Inleiding
Toegankelijkheid is voor de openbare bibliotheek (OB) een
conditio sine qua non. Dit blijkt duidelijk uit de taakomschrijving zoals
weergegeven in het openbaar bibliotheekdecreet: "Onder openbare bibliotheek in
de zin van dit decreet wordt verstaan de bibliotheek die
voor eenieder openstaat en waarvan de
collecties boeken, audiovisuele materialen en uitbreidingsactiviteiten in een
geest van objectiviteit aangepast zijn aan al de behoeften aan ontwikkeling,
opvoeding, informatie en ontspanning van de gehele door haar te bedienen
bevolking."( Wetgeving, p 1 )
20 jaar bibliotheekdecreet hebben aardig geholpen om
bovenstaande opdracht in realiteit om te zetten. De visie op het bibliotheekwerk
wijzigde grondig: de bibliothecaris die de onneembare-vesting-techniek toepaste
- om grasduinende gebruikers die over alles en nog wat inlichtingen wensten het
allerlaatste restje nieuwsgierigheid te ontnemen - moest plaats maken voor een
collega die zich bewust was van het feit dat kennis, volgens het democratische
principe, op een zo breed mogelijke basis verspreid diende te worden. Deze
democratiseringsidee was een aanzet om kritischer naar de doelgroep te gaan
kijken. Inzicht verkrijgen in wie de gebruiker was, wat hij/zij nodig had, de
factoren die het bibliotheekgebruik problematisch maakten, ... begon te
primeren: de klantgerichte benadering – de marketing mix met haar 6 p’s (prijs,
product, plaats, promotie, personeel, presentatie)
profileerde zich steeds duidelijker. Dit werkte een serieuze
drempelverlaging in de hand voor de bibliotheekgebruikers. De bibliotheek werd
meer openbaar: dat wil zeggen, voor iedereen toegankelijk.
Toch loopt het nog niet helemaal (of helemaal niet?) op
wieltjes. Anno 1999 is het nog altijd een feit dat voor een welbepaalde
doelgroep – mensen die omwille motorische beperkingen een rolwagen gebruiken –
de drempel van de bibliotheek vaak letterlijk te hoog ligt. Dit werd en wordt al
te vlug over het hoofd gezien.
Zelf heb ik dit gedurende mijn bibliotheekschoolopleiding
meermaals aan den lijve moeten ondervinden. Soms voelde ik me net Herakles
tijdens de uitvoering van één van zijn twaalf werken …
Aan de basis van dit eindwerk liggen echter géén frustraties,
maar wél twee andere factoren.
Primo: de voortdurende vragen in mijn achterhoofd als: wat
doen anderen in een gelijkaardige situatie als ze van een bibliotheek gebruik
willen maken? Wat moet toegankelijkheid eigenlijk inhouden en waarom is dit
(naar bibliotheken toe) nodig?
Welke (wettelijke) maatregelen werden reeds genomen en hoe werden ze in
praktijk gebracht?
Secundo: verwondering. Verwondering over het feit dat het in
deze tijd van virtuele bibliotheken en elektronische documentleverantie wel eens
te hoog gegrepen lijkt om een bestaand of nieuw gebouw – zonder al te veel
hightech – bereikbaar, betreedbaar én bruikbaar te maken voor een zo groot
mogelijke groep van mensen.
Het resultaat van bovengenoemde
bedenkingen is voorliggend casusonderzoek geworden, waarbij – naar best vermogen
– via een checklist toegankelijkheidsknelpunten geïnventariseerd en aan de
werkelijkheid getoetst worden.
Het opzet werd om haalbaarheidsredenen beperkt:
in eerste instantie qua doelgroep: we gingen uit van ons eigen referentiekader voor de toetsing van knelpunten rond toegankelijkheid. Dit vanuit de overtuiging dat een schoenmaker bij z’n leest moet blijven: elke handicap is anders en vereist een eigen wijze van ‘probleemoplossend’ denken. Het lijkt ons logisch dat een persoon met een visuele handicap anders tegen de toegankelijkheidsproblematiek aankijkt dan iemand met auditieve of motorische problemen. Ieder is op zijn eigen manier een autoriteit; hieraan moet niet geraakt worden door toeschouwers van op de zijlijn.
Hoe contradictorisch het ook moge klinken, juist deze
afbakening van specialismen – en de daarmee samenhangende erkenning van de
professionaliteit van de ervaringsdeskundige – draagt bij tot een zo optimaal en
volledig mogelijke oplossing van de toegankelijkheidsproblematiek.
Om een accuraat beeld te krijgen werd geopteerd voor een
casusonderzoek. De vergelijking met
Nederland werd niet geschuwd gezien het feit dat een groot deel van het –
beperkte – bronnenmateriaal uit die contreien afkomstig is.
Dit casusonderzoek kan beschouwd worden als een empirische
benadering van de facetten prijs en product van de marketing mix: hoeveel moeite
moet iemand die een rolwagen gebruikt doen om de bibliotheek efficiënt te
gebruiken, of: hoe toegankelijk is de openbare bibliotheek?
Bedoeling van het gevoerde onderzoek is tweeërlei: nagaan welke de (wettelijke) belemmeringen zijn die toegankelijkheid in de weg staan en peilen naar de situatie “op het veld”.