos en Phaedra het slachtoffer werden van Aphrodite. Dit ontzet Theseus enorm en hij wenst te sterven, maar Artemis geeft aan dat hij nog vergeven kan worden.

 

ARTEMIS

‘Hooggeboren zoon van Aegeus, ik beveel je, luister naar mij.

Leto’s dochter, de maagdelijke Artemis, spreekt tot jou.

Theseus, godvergeten man, waarom schep je behagen

in het lot van je zoon die je vervloekt hebt

omdat je de leugens van je vrouw geloofde

Toen alles nog onduidelijk was?..’

 

‘..Want de godin die we haten omdat voor ons

de maagdelijkheid het hoogste goed is,

heeft haar opgestookt, en ze werd verliefd op je zoon.

Met haar wil poogde ze haar hartstocht te bedwingen,

maar ze werd in het verderf gestort..’

 

THESEUS

‘Godin, laat me sterven!

 

ÁRTEMIS

‘Je misdaad is verschrikkelijk.

Toch is vergiffenis nog mogelijk.

Aphrodite was het die uit wraakzucht

dit alles zo beschikt heeft. Voor de goden geldt deze regel:

niemand van ons verhindert de uitvoering

van wat een andere god beraamt. Wij houden ons afzijdig..

 

‘’..Wat jouw schuld betreft: je onwetendheid

pleit je vrij van doelbewuste laagheid.

En verder: de dood van je vrouw maakte het onmogelijk

dat ze haar woorden zou herroepen. En je geloofde haar.

Jij bent het zwaarst getroffen door dit leed,

maar ook ik moet rouwen.

Want de goden zijn bedroefd als goede mensen sterven.

En slechte mensen vernietigen we – henzelf,

hun kinderen, en al wat ze bezitten.’

 

(Uit: Hippolytos. Euripides)[132]

 

Deze strofen tonen juist de letterlijke aanwezigheid van goden. Artemis spreekt tegen Theseus over Aphrodite als een echt persoon. Ook over andere goden spreekt zij als bestaand, omdat volgens Artemis goden zich niet mengen in de plannen van andere goden. Theseus wordt uiteindelijk door de goden vergeven door zijn onwetendheid.

 

Het tweede werk dat ik zal behandelen is Iphigenia in Taurië. Van de Iphigenia-mythe bestaan twee versies. De godin Artemis heeft de jongste dochter van Agamemnon en Clytaemnestra als offer opgeëist. In de ene versie doodt Agamemnon zijn dochter. In een andere versie vervangt Artemis op het allerlaatste moment Iphigenia door een hinde en voert ze het meisje naar Taurië. Daar wordt zij priesteres in de tempel van Artemis, waar elke Griek die in handen valt van de barbaarse koning Thoas, geofferd wordt.[133] 

 

Het eerste gedeelte van het stuk begint eigenlijk met het einde van de mythe. Hierin wordt kort een beschrijving gegeven van de achtergrond van dit verhaal.

 

‘.. Ik werd boven het altaar getild

om als offer met het mes geslacht te worden,

maar Artemis rukte me weg en gaf de Achaeërs

in ruil een jonge hinde.

Door de heldere lucht voerde ze mij naar Taurië,

waar ik nog altijd ben.

Hier heerst een ruwe koning over een ruw volk.

Thoas heet hij, wat wil zeggen de lichtvoetige,

een naam die hij alle eer aandoet,

want hij is zo snel als de wieken van een vogel.’

(Uit: Iphigenia in Taurië. Euripides)[134]

 

Later klinkt een heel andere toon uit de mond van Iphigenia. Zij is verontwaardigd over Artemis en haar wetten en spreekt slecht van haar. Haar broer Orestes is dan net gestorven.

 

‘Orestes, arme broer, welk groot geluk verlies je

door je dood: de luister van een vorstelijke erfenis.

En wat Artemis aangaat: hoe schijnheilig zijn haar wetten.

wie bloed van een vermoorde heeft aangeraakt,

of een vrouw in barensnood, of een dode,

is volgens haar onrein en mag niet bij haar altaar komen.

Maar zelf schept zij behagen in het bloed van mensenoffers.

Hoe kan ik geloven dat de vrouw van Zeus, Leto,

zo’n monsterlijke dwaasheid heeft gebaard?’

 

(Uit: Iphigenia in Taurië. Euripides)[135]

 

Later in het stuk treedt weer een paradox op met betrekking tot de houding van Iphigenia ten opzichte van Artemis. Zij is dan inmiddels in Taurië en bereidt nieuwe offers voor.

 

IPHIGENIA

‘Genoeg. Het is mijn taak erop toe te zien

dat de eredienst van Artemis stipt volbracht wordt.

Maak de polsen van die mannen los.

Ze zijn toegewijd aan de godin

en hoeven nu geen ketens meer te dragen.

Ga de tempel binnen en maak alles klaar

wat volgens de gebruiken voor het offer nodig is..’

 

(Uit: Iphigenia in Taurië. Euripides)[136]

 

Hier is de invloed van Artemis dus groot. De bevolking is echter niet blij met de eis om mensen te offeren, zij beschouwen het als een misdaad.

 

In de volgende strofe worden eveneens de goden weergegeven als bestaand en machtig. Het is de persoon Orestes die hier in verband wordt gebracht met een bloedige misdaad en die door de goden berecht moet worden. Hij wreekte de moord op zijn vader door zijn moeder en haar minnaar te doden. Hiervoor werd hij achtervolgd door de Erinyen (Wraakgodinnen), maar de godin Athena bewerkstelligde zijn vrijspraak. Hij bevrijdde vervolgens met zijn boezemvriend Pylades zijn zus Iphigenia.

 

ORESTES

‘Ik zal spreken. Dat is het begin van al mijn kwellingen.

Toen mijn hand besmeurd was door de bloedige daad

Waarvan mijn moeder zelf de oorzaak was

- maar daarover wil ik zwijgen - ,

vluchtte ik voor de Erinyen en leefde in ballingschap,

tot Apollo me beval terug te keren naar Athene

om daar terecht te staan, zoals de wraakgodinnen eisten.

Daar is een gewijde rechtbank, eertijds opgericht door Zeus

om Ares te berechten, voor een moord die hij gepleegd had..’

 

(Uit: Iphigenia in Taurië. Euripides)[137]

 

Hier worden de Erinyen als echte personen voorgesteld omdat Orestes voor hen op de vlucht was. Dit suggereert een antropomorfe beleving van deze godinnen; zeker is dit in het geval waarin Orestes aangeeft door Apollo te zijn teruggeroepen naar Athene.

 

Later in de het stuk wordt in een antistrofe gesproken over Apollo, die het orakel van Themis roofde en waarop Gaia wraak nam door Phoebos zijn macht te ontnemen.

 

‘Hij had dus Themis, dochter van de Aarde,

beroofd van het goddelijke orakel.

Daarop verwekte de Aarde

een schare nachtelijke dromen,

die de stervelingen in hun diepe slaap

het heden en al wat in de toekomst

nog verborgen lag, onthulden.

Zo beroofde Gaea,

om haar dochter te wreken,

Phoebus van zijn macht

over de bestemming van de mens.

Meteen vloog de god naar de Olympus

en sloeg zijn armen om de troon van Zeus

en smeekte hem het Pythische heiligdom

te bevrijden uit de klauwen

van de toornige godin der aarde..’

 

(Uit: Iphigenia in Taurië. Euripides)[138]

 

Later komt zelfs Athena ten tonele in een dialoog met Thoas. Thoas is duidelijk de goden goed gezind en een vroom man, wat tot uiting komt in het gesprek dat hij voerde met de godin.

 

ATHENA

‘Wacht, koning Thoas!

Op welke nieuwe prooi wil je gaan jagen?

Luister naar mij. Athena spreekt je toe..

 

THOAS

‘Grote godin Athena, een dwaas is hij

die de opdrachten van de goden niet gehoorzaamt.

Ik koester tegen Orestes en zijn zuster geen wrok

omdat ze met Artemis’ beeld gevlucht zijn.

Wat baat het immers om verzet te plegen

tegen de wil der goden, die machtiger zijn dan wij.

Laten ze het beeld wegvoeren naar uw land

en daar, met de zegen van de hemel,

een heiligdom oprichten..’

 

(Uit: Iphigenia in Taurië. Euripides)[139]

 

Hoewel dit stuk van latere datum (412 v. Chr.) is dan Hippolytos (428), zou men verwachten dat de secularisering hier meer een prominente plaats heeft. Zo kom ik tot de conclusie dat dit stuk meer respect heeft voor de goden dan Iphigenia in Taurië.

Deze strofe sluit trouwens ook het stuk af, waarbij men Athena belooft te doen wat zij de mensen bevolen heeft. Hier is sprake van direct contact tussen mens en godheid.

 

Het laatste stuk wat ik ga bekijken is Ion. Ion wordt beschreven als een intrigeverhaal vol bruuske wendingen, conflicten en emotionele crisissen. Niet de persoonlijke eigenschappen van de personages bepalen het verloop van het verhaal: ze worden meegesleept in verwikkelingen die ze niet zelf hebben ondernomen.

Ion is een van de aantrekkelijkste personages in het oeuvre van Euripides. Hij maakt in de loop van het stuk een ontwikkeling van knaap tot man door. Eerst is hij, dienaar in de tempel van Apollo, een idealistische, naïeve jongeman die geheel opgaat in zijn taak. Hij wordt nu geconfronteerd met een schokkende gebeurtenis: het orakel heeft hem aangewezen als ‘zoon’ van Xuthus en dus als troonopvolger van Athene. Hij heeft een vader gevonden, maar blijft wel hopen dat hij ooit zijn moeder zal vinden. Maar dan gaat hij nadenken over zijn toekomstige rol in Athene, en hij wordt angstig. Zijn idealisme, dat is gebaseerd op een rimpelloos bestaan als dienaar in de tempel, komt in botsing met de realiteit die hem onzeker maakt.[140]

 

Het stuk begint met een opkomst van Hermes, bode der goden, god van verkeer, diefstal en begeleider van de doden naar de onderwereld.

 

HERMES

‘Atlas, die op zijn bronzen schouders de hemel torst,

de aloude woonplaats van de goden,

verwekte bij een van de godinnen Maia,

en zij werd op haar beurt verleid door Zeus de oppergod

en baarde mij, Hermes, de bode van de goden.

Ik ben naar de streek van Delphi gekomen

waar Apollo in de navel van de aarde zit

en aan de mensheid openbaart

wat is en wat nog komen zal..’

 

(Uit: Ion. Euripides)[141]

 

In een volgende strofe is Ion aan het woord en verwijst naar een zonnewagen. Echter, het maakt  niet duidelijk om welke god het gaat, aangezien het zowel om Apollo als om zijn zoon Helios kan gaan, de Zonnegod. In ieder geval staat ook hier weer een god centraal.

 

ION

‘Kijk, de stralende zonnewagen met zijn vier paarden

laat zijn licht over de aarde stromen,

en zijn gloed verdrijft de sterren naar de heilige nacht..

 

(Uit: Ion. Euripides)[142]

 

Ook in de hierna beschreven strofe wordt de vroomheid van Ion getoond alsook het respect voor de Griekse goden. Apollo wordt hier letterlijk aangesproken alsook op een van zijn epitheta, Phoebos, wat ‘stralende’ betekent.

 

‘Mooi is de taak, Apollo, die u mij

voor uw tempel, u ter ere, opgedragen hebt.

Groots is mijn taak.

Mijn handen dienen goden,

geen mensen, maar onsterfelijken.

Het is een arbeid die me nooit vermoeit.

Phoebus is als de vader die me heeft verwekt.

Hij is de god die me gevoed heeft, en ik zegen hem.

Mijn weldoener, die ik mijn vader noem, is Phoebus,

Phoebus die dit heiligdom bewoont.’

 

(Uit: Ion. Euripides)[143]


De volgende strofe suggereert een direct invloed van de god Apollo in het leven van Ion. Dit geeft aan dat de goden nog dicht bij de mensen staan.

 

‘Ik wil de dienaar van Apollo zijn

en de taak die mij is opgelegd volbrengen.

Altijd zal ik hem eren

want ik leef onder zijn hoede.’

 

(Uit: Ion. Euripides)[144]

 

Ook het einde van het stuk geeft aan dat de goden (nog) niet aan invloed verloren hebben in het leven van de mensen. Hoewel dit stuk in 411 v. Chr. geschreven is, kom ik tot de conclusie dat het eerste stuk Hippolytos het meest geseculariseerd is van deze drie tragedies.

 

KOOR

‘Gegroet Apollo, zoon van Zeus en Leto!

Wie door tegenslagen wordt getroffen,

mag de moed niet laten zinken.

Laat hij zijn vertrouwen in de goden niet verliezen,

want ze belonen wie de boosheid haat

en straffen wie verstokt is in het kwaad.’

 

(Uit: Ion. Euripides)[145]

 

Voorlopig wil ik opmerken dat de gelezen stukken nog behoorlijk religieus ingevuld zijn, maar dat er af en toe onduidelijkheden zijn ten aanzien van verschillende goden; soms wordt alleen een stem gehoord of men weet niet precies wie een bepaalde god nu is (Zeus). Naar mijn mening treden hier dan seculiere trekken op, waardoor de goden minder mensvormig worden. Natuurlijk is dit maar een deel van de waarheid, zoals de tragediedichters hebben weergegeven.

 

Aristophanes

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 6 Aristophanes

 

Als laatste wil ik de komediedichter Aristophanes bespreken. Aristophanes is geboren in 466 v. Chr. en gestorven in 385 v. Chr. Hij leefde in een politiek uiterst roerige tijd. Tijdens zijn jeugdjaren stond Athene op het toppunt van zijn macht, maar een tiental jaren na het uitbreken van de Peloponnesische Oorlog in 431 v. Chr. was het bergafwaarts gegaan. De lange duur en uitzichtloosheid hebben in hoge mate een stempel op het werk van Aristophanes gedrukt. De roep om vrede in de Griekse wereld keert in verschillende blijspelen terug. Op politiek gebied nam Aristophanes een behoudend standpunt in, maar hij was niet conservatief in de moderne zin van het woord. Wanneer hij zijn verlangen naar de goede oude tijd kenbaar maakt, haakt hij niet naar de periode van vóór de democratie, maar naar die van het nabije verleden, toen er volgens hem nog voorspoed en rust heersten. Hij verwoordt de irritatie van de hogere kringen, als het volk teveel politieke en juridische macht lijkt te krijgen. Het is voor Aristophanes onverteerbaar dat slecht opgevoede, onwetende lieden gaan delen in het bestuur van de staat.

Zijn kritiek uit hij onverbloemd. In het antieke Athene mochten de komedieschrijvers veel openlijker de politiek en de politici aan de kaak stellen dan de gemiddelde burgers, die al gauw een proces wegens smaad konden verwachten. De antieke blijspeldichter is ooit vergeleken met een politieke cartoonist, wiens taak het is om grappig te zijn, zonder dat een serieuze ondertoon is uitgesloten. De vrijheid van spreken is van begin af aan eigen geweest aan het blijspel, dat zijn oorsprong heeft in de processies van gemaskerde en als dieren verklede mannen ter ere van Dionysos.

 

Van de ongeveer veertig werken, bezitten wij er elf: De Acharniërs, genoemd naar het koor van kolenbranders uit het Attische dorp Acharnai, een pleidooi voor vrede na zes jaar Peloponnesische Oorlog; De Ridders, eveneens naar het koor genoemd, een felle aanval op de extreem-democratische regeringsleider Cleon; De Wolken, een bestrijding van de ideeën der sofisten, als wier typische vertegenwoordiger ten onrechte Socrates wordt gekozen, die – in het stuk – de wolken als goddelijke machten eert; De Wespen, een satire op de talloze processen en hun politieke achtergronden: de leden van de juryrechtbanken treden op als een koor van wespen; Vrede, waarin een boer als demonstratie van de vredeswil van de plattelandsbevolking op een mestkever ten hemel stijgt om de vredesgodin te verlossen uit haar gevangenschap; De Vogels, laat twee Atheners vol walging over het politieke gekrakeel hun vaderstad de rug toekeren om onder de vogels een ideaalstaat Wolkenkoekoeksland, te stichten; Lysistrate, genoemd naar de vrouwelijke hoofdpersoon, die de vrouwen van Griekenland oproept tot een huwelijksstaking, zolang de mannen weigeren de oorlog te beëindigen; Het Thesmoforiënfeest, een satire op Euripides, die op het in de titel genoemde feest ter ere van Demeter als vrouwenhater in de ban wordt gedaan, maar er zich listig weet uit te redden; De Kikvorsen heeft een literair duel tot hoofdthema: Euripides betwist in de onderwereld Aeschylos de erepalm als tragisch dichter; Aristophanes is op de hand van Aeschylos; Vrouwenparlement bespot de naar het communisme neigende opvattingen van bepaalde filosofen: als mannen verklede vrouwen vormen een volksvergadering die besluit dat alles voortaan gemeenschappelijk moet zijn als zij het in de praktijk proberen te brengen; Rijkdom laat de blinde god van de rijkdom,Pluto, genezen van zijn blindheid, waardoor hij voortaan zijn gaven eerlijk verdeelt.[146]

 

Ik zal drie werken van Aristophanes bestuderen. Dit zijn Kolenbranders, De Wespen en Kapitaal. Van Dolen noemt het laatste stuk Kapitaal in tegenstelling tot Reimer, die het Rijkdom noemt. Ik zal bij de bespreking Kapitaal  handhaven. Ook hier zal ik naar de rol van de goden kijken.

De oorspronkelijke titel is Acharniërs. Acharnai was een vrij grote plaats, die ongeveer twaalf kilometer ten noorden van Athene lag. De inwoners verdienden de kost met kolenbranden. Ze stonden bekend om hun onbuigzame karakter en om hun onverzoenlijke houding ten opzichte van de Spartaanse vijand. Dit laatste is begrijpelijk, wanneer men bedenkt dat zij het meeste te lijden hebben gehad van de bijna jaarlijkse invallen in Attica door de Spartanen en hun bondgenoten.

Deze komedie is de derde die Aristophanes heeft geschreven, maar de eerste die voor ons bewaard is gebleven. Het stuk werd tijdens de Lenaiai opgevoerd van 425 v. Chr. Aristophanes eindigde hiermee op de eerste plaats. Het wordt ook wel het eerste vredesspel genoemd.

 

De persoon om wie alles draait heet Brave Burger (Dikaiopolis). Hij is het oorlogsgeweld op het platteland ontvlucht en verblijft nu in Athene. Daar ergert hij zich aan de lakse houding van de volksvergadering, waar men alleen maar gezanten ontvangt en aan het woord laat. Zijn enige wens is dat er vrede komt. Omdat die nog lang niet in zicht lijkt als het van de Atheners afhangt, besluit hij op eigen houtje een vrede met Sparta voor de duur van dertig jaar te sluiten. Hierna verschijnt er een koor van oude boeren uit Acharnai, die hem er flink van langs willen geven en zelfs een landverrader noemen. In een lang debat weet Brave Burger hen echter van zijn gelijk te overtuigen.[147]

 

Een van de  personen die een rol speelt heet Van Godenlos.

 

VAN GODENLOS

‘.. Ik ben onsterfelijk, ik stam van de goden af.

Demeter heeft de vader van mijn opa nog

gebaard en opa is ooit oma’s man geweest,

zij kregen weer een zoon, mijn vader, snap je wel?

en die had ook een zoon en dat… ben ik! Een god

dus, die op goddelijk bevel naar Sparta moet,

als onderhandelaar..’

 

(Uit: Kolenbranders. Aristophanes)[148]

 

Bovenstaande strofe is natuurlijk in tegenspraak. De naam van de persoon is Van Godenlos maar hij stamt wel van de goden af, van Demeter om precies te zijn.

 

Later in het stuk wordt een nep-Muze aangeroepen. Dit is voor mij pas het tweede voorbeeld waarin goden een rol hebben in dit stuk.

 

KOOR

‘..O vlammen-Muze, kom hierheen,

Acharnai-Muze, u alleen

bezit de kracht van het vuur,

zo sterk als het middaguur

de blaasbalg vonken overal verspreidt,

terwijl op eikenhout, door vlammengoed verteerd,

de vis, gemarineerd, telkens wordt gekeerd.

Intussen wordt het deeg gekneed, het brood bereid.

Kom nu en vuur ons aan,

toe, zing een machtig, prachtig lied

en minacht onze boersheid niet.

U komt toch ook bij ons vandaan…’

 

(Uit: Kolenbranders. Aristophanes)[149]

 

In het tweede bedrijf komen ineens biggen op het toneel. Zij dienen geofferd te worden en blijkbaar heeft men Aphrodite hiervoor uitgekozen.

 

MEGARENZER

‘..Ze komen van hetzelfde nest en ouderpaar.

Wanneer ze nog wat dikker wordt en donshaar krijgt,

kan zij een offerbig voor Afrodite zijn...’

 

BRAVE BURGER

‘..Maar die godin stelt zwijnen allerminst op prijs..’

 

MEGARENZER

‘..Hoe kom je daar nu bij? Het is haar lievelingsdier.

Als jij dit malse vlees zult rijgen aan je spit,

lik jij gegarandeerd je vingers erbij af..’

 

(Uit: Kolenbranders. Aristophanes)[150]

 

De Brave Burger vraagt aan de Megarenzer wat voor prijs hij wil voor de biggen. Hij geeft aan dat hij alleen wat knoflookbollen en een paar ons zout wil hebben. Vervolgens wordt Hermes aangeroepen als handelsgod om de vrouw en moeder van de Megarenzer voor dezelfde prijs te kunnen verkopen.

 

MEGARENZER

‘..O Hermes, handelsgeest, geef dat ik ook mijn vrouw,

ja zelfs mijn moeder voor die kan overdoen..’

 

(Uit: Kolenbranders. Aristophanes)[151]

 

Even later vertelt de koorleider iets over Ares, de god van de oorlog. Hij beschrijft hier zijn gewelddadige  karakter.

 

KOORLEIDER

‘..Al wat ’n mens zich kan wensen, dat valt hem ten deel.

Ik laat de God van de oorlog niet toe in mijn huis.

Nooit zingt die samen met mij, achterovergeleund,

‘Leve de vrijheid’. Die god heeft een zeer kwaaie dronk!

Toen het ons goed ging, heeft hij veel ellende gebracht.

Alles vermorste hij, gooide het om en hij vocht.

‘Drink toch,’ zo sprak ik hem aan,’en wees onze vriend.’

Niettemin stak hij de wingerd volledig in brand.

Ja, met geweld heeft hij wijn uit de druiven gespild.’

 

(Uit: Kolenbranders. Aristophanes)[152]

 

Het tweede stuk dat ik zal behandelen is Wespen. Dit blijspel is in 422 v. Chr. opgevoerd. Aristophanes heeft met dit stuk de tweede prijs behaald.

Het stuk handelt over Bdelykleon, die problemen heeft met zijn vader Filokleon, die een onverbeterlijke processenfanaat is, en hij  laat daarom de oude man in huis streng bewaken. Filokleon probeert telkens te ontvluchten, zeker als het koor van zijn vrienden, medejuryleden, voorbijkomt om hem op te halen voor nieuwe rechtszittingen. De koorleden zijn voorzien van een angel, die lijkt op de schrijfstift  waarmee zij veroordelingen onderschrijven, en zij noemen zich wespen. Met moeite weet Bdelykleon te voorkomen dat zijn vader ontsnapt. In het debat dat daarop volgt stelt Filokleon dat hij als jurylid oppermachtig in Athene is, terwijl Bdelykleon juist beweert dat zijn positie een verkapte slavernij inhoudt. Het koor geeft hierin de zoon op het laatst gelijk en ook de vader laat zich, zij het schoorvoetend, overtuigen. Als pleister op de wonde wordt hem een rechtspraktijk aan huis aangeboden. De zaak die daar als eerste wordt behandeld, betreft de diefstal van een stuk door de hond Grijper. Zonder het te willen spreekt Filokleon het beest vrij.

In het tweede bedrijf lijkt de manie van de oude man genezen te zijn. Nu gaat de zoon hem heropvoeden en laat hem kennismaken met het ‘beschaafde’ leven van plezier. Helaas loopt dit uit de hand, omdat Filokleon zich bedrinkt en uit het gezelschap van feestvierders een hoer ontvoert. Het einde van het blijspel bevat een aantal bizarre dansen, waarbij het koor zich tenslotte aansluit.[153]

 

Bdelykleon is de eerste persoon die een god noemt; in dit geval Poseidon. Hij wordt in de vorm van een soort van zegswijze aangeroepen.

 

BDELYKLEON

‘..Wat hoor ik in de schoorsteen voor lawaai? Poseidon, hou

me vast, wie ben je.?’

 

(Uit: Wespen. Aristophanes)[154]

 

Even verderop wordt Apollo in het stuk betrokken, die Filokleon informeerde dat hij goed moest rechtspreken, omdat anders de gevangenissen leeg blijven. Een ander belangrijk punt is dat de aangeklaagde personen ook veroordeeld dienen te worden.

 

FILOKELON

‘..In Delfi zei

orakelgod Apollo mij dat ik verdor,

als ooit een aangeklaagde niet veroordeeld wordt..’

 

(Uit: Wespen. Aristophanes)[155]

 

Later in het stuk vergelijkt Filokleon zichzelf met Zeus. Dit is een typisch voorbeeld van hoogmoed (hybris).

 

FILOKLEON

‘..Zeus’ heerschappij

is net zo groot als die van mij.

Het maakt geen sikkepit verschil,

of deze god of ik iets wil.

Wij verliezen ons geduld

als een spreker maar wat lult

of ons met zijn praatjes stoort.

‘Godallemachtig, heer

Zeus, wat gaat de jury toch tekeer!’

En kijk hoe na mijn bliksemstraal

ze in de piepzak zitten, allemaal,

de rijke stinkerds met hun poet,

of iedereen die uit de hoogte doet.

En kom ik met mijn donder,

dan schijten zij zich onder.

De grootste flapdrol, dat ben jij,

(Godin Demeter sta me bij!)

voor jou ben ik niet bang of laf,

verdomd, ik lig nog liever in mijn graf..’

 

(Uit: Wespen. Aristophanes)[156]

 

Voorts wordt Apollo aangesproken, zowel bij naam als beschrijvend. Ook wordt hij aangesproken als god van de geneeskunde, maar dat kan natuurlijk ook op Asklepios slaan. Tot nu toe vind ik dit de eerste oprechte bede aan een god.

 

KOORLEIDER

‘..Apollo, wees genadig voor ons allemaal.’

 

KOOR

‘..Geef, ik smeek u, god van waarheid, god van licht,

dat zijn plan succesvol wordt,

zodat ieder honkvast is en binnenkort

thuis zijn eigen rechtszaal sticht..’

 

BDELYKLEON

‘..Ja, ú bent onze heer,

omdat voor ieders huis, in elke straat

te uwer eer

een altaar staat…’

 

(Uit: Wespen. Aristophanes)[157]

 

Kapitaal of Rijkdom is het derde en laatste stuk. Van deze komedie is bekend dat zij de laatste is die onder de eigen naam van Aristophanes is overgeleverd (388 v. Chr.). De bejaarde hoofdpersoon van dit blijspel heet Chremylos. Hij heeft, samen met zijn slaaf Karion, een bezoek gebracht aan het heiligdom van Delphi om daar de god om raad te vragen over de toekomst van zijn zoon. Apollo heeft geantwoord dat hij de eerste man die hij na zijn vertrek uit de tempel tegenkomt mee naar huis moet nemen. Deze persoon blijkt Ploutos te zijn, de blinde en armoedig geklede god van het kapitaal, te zijn. Chremylos belooft hem genezing en die zullen ze, samen met enkele anderen, gaan zoeken in de tempel van Asklepios. Voor het zover is, kruist Penia, de godin van armoede en geldgebrek, hun pad. Zij durft te beweren dat alleen zij de ware weldoenster van de mensheid is: door haar toedoen blijven de mensen aan het werk, terwijl ledigheid des duivels oorkussen is. Na een felle woordenstrijd wordt de vervaarlijke vrouw verdreven.

Nadat Ploutos van zijn blindheid is genezen, maakt hij Chremylos en allen die het verdienen rijk. De gevolgen laten niet op zich wachten. Eerst verschijnt een Eerlijk Man om de god te bedanken, en daarna een verachtelijke Verklikker die brodeloos is geraakt. Vervolgens doet een oude vrouw haar beklag over het feit dat haar jeugdige minnaar, voor wiens gunsten zij dan toe had betaald, geen interesse meer in haar geld toont. Zelfs de god Hermes dient zich aan. Hij maakt melding van de woede van Zeus, die jaloers is geworden op de ‘nieuwe rijken’. Hermes probeert zelf een baantje bij Chremylos los te krijgen en mag als keukenhulp werken. Als laatste meldt zich ook de priester van Zeus. Ook hij geeft er de voorkeur aan om bij Chremylos en Ploutos in dienst te treden, omdat hij als Zeuspriester bij gebrek aan offers de hongerdood dreigt te sterven. Het stuk eindigt met een feeststoet naar de Akropolis, waar Ploutos een plaats achterin het Parthenon zal krijgen.[158] We zien een straat in Athene met het huis van Chremylos op de achtergrond. Een blinde, sjofel geklede oude man, Ploutos, komt tastend op. Hij wordt gevolgd door Chremylos en zijn slaaf Karion, die lauwerkransen dragen en zojuist van het Orakel te Delphi zijn teruggekeerd.

 

KARION

‘..Maar aan de god die bovenop een drievoet zit,

Apollo dus, heb ik iets te verwijten: hoe

kon hij, een godheid die geneest en zich zo graag

een vakbekwaam profeet laat noemen, nu mijn baas

zo laten gaan? Die loopt verdwaasd een blinde na

en handelt tegen alles in wat gangbaar is..’

 

(Uit: Kapitaal. Aristophanes)[159]

 

Even later wordt Ploutos gezien. Hij wenst zich in eerste instantie niet kenbaar te maken, maar op aandringen van Chremylos kan hij niet anders meer.

 

KAPITAAL

‘..Goed, luister dan: ik was van plan om anoniem

te blijven, maar nu moet ik wel. Oké, ik ben

de godheid van het kapitaal..’

 

CHREMYLOS

‘..Hoe kan het kapitaal nou zo armoedig zijn?

Apollo, goden, heel en half, en geesten, Zeus!

Heb ik het goed verstaan? Heet jij het Kapitaal?’

 

‘..Vertel me eens hoe dat gebrek gekomen is..’

 

KAPITAAL

‘..Dat is de schuld van Zeus. Hij gunt de mensheid niets.

Als opgeschoten knul zie ik eens uit bravoure

dat ik alleen bij mensen langs wou gaan die braaf

en wijs of vreedzaam zijn. Toen maakte hij me blind,

zodat ik niet kon zien wie zo zou zijn of niet.

Fatsoen en deugd zijn blijkbaar boven niet in tel..’

 

(Uit: Kapitaal. Aristophanes)[160]

In de bovenstaande strofe zit een duidelijke boodschap. De god van de rijkdom mag niet bepaald mensen selecteren voor rijkdom. Daarom heeft Zeus hem blind gemaakt, zodat hij onbevooroordeeld mensen kan zegenen met geld. Natuurlijk is Ploutos het daar niet mee eens.

 

Even later wordt Ploutos verteld dat hij weer kan zien als hij met Chremylos meegaat, maar hij wil niet. Dan maakt Chremylos de fout door Zeus te beledigen.

 

CHREMYLOS

‘..Er is geen god die zo lafhartig is als jij.

De wereldmacht van Zeus en al zijn bliksems zijn

geen halve stuiver waard. En jij beseft dat ook,

als jij uiteindelijk weer zicht op alles krijgt..’

 

KAPITAAL

‘..Stil alsjeblieft, godslasteraar..’

 

CHREMYLOS

‘..Hou zelf je mond.

Ik lever het bewijs dat jij meer macht dan Zeus

bezit..’

 

(Uit: Kapitaal. Aristophanes)[161]

 

Op een gegeven moment komt men de godin Penia tegen, die in het stuk beschreven wordt als Geldgebrek. Zij maakt zichzelf niet bekend als de godin van de armoede. Zij gaat de discussie aan over het feit dat men Ploutos wil genezen van zijn blindheid. Penia geeft een betoog waarin zij aangeeft welke gevolgen het heeft indien Ploutos weer zou kunnen zien. Het tweede bedrijf begint vrijwel gelijk met de mededeling dat Ploutos genezen is.

 

KARION

‘..Het is gelukt! Mijn meester heeft het voor elkaar

en Kapitaal nu nog meer. Want pas nog was hij blind

maar ziet nu weer en zijn pupillen stralen als

voorheen, hij is genezen door Asklepios..’

 

(Uit: Wespen. Aristophanes)[162]

 

Vervolgens komen de Eerlijke Man en de Verklikker op het toneel. De Eerlijke Man wil Ploutos bedanken, maar de Verklikker speelt zijn vervelende spel. De Verklikker gaat een discussie aan met de Eerlijke Man. De Verklikker geeft aan dat hij de waarheid dient, door informatie door te spelen. Zo worden de juiste mensen berecht. Even later komt de god Hermes op, hij klopt aan maar er wordt niet opengedaan. Karion reageert daarop. Hermes gaat in dialoog met Karion over het feit dat Ploutos weer kan zien.

 

HERMES

‘..Sinds jullie god, het Kapitaal, weer is gaan zien,

heeft niemand van de mensen iets geofferd: niks

geen wierook, koeken of laurier en ook nog niet

het kleinste beestje..’

 

KARION

‘.. dat gebeurt ook niet, omdat

de goden ons maar lieten barsten indertijd..’

 

HERMES

Tja, hoe het mijn collega’s gaat, is mij een zorg,

maar ik ben helemaal kapot..’

 

(Uit: Kapitaal. Aristophanes)[163]


Uit bovenstaande strofe blijkt wel hoe belangrijk offers gevonden worden (zie hoofdstuk 1). Zeus is vertoornd door de actie van degenen die Ploutos naar Asklepios gebracht hebben. Tenslotte krijgt Ploutos een plaats achterin de tempel van Athena.

 

Als ik naar de komedie kijk, dan kijk ik zeggen dat hier pas de goden niet meer zo serieus neergezet worden als bij de tragedies. Er worden nep-Muzen aangeroepen en Ploutos en Penia gaan met elkaar in discussie over geld. Dit zijn dus echt geseculariseerde stukken, waarin voor goden steeds minder plaats is.

 

 

Filosofie

 

In de 7e eeuw v. Chr. komt in de Griekse wereld ook de filosofie op. Dit heeft natuurlijk zijn weerslag op het religieuze denken van de oude Grieken. Uiteraard heeft deze voor hen nieuwe manier van denken ook invloed op het toneel. Aan de hand van een algemene beschrijving wil ik proberen aan te tonen dat de opkomende filosofie ook in deze context een rol speelt.

Het Griekse filosofische denken is voortgekomen uit de traditionele geloofsopvattingen, en dat het er zich vrijwel gelijk van losmaakte en tot het einde toe nauwe betrekkingen met de religie onderhield. In de filosofie kwamen, individuele opvattingen tot uiting als randverschijnselen van de gemeenschappelijke cultuur, waarvan de openbare erediensten en de mythologische overleveringen het religieuze aspect vormden. Thales van Milete (± 624-548 v. Chr.) wordt in de overleveringen als de ‘eerste filosoof’ beschouwd.[164]

 

Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen pre-socratische denkers en socratische denkers. Het verschil zit hem in de onderwerpen van studie; voordien hadden de filosofen zich voornamelijk bezig gehouden met de studie van de natuur, maar Socrates begon met de studie van de mens en zijn gedrag en maakte dit tot het belangrijkste studieobject.

Enkele grote pre-socratische denkers waren dichter zoals Parmenides van Elea (± 540-480 v. Chr.), Xenophanes  (± 580-485 v. Chr.) en Empedokles van Agrigentum (± 490-430 v. Chr.), die tot de jongere natuurfilosofen gerekend wordt. Zij waren niet alleen dichter omdat zij zich in verzen uitdrukten, maar ook omdat zij zich beriepen op goddelijke inspiratie.

De dichters en pre-socratische denkers waren niet alleen door hun taalgebruik en inspiratie aan elkaar verwant. Ook bij het denken van de eerste filosofen namen de goden een belangrijke plaats in. Voor Thales was ‘alles vol van goden’ en het oerbegin van alles (archè), dat verscheidene denkers als de basis van het algehele bestaan zagen, werd als iets goddelijks beschouwd. Hun aandacht was tevens gericht op de oorsprong van alle dingen.[165]

Xenophanes wees het antropomorfisme der goden van de hand en hij verklaarde dit als volgt: indien runderen handen zouden bezitten, waarmee zij zouden kunnen schilderen, dan zouden zij hun eigen goden ook als runderen weergeven. Hoewel hij over goden sprak, verwierp hij het polytheïsme: volgens hem bestond er slechts één god, die machtiger was dan alle andere goden en mensen: deze zag, hoorde en begreep alles uitsluitend door zijn denkvermogen. Deze ‘monotheïstische’ stroming staat niet geheel los van het traditionele geloof. Aeschylos schreef dat ‘Zeus alles is en boven alles staat’. Ondanks het feit dat er tussen bepaalde aspecten van deze opvattingen wel enige overeenkomst bestaat, zijn deze fundamenteel verschillend: de ene geeft door middel van poëzie de traditionele opvatting van de heerser van de Olympos weer, terwijl de andere vanuit het individueel onderzoek naar de enige basis van het bestaan getuigt van iets dat vaag lijkt op een op hoger niveau gebrachte Zeus.

De pre-socratische denkers hadden kritiek op de gehele traditionele mythologie. Hun felste kritiek gaven zij Homeros alsof hij de schepper van de Griekse mythologie zou zijn geweest. Zij verweten hem dat hij de goden van ‘bedrog en overspel’ had beticht. Herakleitos vond ook de wijze waarop de goden werden vereerd belachelijk. Men zou, op grond van dit alles kunnen veronderstellen dat zij een diepgaander godsdienstig besef hadden dan gebruikelijk was.

De wezenlijke vernieuwing die deze dichters brachten, bestond uit het individuele denken, terwijl de godsdienst in de oude Griekse wereld, zowel van oorsprong als in zijn werking een collectieve aangelegenheid was. Het ontstaan van het individuele denken, dat in staat was zich van tradities los te maken, is ongetwijfeld een der belangrijkste aspecten van het ‘Griekse wonder’.

De Griekse poleis legden het filosofische anti-traditionele denken niets in de weg. De oorzaak daarvan was niet dat het slechts een randverschijnsel was, dat door een kleine intellectuele minderheid werd belichaamd. De staten stonden het anti-traditionele denken niets in de weg, omdat het om privé-zaken ging, waarmee de ‘staat’ als beschermer van de algemeen beleden godsdienst zich niet bezighield. Ook later grepen de poleis slechts in wanneer de erediensten, die zij beschermden, onteerd werden en niet wanneer mensen op hun eigen manier dachten.

Het feit dat godsdienstige dogmata niet bestonden en dat de poleis zich niet bemoeiden met zaken die niet tegen het algemeen belang indruisten, maakte het dus mogelijk dat zich denkbeelden konden ontwikkelen, die wezenlijk onafhankelijk stonden ten aanzien van de tradities. Het feit dat deze denkbeelden desondanks tot op zekere hoogte doortrokken waren van tradities, vormt een bewijs van de invloed en de collectieve kracht van deze tradities, die zelfs op degenen die er tegen in gingen invloed hadden.[166]

 

 

Conclusie

 

Nu kom ik tot het formuleren van een antwoord op mijn derde deelvraag. Deze vraag luidde hoe het Griekse toneel zich uitte in de klassieke literatuur? Een andere vraag die ik gesteld heb bij het lezen van de verschillende tragedies en komedies is welke rol de goden in deze stukken vervullen; hebben zij veel of weinig macht?

Aeschylos werd beschreven als de meest religieuze tragediedichter, degene die de goden nog op een traditionele wijze doet voorkomen. Naast deze religieuze passages heb ik ook enkele strofen aangetroffen die mij enigszins geseculariseerd doen voorkomen. Zo beschrijft hij Zeus als een entiteit, waarvan niet duidelijk is wie het nu precies is. Als Zeus zo genoemd wil worden, dan zal hij dat doen. Ook de opmerkingen over Ouranos, dat hij inmiddels vergeten is, geeft de indruk van een bepaalde verwereldlijking.

Bij Sophocles kwam ik maar weinig goden tegen. Ik kwam wel Athena tegen, zij het in onpersoonlijke vorm, omdat aangegeven wordt dat men haar niet kan zien, maar dat men wel haar invloed en aanwezigheid ervaart. Het is duidelijk dat de mens meer centraal staat in zijn stukken dan de goden.

Bij Euripides zou men duidelijk het secularisatieproces herkennen; hij zou meer afstand nemen om goden te gebruiken als invulling voor zijn stukken. Hier ben ik het niet mee eens. Voor mij is duidelijk dat hij juist wél veelvuldig de goden in zijn stukken laat aantreden op serieuze wijze. Hij laat meerdere malen de goden als machtige wezens aan het publiek zien.

Aristophanes is voor mij de meest geseculariseerde dichter. In maar een stuk (Kapitaal) komen veelvuldig goden voor. In de andere twee stukken wordt de draak met de goden gestoken. Er is bijna geen plaats meer voor hen. Alleen in Kapitaal komen nog meerdere goden voor zoals Apollo, Asklepios, Ploutos en Penia.

De rol van de opkomende filosofie mag hierbij niet onderschat worden. De pre-socratische denkers hadden nog de natuur als onderdeel, maar met veel minder mythologische motieven. Zij kregen hun inspiratie nog van de goden, preciezer gezegd de Muzen. Er waren zelfs al enkele voorbeelden van ‘monotheïstische’ denkwijzen en doordat de Griekse autoriteiten deze nieuwe manieren van denken afdeden als privé, heeft dit juist de ontwikkeling hiervan in de hand gewerkt.

Naar mijn mening zijn de stukken over het algemeen nog behoorlijk religieus ingevuld, met hier en daar geseculariseerde passages, waarbij personificaties overgaan in abstracties. Als je naar de geboorte- en sterfdata van de verschillende dichters en filosofen kijkt, dan zie je dat deze in elkaar overlopen. Aeschylos zou op de hoogte geweest kunnen zijn van de werken van de andere dichters maar helemaal zeker weet ik dat natuurlijk nooit. Echter deel ik de mening dat de tradities toch nog een heel grote invloed hebben gehad op de ideeën van de filosofen en dat het naar mijn mening lang geduurd heeft voordat er een soort verschuiving van de erkenning tot de ontkenning van goden is opgetreden.

 

 

Hoofdstuk 4 Hoe wordt de Griekse godsdienst en mythologie in lesmethoden weergegeven? Een vergelijking tussen Indigo, Sfinx en Sprekend Verleden.

 

In dit laatste hoofdstuk komt het onderwijs aan bod. Hierin bestudeer ik drie verschillende lesmethoden om te kijken hoeveel aandacht er aan de Griekse godsdienst besteed wordt. Naar aanleiding van mijn conclusie zal ik een aanbeveling formuleren, waarin ik aangeef wat volgens mij belangrijk is voor leerlingen om te weten van de oude Griekse godsdienst.

De lesmethoden die ik zal bestuderen, zijn allemaal methoden die gebruikt worden voor de eerste klas HAVO/VWO. Dit heeft als reden dat naar mijn mening er te weinig aandacht besteed wordt aan deze onderwijsvormen op de opleiding. De opleiding besteedt de meeste aandacht aan het VMBO. Er wordt zelfs een cursus ‘VMBO-examen’ aangeboden. Om de balans wat evenwichtiger te maken, kies ik hier voor HAVO en VWO.

 

De methoden die ik zal gaan bestuderen zijn Indigo, die uitgegeven wordt door Wolters-Noordhoff, Sfinx, deze methode wordt uitgegeven door Thieme-Meulenhoff en tenslotte Sprekend Verleden, die onder toeziend oog van Nijgh Versluys verschijnt.

Ik zal zo gedetailleerd mogelijk onderzoeken waar en in welke vorm er aandacht geschonken wordt aan de Griekse godsdienst. Ik zal bepaalde bronnen citeren en analyseren om een zo goed mogelijk en duidelijk beeld te schetsen.

 

 

Indigo

 

De eerste methode is Indigo.[167] De Griekse godsdienst komt hier terug in “Hoofdstuk 3 De oude Grieken” dat loopt van bladzijde 46 tot en met 63. Op pagina 47 verschijnt de eerste zin in relatie met de Griekse godsdienst:

 

‘Hij wees op de schitterende tempels op de Akropolis, zoals het Parthenon, gebouwd voor Athene, beschermgodin van de stad, godin van de wijsheid, oorlog en ambachten.’

 

(Uit: Indigo.)[168]

 

Hier wordt melding gemaakt van een godin, in dit geval de godin Athena. Hier wordt echter ‘Athene’ gebruikt. Er wordt tevens ook verwezen naar de functies van de godin: beschermgodin, godin van wijsheid, oorlog en ambachten. Naar mijn mening is dit voor een leerling zeer helder.

 

Op pagina 48 verschijnt een ander voorbeeld van de Griekse godsdienst. In bron 5 wordt gesproken over munten.

 

BRON 5 Zo rijk als Croesus

‘..Iedere stadstaat maakte zijn eigen munten. Op die van Athene stond de gehelmde godin Athena. Op Korintische munten het gevleugelde paard Pegasus..’

 

(Uit: Indigo.)[169]

 

In tegenstelling tot de vorige pagina wordt hier wel voor de naam ‘Athena’ gekozen. Dit verschil is opvallend, maar zou ook een drukfout kunnen zijn. Het is voor de leerling duidelijker om het verschil tussen de godin en de stad aan te geven. Verder wordt het gevleugelde paard Pegasos genoemd. Pegasos werd door de zeegod Poseidon bij Medusa verwekt.[170]

In bron 8 op pagina 49 wordt in een kader de mythe van Athena en Poseidon verteld. Deze mythe verhaalt over de strijd wie de beschermgodheid van de stad Athene mocht worden.

 

BRON 8 Uit een boek (1981):

‘De Atheners vertelden elkaar graag het verhaal dat bij de stichting van hun stad alle goden erom vochten wie hun beschermgod mocht worden en wie dus zijn of haar naam aan de nieuwe stad mocht geven. Uiteindelijk organiseerde Zeus een wedstrijd tussen Athena en Poseidon. Wie het nuttigste geschenk aan de stad gaf, won de wedstrijd. Zeegod Poseidon sloeg met zijn drietand een zoutwaterbron uit een rots. Uit de bron sprong ook het eerste paard te voorschijn. Het paard zou de mens bijstaan in de oorlog. Athena liet naast de bron een olijfboom groeien. Zowel het hout als de vruchten waren bruikbaar. De olijven konden worden gegeten en geperst tot olie. De stadsbewoners kozen voor de olijfboom, want die was niet alleen nuttig voor de burgers, maar zou de stad ook rijkdom brengen. Voortaan heette de stad naar de godin Athene (in het Grieks: Athênai).’

 

(Uit: Indigo.)[171]

 

Wat mij hier in de eerste plaats opvalt is dat de bron anoniem gehouden wordt. “Uit een boek” is natuurlijk zeer onduidelijk. Ik zou hier gewoon de titel van het boek geven. Verder spreekt de mythe voor zich. Poseidon wordt aangegeven als zeegod en de mythe maakt de leerling goed duidelijk waarom Athena de wedstrijd gewonnen heeft.

 

Pagina 52-53 wordt besteed aan paragraaf 3.3 met als titel “Geloven of weten”. In deze paragraaf komen tal van religieuze uitingen naar voren, alsook in de verschillende bronnen die hier worden aangeboden.

Onder het eerste kopje Culturele eenheid  worden de volgende woorden aan de Griekse godsdienst besteed:

 

‘Ze geloofden in dezelfde goden, ook al was in elke stad een bepaalde god belangrijker dan de andere. Ter ere van de goden namen mannen uit alle stadstaten deel aan de panhelleense spelen, zoals de Olympische Spelen (zie paragraaf 3.4).

De Grieken vertelden elkaar veel verhalen: mythen (over goden), sagen (over helden) en legenden (over wonderlijke gebeurtenissen). In de 8e eeuw v.C. schreef de dichter Homerus twee beroemde verhalen: Ilias en Odyssee. Ze gaan over de Griekse verovering van de stad Troje in Klein-Azië en de lange thuisreis van de Griekse held Odysseus naar het eiland Ithaka voor de Griekse westkust. In deze verhalen spelen de goden een belangrijke rol. Ze zijn heel menselijk afgeschilderd. Ze worden verliefd en jaloers en maken voortdurend ruzie.’

 

(Uit: Indigo.)[172]

 

In bovenstaande tekst worden voor de leerling een aantal dingen duidelijk. In de eerste plaats wordt aangegeven dat de oude Grieken in dezelfde goden geloofden, maar dat sommige goden belangrijker waren dan andere. Ik had hier een voorbeeld gegeven. Verder worden als uiting van het religieuze denken de Olympische Spelen genoemd, als een van de voorbeelden van de panhelleense spelen. Zo wordt voor de leerling duidelijk dat er nog andere voorbeelden moeten zijn. Verder wordt aan de leerling een driedeling kenbaar gemaakt in mythen, sagen en legenden. Ook worden er voorbeelden gegeven zoals de Ilias en Odyssee van Homeros met een korte beschrijving van de inhoud.

 

Onder het kopje Kunst wordt verder ingegaan op mythen en sagen, die gebruikt worden voor de versiering van vazen.

 

‘..Verhalen uit de mythologie waren het onderwerp van beeldengroepen en reliëfs in hun tempels. Op vazen beelden ze onderwerpen uit het dagelijks leven en uit mythen en sagen af, zoals over de held Achilles en de Amazone-koningin Penthesileai (zie bron 22.)’

 

(Uit: Indigo.)[173]

 

Wat hier opvalt is dat ineens de term ‘mythologie’ genoemd wordt, maar niet uitgelegd wordt. De begrippenlijst beperkt zich helaas tot alleen het noemen van de belangrijkste begrippen, maar deze begrippen worden niet uitgelegd aan de leerling. De term ‘mythologie’ komt daar niet eens in voor.

 

In bron 15 wordt de Griekse arts Hippocrates behandeld. Hierin wordt gerefereerd aan Asklepios, de Griekse god van de geneeskunde:

 

BRON 15 Hippocrates

‘..Tot in zijn tijd was het gebruikelijk dat een zieke een offer bracht aan Asklepius, de god van de geneeskunst..’

‘…Asklepius werd afgebeeld als een man met in zijn hand een staf met eromheen een kronkelende slang, het symbool van onsterfelijkheid..’

‘..Volgens Hippocrates was een ziekte geen straf van de goden. Een arts moest zoeken naar een logische biologische verklaring op grond van zorgvuldige bestudering van zijn patiënt..’

 

(Uit: Indigo.)[174]

 

In deze bron wordt een verandering van gedachtevorming weergegeven: als iemand ziek was dan werd meestal een offer aan Asklepios gebracht; later moest een arts zich wijden aan biologische oorzaken, dan naar het zoeken voor redenen voor goddelijke straf. Bron 17 laat een bronzen beeld van de god Zeus zien. Bron 18 gaat over de Theogonie van Hesiodos, waarin hij het ontstaan van de goden weergeeft.

 

BRON 18 Uit een boek (1981):

‘De oorsprong van alles was Chaos. Daaruit kwamen de god Uranos (Hemel) en godin Gaia (Aarde) voort. Tot hun nakomelingen behoorden de twaalf Titanen (natuurkrachten). De Titaan Kronos kreeg samen met zijn zus Rhea zes kinderen: Zeus, Hera, Poseidon, Hades, Hestia en Demeter. Zeus wist de opperheerschappij over hemel en aarde te veroveren. Poseidon werd heerser over de zee en Hades over het dodenrijk. Zeus kreeg met Hera drie kinderen: Ares, Hebe en Hephaistos. Daarnaast verwekte hij nog talloze kinderen bij andere godinnen en sterfelijke vrouwen. Zijn godenkinderen waren Apollo, Athena, Artemis, Aphrodite, Persephone, Hermes en Dionysus.’

 

(Uit: Indigo.)[175]

 

In deze tekstbron wordt in zeer compacte vorm melding gemaakt van de bekendste goden. De leerlingen leren in een notendop hoe de goden ontstaan zijn. De meeste aandacht gaat uit naar Zeus, terwijl de andere goden alleen bij naam genoemd worden.

 

Pagina 54-55 wordt besteed aan paragraaf 3.4 met als titel “Strijd en spelen”. Onder het kopje Olympische Spelen wordt aangegeven dat deze spelen eigenlijk een religieus festival was ter ere van de god Zeus en dat niet alleen in Olympia panhelleense spelen gehouden, maar dat ook in Delphi ter ere van Apollo en in Korinthe de Isthmische Spelen ter ere van Poseidon gehouden werden.[176]

 

Bron 22 is een beeldbron dat aansluit bij pagina 52 over de rol van Achilles en de Amazone-koningin in de kunst.

Bron 25 verhaalt over de Ilias van Homeros, dat over de Trojaanse Oorlog gaat (± 1250 v. Chr.). Hierin wordt een muze aangeroepen om het verhaal te vertellen. De held Achilleus wordt genoemd alsmede de beroemde Agamemnon.

 

BRON 25

Het begin van de Ilias (Homerus): Vertel muze, over de wrok van Achilles. Die enorme wrok, die de Grieken grenzeloos leed bracht, die de ziel van talloze helden in het dodenrijk bracht en hun lichaam tot prooi van honden en vogels. Zó ging de wil van Zeus in vervulling. Vertel het ons vanaf het begin, toen onenigheid bevelhebber Agamemnon en de grote Achilles tot vijanden maakte. Wie van de goden had beiden in zo’n twistzaak verwikkeld?’

 

(Uit: Indigo.)[177]

 

In de Afsluiting wordt een samenvatting van het hoofdstuk gegeven alsook begrippen. De enige begrippen die verwijzen naar de Griekse godsdienst zijn mythe, Olympische Spelen en sage. Er wordt helaas geen uitleg gegeven aan deze begrippen. Verder geeft bron 33 een afbeelding van Apollo weer die een drankoffer brengt. Bronnen 35-37 zijn wel sterk religieus getint.

 

BRON 35 Uit een boek (1981):

‘De plaatsen waar goden raad geven aan mensen heetten orakels. Dat kon over alles gaan: familieaangelegenheden, handelszaken, veldtochten of de stichting van koloniën. In Delphi sprak Apollo tot de mensen. Voor de hele Griekse wereld was het de heiligste van alle plaatsen. Grieken en niet-Grieken, gewone burgers en buitenlandse koningen legden hier hun vraag voor aan de pythia, een priesteres die in een droomtoestand vreemde klanken uitstootte. Priesters van de tempel ‘vertaalden’ deze klanken naar een boodschap voor de vraagsteller. Meestal waren deze ‘vertalingen’ erg raadselachtig. Bij de Pythische Spelen in Delphi werd Apollo geëerd met de mooiste en beste prestaties op het gebied van toneel, zang en sport.’

 

(Uit: Indigo.)[178]

 

Deze bron laat duidelijk zien dat het hier om orakels gaat. Er worden goede voorbeelden van motieven gegeven om een orakel te raadplegen en er wordt een voorbeeld gegeven van een god die uitspraken deed. Helaas komt er geen begrip orakel terug in de begrippenlijst.

 

BRON 36 Uit een boek (2000)

‘De aristocraten van Athene vroegen Sparta om hulp tegen hun tirannenbewind, maar Sparta weigerde. Toen wist Athene het orakel van Delphi om te kopen. De priesters van het heiligdom beloofden hulp in ruil voor een nieuwe Apollotempel. Telkens als Spartaanse gezanten raad kwamen vragen, zei het orakel dat het de Spartanen pas kon helpen als de Atheense tiran weg was. In 510 v.C. hielp Sparta bij de verdrijving van de tiran.’

 

(Uit: Indigo.)[179]

 

Het is duidelijk dat in bovenstaande bron politiek als voorbeeld van een motief gegeven wordt. Men wil een orakel raadplegen wat blijkbaar om te kopen is; corruptie is dus ook iets wat hier in terugkomt.

 

BRON 37 Uit een boek (1981):

‘Apollo was de god van cultuur en orde, van muziek, poëzie en wetenschap. Hij was te herkennen aan een lier, pijl en boog of krans van laurierbladeren (lauwerkrans). Voor de Grieken was de wetenschapsman verwant aan de kunstenaar. Apollo schiep met zijn lierspel harmonie en orde. Muzikale harmonie bracht geestelijke harmonie.’

 

(Uit: Indigo.)[180]

 

In deze bron wordt het karakter van de god Apollo geschetst. Deze drie bronnen (35-37) geven een verband aan. Wat verder opvalt is dat de meeste aandacht naar kunst en politiek uitgaat. De woorden toneel en zang  worden alleen maar genoemd, maar er worden op deze pagina geen voorbeelden van gegeven.

 

Indigo besteedt nog twee pagina’s aan EXTRA De wereld van Homerus. Dit komt na de afsluiting. Ik had dit persoonlijk ervoor geschreven. Op pagina 60-61 wordt de wereld van Homeros beschreven. Er wordt aangegeven wanneer hij geleefd heeft, welke verhalen hij geschreven heeft en wat zijn erfenis is voor de hedendaagse maatschappij. Bron 38 en 39 zijn voorbeelden van beeldbronnen waarbij een buste van Homeros wordt getoond en een beeldje van Penelope en Odysseus. Bron 40 toont het masker van Agamemnon, maar dit masker behoort hem helemaal niet toe. Bron 41 geeft de geschiedenis van Kreta en de Myceense beschaving en er wordt de vraag gesteld hoe Homeros kon weten hoe de wereld er voor 1200 v. Chr. uitzag terwijl hij veel later geboren werd. Bron 42 vertelt over Heinrich Schliemann die in 1870 op zoek ging naar Troje en het ook daadwerkelijk vond. Bron 43 geeft een aantal passages weer uit de Odyssee. Zo wordt de leerling op de hoogte gebracht van de verhalen die Homeros geschreven heeft.

 

 

Sfinx

 

De tweede methode die ik wil bespreken is Sfinx.[181] De Griekse godsdienst komt terug in “Hoofdstuk 2 Egypte en Griekenland”, dat de pagina’s 26 tot en met 45 beslaat. Het gedeelte over Griekenland begint op pagina 34. Een voorbeeld van religieus denken dat men in de Griekse godsdienst kan plaatsen is ook in deze methode een munt, waarop de uil van Athena te zien is als symbool voor wijsheid (bron 19).

 

Paragraaf 2.5 heeft als titel “Mensen en goden”, en geeft twee beeldbronnen weer in relatie met de Griekse mythologie: bron 21 laat Pallas Athena zien en op bron 22 kun je zien dat Oidipous vragen stelt aan de sfinx.

De Griekse godsdienst komt tot uiting onder het kopje Goden, verhalen, tempels en sport.

 

‘Goden waren voor de Grieken heel belangrijk. Net als de Egyptenaren waren de Grieken polytheïstisch. Maar, anders dan de Egyptenaren, dachten de Grieken dat de goden op mensen leken. De goden woonden volgens de Grieken op aarde; op de berg Olympus. Herodotos schreef hier het volgende over:

 

BRON 23

‘Het zijn de schrijvers die de Grieken een godenwereld hebben gegeven. Zij gaven de goden namen, taken en machtsgebieden. Zij beschreven hoe de goden eruit zagen en hoe zij zich gedroegen. Door de schrijvers zagen de goden eruit als mensen met menselijke gevoelens. Alleen waren zij mooier en sterker dan de mensen. Bovendien waren de goden onsterfelijk.’

 

Uit: Herodotos, Het verslag van mijn onderzoek.

 

De Grieken vertelden elkaar verhalen over het leven en de gebeurtenissen van de goden. Deze verhalen, mythen, moesten antwoord geven op levensvragen. De verhalen zijn meestal spannend en laten zien hoe de Grieken leefden. De godenverering was niet overal gelijk. Elke Griekse polis had eigen goden waarvoor tempels werden gebouwd. Zo stond op het hoogste punt van de stad Athene een tempel voor haar beschermgodin Pallas Athena. Rondom tempels organiseerden de inwoners regelmatig feesten en wedstrijden om de goden te eren. De Olympische Spelen zijn daarvan een goed voorbeeld. Vanuit alle windrichtingen kwamen Grieken naar de plaats Olympia om aan atletiek en andere sporten te doen. De Olympische Spelen waren zo beroemd dat de Grieken hun jaartelling rekenden vanaf de eerste keer dat de spelen werden gehouden (776 v.Chr.)’

 

(Uit: Sfinx.)[182]

 

in deze tekst komen heel veel aspecten aan de orde. In de eerste plaats wordt de term polytheïstisch gebruikt. Deze term is het Egyptische gedeelte uitgelegd. De leerlingen weten dus als het goed is wat de betekenis hiervan is. Dan wordt er verwezen naar een passage van de geschiedschrijver Herodotos, die de antropomorfe trekken van de goden bij de schrijvers neerlegt; hij doelt hiermee op Homeros in dit geval en waarschijnlijk ook Hesiodos.

Voorts zijn de begrippen mythen en Olympische Spelen vet gedrukt om aan te geven dat deze begrippen belangrijk zijn. Mythen moesten het antwoord geven op levensvragen en wedstrijden werden gehouden om de goden te eren.

 

Bron 24 geeft eveneens een uitleg over orakels. Hiermee komt de methode overeen met Indigo.

 

BRON 24 Bereid u voor op rampen!

‘De Atheners waren wanhopig: hoe konden zij de Perzische koning Xerxes verslaan? Ze vroegen de goden om raad en raadpleegden het orakel van Delphi. Het orakel gaf hun de volgende boodschap: ’Wat zitten jullie daar? Vlucht naar het einde van de aarde en laat uw stad en huizen achter. Niets zal op zijn plaats blijven. Bereid u voor op rampen!’ Maar het orakel zei ook: ‘Als straks alles vernietigd wordt, dan schenkt Zeus aan Athene muren van hout en deze zullen bij Salamis de redding zijn voor uw kinderen.’ De Atheners moesten flink nadenken over deze raad. Moesten ze houten muren om de stad bouwen, of werden met ‘houten muren’ misschien de oorlogsschepen van Athene bedoeld? Ze kozen voor het laatste en de Atheners vluchtten met hun schepen naar het eilandje Salamis. De Griekse legeraanvoerders hielden in Salamis krijgsraad. Eén van hen zei: ‘Een slag op open zee is voor ons nadelig, omdat wij minder schepen hebben. Bovendien zijn onze schepen zwaarder en dus moeilijker te besturen. In open zee zullen we uiteengedreven worden. Daarnaast heeft het orakel voorspeld dat we bij Salamis zullen overwinnen. Deze boodschap van de goden mogen we niet in de wind slaan. Als we de Perzische vloot weten te verslaan, zal ook het landleger op de vlucht slaan.’ De Griekse bondgenoten besloten om bij Salamis op de Perzische vloot te wachten.’

 

(Uit: Sfinx.)[183]

 

De term orakel  wordt in de begrippenlijst uitgelegd. Ik had echter ook hier een betere uitleg willen zien; nu moet de leerling eerst naar de begrippenlijst toe om de definitie op te zoeken als de docent er niets bij vertelt.

Op pagina 44-45 wordt aandacht geschonken aan een begrippenlijst en een lijst van namen en plaatsen. De begrippen die onder de Griekse godsdienst vallen en voor leerlingen belangrijk zijn, zijn de volgende: polytheïsme, mythe, Olympische Spelen, orakel. De namen en plaatsen die hierbij horen zijn: Agamemnon, Homeros, Olympus en Troje. Wat opvalt is dat de Griekse en Latijnse schrijfwijze hier door elkaar lopen. Bij ‘Homeros’ kiest men wel voor de uitgang –os, maar bij ‘Olympus’ weer niet. het zou meer correct zijn als men de namen volgens het land van herkomst zou beschrijven. Dit maakt het ook authentieker.

 

 

Sprekend Verleden

 

De laatste methode die ik ga bekijken is Sprekend Verleden.[184] De Griekse godsdienst wordt hier beschreven in “Hoofdstuk 4 Het Oude Griekenland.” Het hoofdstuk wordt geopend door een tijdbalk te laten zien met daarop de belangrijkste gebeurtenissen, ondersteund door afbeeldingen. Op deze pagina’s zijn al enkele voorbeelden van de Griekse godsdienst te onderscheiden. Op de eerste plaats wordt 776 v. Chr. genoemd, waarbij aan de ‘Eerste Olympische Spelen’ gerefereerd wordt. Vervolgens wordt bij ± 700 v. Chr. Homeros genoemd als dichter van de Ilias en Odyssee. Er zijn afbeeldingen van de zwerftochten van Odysseus, toneel en theater in Epidauros en Olympia en de Spelen te zien. Tenslotte wordt er verwezen naar een puzzel om goden en godinnen te herkennen.

 

Ook in deze methode wordt gelijk gerefereerd aan de godin Athena:

 

‘De Acropolis wordt nu als een van de mooiste ruïnes van de wereld beschouwd. De grootste tempel, het Parthenon, was gewijd aan de godin Athene…’

 

(Uit: Sprekend Verleden.)[185]

 

Op pagina 48 verschijnt het kopje Griekse godsdienst, onderwijs, toneel, kunst, literatuur en wetenschap. Dan volgt het subkopje De Griekse godsdienst. Hierin staat een brede uiteenzetting over de kenmerken van de Griekse religie.

 

‘Overal in Griekenland werden dezelfde goden vereerd. Iedere polis kreeg wel een eigen beschermgod of –godin. De Griekse tempels lijken vanbuiten en vanbinnen op elkaar. De tempel was voor de Grieken de woning van een god(in). Naast elke tempel was een gewijd terrein met een altaar in de open lucht. Daar kwamen de Grieken bij godsdienstige plechtigheden bijeen.

 

Er waren belangrijke verschillen tussen de Griekse godsdienst en de andere godsdiensten:

-          De Griekse goden leken sterk op mensen. Ze waren wel onsterfelijk. Maar ze hadden ruzies en waren jaloers op elkaar.

-          De Grieken kenden halfgoden (kinderen van een god/godin en een mens) zoals Heracles en Achilles.

-          In de Griekse godsdienst ging het vooral om het genieten van het leven op aarde. Toen Odysseus het dodenrijk bezocht, zei de overleden Achilles aldaar tegen hem: ‘Bespaar me je mooie woorden over de dood. Haal me weer terug naar de aarde. Ik zou liever slaaf zijn in het huis van iemand die geen land bezit dan koning van al deze doden, voor wie het leven is afgelopen.’

-          De Grieken geloofden dat de goden rechtstreeks tot de mensen konden spreken, bijvoorbeeld bij de orakels. Een orakel is een plaats waar volgens de oude Grieken een god(in) antwoord geeft op vragen. Ook het antwoord zelf noemt men een orakel. Alle Grieken vonden het orakel van Delphi het belangrijkst.’

 

De invloed van de godsdienst was groot. Elke volksvergadering begon bijvoorbeeld met gebeden en offers. En de Olympische Spelen werden gehouden ter ere van de oppergod Zeus. Tijdens de Spelen was er een heilige vrede. Op bevel van de priesters werd er in die tijd niet gevochten tussen poleis. Voor de Grieken was het heel belangrijk dat doden op een goede manier werden begraven. Anders kwam de dode de onderwereld niet binnen. En moest dan eeuwig als geest rondzwerven. Het toneelstuk ‘Antigone’ (blz.62-63), gaat hierover.’

 

(Uit: Sprekend Verleden.)[186]

 

In deze passages wordt veel informatie verstrekt. Ook hier wordt aangegeven dat iedereen dezelfde goden vereerde maar dat er onderling verschil in zat. Er wordt gesproken over verschillende poleis en beschermgodheden. Verder wordt de functie van de tempel besproken. Het antropomorfisme, halfgoden, een zienswijze op het dagelijkse leven en de functie van een orakel worden besproken. Dit gebeurt op een duidelijke manier, ondersteund door voorbeelden.

Verder wordt geponeerd dat de invloed van de godsdienst groot was en wordt er melding gemaakt van de Olympische Spelen die ter ere van Zeus gehouden werden. Ook de oud-Griekse  visie op de doden wordt kenbaar gemaakt. Er wordt als voorbeeld later in het boek het stuk Antigone van Sophocles gegeven.

 

Onder het kopje Onderwijs, literatuur, toneel en kunst  wordt ook naar elementen uit de Griekse godsdienst verwezen. Ook hier komen de verhalen van Homeros weer aan bod.

 

‘Iedere Griek leerde thuis en in het onderwijs de beroemde verhalen uit de Griekse mythologie kennen. Het bekendst zijn de Ilias en de Odyssee van Homerus.’

 

(Uit: Sprekend Verleden.)[187]

 

Verder wordt op dezelfde pagina (49) een apart kader besteed aan het Orakel van Delphi. Hierin wordt uitgelegd waarom iemand een orakel zou willen raadplegen. Net als in de andere twee methoden wordt hier Croesos aangehaald. De tekst wordt ondersteund door een afbeelding van een Griekse drinkschaal waarop een koning te zien is, die raad vraagt aan de pythia.[188]

Op pagina 50 wordt in een kader aandacht besteed aan de mythe van Orpheus en Eurydice, ondersteund door een reliëf. Orpheus is de zoon van Apollo en wordt verliefd op Eurydice; deze wordt door een slang gebeten en komt in de onderwereld terecht. Orpheus besluit om zijn geliefde terug te halen en krijgt van Hades toestemming, maar hij mag niet omkijken. Als hij dit toch doet dan verliest hij haar voorgoed. Helaas kijkt hij toch om en verdwijnt zij wederom voor eeuwig.[189]

 

Op pagina 53 wordt aandacht besteed aan de Ilias, aan een van de verhalen van Homeros en gaat over de Trojaanse Oorlog. De vraag die hier aan de leerlingen gesteld wordt is of deze oorlog echt bestaan heeft. Naast de uitleg van de Ilias worden aan de leerlingen ook enkele vragen gesteld.[190]

Voorts wordt ook in deze methode Hippocrates behandeld. Asklepios, de god van de geneeskunde wordt hier genoemd, maar een beschrijving van de god ontbreekt. Ook hier worden er vragen aan de leerlingen gesteld.[191]

Er wordt aandacht gegeven aan mijn afstudeeronderwerp: toneel en theater. Op twee pagina’s wordt het stuk Antigone[192] van Sophocles verteld, ondersteund door twee afbeeldingen van het theater in Epidauros, gewijd aan Asklepios. Er wordt niet aangegeven hoe het toneel ontstaat, er wordt alleen een voorbeeld van een toneelstuk gegeven en dat er nog elk jaar in Epidauros een zesweeks toneelfestival gehouden wordt.

Pagina 66 wordt besteed aan de Olympische Spelen. Er wordt uitgelegd wat het verband is tussen de Olympische Spelen en de godsdienst. Er wordt verteld wie er wel en niet mee mochten doen. De tekst wordt ondersteund door een afbeelding van een maquette van de plaats Olympia en de leerling moet een rondleiding organiseren, waarvoor aanwijzingen gegeven worden.[193]

 

 

Conclusie

 

Terugkijkend op mijn vraag hoe de Griekse godsdienst in de verschillende lesmethoden tot uiting komt, kan ik aangeven dat er in Sprekend Verleden de meeste aandacht aan aspecten van de Griekse godsdienst geschonken wordt. Dit zit hem in het gegeven dat Sprekend Verleden de meeste aandacht besteed aan verrijkingsstof, waarin verschillende elementen van het Griekse religieuze denken worden uitgelicht. De tweede meest complete methode is Indigo, die naast gegevens over de inhoud, extra aandacht aan de wereld van Homeros besteedt; het is wel zo dat de begrippenlijst verre van goed is. Tenslotte noem ik Sfinx, die in vergelijking met de andere methoden de minste aandacht aan de Griekse godsdienst besteedt.

Naast verschillen zijn er echter ook veel overeenkomsten. Alle methoden spreken al snel over de godin Athena. Verder worden in alle methoden de begrippen mythe, orakel en Olympische Spelen uitgelegd als uitingen van het religieuze denken. Daarnaast wordt ook in alle methoden aangegeven dat de oude Grieken allemaal dezelfde goden kenden maar dat de verering per stad kon verschillen. Ook Hippocrates en Asklepios komen in alle drie de methoden voor. Indigo is echter de enige methode waarin de belangrijkste goden genoemd worden, zij het dat de meeste aandacht naar Zeus uitgaat en de andere goden louter bij naam genoemd worden. In alle methoden worden ook Croesos en Odysseus genoemd, als hoofdrolspeler in de Odyssee; maar ook de Ilias  wordt in alle methoden weergegeven. Wat ik echter mis in alle methoden zijn beschrijvingen van de twaalf meest belangrijke goden en godinnen; er wordt maar een enkele keer aandacht gegeven aan een expliciete god zoals Apollo en Athena. Hierdoor missen de leerlingen naar mijn idee belangrijke informatie die ze in basis zouden moeten krijgen. Dit baseer ik op grond van mijn bevindingen uit dit onderzoek. Men kan naar mijn mening de Griekse mens niet volledig begrijpen als men niet wat meer weet over zijn religieuze achtergrond. Gebleken is dat de Griekse mens een uiterst religieus wezen was, waarbij het persoonlijke leven doordrenkt was met religieuze aspecten zoals feesten, riten, mythen en wedstrijden. Een ander belangrijk aspect is ook de manier waarop goden vereerd werden in de verschillende stadstaten. Elke polis vereerde weer bepaalde goden op een andere manier. Ik ben van mening dat deze argumenten mijn betoog versterken in de overtuiging dat een leerling meer van de Griekse godsdienst dient te weten om die Griekse mens en samenleving beter te kunnen begrijpen en ook om zo de rol van de godsdienst in de context van de samenleving beter te kunnen beoordelen.

 

 

Aanbeveling

 

Voor mij zou het ideale hoofdstuk uit een combinatie van deze drie methoden bestaan. Echter zou ik naast de beschrijving van de Griekse godsdienst en al haar uitingen, ook de twaalf belangrijkste goden en godinnen aan bod laten komen, waarbij ik als docent uitleg welke god of godin nu waarvoor verantwoordelijk is. Hieraan kan ik dan verschillende mythen koppelen zoals die van Athena en Poseidon als het gaat om wie de beschermgodheid van de stad mag worden. De goden die naar mijn mening expliciet behandeld moeten worden zijn: Zeus, Poseidon, Hades, Hermes, Ares, Hephaistos, Apollo, Aphrodite, Hestia, Demeter, Artemis, Hera, Dionysos en Hebe.

Daarnaast dienen enkele helden besproken te worden zoals Herakles, Achilleus en Theseus.  Natuurlijk zou ik ook graag zien dat wanneer een methode aandacht besteedt aan de verschillende uitingen zoals toneel en theater, dat men ook uitlegt wanneer het ontstaan is en wie de bekendste vertegenwoordigers hiervan zijn. Dit heb ik echt gemist in de methoden. Als men al een deelgebied beschrijft, dan dient het wel volledig te gebeuren. Het eerste jaar is tenslotte de basis van elke leerling en die dient wel zo compleet mogelijk te zijn. Je kunt dan zoals in Sprekend Verleden extra tabbladen toevoegen, waarin je bepaalde facetten beschrijft en waarbij je de leerling ook vragen stelt.

Ik vind dat er best wel wat pagina’s aan de Griekse godsdienst besteed mogen, zeker vanwege de grote culturele erfenis die men ook wel receptie noemt. Strikt genomen verstaan wij onder receptie alle manieren waarop men in later tijd met het klassieke culturele erfgoed is omgegaan.[194] Men zou in de methode kunnen verwijzen naar de Renaissance, waarin de liefde voor de Klassieke Oudheid weer opbloeit, of naar hedendaagse bedrijven die de namen van Griekse godheden dragen zoals het busbedrijf ‘Hermes’ in Nijmegen.

De lesmethoden laten wat mij betreft onvoldoende zien hoezeer het dagelijkse leven van de oude Grieken doordrenkt was van religie en religieuze gevoelens. Op grond van mijn betoog in de conclusie, pleit ik er dus voor om een meer totaal beeld te schetsen van de Griekse godsdienst en mythologie en lesmethoden waarin veel duidelijker naar voren moet komen hoe veel uitingen van religieus denken de Griekse samenleving bezat en welke effecten dat op de Griekse mens heeft gehad.

 

 

Eindconclusie

 

Nu is het moment aangebroken om een eindbeschouwing te geven op mijn hoofdvraag: “Griekse Godsdienst en Samenleving. Het Atheense theater 525-404 v. Chr. Godenrijk of Godenloos?” In 525 v. Chr. werd Aeschylos geboren en was een van meest bekende tragediedichters van de Griekse Oudheid. In 404 v. Chr. wordt het tijdperk van de klassieke komedie afgerond en wordt Athene door Sparta veroverd.

Het Atheense theater dat uit de religieuze eredienst voor Dionysos is ontstaan, heeft zich in twee richtingen verspreid: de tragedie en de komedie. Thespis heeft voor een omslag gezorgd, door in 534 v. Chr. in dialoog met het koor te gaan en zo de eerste ‘acteur’ te worden. Deze tragedie en komedie heeft vele dichters aangetrokken die hun beroep ervan maakten om de mooiste toneelstukken te gaan schrijven. Aeschylos, Euripides, Sophocles en Aristophanes hebben de kunst verstaan het leven van goden, helden en stervelingen te verwoorden op papier. De vraag in hoeverre de goden hun macht behouden in verband met de opkomende filosofie is in het algemeen positief te beantwoorden.

Ondanks de opkomende secularisering blijkt immers dat de religiositeit van de verschillende dichters groot was en dat dichters waarvan gezegd werd, dat zij meer afstand van de goden namen, nog steeds gekenmerkt worden door een grote invloed van de oude tradities. De sterk religieuze toneelstukken worden hier en daar gekenmerkt door strofen waarin de macht van de goden tanende is en waarin personificaties overgaan in abstracties. Af en toe maken antropomorfe trekken plaats voor transcendente en ‘monotheïstische’ trekken van dichters, waarbij die ‘monotheïstische’ trekken kunnen samengaan met een antropomorfe voorstelling van die ene god. Dit geeft aan dat de 5e eeuw v. Chr. een eeuw van overgang is, waarin langzaam plaats gemaakt wordt voor opvattingen die naar andere oorzaken voor het leven zoeken dan goddelijke motieven.

Mijn overkoepelende antwoord is dan ook dat het Atheense theater nog in grote mate godenrijk was in plaats van godenloos, maar dat juist de lesmethoden zich door een grote godenloosheid laten kennen. Een klassiek geval van asebeia (goddeloosheid).

Mijn hoop is dat met mijn aanbeveling de eusebeia (vroomheid) onder uitgevers gestimuleerd mag worden en dat leerlingen aan het begin van hun vorming wederom kennis mogen maken met al deze prachtige goden en godinnen!

 

Mark Beumer

Kekerdom, april 2006

 

 

Geraadpleegde literatuur

 

Primaire literatuur

 

J. Boardman, J. Griffin, O. Murray, The Oxford History of Greece and the Hellenistic World, Oxford 1986

 

L. de Blois en R.J. van der Spek, Een kennismaking met de Oude Wereld, Bussum 2001

 

A. Brelich, Grieken en goden, Bussum 1975

 

V. Brinkmann e.a., Kleur! bij Grieken en Etrusken, Zwolle 2006

 

P. Connolly en H. Dodge, Stad in de Oudheid. Leven in Athene en Rome, Oxford 1998

 

W. Corteaux en B. Claes (vert.), Euripides. Hippolytus, Iphigenia in Taurië, Ion, Amsterdam 2002

 

J. Delorme, De Oudheid in jaartallen, Parijs 1999

 

H.L. van Dolen (vert.), Aristofanes. Kolenbranders, Wespen, Kapitaal, Amsterdam 1997

 

H.L. van Dolen (vert.), Sofokles. Vier tragedies, Ajax, Meisjes uit Thrachis, Elektra, Filoktetes, Amsterdam 2004

 

P.E. Easterling en J.V. Muir, Greek Religion and Society, Cambridge 2004 (1985)

 

M.I. Finley en H.W. Pleket, Olympische Spelen in de Oudheid, Amsterdam 2004

 

C. Fisser en T. Jansen, Forum. Basisboek Klassieke Culturele Vorming, Lunteren 2000

 

R. Flacelière, Zo leefden de Atheners ten tijde van Pericles, Baarn 1960

 

R. Ghesquière, Literaire Verbeelding. Een geschiedenis van de Europese literatuur en cultuur tot 1750, Leuven 2005

 

R. Graves, Griekse mythen, Houten 3e druk 1999

 

G. Herzog-Hauser, De Godsdienst der Grieken, Roermond 1952

 

C. Hupperts, E. Jans, S. Veenman, Synopsis. De klassieke cultuur en haar doorwerking, Leeuwarden 1998

 

C. Hupperts e.a., Arche 5. Mythen en werkelijkheid bij de Grieken: Afrodite, Ares en Dionysos, Leeuwarden 1986

 

W. Kassies (vert.), Hesiodos. De geboorte van de goden. Werken en dagen, Amsterdam 2002

 

C. Kerényi, Dionysos. Archetypal Image of Indestructible Life, New Jersey 1996

 

H.D.F. Kitto, De Griekse Beschaving, Antwerpen 1958

 

G. Koolschijn (vert.), Eén familie, acht tragedies. Aischylos, Sofokles, Euripides, Amsterdam 2004

 

J.D. Mikalson, Ancient Greek Religion, Oxford 2005

 

E. Moormann en W. Uitterhoeve, Van Achilleus tot Zeus. Thema’s uit de klassieke mythologie in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater, Nijmegen 6e druk 1997

 

F.G. Naerebout en H.W. Singer, De Oudheid. Grieken en Romeinen in de context van de wereldgeschiedenis, Amsterdam 7e druk 2002

J.G. Pedley, Griekse kunst en archeologie, Keulen 1999

 

S. Price, Religions of the Ancient Greeks, Londen 3e druk 2004

 

P.J. Reimer, Klassieke oudheid van A tot Z, Utrecht 1999

 

E.J. Stafford, Het oude Griekenland. Leven, mythen en kunst, Kerkdriel 2004

 

M. Timmer, Van Anima tot Zeus. Encyclopedie van begrippen uit de mythologie, religie, alchemie, cultuurgeschiedenis en analytische psychologie, Rotterdam 2001

 

H.S. Versnel e.a., De wereld van de oudheid, Groningen 1978

 

J.J. Winkler en F.I. Zeitlin, Nothing to Do with Dionysos? Athenian Drama in Its Social Context, New Jersey 1990

 

S. IJsseling, Apollo, Dionysos, Aphrodite en de anderen. Griekse goden in de hedendaagse filosofie, Leuven 2e  druk 1999

 

 

Secundaire literatuur

 

B. d’Agostino, Het Oude Griekenland, Alphen aan de Rijn 1968

 

J. de Bie, Griekse mythologie en Europese cultuur, Kapellen 1979

 

W. den Boer, De godsdienst van de Grieken, Den Haag 1948

 

C.M. Bowra, De Griekse cultuur, Amsterdam 1960

 

W. Burkert, Greek Religion, Oxford 1985

 

W. Burkert, Structure and History in Greek Mythology and Ritual, London 1979

 

E. Csapo, Theories of Mythology, Oxford 2005

 

F. Durando, Het oude Griekenland. De bron van de Westerse wereld, Maarssen 1997

 

E. Guhl en W. Koner, The Greeks. Their Life and their customs, Londen 1994

 

G. Houtzager, Geïllustreerde Griekse Mythologie Encyclopedie. De Griekse goden- en heldenwereld in woord en beeld, Groningen 2003

 

C. Kerényi, The Gods of the Greeks, New York 1980

 

G.S. Kirk, The nature of Greek Myths, Londen 1974

 

H.D.F. Kitto, The Greeks, Londen 1950

 

G. Koolschijn (vert.), Euripides. Bakchanten, Amsterdam 1999

 

M. Lefkowitz, Greek Gods, Human Lives. What we can learn from myths, Ohio 2003

 

H.J. Rose, Religion in Greece and Rome, New York 1959

 

H.J. Störig, Geschiedenis van de filosofie, Utrecht 2000

 

 

Lesmethoden

 

H. Bartelds, Indigo. Informatieboek havo/ vwo 1, Groningen 2003

 

D. Berents e.a, Sfinx. Geschiedenis voor de basisvorming. Leesboek havo/ vwo 1, Utrecht/Zutphen 2003

 

L. Dalhuisen, Sprekend Verleden. Geschiedenis. HAVO/ VWO 1, Baarn 2004

 

 

Studeren en opzet onderzoek

 

P. de Buck e.a., Zoeken en schrijven. Handleiding bij het maken van een historisch werkstuk, Baarn 1992

 

D. van Delft, Studeren. Van het ordenen van informatie tot het schrijven van een leesbare scriptie, Amsterdam 2002

                                                                            

 

Gebruikte internetsites

 

www.panhellenic-games.iqnaut.net

 

http://nl.wikipedia.org/wiki/Oud-Griekse_architectuur

 

http://nl.wikipedia.org/wiki/Oud-Griekse_beeldhouwkunst

 

http://nl.wikipedia.org/wiki/Oud-Griekse_kunst

 

http://nl.wikipedia.org/wiki/Theater_in_de_Griekse_oudheid

 

www.winterscapes.com/kharis/calendar.htm

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] L. de Blois en R.J. van der Spek, Een kennismaking met de Oude Wereld, Bussum 2001, 73, 95.

[2] H.S. Versnel e.a., De wereld van de oudheid, Groningen 1978, 105.

[3] G. Herzog-Hauser, De Godsdienst der Grieken, Roermond 1952, 77.

[4] Een voorbeeld hiervan is de Geïllustreerde Griekse Mythologie Encyclopedie. De Griekse goden- en heldenwereld in woord en beeld van G. Houtzager, Groningen 2003.

[5] A. Brelich, Grieken en goden, Bussum 1975, 39.

[6] M. Timmer, Van Anima tot Zeus. Encyclopedie van begrippen uit de mythologie, religie, alchemie, cultuurgeschiedenis en analytische psychologie, Rotterdam 2001, 711-712; Brelich, Grieken en goden, 42.

[7] Brelich, Grieken en goden, 35-37.

[8] Ibidem, 37.

[9] De Blois en Van der Spek, Een kennismaking, 52; F.G. Naerebout en H.W. Singor, De Oudheid. Grieken en Romeinen in de context van de wereldgeschiedenis, Amsterdam 7e druk 2002, 211.

[10] Timmer, Van Anima tot Zeus, 500.

[11] Brelich, Grieken en Goden, 29.

[12] Ons woord ‘chronologie’ komt dus van deze god vandaan.

[13] Brelich, Grieken en goden, 53.

[14] Timmer, Van Anima tot Zeus, 646. Ik probeer altijd mijn eigen woorden te gebruiken maar omdat ik ook plechtig probeer te schrijven, kan het soms niet natuurlijk overkomen.

[15] Brelich, Grieken en goden, 69-70; Timmer, Van Anima tot Zeus, 325.

[16] Brelich, Grieken en goden, 70-71.

[17] Patroclos was een Griekse held, bevriend met Achilleus. Hij dreef in Achilleus’ wapenrusting tijdens het beleg van Troje de Trojanen terug, maar werd door Hector, met steun van Apollo gedood. Menelaos werd toegestaan Patroclos' lichaam te redden, de wapenrusting werd Hectors buit.

[18] De Blois en Van der Spek, Een kennismaking, 85; Naerebout en Singor, De Oudheid, 144.

[19] Brelich, Grieken en goden, 74-75.

[20] S. Price, Religions of the Ancient Greeks, Londen 3e druk 2004, 25; Brelich, Grieken en goden, 76-77.

[21] R. Flacelière, Zo leefden de Atheners ten tijde van Pericles, Baarn 2e druk 1960, 193; Price, Religions of the Ancient Greeks, 28. Voor het vertalen van de Griekse maanden naar de Nederlandse equivalenten, gebruik ik het schema van Price dat een vloeiende overgang laat zien van de maanden. Op deze wijze is het voor de lezer beter te volgen hoe de feesten elkaar opvolgen.

 

[22] Flacelière, Zo leefden de Atheners, 198 Flacelière, Zo leefden de Atheners, 198; Brelich, Grieken en goden, 77-78; Timmer, Van Anima tot Zeus, 51; R. Graves, Griekse mythen, Houten 3e druk 1999, 75-78.

[23] Timmer, Van Anima tot Zeus, 63-64; Graves, Griekse mythen, 82.

[24] Brelich, Grieken en goden, 78.

[25] Ibidem, 79.

[26] Brelich, Grieken en goden, 79; Timmer, Van Anima tot Zeus, 409.

[27] Graves, Griekse mythen, 338-339; Zie www.winterscapes.com/kharis/calendar.htm; Theseus wordt als de mythische koning van Athene beschouwd Hij was de zoon van Aegeus en Aethra. Toen Aegeus naar Athene trok, verborg hij zijn zwaard en sandalen onder zware steen. Wanneer Theseus deze steen kon optillen, moest hij zijn vader volgen. Hij versloeg op deze tocht vele bandieten, onder andere Procrustes. Hij overwon met hulp van Ariadne de Minotauros, met Herakles de Amazonen en met vriend Pirithoüs de Centauren. Theseus roofde met Pirithoüs Helena uit Sparta, poogde vergeefs Perséphoné uit onderwereld te schaken. Zijn vrouw Hippolyte schonk hem Hippolytos. Hij huwde later Phaedra.

[28] Flacelière, Zo leefden de Atheners, 194.

[29] Ibidem, 194.

[30] Flacelière, Zo leefden de Atheners, 194; Timmer, Van Zeus tot Anima, 172.

[31] Flacelière, Zo leefden de Atheners, 199; Zie www.winterscapes.com/kharis/calendar.htm

[32] Ibidem, 195.

[33] Timmer, Van Zeus tot Anima, 597.

[34] Flacelière, Zo leefden de Atheners, 196. Zie ook pagina 7 onder het kopje ‘riten en erediensten’.

[35] De Blois en Van der Spek, Een kennismaking met de Oude Wereld, 92; Naerebout en Singor, De Oudheid, 103,213. Een peplos is in de Griekse Oudheid een kledingstuk voor vrouwen: een vierkante lap, die op beide schouders werd vastgespeld en in plooien tot op de enkels viel. De rechterzijde viel open; een gordel hield de kleding bijeen.

[36] Timmer, Van Anima tot Zeus, 72; Graves, Griekse mythen, 95, 97. Om verwarring te voorkomen of ik nu over de godin of over de stad spreek, hanteer ik de naam ‘Athena’ voor de godin en ‘Athene’ voor de stad.

[37] Flacelière, Zo leefden de Atheners, 198.

[38] Flacelière, Zo leefden de Atheners, 198. Een dithyrambe is een uitbundig loflied. Oorspronkelijk een loflied op Dionysus, gezongen door een mannen- of jongenskoor met fluitbegeleiding. De Griekse dichter Arion gaf de dithyrambe een kunstige vorm en liet hem zingen door een koor van als saters verklede dansers. De indeling in strofen en antistrofen leidde tot een soort beurtzang en werd daarmee de rechtstreekse literaire voorganger van de klassieke tragedie.

[39] Flacelière, Zo leefden de Atheners, 198; Zie http://www.winterscapes.com/kharis/calendar.htm

[40] Brelich, Grieken en goden, 104; Naerebout en Singor, De Oudheid, 213.

[41] Timmer, Van Anima tot Zeus, 186.

[42] Brelich, Grieken en goden, 81.

[43] Ibidem, 59, 81.

[44] Ibidem, 82-84.

[45] Naerebout en Singor, De Griekse Oudheid, 213.

[46] Price, Religions of the Ancient Greeks, 37; P.E. Easterling en J.V. Muir, Greek Religion and Society, Cambridge 2004 (1985), 17.

[47] Timmer, Van Anima tot Zeus, 549-550; Graves, Griekse mythen, 175-177; Brelich, Grieken en goden, 86-87.

[48] Brelich, Grieken en goden, 89-90.

[49] Timmer, Van Anima tot Zeus, 67; Brelich, Grieken en goden, 90-91.

[50] Brelich, Grieken en goden, 112.

[51] In de mythologie de zoon van de Griekse goden Hephaestos en Gaia, die Pallas Athene vroeg hem te willen opvoeden. Omdat Erechtheus een slangengedaante had, bewaarde Athene hem in een mand, die ze de dochters van Cecrops (Aglauros, Herse en Pandrosos) toevertrouwde. Nieuwsgierig openden zij de mand en schrokken zo dat Aglauros en Herse zich van een rots stortten. Als legendarisch koning van Athene, aan wie het Erechtheion gewijd was, heet hij ook wel Erichthonios.

[52] Brelich, Grieken en goden, 113; De Blois en Van der Spek, Een kennismaking, 84; Timmer, Van Anima tot Zeus, 21

[53] Timmer, Van Anima tot Zeus, 215.

[54] Brelich, Grieken en goden, 112-113.

[55] Versnel, De wereld van de oudheid, 121; Herzog-Hauser, De Godsdienst der Grieken, 70.

[56] Zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Oud-Griekse_kunst

[57] J. Delorme, De Oudheid in jaartallen, Parijs 1999, 32-34; J.G. Pedley, Griekse kunst en archeologie, Keulen 1999, 147.

[58] Pedley, Griekse kunst, 238; De Blois en Van der Spek, Een kennismaking, 101-102

[59] Fisser en Jansen, Forum, 50.

[60] Fisser en Jansen, Forum, 50-51; Zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Oud-Griekse_beeldhouwkunst

[61] Zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Oud-Griekse_beeldhouwkunst

[62] V. Brinkmann e.a., Kleur! bij Grieken en Etrusken, Zwolle 2006, 9; Fisser en Jansen, Forum, 53

[63] Brinkmann, Kleur!, 29-30.

[64] Zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Oud-Griekse_beeldhouwkunst; Brinkmann, Kleur!, 51

[65] Fisser en Jansen, Forum, 55.

[66] Zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Oud-Griekse_architectuur, Fisser en Jansen, Forum, 56, 58.

[67] Fisser en Jansen, Forum, 63-64.

[68] Timmer, Van Anima tot Zeus, 829.

[69] E. Moormann en W. Uitterhoeve, Van Achilleus tot Zeus. Thema’s uit de klassieke mythologie in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater, Nijmegen 6e druk 1997, 279.

[70] M.I. Finley en H.W. Pleket, Olympische Spelen in de Oudheid, Amsterdam 2004, 31-32; Brelich, Grieken en goden, 95, 97

[71] Brelich, Grieken en goden, 97-98.

[72] Brelich, Grieken en goden, 98; Easterling en Muir, Greek Religion and Society, 107.

[73] E.J. Stafford, Het oude Griekenland. Leven, mythen en kunst, Kerkdriel 2004, 122; Brelich, Grieken en goden, 99-102.

[74] Graves, Griekse mythen, 367, 369; Brelich, Grieken en goden, 99-101; Stafford, Het oude Griekenland, 122; J.D. Mikalson, Ancient Greek Religion, Oxford 2005, 112; Zie www.panhellenic.games.iqnaut.net

[75] Graves, Griekse mythen, 70; Brelich, Grieken en goden, 99-100; Stafford, Het oude Griekenland, 122; Zie www.panhellenic-games.iqnaut.net

[76] C. Hupperts e.a., Arche 5. Mythen en werkelijkheid bij de Grieken: Afrodite, Ares en Dionysos, Leeuwarden 1986, 65-66.

[77] Ibidem, 66.

[78] Graves, Griekse mythen, 105.

[79] Brelich, Grieken en goden, 104;  P. Connolly en H. Dodge, Stad in de Oudheid. Leven in Athene en Rome, Oxford 1998, 90; S. IJsseling, Apollo, Dionysos, Aphrodite en de anderen. Griekse goden in de hedendaagse filosofie, Leuven 2e  druk 1999, 18.

[80] C. Kerényi, Dionysos. Archetypal Image of Indestructible Life, New Jersey 1976, 315-328.

[81] Fisser en Jansen, Forum, 32-33, 36-37; J. Boardman, J. Griffin, O. Murray, The Oxford History of Greece and the Hellenistic World, Oxford 1986, 178-179; R. Ghesquière, Literaire Verbeelding. Een geschiedenis van de Europese literatuur en cultuur tot 1750, Leuven 2005, 37; H.D.F. Kitto, De Griekse Beschaving, Antwerpen 1958, 118;  Zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Theater_in_de_Griekse_oudheid;

[82] Fisser en Jansen, Forum, 44; Ghesquière, Literaire Verbeelding, 39;  C. Hupperts e.a., Arche 5, 76; C. Hupperts, E. Jans, S. Veenman, Synopsis. De klassieke cultuur en haar doorwerking, Leeuwarden 1998, 46; Price, Religions of the Ancient Greeks, 44.

[83] Zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Theater_in_de_Griekse_oudheid

[84] Fisser en Jansen, Forum, 34; Brelich, Grieken en goden, 105-106; Kitto, De Griekse Beschaving, 123 Kitto, De Griekse Beschaving, 123; Naerebout en Singor, De Oudheid, 213-215.

[85] Fisser en Jansen, Forum, 34.

[86] Fisser en Jansen, Forum, 35; Connolly en Dodge, Stad in de Oudheid, 92.

[87] Connolly en Dodge, Stad in de Oudheid, 92-93, 99; Fisser en Jansen, Forum, 35.

[88] Brelich, Grieken en goden, 104-105; Zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Theater_in_de_Griekse_oudheid

[89] Connolly en Dodge, Stad in de Oudheid, 91.

[90] Ibidem, 91.

[91] J.J. Winkler en F.I. Zeitlin, Nothing to Do with Dionysos? Athenian Drama in Its Social Context, New Jersey 1990, 16, 38.

[92] Zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Theater_in_de_Griekse_oudheid

[93] Zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Theater_in_de_Griekse_oudheid

[94] Connolly en Dodge, Stad in de Oudheid,  98.

[95] Ibidem, 99.

[96] Ibidem, 99.

[97] Koolschijn (vert.), Eén familie, acht tragedies. Aischylos, Sofokles, Euripides, Amsterdam 2004, 10-11; Fisser en Jansen, Forum, 38; .J. Reimer, Klassieke oudheid van A tot Z, Utrecht 1999, 12; Boardman, The Oxford History, 181-182; Kitto, De Griekse Beschaving, 121; Ghesquière, Literaire Verbeelding, 40-41.

[98] G. Koolschijn, Eén familie, 115. Dit stuk valt onder de derde strofe en onder de opkomst van het koor en het eerste koorlied.

[99] Herzog-Hauser, De Godsdienst der Grieken, 159-161.

[100] Ibidem, 161-162.

[101] Ibidem, 163.

[102] Ibidem, 165. Herzog-Hauser noemt hier eigenlijk de naam ‘God’, en dat stoort mij erg, want het schept onduidelijkheid. Daarom heb ik ervoor gekozen Zeus te noteren. De term ’God’ doet mij christelijk aan.

[103] Ibidem, 165.

[104] Koolschijn, Eén familie, 115. Tweede strofe en onderdeel van de opkomst van het koor en het eerste koorlied.

[105] Ibidem, 115. Tweede antistrofe.

[106] Graves, Griekse mythen, 37.

[107] Koolschijn, Eén familie, 123. Dit gedeelte valt onder ‘zang’ en de eerste strofe die onder het tweede koorlied valt.

[108] Ibidem, 12.

[109] Ibidem, 191. Tweede akte, eerste deel recitatief (koor).

[110] Graves, Griekse mythen, 48.

[111] Koolschijn, Eén familie, 13.

[112] Ibidem, 234-235. Dit gedeelte valt onder de proloog.

[113] (Gr.: lijden) (Overdreven) hartstochtelijkheid, aandoenlijkheid, bezieling; die op het (mede)gevoel werkt in het gesproken of geschreven woord, maar ook in onder andere muziek. Pathos dient om toehoorders (bijv. bij redekunst of toneel) of lezers (van bijv. poëzie) sterk aan te grijpen.

[114] Ghesquière, Literaire Verbeelding, 41; Reimer, Klassieke oudheid, 220-221; H.L. van Dolen (vert.), Sofokles. Vier tragedies, Ajax, Meisjes uit Thrachis, Elektra, Filoktetes, Amsterdam 2004, 7-15; Fisser en Jansen, Forum, 39. Er was ook een kleine Ajax, een koningszoon uit Locrus. Hij vocht eveneens tegen Troje, leed op de thuisreis schipbreuk, maar redde zich op een rots. Hier daagde hij Poseidon uit, die hem versloeg.

[115] Van Dolen, Sofokles,  29. Deze strofe valt onder vers 1.

[116] Ibidem, 44. Derde strofe van de tweede antistrofe.

[117] Ibidem, 16.

[118] Ibidem, 83. Vers 1-32.

[119] Ibidem, 87. Tweede antistrofe, vers 89-144.

[120] Ghesquière, Literaire Verbeelding, 43-44; Reimer, Klassieke oudheid, 93-94; W. Corteaux en B. Claes (vert.), Euripides. Hippolytus, Iphigenia in Taurië, Ion, Amsterdam 2002, 15-18.

[121] W. Corteaux en B. Claes (vert.), Euripides. Hippolytus, Iphigenia in Taurië, Ion, Amsterdam 2002, 19. Ik wil ook hierbij de opmerking maken dat ik de Griekse schrijfwijze prefereer boven de Latijnse, dus Hippolytos in plaats van Hippolytus.

[122] Corteaux en Claes, Euripides, 19-21.

[123] Ibidem, 31.

[124] Ibidem, 32.

[125] Ibidem, 33.

[126] Ibidem, 33.

[127] Ibidem, 34.

[128] Ibidem, 36. Strofe 2.

[129] Ibidem, 46. Hier wordt  ‘Aurora’ genoemd, maar dat is eigenlijk niet juist als je de Griekse mythologie aanhoudt. Aurora is de Romeinse equivalent van Eos, de godin van de Dageraad en Cephalus had eigenlijk geschreven moeten worden als ‘Cephalos’.

[130] Timmer, Van Anima tot Zeus, 228.

[131] Corteaux en Claes, Euripides, 49.

[132] Ibidem, 73-75.

[133] Ibidem, 22.

[134] Ibidem, 86.

[135] Ibidem, 97.

[136] Ibidem, 99.

[137] Ibidem, 117.

[138] Ibidem, 131.

[139] Ibidem, 138.

[140] Ibidem, 24-25.

[141] Ibidem, 143.

[142] Ibidem, 145.

[143] Ibidem, 147.

[144] Ibidem, 148.

[145] Ibidem., 206.

[146] H.L. van Dolen (vert.), Aristofanes. Kolenbranders, Wespen, Kapitaal, Amsterdam 1997, 7-8; Reimer, Klassieke oudheid, 33-34.

[147] Ibidem, 10.

[148] Ibidem, 27.

[149] Ibidem, 53. Tweede strofe.

[150] Ibidem, 59-60.

[151] Ibidem, 61.

[152] Ibidem, 69. Een wingerd is een klimplant met vijftallige, handvormige bladeren, die in de herfst prachtig rood kleuren.

[153] Ibidem, 13.

[154] Ibidem, 90.

[155] Ibidem, 91.

[156] Ibidem, 113.

[157] Ibidem, 126.

[158] Ibidem, 16-17.

[159] Ibidem, 163.

[160] Ibidem, 166-167

[161] Ibidem, 169.

[162] Ibidem, 196.

[163] Ibidem, 218.

[164] Brelich, Grieken en goden, 124-125.

[165] Ibidem, 125.

[166] Ibidem, 126-129.

[167] H. Bartelds, Indigo. Informatieboek havo/ vwo 1, Groningen 2003

[168] Bartelds, Indigo, 47.

[169] Ibidem, 48.

[170] Reimer, Klassieke oudheid, 176.

[171] Bartelds, Indigo, 49.

[172] Ibidem, 52.

[173] Ibidem, 52.

[174] Ibidem, 52.

[175] Ibidem, 53.

[176] Ibidem, 55.

[177] Ibidem, 55.

[178] Ibidem, 59.

[179] Ibidem, 59.

[180] Ibidem, 59.

[181] D. Berents e.a, Sfinx. Geschiedenis voor de basisvorming. Leesboek havo/ vwo 1, Utrecht/Zutphen 2003

[182] Berents, Sfinx, 37.

[183] Ibidem, 38.

[184] L. Dalhuisen, Sprekend Verleden. Geschiedenis. HAVO/ VWO 1, Baarn 2004

[185] Dalhuisen, Sprekend Verleden, 44.

[186] Ibidem, 49.

[187] Ibidem, 49.

[188] Ibidem, 49.

[189] Ibidem, 50.

[190] Ibidem, 53.

[191] Ibidem, 55.

[192] Antigone is in de Griekse sage de dochter van Oedipus en Iokaste. Zij vergezelde haar vader in zijn ballingschap en begroef in Thebe tegen het verbod van Creon haar broer Polynices. Zij werd voor straf levend in rotsgraf opgesloten.

[193] Ibidem, 66.

[194] Fisser en Jansen, Forum, 81.